Zondag 24 April 1898.
42ste Jaargang Uo. 3304.
INGEZONDEN.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Binnenlandsch Nieuws.
SCBAGER
COURANT.
(Niet geplaatste ingezonden
worden nimmer teruggegeven
Geachte Redacteur J
Indien het op eene openbare vergadering gebeurde,
dat iemand debatteerde als de matige gebruiker doet
in zijn antwoord op mijn ingezonden stuk van 14
April, dan zou ik aan de vergadering voorstellen
over te gaan tot de orde van den dag. Dat is
waarlijk geen toon, die voor een dergelijk onderwerp
past, te minder, omdat hij tegen mijn zakelijk schrij
ven geen degelijke beweringen inbrengt. Als ik
desondanks antwoord, doe ik dat niet om zijnent
wille (hij moet eerst wat levensernst leeren, voordat
hij in eeue ernstige zaak mag meespreken) maar
terwille van het lezend publiek, welks overtuiging
mij veel waard is en dat voor zijne mogelijke
belangstelling in deze ernstige zaak eene ernstige
bespreking verdient.
Eene opmerking heeft het publiek reeds kunnen
makendat de argumenten, door dezen matigen
drinker te berde gebracht, van uetzelfde gehalte zijn
als, en misschien wel ontleend zijn aan, de gesprek-
kea door leeken, de spraakmakende gemeente, over deze
zaak gehouden.
Van de litteratuur over dit onderwerp is hij in het
geheel niet op de hoogte. Nu hij door mij gedwongen
wordt, op de negen punten, door mij gesteld, te
antwoorden, moet hij wel laten blijken, hoeveel, of
juister, hoe weinig hij van de "aak weet. Dat hij
daarbij de rol van den blaffende!? hond op zich neemt,
moge van eene overigens opmerkelijke zelfkennis ge
tuigen en nauwkeurig zijne houding in deze zaak
kenmerken, het oplettend lezend publiek zal, dunkt
mij, wel begrepen hebben, dat ik betgeen ik in mijn
vorig scnrijveu zei, niet bedoeld heb als eeue insinuatie,
maar als de toelichtin-, eener wenschelijkheid. Op mij
maakt het den indruk, alsof hjj zijn gebrek aan argu
menten wil bedekken aclvtet.-een schijn van grappig
heid.
Punt 1 weerlegt hij niet, stemt hij veeleer volko
men toe, maar wat ik daarin duidelijk zei, dat
de eisch der matigheid een ki-d is van onkunde aan
gaande den alcohol, schijnt jijtn zijn oppervlakkige
waarneming ontgaan te zijn'. Dat men dien eisch
nog altijd stelt, bewijst alleen dat men (wie is die
men soms de eerste de beste beunhaas nog even
onkundig is aang."""/ het alcohol-vraagstuk
als vroeger. Ik ken trouwens geen enkelen geleerde
of propagandist, die optreedt om de „matigheid" te
verdedigen. Hij kan er op rekenen, dat wij, moediger
voorzeker dan deze „matige" drinker, niet zullen na
laten hem te bestrijden. De men van dezen matigen
drinker is niet de een of andere deskundige, mtar jan
en alleman, met wie hij zijn praatjes houdt en die
bjj elkaar er even weinig van weten als ieder op
zich zelf.
Pilt ti Li1
18.
Albert Madlung was in vaar en vlam.
Hij danste meermalen met de jonge Kreool-
sehe en keerde dan verhit tot de vrienden
tèrng.
„Dat is een meisje, deze Juanita 1" zeide
hij met stralenden blik.
„Neem je in acht 1" fluisterde doctor Glan-
dotff hem in het oor. „Die prairie-jager daar
in den hoek schijnt de beminde van die jonge
dame te zijn, bij volgt haar met donkere
blikken en zijn hand grijpt menigmial in
den gordel ge weet, daar huist doorgaans
een geladon revolver l*
„Ah, bah 1"
„Laat ons liever gaan. Ik heb genoeg van
dat gedwarrel hier.'
„Ik eveneens," stemde Walter toa.
Doch eer zij zich konden verwijderen,
stormde een ander gezelschap binnen, vijf
ol zes gentlemen in europeesche kleder
dracht, die evenwel niet naar de nieuwste
mode was. De jonge heeren schenen nit
vroolijk gezelschap te komen. Hunne oogen
schitterden, hunne gezichten gloeiden, hnnne
stemmen klonken luid en heesoh.
.Hallo, ladys en gentlemen," riep een jonge
man van de pas aangekomenen, wiens op
treden aanduidde, dat bij rijkelijk wijn had
gedronken. „Nu is het uit met de „fan
dango," nu wordt er een Amenkaansobo wals
gespeeld. Hier, negers, dat voor.julhei
Hij wierp den negers een handvol dollars
toe en dezen grijnsden vergenoegd. De
zwarte mnziekdireotenr riep luid:
„Een hoera voor mister Fred Griswold.
Da negers riepen hoera en lieten hunne
fiedels krjjschende meisjes jubelden en
waaiden met hare doeken de mannen lachten
en riepen de nienwaangekomenen laidegroe-
Bij de beantwoording van de twee volgende punten
komt hij aardig uit den hoek. Hij drinkt de alco
holische dranken niet om gezondheidsredenen, wellicht
zelfs ondanks hun erkends schade voor de gezondheid,
maar „omdat het zoo lekker is." Juist, gij lust ze
graag, het kost u eene opoffering, die giftdranken te
laten staan. Mag ik dezen „matigeo," den zichzelf
vertrouwenden drinker, er op wijzen, dat wij onthouders
meenen, dat iemand die die scherpe, een kind of een
dier afschrikkende, dranken lekker vindt, in eeu
gevaarlijken toestand verkeert? Dat lekker vinden
hangt samen met de behoefte van het lichaam aan den
alcohol prikkel. De door een matig gebruik veroorzaakte
verdooving van de natuurlijke energie, die gezonden, niet
drinkenden, menschen eigen is, doet de behoefte aan
den kunstmatigen prikkel van den alcohol ontstaan
Wie zich geregeld op die wijze den kunstmatigen"
alcohol-prikkel verschaft, gaat lijden aan drankzucht.
Dat lekker-vinden duidt voor ons een ziektetoestand
aan, waarin eeu matige drinker verkeert. Hij leze
overigens, wat daarvan gezegd wordt op biz. 29 en
30 van „Een en ander uit het Alcohol-Vraagstuk".
Zijne bewering dat er „vandaag een geleerde komt,
die klaar bewijst, dat alcohol den levensduurverkort,
morgen een opstaat, die juist bet tegendeel betoogt,"
is onwaar en wordt weerlegd inv. d. Wou-
de's „Een en ander eet." Daar lezen we op biz.
8 en 9
Wel heelt men uit de statistieken van Dr.
Owen ttepoogd te coneludeeren, dat de levens
duur der onthouders korter is dan die der niet-ont-
houders, doch Owen zelf heeft duidelijk aangetoond,
en met hem verschillende wetenschappelijke statistici,
dat zulk een gevolgtrekking ten eenenmale valsch is.
„Toch heeft een hooggeleerde nit ons land zich niet
ontzien, na Owen's verweer, nog eens dezelfde
kool op te warmen en den volke voor te zetten",
terwijl er in een noot wordt bijgevoegd
„In Ang. '96 geschiedde dit nog eens door den
redacteur van „De Verzekeringsbode", die er een
„pasgehouden onderzoek" van maakte. Hierbij zat
natuurlijk niet voor de bedoeling, de geh.-onth.
beweging te schaden, doch het loffelijke voornemen
om, door tegenspraak van de zijde der geheel
onthouders, nog eens het juiste licht op deze zaak te
laten schijnen 1 Zoo verzekerde later de redactie.
Een deel der kleine pers wierp zich met groote
gretigheid op het bericht uit de „Verzekeringsbode"
natuurlijk ook met dezelfde goede bedoeling."
Wil onze matige gebruiker een goed licht en eene
eigene meening in deze zaak krijgen, dan leze en
bestndeere hij, wat er verder op biz. 9 en 10 etc.
gezegd wordt, waar uit de cijfers blijkt, dat het
cijfer van sterfte, ziskte en ziekteduur telkens voor
de onthouders veel gunstiger is.
Dat hij zijn „hondje van een oompje" (eerbied
voor de dooden s. v. p.) er bij haalt, die 90
jaar werd bij matig gebruik (een praatje, dat wij
vaak hoorenl) bewijst de juistheid van mijne
bewering, dat hij de onvergeeflijke naïviteit
beeft zich te bepalen tot den nauwen kring van
persoonlijke waarneming. Tegenover dien éénen man,
die het zeldzame voorrecht heeft 90 jaar te worden,
ondanks zijn matig gebruik en dank zij zijner
gezonde natuur, staan duizenden anderen,
ten toe. Slechts de prairie-jager, de ver
eerder van Jnanita, zag donker voor zich
neer, terwijl zijn rechterhand ia zijn gordel
greep.
Daarna begon een wilde, stormachtigs poika,
de dansenden stampten op den grond, zoodat
dichte stofwolken opwarreldeo.
„Laat ons nu gaan, Walter," vermaande
Glandorff. „Wat mankeert je? Je bsnt
zoo opgewonden
„Hebt ge den naam gehoord, dien de neger
daar oitriep
„Ik heb er niet op gelet."
„Fred Griswold!'
„Na wat bekommer jij je om dion naam;
die zal wel meer in da Vereenigde Staten
voorkomen."
„Edith zeide mij, dat haar broer Fred
heette en een dolle dwaas was."
„Dan is het wel een heel zonderling toe
val."
„Ik zon hem wel willen vragen, of bij
Edith's broeder is."
„Doe bet daar, de dans is ten einde.
De jonge man gaat met Jnanita naar het
buffet."
Walter drong door de menigte heen.
„Ladys en gentlemen," riep Fred Gris
wold, „wat wilt ge drinken? Ik betaal al
les."
Hij wierp een handvol dollars op de
schenktslel. Jubelend omringde men hem
en teeder vleide Juanita zich tegen hem
aan
Daar legde een breede hand zich op den
sehonder van Fred.
„PardoD, sir," zeide de prairie-jager met
rauwe stem, „dit meisje behoort mij."
„Wel verdoemd," riep de halfdronkene.
„Ik ken Jnanita reeds lang nietwaar, mijn
scbat Wij tweeën hebben reeds menig
dansje gedaan. Handen weg, mjjnheerl'
En zijne donkere oogen bliksemden den
prairie-jager trotsch tegen.
„De duivel hale u," vloekte deze en tracht
te Jnanita tot zioh te trekken. Daar trof
bem een flinke vuistslag van Fred in het
gelaat, soodat hjj eenige Bohreden terugtui
melde.
wier levensduur door den alcohol verkort wordt'
Ik bedoel hier niet alleen hen, die In dronkenschap
een ongeluk krijgen, maar de groote massa „matigen,"
wier weerstandsvermogen minder is, wier zieklo-
wsken grooter zijn, wier levensdraad verkort wordt
door het alcohol-gebruik.
Hij raadplege overigens het boekje van v. d.
Woude, waarnaar ik bij voorkeur verwijs, omdat
het vrjj zeker in veler handen, ook in de zijne, is.
Wat hij vertelt van dat drinken van een glaasje port, zoo
lekker en zoo behaaglijk, „dat je er ook naar zoudt
watertanden", bewijst ongezocht de waarheid van
mijne bewering, dat de maligen de verleiders
zijn. Wat vreemd, dat deze matige drinker niet voelt, dat
hij op deze wijze bewijs-materiaal voor de onthouders
aandraagt. En wat die vreugde betreft. Eene korte
beschrijving van de wijze, waarop de alcoholvreugde
ontstaat, zal voldoende zijn om de oppervlakkigheid
van dezen matigen drinker en de waarheid
mijner beweringen in het licht te stellen. Stel u voor
een gezelschap, waarin het gesprek niet wil vlotten,
waarin men stijf tegenover elkander zit. vVaarom
zijn die menschen zoo weinig spraakzaam Omdat
zij niet genoeg belangrijks te vertellen hebben, en,
zoo zij elkaar vreemd zijn, te veel er aan hechten om
een goeden indruk te maken, om maar alles te zeggen
wat hun voor den mond komt. Om de stijfheid te
verdrijven wordt een alcoholische drank rondgediend.
Na verloop van eenigen tijd beginnen de tongen los
te raken. De alcohol heeft zich in het bloed gemengd,
stijgt den menschen naar het hoofd en nu kan men
praten. Heelt men op eens de kennis gekregen, noodig
om een degelijk gesprek te voeren? Welneeu, die
waait den mensch zoo maar niet aanl Is men
op eens goede vrienden geworden Dat gebeurt
ook zoo gauw niet! Wat is er dan gebeurd?
Men heeft zijn vermogen van zeltcontrdle verdooft
en nu zegt men alles, wat er maar voor den mond
komt. Gaat men voort met alcohol-gebruik, dan
komt er veelal zooveel leelijks uit,dat bruiloften kunnen
ontaarden in vechtpartijen ot wat anders. Is dat nu
gezelligheid
Neen, duizendmaal neen 1 In naam van het waar
achtig zedelijk belang onzes volks, vanj ware le
vensvreugde moeten wij tegen die bewering protes -
teeren. Doordat men een surrogaat geeft ia plaat3
van echte levensvreugde, komt het volk in den waan
levensvreugde te hebben en verliest den spoorslag om
naar de echte levensvreugde te streven. Dat streven
bestaat in zich ontwikkelen in allerlei opzicht.
Als er in een gezelschap een mensch is, die flink
redeneert, aardig vertelt, geestig praat, dan heeft men
levensvreugde. Waarom geniet ons volk van een
degelijke toespraak, van een boeiend tooneelspel Soms
omdat het zich dan benevelt Neen, omdat geest en
hart dan aan het woord zijn. Omdat het zich
ontwikkelt. Daarom weg met die alcohol-bedwel-
ming, die de ontwikkeling en levensvreugde in den
weg staat
Waarom hij Eichard Hol, Goethe, Bismarck, Pias
IX er bij haaitis mij niet recht, duidelijk. Heeft
hij soms met hen aan tafel gezeten, terwijl zij wijn
of iets anders dronken? Heeft hij toen gezien, dat
ondanks hun matig gebruik, hun geleerdheid etc. niet
minder bleek Ik vermoed, dat hij den mannen een
„Zoowaar ik Fred Griswold heet, schoft 1
sla ik u neder, wanneer gij het meisje nog
eenmaal aanraakt."
„Fred, blijf bij je zinnen 1" riepen de vrien
den hem toe. „Wat doet ge? Geen ru
zie."
„Laat mij I Ik zou nog wel eens willen
zien, wie dit meisje zou durven aanraken
Hij plaatste ziob, tot den strijd gereed, voor
de sidderende Juanita. De prairie-jager
scheen zich op hem te willen werpen, eenige
kameraden hielden hem evenwel terag;
doch hij rakte zich los en wierp zich op
Fred. Maar deze was op zijn hoede en
met een goed treflëuden vuistslag deed hjj
hem andermaal achteruittuimelen.
„Verdoemd verhuis dan naar de hel
riep de prairie-jager buiten aichzelven van
woede een vlugge greep in den gordel
een flikkering een knal en met
de armen rondom zich slaande viel Fred
Griswold mot een rauwen kreet tegen den
grond.
Een wild tumult ontstond, toen Fred
neergevallen was.
De vrouwen snelden schreeuwend naar
baiten, de mannen zochten den moordenaar
het wapen te ontrukken, een verwarde
menschen-klowen ging door de zaal heen
en weer, in de handen bliksemden de breede
messen, esnige schoten violen en de kogels
boorden zich in de zoldering de menschen
weken terug en omringd door zijn kamera
den, die zijn aftocht dekten, vluchtte de prai
rie-jager, de wilde zoon dor ongebonden vrij
heid, naar baiten, in een der vele donkere
stegen verdwijnend.
„Is bij dood De oade vrouw, die ach
ter de drank'afel stond, boog zich over den
bewegingloos liggende neder.
„Hij haait nog adem
„Draagt hem dan weg, opdat hij niet in
mijn buis sterft. Waarom moest hij ook
juist Ben tegen zich in 't harnas jagen
Die laat niet met zich spotten."
„Laai mij eens zien, of bij nog te redden is,"
nam doctor Glandorfi het woord. „Ik ben
arts."
„Plaats voor den dokter," riep men en al
len traden bereidwillig op sjjdo.
zeer slechten dienst bewijst door hun naam in deze
polemiek te mengen. Konden wij ze zelf raadplegen,
dan zouden zij vrij zeker dit zeggen
Onze beste oogenblikken zijn niet die, waarin wij be
dwelmend voebt gebruiken. Als wij werken willen,
vermijden wij ons te bedwelmen. Alleen met volko
men heldere herzenen kan men iets groots tot stand
brengen. Niet door bedwelming, maar door oefening
wordt de kunst verkregen. En indien beroemde
mannen gerangschikt moeten worden onder de mati
ge drinker», dan bewijst dit alleen maar, dat zij nog
niet over het drankvraagstuk gedacht hebben. Wil de
ze matige drinker zich verdedigen met een beroep
op beroemde mannen, dan hale hij van hen een goed
gemotiveerde uitspraak aan, waarin de onthouding
veroordeeld wordt. Als ik een beroemden man mag
aanhalen, dan herinner ik aan de woorden van Paulus,
den discipel van Jezus, Kom XIV 21 „Het is goed
geen vleesch te eten noch wijn te drinken, noch iets
waaraan uw broeder zich stoot of geërgerd wordt, of
waarin hij zwak is." Hij leze overigens Rom. XIV
13 23 en 1 Cor. 8:11 13, om te weten van
welken geest Paulus was. En wil hij wat weten
van het vraagstuk der erflijkkeid dan raadplege hij
het ook door ons gecolporteerde boekje van Dr. de
Vaucleroy: „De Erflijkheid, van neigingen en ziekten";
dan zal hij zien welke, gevolgen het uit het gebruik
voortkomende misbruik heeft op het toenemen van
zenuwzwakte, hersenzwakte en krankzinnigheid. Hij
zal dan begrijpen dat wat als gevolg van misbruik,
zich in hevige mate openbaart, in zekere, hoewel min
dere mate ook het geval is bij matig gebruik, zooals
Prof Stokvis zegt, en hij zal zien, dat wij onthouders
niet overdrijven, maar nog lang niet genoeg gezegd
hebben dat veeleer de overdrijving is aan de zijde
dier matigen, die, ondanks het geleden
fiasco, voortgaan, aan de matigheids-predi-
king een kracht toe te kennen die zij blijkens
de ervaring niet bezit en die, hopen we, na degelijk
onderzoek hunnerzijds, zal plaats maken voor de
prediking der onthouding.
U, Mijnheer de Eedacteur, vriendelijk dankende
voor de nogmaals verlsende plaatsruimte,
Hoogachtend,
Uw Dw.
G. W. Melchers.
Zuid-Scharwoude, 21 April '98.
Uilslag van de ten over-
staan van notaris Bachx gehouden veiling
te HEILOO, op Woensdag 20 April j.1.,
van eene rentenierswoning met schuur,
tuin en erf aldaar, aaa den Westerweg,
sectie A no. 1158, groot 21 aren, 60
centiaren; toegewezen aan den heer Cornelis
Edel, laedman te Heiloo, voor f 1380.
Walter knielde naast den zwaargewonde
neder eo hield diens hoofd in zijne armen.
Een bittere gedachte sloop er in zijn hart
daar lag de zoon der vrijheid bloe
dend, getroffen door de band eens moorde
naars een offer van wildeo, onstaimigen
drang naar vrijheid. Edith had hem eens
van zijn broeder verteld, hij voelde, hij wist
dat de ongelukkige jongeling daar voor hem
haar broeder was.
„Is er hoop, waarde Glandorff vroeg
hij hem zacht, terwijl deze de wond op
merkzaam onderzocht.
„Zooveel ik kan oordeeien geen hoop
waarheen moeten we den gewonde
brengen
„Hij woont in Fonda Santa Maria—"
„Dan zullen we hem daarheen brengen.
Pakt mee aan maar voorzichtig. Wel
licht is hij toch nog te redden."
HOOFDSTUK XXIII.
In een eenvoudige kamar der Fonda
Santa Mnria, op een lage, met eenige de
kens bedekte legerstee, lag Fred Griswold
met gesloten oogen, zonder bewustzijn, be
wegingloos, slechts nu en dan een smarte
lijk krennen uitstooiend, terwijl een zachte
siddering zijne leden deed trilLn.
Aan het voeteneinde van het bed lag
Juanita geknield, het schoone gelaat en de
zwarte lokkenpracht in een donkeren doek
gehold, zacht weenend en tot de heilige
Jonkvrouw biddend, dat zij den armen Fred
tegen den onverbiddelijken doodsengel zou
beschermen.
AaD het hoofdeinde zat Walter, af en toe
het gloeiend heete voorhoofd van den ge
wonde met natte doeken afkoelende, of zjjne
droge, brandende lippen met een vorfris-
schenden drank bevochtigende.
Doctor Glandorff was naar bet hotel ge
gaan om eenige geneesmiddelen te halen.
Beneden in de gelagkamer der Fouda vaten
de kameraden van Fred zacht sprekend bijeen.
Hun dreigde eeD zeer smartelijk verlies.
Niet, dat zij met liefde en ware vriendschap
aan Fred hingen, maar zijn steeds
gevolde beurs had hen, die tot geen enkelen
arbeid eenigen lust bédden, steeds tot hulp
TWEEDE KAMER.
Naar men verneemt bestaat het plan,
het nog overige gedeelte vau de volgen
de week, waarin de Tweede Kamer bij
eenkomt, te besteden aan het afdeelings-
onderzoek, en voor te stellen, Dinsdag 3
Mei de openbare beraadslaging over het
dienslplieht-ontwerp aan te vangen.
Aanbeveling s-g ronden.
Naar aanleiding van de gemeenteraads
verkiezing te ARNHEM heeft de Graaf
schapper zich eens de moeite gegeven, om
op le teekenen, op welke gronden aldaar
de libei ale candidaten bij een vorige ge
legenheid werden aanbevolen. Het lijstje
volgt hieronder omdat 't ook wellicht nog
meer dienst kan doen bij het opstellen van
verkifzings-rdvertentiën
Het luidt
Onafhankelijk, bekwaam, werkzaam, ver
standig, doortastend, geacht, bezadigd,
nauwgezet, consciëntieus, ijverig, kundig,
scherpzinnig, doorkneed, hoogst ambitieus,
uit één stuk, voorzien van ijver en tijd,
practisch bouwkundige, steeds op zijn post,
practisch van blik, scherp van oordeel,
ruim van blik, geboien en getogen te
Arnhem, oud-Arnhemmer, vast van begin
selen, een krachtig element, van groote,
algemeene ontwikkeling, slaaf van zijn
plicht, veelzijdig bekwaam, de rechte man
op de rechte plaats, in alles aanbevelens
waard»^, enz. enz.
- R o o k - c o n p 8 voordames
s. v. p. Nu het meer en meer voor-
somt hoe jammer 't ook zij, het feit
is niet te loochenen - dat dames zich
aan het meer uitsluitend voor de heeren
der scheppiug bestemde rookgenot gaan
overgeven, dreigt op de spoorwegen een
groote practische moeilijkheid, zegt Het
Vad., die de directiën wèl zullen doen on
der de oogen te zien en zoo mogelijk nit
den weg te ruimen. We kennen in ons
land drie soorten van coupés: rook—,
niet-rook- en dames-coupés. De laatste
zijn echter niet onderscheiden in rook—
en troost geweestwanneer hij nu stierf,
wat moesten zij dan beginnen
Een der jonge mannen knarste met de
tanden.
„Was ik dien Ben Rawson maar te vlug
af geweest," zeide hij met een kraohtigen
vloek. „Ik zag, hoe bij in zijn gordel
greep juist wilde ik mijn revolver trek
ken, daar kraakte evenwel ook reeds zijn
schot. Een minuut later en ik had dat
wangedrocht een kogel tusschen de ribben
gejaagd."
„En zat nu achter slot en grendel, Joho-
ston," zeide een ander.
„O, wat hinderde dat! Wanneer iemand
de band steekt in den gordel, waar hij bet
wapen draagt, dan moet ik gereed zijn, om
hem in 't volgend ooganblik in 't zand te
doen bijten en dan zal geene jory mij
schuldig verklaren. Overigens, Fred bad in
mijn plaats precies zóó gehandeld."
„Zeker, dat had hjj gedaan. Hij was
steeds tot hulp bereid, waar het gold een
vriend een dienst te doen."
„Die arme jongen! Wat zal zjjn vader er
wel van zeggen
„Ik zal morgen naar Galveston gaan om
den oude het bericht te doen, zeide John-
ston en bestelde een nieuw glaasje whiskey.
Boven op het kleine kamertje heersehte
diepe stilte. Walter kon het zwijgen niet
langer verdragen en traohtte met de Kreool-
sche een gesprek aan te knoopen.
„Kent ge Fred Griswold reeds lang, Jua
nita vroeg hjj zaoht.
„Ja mjjnheor," onlwoordde het meisje,
terwijl zjj de groote, droevige oogen tot
hem opsloeg, het zal ongeveer een jaar zijn,
dat ik mister Griswold voor de eerste maal
zag."
En woonde hjj steeds hier in San Anto-
nio
„O neen; zjjn woonplaats is Galveston,
waar zgn vader groote bezittingen heeft.
Wij leerden elkaar op het feest van de
heilige Jonkvrouw kennen en sedert dat
oogenblik kwam hij dikwijls naar San An-
tonio. Hjj was goed en lief voor mij en
heeft mjjn ouders veel gegeven."
„Wat zjjn nwe oudera?*