Een Offer.
Zondag 22 Mei 1898.
42ste Jaargang ïïo. 3312.
Rooie Anna.
TWEEDE BLAD.
Gemengd Nieuws.
FEUILLETON.
ROMAN
van
H. SCHUBERT.
HAGER
COURANT.
Sedert drie jaren was ik nu voor 't
eerst weer eens in het stille dorpje. Veor
drie jaren ontroofde een besmettelijke ziek
te mij mijn dierbaren echtgenoot en mijn
eenig, vurig geliefd kind en ik had het
niet ?au me kunnen verkrijgen, alleen de
plaats op te roeken, die eiken zomer ge
tuige was geweest van ons stil, vreedzaam
geluk. Thanf, nu de tijd mijn bittere
smart gelenigd had, nu ik rustiger aan
mijn geliefde dooden denken kon, overviel
mij een hevig verlangen naar het stille,
afgezonderde plekje. Ik schreef aan mijn
heer Gellner, den onderwijzer vas Berg
dorp, in wiens hais we eiken zomer ka
mers gehnurd hadden, of ik onze oude
hoekkamer gelijkvloers weer kon krijgen,
en op zijn blij-toestemmend antwoord reis
de ik er na twee dagen been. In Berg
dorp vond ik alles onveranderdde on
derwijzer en zijn vronw, eenvoudige beste
messchen, haalden me van het station af.
Ia het dorpje zelf werd ik door Paul en
Biesje Gellner in triomf naar mijn hoek
kamer gebracht, en na drie dagen w»s ik
er weer 166 gewend, alsof er geen drie
jaren sedert mijn laatste bezoek verstreken
waren.
Hoe herinnerde alles me aan vervlogen
tijden het kleine prieel voor het huis,
waarin we zoo vroolijk hadden koffiege-
dtonken, de veelkleurige asters in den tnio,
die mijn Annatje eens zoo mooi vond, ie
dere plek, iedere weg wekte «martelijk-
zoete herinneringen bij me op.
Evenals toen, was het ook nu mijn
liefste bezigheid, om aan het groots hoek
raam te gaan zitten en naar de school
kinderen te kijkeD, die iD hun vrijen tijd,
soms ook nog een half uurtje na de school,
op de plaats voor het huis speelden. De
grooten, die zich soms reeds boven kin
derlijk spel verheven achtteD, liepen pra
tend, hun boterham etend, op en afde
jongens vochten tusschenbeide in den verst
verwijderden hoek, terwijl ds grootere
meisjes lachend, soms een beetje angstig,
toekeken. Ia een anderen hoek speelden
en stoeiden de kleintjes.
Hoe gaarne keek ik naar de vroolijk-
heid en de tevredenheid, die zich op de
bruine gezichtjes dezer dorpskinderen af
spiegelden welke geheel andere uitdruk
king had ik dikwijls io de trekken van
groote-stads-kinderen opgemerkt. Soms
zonk de breikous ook op mijn schoot en
boog ik nit 't rasm om een twist tusschen
twee overmoedigen te beslechten.
Zoo zat ik op den derden dag van mijn
verblijf weer aan 't iar.m en keek naar ds
speelplaats, toen me een kind opviel, dat
ik er nog nooit gezien had. Ik kende ze
toch bijna allen van vroeger en een zoo
groot meisje zou ik toen niet hebben op
gemerkt F Zij kon, dacht ik, tien k twaalf
jaar tellen, was tamelijk groot, zeer mager
en hoekig en had opvallend rood haar, dat
in een dikke vlecht over haar rng hing.
Haar gezicht kon ik nog niet zieD, de
kleine stoud met den rug naar me toe.
Nu keerde ze zich om, en ik zag een
smal, tamelijk leelijk gelaat, met grijze oo-
gen en een recht knorrige uitdrukking.
Ik lette den heelen morgen op dat kind,
ze stond altijd een eind van de anderen
verwijderd, steeds met dezelfde verdrietige
uitdrukking op haar gelaat, en breide lang
zaam aan een grove roode kous, die ze
in de hand hield. Ook toen de school
uit was, ging ze niet zooals de andere
meisjes met een vriendinnetje arm in arm
naar huis, doch ze verliet alleen en een
heel eind achter de anderen, de speelplaats.
's Namiddags wandelde ik een eind bet
bosch in, denzelfden weg op, dien ik
eens met mijn kind gewandeld had. Daar
zag ik, ongeveer honderd schreden voor
me, op een open plek het roodkopje van
dien morgen. Maar wat deed de kleine F
Toen ik dichterbij kwam, zag ik hetze
7.
In den beginne had Eva, zoo alleen ge
laten, wel gezucht, maar toen eenmaal de
bange winter voorbij was, zette z(j meestal
haar hoed op en ging de vrije natuur in.
Zjj kende daar weg eu steg, maar het
meeste genoegen versohaften haar de wande
lingen op het strandwanneer de frissehe zee
wind haar in bet gelaat blies, dan zette zij
zich met een boek op bet een of auder
schaduwrijk plekje en las of droomde, net
zooals het uitkwam.
Op een schoouen, warmen zomeraehier-
middag, die reeds tot den avond naderde,
trad Eva weder uit het kleine tuinpoortje
te voorsebjjo en sloeg het smalle voetpad
tusschen de velden in, dat naar de duinen
leidde.
Zaoht murmelend, als waren zij slaperig,
sloegen de golven tegeu den oever en de
aon brandde niet meer, maar neigde zich
langzaam ten ondergang. Era zag een poos
je toe-, tij had haar hoed aan den arm ge
hangen en liet de wind vroolijk met heur
hsren spelen, het gele zand omgaf warm en
streelend hare voeten en zjj daoht er reeds
aan, waar zij «ioh het prettigst zou kunnen
nederzetten.
Daar zag zij het strand langs een equi
page naderbijkomen, langsaam stappend. De
koetsier scheen Ie slapen, hg zwaaide be
denkelijk op den bok heen en weer en of
er iemand in het rjjtaig zat, kon ijj niet
zien, daar de breede gestalte van den koet
sier hem geheel verborg. Eva liep snel do
dninen af, naar bet strand, zij herinnerde
zich niet, ooit hier een rijtuig ontmoet te
hebben en was dus zoodoende zeer nieuws
gierig, wat dat wel bergen aou. Daarenboven
waa bet rjjtnig zeer elegant, een open
landauer en de koetsier droeg een donker
blauwe livrei. Zij sneed het rijtuig ter
rechter tyd den weg at, want de mooie
bruine paarden hadden blijkbaar geen haast
om verder te komen en 't kwam slechts door
het bewustzijn van het laatste restje van
pliohtsgevoel, dat eg niet geheel stilstonden.
In het rijtuig lag op zijn gemakkelijkst
een jonge man. Hij sliep, evenals de koet
sier den hoed had hij tot beschutting wel
op zijn gelaat gelegd, maar hij schommelde
zoo heen en weer en haalde zoo Inid adem,
als alleen een slapende pleegt te doen.
Era sloeg hem zeer nieuwsgierig gade.
Afgezien van het feit, dat iemand, die vast
slaapt, gewoonlijk geen intelligente nitdrnk-
king op zijn gelaat heeft, was de slapende
niet leeljjk.
Hij had een flisken, met zorg onderbonden,
blonden baard, een vlaggen neus en krallend,
kortgehoaden haardaarbij een groote, slanke
figuur, zooals Eva kon bemerken en zij
amuseerde zich met kalmpjes naast den
wagen voort te gaan en den slaper gade te
slaan. Aan hare voeten lag een meenwe-
veer en zij bakte zieb, raapte die op en her
innerde zich maar al te wel, hoe zij als kind
den goeden JohaD placht wakker te kittelon.
Trots hare 17 jaren gevoelde Eva in zioh
den lust opkomen, dit ook nn te doen. Zij
glimlachte, hield de veer tnssehen daim en
wijsvinger en de oogen vast op don slaper
gerioht. Daar schokte deze met de leden
en ontwaakte, ook Eva ontstelde en deed,
bloedrood geworden, snel een stap achter
uit, om niet gezien te worden.
VergeefsDe nn geheel wakker zijnde
jonge man richtte zioh vlag open toen hij
de slanke meisjesgestalte als waarheid en
geen droombeeld op bet gele duinzand staan
zag, wipte hg met een flioken sprong over
het gesloten portier en stond naast haar.
„Myn hemel 1* zeide Eva en drnkte ont
steld de band, waarin zij nog altoos de
verraderlijke veder hield, tegen het hart,
„hoe bon ik geschrikt.*
„Het booae geweten,* antwoordde hij, op
de veer wijzend, „ik ben ook plotseling
wakker geschrikt, onder den invloed van een
eigenaardig gevoel, dat wel door dit kleine
klapte de deksels toe van eenige knippen,
die daar waren opgesteld om vogels te
vangen. Ik schreed zachtjes tot aan haar
en legde mijn hand op haar hoofd. Ze
boog zich juist ijverig over een dsr knip
pen en was zoo verdiept in haar bezig
heid, dat ze me niet geboord had.
„Wat doe je daar kind F" vroeg ik.
Met een zachten, verschrikten kreet
keerde ze zich om, keek me met groote
oogen aan en zweeg.
„Wie ben je F" vroeg ik verder.
„Ik woon bij Vogelen-Hana 1" stiet ze
er kort nit.
Ik kende den man, bij was vogelvan
ger, en in den zomer bestond zijne ver
dienste in den verkoop van gevangen vo
gels. En de kleine was van hem, en ver
hinderde door kei dichtslaan der deksels,
dat hij vogels ving. Hoe moest ik dat
begrijpen
Waarom sla je dan de deksels dicht F"
vraeg ik.
Op het kindergezicht verscheen zoo'n
booze, wraakzuchtige trek, dat ik er van
schrikte.
„Hij mag geen vogels vangen hij
mag niets verdienen. Ik haat hem Hij
moet honger lijden zooals ik sprak ze
kortaf.
„Maar kind riep ik uit, „weet je
dan niet, dat je kwaad doet, dat de lieve
God je straffen zal F"
„Er is geen lieve God 1" aai de kleine
beslist.
Ik schrikte voor den toon van diepe
overtuiging in haar stem. „Ga je dan niet
bij mijnheer Gellner op school, en heb je
dan bg het godsdienstonderwijs niet ge
leerd, dat er hoog boven ons een God
woont, wien al 't goede, dat wij menscben
doen, met vreugde vervult, en die 't boo
ze bestraft
„Ja, ik heb 't gehoord, maar ik geloof
't niet, want mijnheer heeft gezegd, dat
God alle mensohon lief heeft en van mij
houdt toch niemand. Hans zegt, dat ik
een kwaad ding ben en dat de lieve God
niets van me wil weten. Zult u 't hem
voorwerp veroorzaakt zal zjjn.*
„O neen,* zeide Era, die bij die onrecht
vaardige aanklacht al baar moed weder
vond, „ik heb het slechts gedaoht en rag
er in stilte over geamuseerdgij sliept roo
vast, gij snurktet waarlijk
„Dat is wat moois,* meende hg vroolijk,
„maar, geëerde juffrouw, gij zult toegeven,dat
men op bet ontmoeten van jonge dames, die ie
mand op weg belegeren,niet voorzien kan zijn.*
„Gij behoeft n niet te verontsohnldigen,
mij ook evenmin te bespottenals gij er
niet om denkt, gaat het rjjtnig het doel
alleen tegemoet en blijft gij hier.*
„Ik dank u voor uw duidelijke opmer
king, maar geef er evenwel toeh de voorkeur
aan, wat naast n te wandeleD, naar Orpen kan
ik het te voet wel brengen.*
„O*, zeide zij anibbig, want zijn toon stond
haar niet aan, ,ik ga toeh naar huis.*
„Dan zal het mg een genoegen zijn, n
een stukje te vergezellen.*
,,Neen, ik dank u.*
„Maar juffrouw, zeestrand en duinzand
zijn neutraal gebied, waarom zon ik daar
niet even goed mogen wandelen als gij F"
„Kiest gij dan uwe wandeling maar eerst,*
zeide zij en bleef staan. Op dat oogenblik
wist «ij zeker niet, hoe bekoorlijk zg er
uitzag, maar haar gezelschap wist het zooveel
te beter. Uit de donkere oogen flikkerde
toorn en brandde in helder rood op hare
wangen. Zg was geen fijne verschijning als
hare moeder, maar een meisje van vleesch
en bloed. Hij sloeg op eenmaal een heel
anderen toon aan.
„Heb ik n beleedigd, juffrouw Bg God,
dat wilde ik niet, ik heb de verdenking te
gen n gekoesterd, dat ge een kleinen aanval
op mijn rost bebt gedaan en heb n terug
willen plagen. Geet mg de hand en dan
zal het vrede tnssehen ons zijn-*
Eva zag hot gelaat van haar motgezel op
lettend aan, hst was, na het ontwaken, door
de blauwe oogen bepaald aardiger gewor
den en bovendien had zjj blijkbaar indrnk
op hem gemaakt en dat maakte haar trotsch
zjj legdo dan haar vingertoppen in zijn
reohterhand en stond toe, dot hg die harte-
ljjk drukte-
zeggen van de knippen en ds groote
oogen zagen vragend tot mij op.
„Als je mij belooft, het nooit weer te
zullen doen, dan niet,' antwoordde ik ern
stig.
Zij knikte eeD paar maal heftig met 't
hoofd, wierp de dikke roode vlecht, die o-
ver haar schouder gevallen was, naar ach
teren en liep plotseling, zonder een woord
te zeggen, over den boschweg naar bet dorp
terug.
Ik volgde haar lacgzaam, nadenkend
over wat ik zooeven hoorde.
Dienzelfden avond nog bracht ik het
gesprek op den zoogenaamden Vogelen-
Hans.
„Wie is die kleine, die bij hem in
woont F* vroeg ik.
„O, u meent rooie Anna F" antwoordde
Gellner en toen ik knikte, vervolgde hij
„zij is het kiud van een nicht van hem;
als eenig familielid, nam hij de kleine bij
zich, nadat de moeder voor eenige jaren
in de grootste armoede gestorven was. De
vader van Anna, een smid, stierf een jaar
na de geboorte van het kind. Sedert drie
jaar is de kleine nu bij Hans Balser",
„Is ze bij u op school, mijnheer Gell
ner P" vroeg ik verder.
Hij zuchtte. »Ja helaas, zou ik
haast zeggen. Ik heb nog nooit zoo'n ei
genzinnig, knorrig, ja, boosaardig kind ge
zien, als Anna Mertens is.'
„Hoezoo vroeg ik verder.
„U znlt het zelf nog ondervinden, me
vrouw. Ze gaat nooit met de andere kin
deren om en is onder de lessen altijd
norsch en onoplettendals men haar eens
berispt, dan spreekt ze heelemaal geen
woord meer, en wanneer een der andere
kinderen bestraft wordt, heb ik reeds vaak
een hoonend lachen op haar gelaat gezien
een merkwaardig kind.'
We spraken weer over iets anders, en
na een uurtje ging ik naar mijn kamer
terug, om ongestoord na te denken over
dat vreemde kiod, dat nn eenmaal mijn
belangstelling had opgewekt.
Twee dagen later praatte ik weer eens
met Anna. Ik zat voor het open raam
van mijn kamer en keek naar de speel
plaats de school was tien minuten ge
leden gesloten, en de kinderen waren, naar
ik meende, allemaal naar hnis.
Daar dook onder mijn raam plotseling
e8n roodharig kinderkopje op, en de grijze
oogen van Anna Mertens keken me aan
ze boog zich naar binnen.
„Hebt u 't aan iemand gezegd F* fluister
de ze bijna ademloos.
„Wat dan, kind?* vroeg ik verrast.
„Non, u weet wel in 't bosch
fluisterde ze, weer schnw omkijkend.
„Neen, ik had je immers beloofd te
zullen zwijgen."
Op het gelaat der kleine spiegelde zich
voor een oogenblik een hevige inwendige
strjjd af, toen, als gehoor gevend aan een
plotselinge ingeving, kwam ze nog een
sebtede dichter by en zei
„Wat bent u braaf 1"
Plotseling werd ze hoog rood, keerde
zich haastig om en liep weg.
Den volgenden morgen, toen alle kinde
ren al de speelplaats verlaten hadden, ver
scheen ze weer san mijn venster.
„Dag mevrouw mag ik met u pra
ten P" vroeg ze op haar eigenaardigen,
norschen toon.
„Natuurlijk, waarom niet Anna F"
Ze lachte hardop een ruw, onkinder
lijk lachen, dat me pijn deed.
„U weet zeker Diet, dat ik rooie Anna
ben
„Natuurlijk weet ik dat I"
„Maar anders wil niemand met mij
praten. Ze vinden me allemaal te norsch
en te boosaardig".
De laatste woorden klonken alsof ze iets
na zei, dat ze reeds dikwijls had gehoord.
„Tegen mij ben je nooit onaardig ge
weest," antwoordde ik kalm en keek niet
van mijn werk op uit angst, dat ze ver
legen zou worden.
Ze was heel stil en ik gevoelde, dat
ze mij aankeek.
„Waarom bent u vroeger nooit hier
„Willen wij den weg naar Orpen gemeen
schappelijk afleggen ik moot er toeb eens
naar toe,* zeide de jonge man,
„Natuurlijk zeker dan naar Schröderl* ant
woordde Era met een «ncht.
„Natuurlijk 1 Hebt ge er dan iets tegen
in te brengen?'
„Bij n zeker niet, maar is bet niet treu
rig, dat de mannen bierkroegen voor hun
gelak en pleizer noodig hebben
„En de dames theekransjes P*
„Aoh," zeide zij met eon medelijdend
schouderophalen, „dat is vordaohtmakiDg
hebt gij een moeder of zuster, die derge
lijke gelegenheden evenveel bezoeken, als de
heeren hun wjjnholen P*
„Zeker niet, juffrouw, ik ben alleen door
mannen opgevoed en heb nooit omgang
met vrouwen gehad.*
„Dan Bij het u vergeven, maar weet ge
wel, dat dat heel treurig is P*
Nn haalde hjj de schouders op. „Waar
om P Men ziet bet Ieren helderder in, aD
men wat meer is aangepakt men leert spoe
dig, het willenen kunnen met elkaar in
overleg te brengen en dat is alles.'
„Ik zon het heel erg naar vinden, om
zonder liefda te leren,* zeide zjj zacht en
dacht daarbij aan baar gestorven moedertje,
dat zij zoo innig had liefgehad. Hij zag de
schaduw van weemoed over haar lief gelaat
gaan en deed zijn best, die te doen ver
dwijnen.
„Wij zjjn meer alledaagseh,* zeide hij daar
om lachend, „hg ons is eerst eten, drinken en
slapen van beteekenis.*
Met onverholen ontzetting zag zjj hem aan.
„Dat geloof ik, na hetgeen ik van u reeds
geboord heb.*
„En toeh beloof ik n, alle dagen in plaats
van bg Sohröier, hier op het atrand te zullen
komen, wanneer ik n daar zal aantreffen
doe het nit medelijden met mg ik ben veel
alleen en praat zoo gaarne.*
Eva daoht na. Zoa papa het wel goed
vinden P Maar zijn klacht, dat hij altijd zoo
alleen was, had een gevoelige snaar aaDge'
raakt. Wie had zij
„Ik beloof n, nooit naar nw naam te zul
len vragen, juffrouw, het is mjj geheel on
verschillig wie gij zjjt; wanneer ik slechts
nw voornaam weetdan kant gij hel das
gerast wagen, meen ik.*
Het was Eva niet heel dnidelgk, waarom
juist dat ééne een garantie voor haar was,
maar de vreemdeling zon dat wel beter we
ten dan zjj. Vertrouwelijk reikte zg hem
de hend.
„Ik heet Eva
„O weet* meende hg, „dat is eene voor
de mannen altoos veelzeggende vronw ge
weest; ik zal mg voor n moeten hoeden,
wanneer gg nw voormoeder geljjk
sijt."
„Ga heen, nn spot gg weder en dat kan
ik niet verdragen.*
De zon was ondergegaanOrpen'c to
rens verscholen zich aehter het bosoh de
jonge man greep E7a's band, drnkte die
hartoljjk en zeide
„Leef gelukkig, juffrouw tegen de vol
gende maal ben ik bepaald wat beter ge
worden ik zal er telkens aan denken, wat
n aangenaam isdaarom zeg ik ooktot
wederziensl"
„Tot wederziensl* herhaalde zij argeloos
en zag hem vervolgens na, hoe hjj met snelle
schreden in het bosoh verdween. Hjj was
aardig en eigenljjk heel net geweest; het
was veel amnsanter, in 't vervolg wandelen
te gaan en te weten, dat men iemand ont
moeten zal, met wien verstandig een aartje
kon worden gebabbeld.
Ednard von Eickboff zette intnssehen zjjn
weg in snellen pas voort, heel blijde over
zijn verrassend avontnnr. Maar vergeef*
zooht bij Era onder de sladsschoonen thuis
te brengen, dat gelokte hem niet. Al de
jonge meisjes van haar leeftjjd waren hem
in bet gepasseerde winterseizoen voorgesteld
en de rest der dochterkens van apothekers,
dokters, leeraars enz. nog te jong, dat
Era daaronder bebooren kon. Zoo
peinsde hjj nog een poosje voort en besloot
in stilte, een weinig naar de jonge dame te
intormeeren, wiar hnpsch geziohtje een
diepen indrnk op hem had gemaakt.
Bg Sohröder daarentegen werd hij met
verwgten ontvangen; het ontging hem vol
strekt niet, dat de heeren er al reeds een