Zondag 24 April 1898. 42ste Jaargang Uo. 3304. INGEZONDEN. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Binnenlandsch Nieuws. SCBAGER COURANT. (Niet geplaatste ingezonden worden nimmer teruggegeven Geachte Redacteur J Indien het op eene openbare vergadering gebeurde, dat iemand debatteerde als de matige gebruiker doet in zijn antwoord op mijn ingezonden stuk van 14 April, dan zou ik aan de vergadering voorstellen over te gaan tot de orde van den dag. Dat is waarlijk geen toon, die voor een dergelijk onderwerp past, te minder, omdat hij tegen mijn zakelijk schrij ven geen degelijke beweringen inbrengt. Als ik desondanks antwoord, doe ik dat niet om zijnent wille (hij moet eerst wat levensernst leeren, voordat hij in eeue ernstige zaak mag meespreken) maar terwille van het lezend publiek, welks overtuiging mij veel waard is en dat voor zijne mogelijke belangstelling in deze ernstige zaak eene ernstige bespreking verdient. Eene opmerking heeft het publiek reeds kunnen makendat de argumenten, door dezen matigen drinker te berde gebracht, van uetzelfde gehalte zijn als, en misschien wel ontleend zijn aan, de gesprek- kea door leeken, de spraakmakende gemeente, over deze zaak gehouden. Van de litteratuur over dit onderwerp is hij in het geheel niet op de hoogte. Nu hij door mij gedwongen wordt, op de negen punten, door mij gesteld, te antwoorden, moet hij wel laten blijken, hoeveel, of juister, hoe weinig hij van de "aak weet. Dat hij daarbij de rol van den blaffende!? hond op zich neemt, moge van eene overigens opmerkelijke zelfkennis ge tuigen en nauwkeurig zijne houding in deze zaak kenmerken, het oplettend lezend publiek zal, dunkt mij, wel begrepen hebben, dat ik betgeen ik in mijn vorig scnrijveu zei, niet bedoeld heb als eeue insinuatie, maar als de toelichtin-, eener wenschelijkheid. Op mij maakt het den indruk, alsof hjj zijn gebrek aan argu menten wil bedekken aclvtet.-een schijn van grappig heid. Punt 1 weerlegt hij niet, stemt hij veeleer volko men toe, maar wat ik daarin duidelijk zei, dat de eisch der matigheid een ki-d is van onkunde aan gaande den alcohol, schijnt jijtn zijn oppervlakkige waarneming ontgaan te zijn'. Dat men dien eisch nog altijd stelt, bewijst alleen dat men (wie is die men soms de eerste de beste beunhaas nog even onkundig is aang."""/ het alcohol-vraagstuk als vroeger. Ik ken trouwens geen enkelen geleerde of propagandist, die optreedt om de „matigheid" te verdedigen. Hij kan er op rekenen, dat wij, moediger voorzeker dan deze „matige" drinker, niet zullen na laten hem te bestrijden. De men van dezen matigen drinker is niet de een of andere deskundige, mtar jan en alleman, met wie hij zijn praatjes houdt en die bjj elkaar er even weinig van weten als ieder op zich zelf. Pilt ti Li1 18. Albert Madlung was in vaar en vlam. Hij danste meermalen met de jonge Kreool- sehe en keerde dan verhit tot de vrienden tèrng. „Dat is een meisje, deze Juanita 1" zeide hij met stralenden blik. „Neem je in acht 1" fluisterde doctor Glan- dotff hem in het oor. „Die prairie-jager daar in den hoek schijnt de beminde van die jonge dame te zijn, bij volgt haar met donkere blikken en zijn hand grijpt menigmial in den gordel ge weet, daar huist doorgaans een geladon revolver l* „Ah, bah 1" „Laat ons liever gaan. Ik heb genoeg van dat gedwarrel hier.' „Ik eveneens," stemde Walter toa. Doch eer zij zich konden verwijderen, stormde een ander gezelschap binnen, vijf ol zes gentlemen in europeesche kleder dracht, die evenwel niet naar de nieuwste mode was. De jonge heeren schenen nit vroolijk gezelschap te komen. Hunne oogen schitterden, hunne gezichten gloeiden, hnnne stemmen klonken luid en heesoh. .Hallo, ladys en gentlemen," riep een jonge man van de pas aangekomenen, wiens op treden aanduidde, dat bij rijkelijk wijn had gedronken. „Nu is het uit met de „fan dango," nu wordt er een Amenkaansobo wals gespeeld. Hier, negers, dat voor.julhei Hij wierp den negers een handvol dollars toe en dezen grijnsden vergenoegd. De zwarte mnziekdireotenr riep luid: „Een hoera voor mister Fred Griswold. Da negers riepen hoera en lieten hunne fiedels krjjschende meisjes jubelden en waaiden met hare doeken de mannen lachten en riepen de nienwaangekomenen laidegroe- Bij de beantwoording van de twee volgende punten komt hij aardig uit den hoek. Hij drinkt de alco holische dranken niet om gezondheidsredenen, wellicht zelfs ondanks hun erkends schade voor de gezondheid, maar „omdat het zoo lekker is." Juist, gij lust ze graag, het kost u eene opoffering, die giftdranken te laten staan. Mag ik dezen „matigeo," den zichzelf vertrouwenden drinker, er op wijzen, dat wij onthouders meenen, dat iemand die die scherpe, een kind of een dier afschrikkende, dranken lekker vindt, in eeu gevaarlijken toestand verkeert? Dat lekker vinden hangt samen met de behoefte van het lichaam aan den alcohol prikkel. De door een matig gebruik veroorzaakte verdooving van de natuurlijke energie, die gezonden, niet drinkenden, menschen eigen is, doet de behoefte aan den kunstmatigen prikkel van den alcohol ontstaan Wie zich geregeld op die wijze den kunstmatigen" alcohol-prikkel verschaft, gaat lijden aan drankzucht. Dat lekker-vinden duidt voor ons een ziektetoestand aan, waarin eeu matige drinker verkeert. Hij leze overigens, wat daarvan gezegd wordt op biz. 29 en 30 van „Een en ander uit het Alcohol-Vraagstuk". Zijne bewering dat er „vandaag een geleerde komt, die klaar bewijst, dat alcohol den levensduurverkort, morgen een opstaat, die juist bet tegendeel betoogt," is onwaar en wordt weerlegd inv. d. Wou- de's „Een en ander eet." Daar lezen we op biz. 8 en 9 Wel heelt men uit de statistieken van Dr. Owen ttepoogd te coneludeeren, dat de levens duur der onthouders korter is dan die der niet-ont- houders, doch Owen zelf heeft duidelijk aangetoond, en met hem verschillende wetenschappelijke statistici, dat zulk een gevolgtrekking ten eenenmale valsch is. „Toch heeft een hooggeleerde nit ons land zich niet ontzien, na Owen's verweer, nog eens dezelfde kool op te warmen en den volke voor te zetten", terwijl er in een noot wordt bijgevoegd „In Ang. '96 geschiedde dit nog eens door den redacteur van „De Verzekeringsbode", die er een „pasgehouden onderzoek" van maakte. Hierbij zat natuurlijk niet voor de bedoeling, de geh.-onth. beweging te schaden, doch het loffelijke voornemen om, door tegenspraak van de zijde der geheel onthouders, nog eens het juiste licht op deze zaak te laten schijnen 1 Zoo verzekerde later de redactie. Een deel der kleine pers wierp zich met groote gretigheid op het bericht uit de „Verzekeringsbode" natuurlijk ook met dezelfde goede bedoeling." Wil onze matige gebruiker een goed licht en eene eigene meening in deze zaak krijgen, dan leze en bestndeere hij, wat er verder op biz. 9 en 10 etc. gezegd wordt, waar uit de cijfers blijkt, dat het cijfer van sterfte, ziskte en ziekteduur telkens voor de onthouders veel gunstiger is. Dat hij zijn „hondje van een oompje" (eerbied voor de dooden s. v. p.) er bij haalt, die 90 jaar werd bij matig gebruik (een praatje, dat wij vaak hoorenl) bewijst de juistheid van mijne bewering, dat hij de onvergeeflijke naïviteit beeft zich te bepalen tot den nauwen kring van persoonlijke waarneming. Tegenover dien éénen man, die het zeldzame voorrecht heeft 90 jaar te worden, ondanks zijn matig gebruik en dank zij zijner gezonde natuur, staan duizenden anderen, ten toe. Slechts de prairie-jager, de ver eerder van Jnanita, zag donker voor zich neer, terwijl zijn rechterhand ia zijn gordel greep. Daarna begon een wilde, stormachtigs poika, de dansenden stampten op den grond, zoodat dichte stofwolken opwarreldeo. „Laat ons nu gaan, Walter," vermaande Glandorff. „Wat mankeert je? Je bsnt zoo opgewonden „Hebt ge den naam gehoord, dien de neger daar oitriep „Ik heb er niet op gelet." „Fred Griswold!' „Na wat bekommer jij je om dion naam; die zal wel meer in da Vereenigde Staten voorkomen." „Edith zeide mij, dat haar broer Fred heette en een dolle dwaas was." „Dan is het wel een heel zonderling toe val." „Ik zon hem wel willen vragen, of bij Edith's broeder is." „Doe bet daar, de dans is ten einde. De jonge man gaat met Jnanita naar het buffet." Walter drong door de menigte heen. „Ladys en gentlemen," riep Fred Gris wold, „wat wilt ge drinken? Ik betaal al les." Hij wierp een handvol dollars op de schenktslel. Jubelend omringde men hem en teeder vleide Juanita zich tegen hem aan Daar legde een breede hand zich op den sehonder van Fred. „PardoD, sir," zeide de prairie-jager met rauwe stem, „dit meisje behoort mij." „Wel verdoemd," riep de halfdronkene. „Ik ken Jnanita reeds lang nietwaar, mijn scbat Wij tweeën hebben reeds menig dansje gedaan. Handen weg, mjjnheerl' En zijne donkere oogen bliksemden den prairie-jager trotsch tegen. „De duivel hale u," vloekte deze en tracht te Jnanita tot zioh te trekken. Daar trof bem een flinke vuistslag van Fred in het gelaat, soodat hjj eenige Bohreden terugtui melde. wier levensduur door den alcohol verkort wordt' Ik bedoel hier niet alleen hen, die In dronkenschap een ongeluk krijgen, maar de groote massa „matigen," wier weerstandsvermogen minder is, wier zieklo- wsken grooter zijn, wier levensdraad verkort wordt door het alcohol-gebruik. Hij raadplege overigens het boekje van v. d. Woude, waarnaar ik bij voorkeur verwijs, omdat het vrjj zeker in veler handen, ook in de zijne, is. Wat hij vertelt van dat drinken van een glaasje port, zoo lekker en zoo behaaglijk, „dat je er ook naar zoudt watertanden", bewijst ongezocht de waarheid van mijne bewering, dat de maligen de verleiders zijn. Wat vreemd, dat deze matige drinker niet voelt, dat hij op deze wijze bewijs-materiaal voor de onthouders aandraagt. En wat die vreugde betreft. Eene korte beschrijving van de wijze, waarop de alcoholvreugde ontstaat, zal voldoende zijn om de oppervlakkigheid van dezen matigen drinker en de waarheid mijner beweringen in het licht te stellen. Stel u voor een gezelschap, waarin het gesprek niet wil vlotten, waarin men stijf tegenover elkander zit. vVaarom zijn die menschen zoo weinig spraakzaam Omdat zij niet genoeg belangrijks te vertellen hebben, en, zoo zij elkaar vreemd zijn, te veel er aan hechten om een goeden indruk te maken, om maar alles te zeggen wat hun voor den mond komt. Om de stijfheid te verdrijven wordt een alcoholische drank rondgediend. Na verloop van eenigen tijd beginnen de tongen los te raken. De alcohol heeft zich in het bloed gemengd, stijgt den menschen naar het hoofd en nu kan men praten. Heelt men op eens de kennis gekregen, noodig om een degelijk gesprek te voeren? Welneeu, die waait den mensch zoo maar niet aanl Is men op eens goede vrienden geworden Dat gebeurt ook zoo gauw niet! Wat is er dan gebeurd? Men heeft zijn vermogen van zeltcontrdle verdooft en nu zegt men alles, wat er maar voor den mond komt. Gaat men voort met alcohol-gebruik, dan komt er veelal zooveel leelijks uit,dat bruiloften kunnen ontaarden in vechtpartijen ot wat anders. Is dat nu gezelligheid Neen, duizendmaal neen 1 In naam van het waar achtig zedelijk belang onzes volks, vanj ware le vensvreugde moeten wij tegen die bewering protes - teeren. Doordat men een surrogaat geeft ia plaat3 van echte levensvreugde, komt het volk in den waan levensvreugde te hebben en verliest den spoorslag om naar de echte levensvreugde te streven. Dat streven bestaat in zich ontwikkelen in allerlei opzicht. Als er in een gezelschap een mensch is, die flink redeneert, aardig vertelt, geestig praat, dan heeft men levensvreugde. Waarom geniet ons volk van een degelijke toespraak, van een boeiend tooneelspel Soms omdat het zich dan benevelt Neen, omdat geest en hart dan aan het woord zijn. Omdat het zich ontwikkelt. Daarom weg met die alcohol-bedwel- ming, die de ontwikkeling en levensvreugde in den weg staat Waarom hij Eichard Hol, Goethe, Bismarck, Pias IX er bij haaitis mij niet recht, duidelijk. Heeft hij soms met hen aan tafel gezeten, terwijl zij wijn of iets anders dronken? Heeft hij toen gezien, dat ondanks hun matig gebruik, hun geleerdheid etc. niet minder bleek Ik vermoed, dat hij den mannen een „Zoowaar ik Fred Griswold heet, schoft 1 sla ik u neder, wanneer gij het meisje nog eenmaal aanraakt." „Fred, blijf bij je zinnen 1" riepen de vrien den hem toe. „Wat doet ge? Geen ru zie." „Laat mij I Ik zou nog wel eens willen zien, wie dit meisje zou durven aanraken Hij plaatste ziob, tot den strijd gereed, voor de sidderende Juanita. De prairie-jager scheen zich op hem te willen werpen, eenige kameraden hielden hem evenwel terag; doch hij rakte zich los en wierp zich op Fred. Maar deze was op zijn hoede en met een goed treflëuden vuistslag deed hjj hem andermaal achteruittuimelen. „Verdoemd verhuis dan naar de hel riep de prairie-jager buiten aichzelven van woede een vlugge greep in den gordel een flikkering een knal en met de armen rondom zich slaande viel Fred Griswold mot een rauwen kreet tegen den grond. Een wild tumult ontstond, toen Fred neergevallen was. De vrouwen snelden schreeuwend naar baiten, de mannen zochten den moordenaar het wapen te ontrukken, een verwarde menschen-klowen ging door de zaal heen en weer, in de handen bliksemden de breede messen, esnige schoten violen en de kogels boorden zich in de zoldering de menschen weken terug en omringd door zijn kamera den, die zijn aftocht dekten, vluchtte de prai rie-jager, de wilde zoon dor ongebonden vrij heid, naar baiten, in een der vele donkere stegen verdwijnend. „Is bij dood De oade vrouw, die ach ter de drank'afel stond, boog zich over den bewegingloos liggende neder. „Hij haait nog adem „Draagt hem dan weg, opdat hij niet in mijn buis sterft. Waarom moest hij ook juist Ben tegen zich in 't harnas jagen Die laat niet met zich spotten." „Laai mij eens zien, of bij nog te redden is," nam doctor Glandorfi het woord. „Ik ben arts." „Plaats voor den dokter," riep men en al len traden bereidwillig op sjjdo. zeer slechten dienst bewijst door hun naam in deze polemiek te mengen. Konden wij ze zelf raadplegen, dan zouden zij vrij zeker dit zeggen Onze beste oogenblikken zijn niet die, waarin wij be dwelmend voebt gebruiken. Als wij werken willen, vermijden wij ons te bedwelmen. Alleen met volko men heldere herzenen kan men iets groots tot stand brengen. Niet door bedwelming, maar door oefening wordt de kunst verkregen. En indien beroemde mannen gerangschikt moeten worden onder de mati ge drinker», dan bewijst dit alleen maar, dat zij nog niet over het drankvraagstuk gedacht hebben. Wil de ze matige drinker zich verdedigen met een beroep op beroemde mannen, dan hale hij van hen een goed gemotiveerde uitspraak aan, waarin de onthouding veroordeeld wordt. Als ik een beroemden man mag aanhalen, dan herinner ik aan de woorden van Paulus, den discipel van Jezus, Kom XIV 21 „Het is goed geen vleesch te eten noch wijn te drinken, noch iets waaraan uw broeder zich stoot of geërgerd wordt, of waarin hij zwak is." Hij leze overigens Rom. XIV 13 23 en 1 Cor. 8:11 13, om te weten van welken geest Paulus was. En wil hij wat weten van het vraagstuk der erflijkkeid dan raadplege hij het ook door ons gecolporteerde boekje van Dr. de Vaucleroy: „De Erflijkheid, van neigingen en ziekten"; dan zal hij zien welke, gevolgen het uit het gebruik voortkomende misbruik heeft op het toenemen van zenuwzwakte, hersenzwakte en krankzinnigheid. Hij zal dan begrijpen dat wat als gevolg van misbruik, zich in hevige mate openbaart, in zekere, hoewel min dere mate ook het geval is bij matig gebruik, zooals Prof Stokvis zegt, en hij zal zien, dat wij onthouders niet overdrijven, maar nog lang niet genoeg gezegd hebben dat veeleer de overdrijving is aan de zijde dier matigen, die, ondanks het geleden fiasco, voortgaan, aan de matigheids-predi- king een kracht toe te kennen die zij blijkens de ervaring niet bezit en die, hopen we, na degelijk onderzoek hunnerzijds, zal plaats maken voor de prediking der onthouding. U, Mijnheer de Eedacteur, vriendelijk dankende voor de nogmaals verlsende plaatsruimte, Hoogachtend, Uw Dw. G. W. Melchers. Zuid-Scharwoude, 21 April '98. Uilslag van de ten over- staan van notaris Bachx gehouden veiling te HEILOO, op Woensdag 20 April j.1., van eene rentenierswoning met schuur, tuin en erf aldaar, aaa den Westerweg, sectie A no. 1158, groot 21 aren, 60 centiaren; toegewezen aan den heer Cornelis Edel, laedman te Heiloo, voor f 1380. Walter knielde naast den zwaargewonde neder eo hield diens hoofd in zijne armen. Een bittere gedachte sloop er in zijn hart daar lag de zoon der vrijheid bloe dend, getroffen door de band eens moorde naars een offer van wildeo, onstaimigen drang naar vrijheid. Edith had hem eens van zijn broeder verteld, hij voelde, hij wist dat de ongelukkige jongeling daar voor hem haar broeder was. „Is er hoop, waarde Glandorff vroeg hij hem zacht, terwijl deze de wond op merkzaam onderzocht. „Zooveel ik kan oordeeien geen hoop waarheen moeten we den gewonde brengen „Hij woont in Fonda Santa Maria—" „Dan zullen we hem daarheen brengen. Pakt mee aan maar voorzichtig. Wel licht is hij toch nog te redden." HOOFDSTUK XXIII. In een eenvoudige kamar der Fonda Santa Mnria, op een lage, met eenige de kens bedekte legerstee, lag Fred Griswold met gesloten oogen, zonder bewustzijn, be wegingloos, slechts nu en dan een smarte lijk krennen uitstooiend, terwijl een zachte siddering zijne leden deed trilLn. Aan het voeteneinde van het bed lag Juanita geknield, het schoone gelaat en de zwarte lokkenpracht in een donkeren doek gehold, zacht weenend en tot de heilige Jonkvrouw biddend, dat zij den armen Fred tegen den onverbiddelijken doodsengel zou beschermen. AaD het hoofdeinde zat Walter, af en toe het gloeiend heete voorhoofd van den ge wonde met natte doeken afkoelende, of zjjne droge, brandende lippen met een vorfris- schenden drank bevochtigende. Doctor Glandorff was naar bet hotel ge gaan om eenige geneesmiddelen te halen. Beneden in de gelagkamer der Fouda vaten de kameraden van Fred zacht sprekend bijeen. Hun dreigde eeD zeer smartelijk verlies. Niet, dat zij met liefde en ware vriendschap aan Fred hingen, maar zijn steeds gevolde beurs had hen, die tot geen enkelen arbeid eenigen lust bédden, steeds tot hulp TWEEDE KAMER. Naar men verneemt bestaat het plan, het nog overige gedeelte vau de volgen de week, waarin de Tweede Kamer bij eenkomt, te besteden aan het afdeelings- onderzoek, en voor te stellen, Dinsdag 3 Mei de openbare beraadslaging over het dienslplieht-ontwerp aan te vangen. Aanbeveling s-g ronden. Naar aanleiding van de gemeenteraads verkiezing te ARNHEM heeft de Graaf schapper zich eens de moeite gegeven, om op le teekenen, op welke gronden aldaar de libei ale candidaten bij een vorige ge legenheid werden aanbevolen. Het lijstje volgt hieronder omdat 't ook wellicht nog meer dienst kan doen bij het opstellen van verkifzings-rdvertentiën Het luidt Onafhankelijk, bekwaam, werkzaam, ver standig, doortastend, geacht, bezadigd, nauwgezet, consciëntieus, ijverig, kundig, scherpzinnig, doorkneed, hoogst ambitieus, uit één stuk, voorzien van ijver en tijd, practisch bouwkundige, steeds op zijn post, practisch van blik, scherp van oordeel, ruim van blik, geboien en getogen te Arnhem, oud-Arnhemmer, vast van begin selen, een krachtig element, van groote, algemeene ontwikkeling, slaaf van zijn plicht, veelzijdig bekwaam, de rechte man op de rechte plaats, in alles aanbevelens waard»^, enz. enz. - R o o k - c o n p 8 voordames s. v. p. Nu het meer en meer voor- somt hoe jammer 't ook zij, het feit is niet te loochenen - dat dames zich aan het meer uitsluitend voor de heeren der scheppiug bestemde rookgenot gaan overgeven, dreigt op de spoorwegen een groote practische moeilijkheid, zegt Het Vad., die de directiën wèl zullen doen on der de oogen te zien en zoo mogelijk nit den weg te ruimen. We kennen in ons land drie soorten van coupés: rook—, niet-rook- en dames-coupés. De laatste zijn echter niet onderscheiden in rook— en troost geweestwanneer hij nu stierf, wat moesten zij dan beginnen Een der jonge mannen knarste met de tanden. „Was ik dien Ben Rawson maar te vlug af geweest," zeide hij met een kraohtigen vloek. „Ik zag, hoe bij in zijn gordel greep juist wilde ik mijn revolver trek ken, daar kraakte evenwel ook reeds zijn schot. Een minuut later en ik had dat wangedrocht een kogel tusschen de ribben gejaagd." „En zat nu achter slot en grendel, Joho- ston," zeide een ander. „O, wat hinderde dat! Wanneer iemand de band steekt in den gordel, waar hij bet wapen draagt, dan moet ik gereed zijn, om hem in 't volgend ooganblik in 't zand te doen bijten en dan zal geene jory mij schuldig verklaren. Overigens, Fred bad in mijn plaats precies zóó gehandeld." „Zeker, dat had hjj gedaan. Hij was steeds tot hulp bereid, waar het gold een vriend een dienst te doen." „Die arme jongen! Wat zal zjjn vader er wel van zeggen „Ik zal morgen naar Galveston gaan om den oude het bericht te doen, zeide John- ston en bestelde een nieuw glaasje whiskey. Boven op het kleine kamertje heersehte diepe stilte. Walter kon het zwijgen niet langer verdragen en traohtte met de Kreool- sche een gesprek aan te knoopen. „Kent ge Fred Griswold reeds lang, Jua nita vroeg hjj zaoht. „Ja mjjnheor," onlwoordde het meisje, terwijl zjj de groote, droevige oogen tot hem opsloeg, het zal ongeveer een jaar zijn, dat ik mister Griswold voor de eerste maal zag." En woonde hjj steeds hier in San Anto- nio „O neen; zjjn woonplaats is Galveston, waar zgn vader groote bezittingen heeft. Wij leerden elkaar op het feest van de heilige Jonkvrouw kennen en sedert dat oogenblik kwam hij dikwijls naar San An- tonio. Hjj was goed en lief voor mij en heeft mjjn ouders veel gegeven." „Wat zjjn nwe oudera?*

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1898 | | pagina 5