geweest vroeg ze plotseling.
„"Voor drie jaar was ik den laatsten
keer hier met mijn man en mijn klein
meisje".
nWaar zijn die dan nuf" vroeg ze
verrast.
„Ze stierven toen aan een besmettelijke
ziekte?" zei ik zacht.
Weer een diep stilzwijgen,
tflladt hadt u er veel verdriet van P'
vroeg opeens Anna's stem dicht aan mijn
oor, op geheel eigcuaardigen toon.
Ik knikte slechts, spreken kon ik niet,
want ik voelde, dat da opwellende tranen
mijn woorden zonden verstikt hebben.
ffOin mjj zou niemand verdriet hebben 1"
zei Anna na een poosje op ruwen toon.
„Maar kind, hoe kun je dat zeggen
Is toch waar' weer dat harde
lachen. ffYogelen-Hans heeft gisteren
nog gezegd, dat hij wou, dat ik maar dood
was."
„En heb je geen vriendinnen onder je
schoolkameraadjes vroeg ik weer, opzet
telijk niet op haar antwoord lettende.
ffDieP!" op verachtelijken toon,
„die kunnen me geen van allen uitstaaD,
en en ik wou zelf ook dat ik dood
was." Het klonk bijna, alsof ze slechts
met moeite een snikken onderdrukte.
#Dat moet je niet willen, Anna. Je
moet goed en lief zijn voor alle menschen,
dan zullen ze wel van je leeren houden.'
Ze lachte weer en antwoordde niet.
Wie is dat vroeg ze, naar een foto
grafie van mijn dochtertje wijzend, die
voor me op mijn werktafeltje stond.
,/Dat is 't portret van mijn klein meisje,
dat gestorven is.
Hoe heet ze P' vroeg de kleine verder.
„Annatje.'
Na een oogenblik stilzwijgen begon de
kleine weer
//Ze heette toch Anna en u noemde
haar Annatje P!'
Ja, we noemden haar altijd Annatje."
ffMij heeft nog nooit iemand Annatje
genoemd," zei de kleine ruw.
ffWil ik je zoo noemen vroeg ik.
Ze knikte, en een vreemde, stralende
uitdrukking verscheen op haar gezichtje.
ffHè jaMaar nu moet ik weg I'
En zonder te groeten liep ze de plaats
over.
Annatje!' riep ik haar na als aan
den grond genageld bleef ze staan en wend
de mij haar gelaat toe.
Annatje I Wil je morgenmiddag eens
bij mij op mijn kamer komen
ff Ja 1' antwoordde ze luid, en weg was ze.
Den volgenden middag verscheen mijn
kleine gast werkelijk. De morgen was mij
buitengewoon lang gevallen - ik verlang-
weinig geanimeerd uitzagen. In de kleine,
met rook gevolde kamer vielen de woorden
van Eva, of dergelijke gelegenheden veor het
geluk der mannen noodig waren, hem in
en hij deed zich de vraag, of dan een bier
kroeg juist zoo noodzakelijk was
Zijn buurman aan de rechterzijde had
die vraag zeer zeker met ja beantwoord en
Eduard von E ekhofi beschouwde de grove
gestalte met verwondering. Deze scheen
hem loe, in deze omgeving ie 't geheel niet
te passen. Op het witte vest bungelde een
horlogeketting van de dikte van een anker
touw en een dozijn aardige bedelstukjes hingen
op zijn buik. Mijnheer Thomas Teichmann's
vingers, die op kleine kegels geleken,
speelden zacht, maar onophoudelijk met deze
gouden sieraden, en daarbij schitterden
en flonkerden de ringen aan zijne hand in
alle mogelijke schakoeringen. Een grooten,
lichtenden brillont droeg hij in zijn das en
kleinere in zijn stijfgestreken overhemd.
„Wie is dat eigenlijk,die loopende juweliers
winkel vroeg Eduard spoedig aan overste
Herbach, die, om hem te begroeten, op hem
toekwam. Deze haalde de schouders op.
„M{jnheer von Wegener heelt hem hier
binnengeleid, en die zal wel weten, waarom.
Hij ia een nieuwbakken rentenier hier
in Orpeu. Wij zullen zijn gezelschap van
dit oogenblik af aan moeilijk meer kwijt
worden. Dat soort van menschen is mij,
eenvoudig gezegd, onuitstaanbaar zit hij
dcar niet als een opgeblazen kikvorsch In
gedachten voegde hij er aan toe „En hij her
innert mij oneindig veel aan mijn schoonva
der," maar sooals gezegd, deze omschrijving
bleef wjjselijk achterwege.
De hemel moge weten, hoe het kwam, dat
Eduard heden zoo weinig genoegen vond in
den gouden wjjn en de bedompte kamer, bij
was bigde, toen het gezelschap eindeljjk op
brak en terwjjl hij zijn logement opzocht,
zjjn arm door dien van een ouden heer
schoof, die met hem denzelfden weg giog
en die tot de beste vrienden van zijn oom
behoord had, daar bij, als firmant van een ban-
kierssaak, zijne gelden gewoonlijk beheerde,
vroeg hij zoo langs den neus af:
„bcherer, kent gjj wellicht een jonge dame
de werkelijk naar het kind. Daar kwam
ze een heftig, luid kloppen aan de
deur en zonder mijn binnen' af te wach
ten, verscheen Anna op den drempel.
.„Dag, mevrouw", zei ze stijf en bleef
staan, alsof ze bang was, dichter bij te
komen.
ffDag, Annatje en ik voerde de kleine
naar de voor ons beiden gedekte koffieta
fel, Eerst was ze erg verlegen, maar toeu
ik een flink stuk koek op haar bordje
legde, verscheen weer het zoo zeldzame
lacbje op haat gelaat, eu zi at met den
mecsten smaak.
ffMijn Annatje hield ook zoo veel van
dien koek," zei ik, om haar aan 't praten
te krijgen.
„Ja ze hield op met eten, keek
me aan en zei: „Ik wou, dat uw Annatje
nog leefde, dan behoefde u niet zoo be
droefd te zijn."
Ik zweeg. Dat kind zou een slecht,
kwaadaardig karakter hebben Het leek
me toe, alsof in dit kinderhart in elk
geval diep verborgen veel goeds stak.
Men scheen de kleine alleen maar heel
verkeerd behandeld te hebben.
„Wat deed uw AnDatje wel den heelen
dag P"
Eu ik vertelde aan het ademloos luis
terende kind van mijn doode lieveling,
van haar kinderlijk spelen, van haar vroolijk
lachen en babbelen.
„Uw Annatje hield zeker erg veel van u
„Ja ze had haar maatje boven alles
lief," antwoordde ik.
„Ik ik wou, dat ik ook een moeder
had kwam het plotseling als een luide
kreet van Anna's lippen, het kinderhoofdje
zonk voorover op de tafel en een luid,
hartstochtelijk schreien deed het heele
kleine lichaam sidderen.
Ik liet haar rustig uitschreien, legde slechts
zacht mijn arm om haar heen en streek
met mijn hand over het roode hoofdje.
Ze snikte een heele poos, toen werd ze
kalmer en hield eindelijk heelemaal
°P'
//Ik houd van je, Annatje, hoor je
dat?"
Het kind scheen te slapen, zoo rustig
zat ze daar met gebogeD hoofdje. Bij
mijn woorden richtte ze zich met eea
plotselingen ruk op, en ik keek in haar,
door het schreien gezwollen gezichtje,
dat me ongsloovig, vragend aanzag.
ff Maar ik ben toch niet zoo goed
en lief als uw Annatje vroeg ze adem
loos.
„En kan je dat dan ook niet worden
vroeg ik glimlachend.
Ze keek me met groote oogen aan.
„En blijft u dan altijd, altijd van me
in O'pen, die Eva heet?"
„Neen I" zeide de directeur verwonderd,
want bij was wel degene, die de minste jonge
dames in Orpan kende, in geen gevel
bij haar voornaam, „gij weet, Eickhoff,
die jaren zjjn bij mij geweest, ofschoon ik
nog ongehuwd ben. Stelt ge er anders een
bijzonder belang ïd?"
„Niet in 't minst, 't was maar een vraag.
Goeden nacht, directeurtje."
Niemand was den volgenden middag gauwer
op 't strand dan Eduard, en toen hij Eva's
klefd in de verte zag, sprong bij vlug uit
aijn rijtuig en snelde haar tegemoet.
„Ik ben zeer aan 't weifelen geweest, of
ik wilde komen of niet," zeide Eva, hem in
bet gelaat ziende. „Zeg mij maar oprecht,
is het goed of niet
„Niet goed? Maar juffrouw Eva, wat
heeft u er toe gebraobt, zoo iets te denken
Zou het een onreobt kunnen zijn, dat wij
een balf uurtje met elkander babbelen
„Dat papa er niets van weet, maar de
mannen nemen het gewoonlijk niet zoo nauw."
„Zeker wel, juffrouw, met betrekking op
mg o persoon en ook op anderen, heb ik zeer
strenge grondbeginselen."
„Ziet ge 1" zeide Eva verschrikt, „gij hebt
wel gedacht, dat ik niet zou komen I" Haar
kommervol gelaat amuseerde en roerde hem
tegelijkertijd, de Orpener jonge dames
hadden te veel opvoeding gehad, cm zoo
openhartig te rijnhij greep derhalve haar
hand en zeide eerlijk:
„Zeker niet, ik rekende er bepaald op, dat
ik n hier zou aantreffen, en vond gisteren
middag de herberg niets aardig en aantrek
kelijk meer-"
Zij lachte vrooljjk: „Ondanks dat, zult ge
er vandaag toch weer heengaan."
„Wie weet, ik ben nu anders zeer wan
trouwend geworden tegenover dat zoogenaam
de geluk,"
„Wantrouwen ken ik niet," zeide zjj.
„Het is het grootste gebrek in mijn karakter
en berooft mij dikwjjls van bet rechte oordeel
over een zeak, maar hoe ik daar tegen strijd,
bet is steeds nutteloos."
Eva rag nieuwsgierig tot hem op.
„Ik weet niet, of ik gebreken heb, papa en
honden P'
„Altijd, Annatje!"
Acht dagen waren sedert dit onderhoud
voorbij gegaande gedachte, die bij me
opkwam toen het kind om een moeder
schreide, was steeds meer tot rijpheid ge
komen, en het besluit, om het verUten
kind bij mij te Dennen, steeds vaster ge
worden. En toch streed ik een zwaren
strijd. Wel hield ik van de kleine, maar
zou ik haar ook d i e liefde kuunen ge-
veD, die een moeder haar kind schenkt
Ik bracht een langen, hangen neebt
door toen was mijn besluit geaounee.
Had God dit kind niet zichtbaar op mijn
weggevoerd? Den volgeuden morgen sprsk
ik er over met mijnheer Gellner hij
schrikte bijna over mijn voornemen.
„U zult geen pleizier van haar hebbeD,
mevrouw.'
ffDat verlang ik ook niet, mijn beste
Gellner I Ik wil voor het kind eene moe
der zijn. DeDkt u, dat ik haar als kind
kan aannemen f"
„O, zonder twijfelHans Balser zal
blij zijn, als hij dat overtollige ding kwijt
raakt."
Dat overtollige ding 1
Dat was het 1 Dat woord karakteriseerde
de plaats van het verlaten kind bij haar
pleegouders, in de school in het heele
dorp. Niemand had haar noodig ze
was te veel voor mij zon ze alles
worden I
Met Hans Balser en zijn vrouw kwam
ik spoedig klaar, met de hulp van mijnheer
Gellner werden ook de gerechtelijke
formaliteiten spoedig vervuld nog wist
het kind, op mijn uitdrukkelijk verlangeD,
niets van de verandering van haar lot
en toch droeg ze reeds mijn naam.
Den volgenden middag liet ik Anna
halen. Te voren had ik aan Panl en
Liesje gevraagd, wie dieu morgen in mijn
kamer was geweest.
„Roode Annal" riepen beiden als nit
één mond. „Heeft ze weer wat leelijks
gedaan Ze ging na de school naar uw
kamer we dachten, dat u daar was en
dat u Anna bij u gevraagd hadt I"
„NeeD, ik was in 't bosch. Maar Anna
heeft niets gedaan, kinderen
Liesje en Paul huppelden na eenige
oogenblikken weer vroolijk weg, maar ik
wist nu, wie het geweest was, die den
kleinen ruiker van meiklokjes aan het
portret van mjjn doode lieveling bevestigd
had. Na een half our werd er geklopt,
ea Anna nu mijn Annatje kwam
binneD. Ik liep haar tegemoet en knste haar.
Ik dank je voor de bloemen, Annatje
Zij kleurde hevig.
ffWaarvan weet u dat dan
mama zeiden 't mg nooit."
„Laat ons dan hepen, dat ze niet van al
te groote bateekenis «ijn overigens vergeet
ik alles, met uitzondering van leugen. Ik
ben bet vast met mij self eens, dat, kwam
dat geval eens voor, ik den betrokken per
soen nooit vergift mis soa kannen
schenken. Reeds het woord „leugenaar* is
voor mij het begrip van al 't gemeene, la
ge en verachtelijke.
„Ik vind toorn, wraakgierigheid en harts
tocht veel gemakkelijker te verontschuldigen.
Wanneer ik van iemand weet, dat hij mij
belogen heeft, wil ik nooit meer met hem
te doen heDben. Ik zou bijna geene on
waarheid kunnen vergeven aan haar, die ik
liefhad."
Eva zag tot hem op. Hij zag er goed
nit, terwijl hij sprak, met zijne staalblauwe
oogen, waarin zoowel hardheid als gemoede
lijkheid lag; maar tij zeide niets.
„Vindt ge het te scherp gedacht, joffronw
Eva Een man moet grondbeginselen bebben
en daarnaar bandelen ik zon nooit van de
mijne afwijken. En na, Iaat ons wat gaan
zitten, wij beideD, hoop ik, zullen in dit
leven niet met elkaar in twist geraken."
Op deze samenkomst volgden er vele.
Eva vond het heerlijk, op die lange, eenzame
achtermiddagen een doel voor hare wande
lingen te hebben en had zij zich iets ver
laat, dan liep zij het laatste doel van den
weg met brandende wangen, om haar vriend
maar niet te missen. Geen woord word
tnsschen hen gewisseld, dat maar eenig blijk
gaf van een warmer gevoel j ofschoon Ednard
von Eiokbcff doorgaans een ontvankelijk
gemoed voor vrouwen-schoonheid had, zoo
had het hem bepaald afschuw voor zichzelf
doen gevoelen, als bij Eva's onervaren hart
opgeschrikt had, zonder dat hij de heeling
zon bebben kannen brengen, die daarvoor
noodig wasdat lag niet in zijne be
doeling. Hjj vond het jonge meisje lief,
frisch en natuurlijk als een bloem, maar
bij wist nog niet eens wie zij was.
In den laatsten tijd was oversto Herbach
zeer veranderd; hij was prikkelbaar en
mopperig geworden, zoodat Eva dikwijls
hare liefde voor hem noodig had. Zjj ging
„Dat is mijn geheim, Annatje," lachte
ik toen trok ik de kleine nzast me op
de canapé eu sloeg mijn arm om haar
tengere gestalte.
„Annatje *on je mijn Annetja wil
len zijn vroeg ik zacht.
Daar was ze weer, die eigenaardige,
stralende nitdrnkking, die haar gezichtje
bijna mooi maakte.
ffj*, o ja I zoo grasg 1" en het kind
drukte beide handen op haar hart.
ffWil je met me meegaan, Annatje zal
ik je moeder zijn 1'
De kleine bleef stijf en onbeweeglijk
zitten.
ffWil je, Annatje Wil ik je mosder
zijn vroeg ik nog eens en boog diep
naar het roode kopje.
Toen hief Anna haar aimen op, sloeg
ze om mijn hals, en onder hevig snikken
verstond ik de woorden
ffMoeder, moeder, mijn moeder 11'
Mij was het te moede, alsof God me
mijn doode lieveling had teruggegeven
Twintig jarsn zijn sedert voorbijgegaan,
een langen tijd 1
Het was niet gemakkelijk geweest, het
verwaarloosde, eigenzinnige dorpskind in
een lief, beschaafd meisje te doen verande
ren. Vele moeilijke nren, vele ontgoo
chelingen, daar, waar we reeds aan 't doel
meenden te zijn I Maar eindelijk toch
slaagde het moeilijke werk.
Sedert zes jaren is mijn Anna getrouwd,
en mijn oudste kleindochtertje, een aller
liefst, blond schepseltje, heet Annatje.
Daar komt ze jnist binnen mijne
Anna.
Niets herinnert meer aan de rooie Anna
van vroeger, niet eens het haar. Hoog
opgemaakt, omgeeft het in donkerbruine
lokken haar frisch gelaat.
ffWat schrijft n daar, mama?' vraagt
ze, dichterbijkomend,
De geschiedenis van je kinderjaren,
Anna 1'
Daar zinkt ze plotseling naast me neer en
met haar hoofd op mijn knieën, zegt ze
zachtjes
„Goddank, dat ik een moeder heb.
Moeder, mijn moeder 11"
Tnsschen stoombameren
aambeeld.
In de machinefabriek van Gadisseur en
Dechiron te Luik geraakten op tot nog toe
onverklaarbare wijze twee werklieden tns
schen valgewicht en het aambeeld van den
stoomhamerde een werd verpletterd en
de ander doodelijk gewond.
Voor een middelmatig
scherp oog zijD nauwelijks meer dan 5000
dan gewoonlijk naast zjjn stoel staan en
vroeg
„Vadertje, wat is er toch Maar dan ant
woordde hjj meest barsch.- „Wat drommel,
kwel mg niet!" Terwijl de waarheid geluid
zou hebben:
„Ik heb zorgen."
Herbach behoorde tot die onzalige luidjes,
die steeds zorgen hebben, totdat het graf hen
dekt, omdat hjj niet verstond, om zijne uit
gaven met betrekking tot zijne inkomsten te
regelen.Hij gebruikte steeds het dubbele van
datgene, wat hjj had. Nu, na verloop van
een jaar, stond hjj op hetzelfde punt als
toenmaals, dat hij Helena verliet en daar
aan had „Schröder" schuld. Schuld had
iedereen, behalve hij,die den eenigen stommen
streek had uitgehaald, niet als den zoon van
een millionnair te zijn geboren.
Mopperend draaide hg aan zjjn langen
snorbaard en om het denken te ontgaan,
zocht h|j evenals zoovele malen „Schröder" op.
't Was geen wonder, dat Eva in den na
middag vroolijk wegsnelde, om aan het
strand te komen en eens opgewekt gezel
schap te hebben.
„Kind," zeide de overste eenige dagen
later, „ik heb van middag een gast genoodigd
doe uw best en wees een recht aardige
huisvrouw: er is mg veel aan gelegen, dat
het er aardig en gezellig bjj ons uitziet.
Ik hoop, dat ge het talent van uw goede
moeder geërfd hebt en Eva
Maar Eva was met een haastig: „Ja, ja,"
reeds verdwenen. Het was niet vroeg meer
die booze papa had dat toch wel even eerder
kunnen zeggen en haar klopte het hart
tegen de keel bij de gedachte aan de groote
verantwoording. Wie de gast was? Maar
wat ging haar dat aan Dat het
vleesch niet verbrandde en de puddings
gelukten, daar was haar zorg voor noodig.
Na eenige uren hoorde zg buiten een
rijtuig vóór rijden, de stem van haar vader
een hartelijk welkom roepen en daarna het
dichtslaan van de deur. Overste Herbach
hield er niet van, lang op het middagmaal
te moeten wachten, derhalve wierp Eva een
vluehtigen blik in den spiegel en ging snel de
noodige servetten halen, opdat den beiden
heeren het eten zoo dadelijk kon worden
aangekondigd.
Toen zij uit de linnenkast het helderst
witte linnen gekregen had, kwam haar een
vroolgk lied op de lippen en dat zacht voor
zich heen neuriënd, in de eene hand het tafel
sterren zichtbaarpersonen, die een bij.
zonder goed gezicht bezitten, kunnen om
streeks 8000 sterreu waarnemen. Door
den grooten telescoop van het licht-obser-
vatorium en dergelijke instrumenten zijn
daarentegen ongeveer 50 millioen sterren
zichtbaar. De sterrenkundigen nemen
echter aan, dat er nog ontelbare sterren
bestam, die buiten den gezichtskring van
een telescoop vallen.
Uitvallen van sergeant X.
Op het commando „geef acht" moet ja
zoo onbeweeglijk staan, dat Lot's vrouw
als zoutpilaar daarbij vergeleken 'n mie
renhoop was.
Een nieuw muziekinstru-
ment. Ook de uitvoerende musici
hebbeu nu de electriciteit ia hun dienst
gesteld, nadat zij tot nog toe slechts als zui
ver motorische kracht voor orchestrions
enz. met het beste succez was aangewend.
Bij het bespelen nl. van de „electrische
Streichljra' (zoo wordt het instrument
genoemd in een Berlijnsch blad, waarvan
een der medewerkers de gelegenheid had,
het te hooren bespeleD) wordt van elec
triciteit gebruik gemaakt.
Zeer veel, zegt het blad, van de heer
lijke klankontwikkeling is voorzeker op
rekening te stellen van het meesterlijke
spel van Joseph Pfleger, maar veel tot de
verrassend schoooe loonvorming draagt
ook het wezen van het instrnment zelt hij.
Het is een eenvoudige citer en toch
is het, alsof er orgeltonen en het geluid
van de cello aau de snaren ontlokt wor
den. De citer staat op een soort kist,
waariu de electrische batterij verborgen is.
Van daaruit wordt de stroom in vijf sna-
ren geleid, welke door roteerende „strijk
stokken' gestreken worden. Door middel
van een pedaal, dat er uitziet als de trap
pers van een trapnaaimachine en ook al
dus in beweging wordt gebracht, brengt
de bespeler de strijkstokken in draaiende
beweging. Door het neerdrukken der sna
ren wordt contact verkregen en terwijl nu
de snaren, door de strijkstokken gestreken,
heerlijke, harmonische tonen doen hooren,
tokkelt de bespeler tevens de snaren.
Uitvinder van het instrument is een
rijke Oosten rij ksche fabriekseigenaar, Frans
Kühmajrer, die reeds meer dergelijke uit
vindingen heeft gedaan. O. a. vond hij
het „strijkklavier* uit, dat op de te hou
den muziektentoonstelling te Berlijn zal
worden geëxposeerd.
De nieuw uitgevonden ge-
weren.
De oorlog tusschen Amerika en Spanje
wekt natuurlijk de nieuwsgierigheid, wat
de vernielende uitwerking van de nieuwe
goed, in de andere de zilveren lepels, trad
zg de huiskamer binnen. Nauwelijks had
zij het midden daarvan bereikt, toen
uit de vensternis een slanke mannengestal-
te te voorschijn kwam en tusschen de
gordijnen staan bleet.
„Eva!" riep de vreemde.
De servetten ontvielen aan de hand van
het jonge meisje, kletterend kwamen ook do
lepels op don grond terecht.
„Mgn God, wat ben ik geschrikt," zeide
Eva, „nog meer dan bjj de eerste onmoe-
ting."
Hg raapte stuk voor stuk alles van den
grond op en zeide lachend
„Dus hier vind ik mjjne geheimzinnige
schoonel"
„En wie ziJb gg vroeg het meisje en
was zeer blij met den gast.
„Eduard von Eickhoff juffrouw 1"
„Dat is heerlijk 1 En kom nu mee naar
de eetkamer, papa moet alles gereed
vinden."
Hij droeg de servetten en zag toe, met
welk eene handigheid zg die vouwde, ver
volgens de bloemen in de razen ordende,
juist zoo, dat zij het mooist schenen, en hoe
vlug en net zjj zich bewoog.
Nooit had hg haar zoo lief gevonden als
hier in haar eigen huis; de smaakvol geor
dende meubels, het blinkende zilver, alles was
er op ingericht, de gezelligheid te doen ver-
hoogen, er. nooit had hem hot middageten
zoo goed gesmaakt als juist nu.
Overste Herbach scheen zeer vroolijk en
opgewekt, hij sprak veel en dronk nog
meer, lachte over de zonderlinge ontmoeting
der jongelui en zag dikwijls nadenkend naar
zijne Eva, die telkenmaal bloosde, wanneer
haar buurman haar een kleine opmerkzaam
heid bewees, en dat geschiedde zeer dikwijls.
In der. middag werd er muziek gemaakt
Eva's frissche, welgeschoolde stem liet zich
eerst schuchter hooren, daarna immer vrijer
en schooner, on ook Eduard's krachtige ba
riton viel helder in:
O, zie ik op de heide daar te midden 'van
[den storm u,
Mot mijnen mantel zal ik voor zijn geweld
[u schutten
Nadenkend hingen Otto Herbach's oogen
aan de beide jonge gestalten; hij hoorde
nauwelijks, wat zij beiden zongen, Dacht
hi) aan zijn heengegane Helena? - Ach
neen, hij rekende angstig en vol zorg.
Het was snel bergafwaarts met de middelen