geweest vroeg ze plotseling. „"Voor drie jaar was ik den laatsten keer hier met mijn man en mijn klein meisje". nWaar zijn die dan nuf" vroeg ze verrast. „Ze stierven toen aan een besmettelijke ziekte?" zei ik zacht. Weer een diep stilzwijgen, tflladt hadt u er veel verdriet van P' vroeg opeens Anna's stem dicht aan mijn oor, op geheel eigcuaardigen toon. Ik knikte slechts, spreken kon ik niet, want ik voelde, dat da opwellende tranen mijn woorden zonden verstikt hebben. ffOin mjj zou niemand verdriet hebben 1" zei Anna na een poosje op ruwen toon. „Maar kind, hoe kun je dat zeggen Is toch waar' weer dat harde lachen. ffYogelen-Hans heeft gisteren nog gezegd, dat hij wou, dat ik maar dood was." „En heb je geen vriendinnen onder je schoolkameraadjes vroeg ik weer, opzet telijk niet op haar antwoord lettende. ffDieP!" op verachtelijken toon, „die kunnen me geen van allen uitstaaD, en en ik wou zelf ook dat ik dood was." Het klonk bijna, alsof ze slechts met moeite een snikken onderdrukte. #Dat moet je niet willen, Anna. Je moet goed en lief zijn voor alle menschen, dan zullen ze wel van je leeren houden.' Ze lachte weer en antwoordde niet. Wie is dat vroeg ze, naar een foto grafie van mijn dochtertje wijzend, die voor me op mijn werktafeltje stond. ,/Dat is 't portret van mijn klein meisje, dat gestorven is. Hoe heet ze P' vroeg de kleine verder. „Annatje.' Na een oogenblik stilzwijgen begon de kleine weer //Ze heette toch Anna en u noemde haar Annatje P!' Ja, we noemden haar altijd Annatje." ffMij heeft nog nooit iemand Annatje genoemd," zei de kleine ruw. ffWil ik je zoo noemen vroeg ik. Ze knikte, en een vreemde, stralende uitdrukking verscheen op haar gezichtje. ffHè jaMaar nu moet ik weg I' En zonder te groeten liep ze de plaats over. Annatje!' riep ik haar na als aan den grond genageld bleef ze staan en wend de mij haar gelaat toe. Annatje I Wil je morgenmiddag eens bij mij op mijn kamer komen ff Ja 1' antwoordde ze luid, en weg was ze. Den volgenden middag verscheen mijn kleine gast werkelijk. De morgen was mij buitengewoon lang gevallen - ik verlang- weinig geanimeerd uitzagen. In de kleine, met rook gevolde kamer vielen de woorden van Eva, of dergelijke gelegenheden veor het geluk der mannen noodig waren, hem in en hij deed zich de vraag, of dan een bier kroeg juist zoo noodzakelijk was Zijn buurman aan de rechterzijde had die vraag zeer zeker met ja beantwoord en Eduard von E ekhofi beschouwde de grove gestalte met verwondering. Deze scheen hem loe, in deze omgeving ie 't geheel niet te passen. Op het witte vest bungelde een horlogeketting van de dikte van een anker touw en een dozijn aardige bedelstukjes hingen op zijn buik. Mijnheer Thomas Teichmann's vingers, die op kleine kegels geleken, speelden zacht, maar onophoudelijk met deze gouden sieraden, en daarbij schitterden en flonkerden de ringen aan zijne hand in alle mogelijke schakoeringen. Een grooten, lichtenden brillont droeg hij in zijn das en kleinere in zijn stijfgestreken overhemd. „Wie is dat eigenlijk,die loopende juweliers winkel vroeg Eduard spoedig aan overste Herbach, die, om hem te begroeten, op hem toekwam. Deze haalde de schouders op. „M{jnheer von Wegener heelt hem hier binnengeleid, en die zal wel weten, waarom. Hij ia een nieuwbakken rentenier hier in Orpeu. Wij zullen zijn gezelschap van dit oogenblik af aan moeilijk meer kwijt worden. Dat soort van menschen is mij, eenvoudig gezegd, onuitstaanbaar zit hij dcar niet als een opgeblazen kikvorsch In gedachten voegde hij er aan toe „En hij her innert mij oneindig veel aan mijn schoonva der," maar sooals gezegd, deze omschrijving bleef wjjselijk achterwege. De hemel moge weten, hoe het kwam, dat Eduard heden zoo weinig genoegen vond in den gouden wjjn en de bedompte kamer, bij was bigde, toen het gezelschap eindeljjk op brak en terwjjl hij zijn logement opzocht, zjjn arm door dien van een ouden heer schoof, die met hem denzelfden weg giog en die tot de beste vrienden van zijn oom behoord had, daar bij, als firmant van een ban- kierssaak, zijne gelden gewoonlijk beheerde, vroeg hij zoo langs den neus af: „bcherer, kent gjj wellicht een jonge dame de werkelijk naar het kind. Daar kwam ze een heftig, luid kloppen aan de deur en zonder mijn binnen' af te wach ten, verscheen Anna op den drempel. .„Dag, mevrouw", zei ze stijf en bleef staan, alsof ze bang was, dichter bij te komen. ffDag, Annatje en ik voerde de kleine naar de voor ons beiden gedekte koffieta fel, Eerst was ze erg verlegen, maar toeu ik een flink stuk koek op haar bordje legde, verscheen weer het zoo zeldzame lacbje op haat gelaat, eu zi at met den mecsten smaak. ffMijn Annatje hield ook zoo veel van dien koek," zei ik, om haar aan 't praten te krijgen. „Ja ze hield op met eten, keek me aan en zei: „Ik wou, dat uw Annatje nog leefde, dan behoefde u niet zoo be droefd te zijn." Ik zweeg. Dat kind zou een slecht, kwaadaardig karakter hebben Het leek me toe, alsof in dit kinderhart in elk geval diep verborgen veel goeds stak. Men scheen de kleine alleen maar heel verkeerd behandeld te hebben. „Wat deed uw AnDatje wel den heelen dag P" Eu ik vertelde aan het ademloos luis terende kind van mijn doode lieveling, van haar kinderlijk spelen, van haar vroolijk lachen en babbelen. „Uw Annatje hield zeker erg veel van u „Ja ze had haar maatje boven alles lief," antwoordde ik. „Ik ik wou, dat ik ook een moeder had kwam het plotseling als een luide kreet van Anna's lippen, het kinderhoofdje zonk voorover op de tafel en een luid, hartstochtelijk schreien deed het heele kleine lichaam sidderen. Ik liet haar rustig uitschreien, legde slechts zacht mijn arm om haar heen en streek met mijn hand over het roode hoofdje. Ze snikte een heele poos, toen werd ze kalmer en hield eindelijk heelemaal °P' //Ik houd van je, Annatje, hoor je dat?" Het kind scheen te slapen, zoo rustig zat ze daar met gebogeD hoofdje. Bij mijn woorden richtte ze zich met eea plotselingen ruk op, en ik keek in haar, door het schreien gezwollen gezichtje, dat me ongsloovig, vragend aanzag. ff Maar ik ben toch niet zoo goed en lief als uw Annatje vroeg ze adem loos. „En kan je dat dan ook niet worden vroeg ik glimlachend. Ze keek me met groote oogen aan. „En blijft u dan altijd, altijd van me in O'pen, die Eva heet?" „Neen I" zeide de directeur verwonderd, want bij was wel degene, die de minste jonge dames in Orpan kende, in geen gevel bij haar voornaam, „gij weet, Eickhoff, die jaren zjjn bij mij geweest, ofschoon ik nog ongehuwd ben. Stelt ge er anders een bijzonder belang ïd?" „Niet in 't minst, 't was maar een vraag. Goeden nacht, directeurtje." Niemand was den volgenden middag gauwer op 't strand dan Eduard, en toen hij Eva's klefd in de verte zag, sprong bij vlug uit aijn rijtuig en snelde haar tegemoet. „Ik ben zeer aan 't weifelen geweest, of ik wilde komen of niet," zeide Eva, hem in bet gelaat ziende. „Zeg mij maar oprecht, is het goed of niet „Niet goed? Maar juffrouw Eva, wat heeft u er toe gebraobt, zoo iets te denken Zou het een onreobt kunnen zijn, dat wij een balf uurtje met elkander babbelen „Dat papa er niets van weet, maar de mannen nemen het gewoonlijk niet zoo nauw." „Zeker wel, juffrouw, met betrekking op mg o persoon en ook op anderen, heb ik zeer strenge grondbeginselen." „Ziet ge 1" zeide Eva verschrikt, „gij hebt wel gedacht, dat ik niet zou komen I" Haar kommervol gelaat amuseerde en roerde hem tegelijkertijd, de Orpener jonge dames hadden te veel opvoeding gehad, cm zoo openhartig te rijnhij greep derhalve haar hand en zeide eerlijk: „Zeker niet, ik rekende er bepaald op, dat ik n hier zou aantreffen, en vond gisteren middag de herberg niets aardig en aantrek kelijk meer-" Zij lachte vrooljjk: „Ondanks dat, zult ge er vandaag toch weer heengaan." „Wie weet, ik ben nu anders zeer wan trouwend geworden tegenover dat zoogenaam de geluk," „Wantrouwen ken ik niet," zeide zjj. „Het is het grootste gebrek in mijn karakter en berooft mij dikwjjls van bet rechte oordeel over een zeak, maar hoe ik daar tegen strijd, bet is steeds nutteloos." Eva rag nieuwsgierig tot hem op. „Ik weet niet, of ik gebreken heb, papa en honden P' „Altijd, Annatje!" Acht dagen waren sedert dit onderhoud voorbij gegaande gedachte, die bij me opkwam toen het kind om een moeder schreide, was steeds meer tot rijpheid ge komen, en het besluit, om het verUten kind bij mij te Dennen, steeds vaster ge worden. En toch streed ik een zwaren strijd. Wel hield ik van de kleine, maar zou ik haar ook d i e liefde kuunen ge- veD, die een moeder haar kind schenkt Ik bracht een langen, hangen neebt door toen was mijn besluit geaounee. Had God dit kind niet zichtbaar op mijn weggevoerd? Den volgeuden morgen sprsk ik er over met mijnheer Gellner hij schrikte bijna over mijn voornemen. „U zult geen pleizier van haar hebbeD, mevrouw.' ffDat verlang ik ook niet, mijn beste Gellner I Ik wil voor het kind eene moe der zijn. DeDkt u, dat ik haar als kind kan aannemen f" „O, zonder twijfelHans Balser zal blij zijn, als hij dat overtollige ding kwijt raakt." Dat overtollige ding 1 Dat was het 1 Dat woord karakteriseerde de plaats van het verlaten kind bij haar pleegouders, in de school in het heele dorp. Niemand had haar noodig ze was te veel voor mij zon ze alles worden I Met Hans Balser en zijn vrouw kwam ik spoedig klaar, met de hulp van mijnheer Gellner werden ook de gerechtelijke formaliteiten spoedig vervuld nog wist het kind, op mijn uitdrukkelijk verlangeD, niets van de verandering van haar lot en toch droeg ze reeds mijn naam. Den volgenden middag liet ik Anna halen. Te voren had ik aan Panl en Liesje gevraagd, wie dieu morgen in mijn kamer was geweest. „Roode Annal" riepen beiden als nit één mond. „Heeft ze weer wat leelijks gedaan Ze ging na de school naar uw kamer we dachten, dat u daar was en dat u Anna bij u gevraagd hadt I" „NeeD, ik was in 't bosch. Maar Anna heeft niets gedaan, kinderen Liesje en Paul huppelden na eenige oogenblikken weer vroolijk weg, maar ik wist nu, wie het geweest was, die den kleinen ruiker van meiklokjes aan het portret van mjjn doode lieveling bevestigd had. Na een half our werd er geklopt, ea Anna nu mijn Annatje kwam binneD. Ik liep haar tegemoet en knste haar. Ik dank je voor de bloemen, Annatje Zij kleurde hevig. ffWaarvan weet u dat dan mama zeiden 't mg nooit." „Laat ons dan hepen, dat ze niet van al te groote bateekenis «ijn overigens vergeet ik alles, met uitzondering van leugen. Ik ben bet vast met mij self eens, dat, kwam dat geval eens voor, ik den betrokken per soen nooit vergift mis soa kannen schenken. Reeds het woord „leugenaar* is voor mij het begrip van al 't gemeene, la ge en verachtelijke. „Ik vind toorn, wraakgierigheid en harts tocht veel gemakkelijker te verontschuldigen. Wanneer ik van iemand weet, dat hij mij belogen heeft, wil ik nooit meer met hem te doen heDben. Ik zou bijna geene on waarheid kunnen vergeven aan haar, die ik liefhad." Eva zag tot hem op. Hij zag er goed nit, terwijl hij sprak, met zijne staalblauwe oogen, waarin zoowel hardheid als gemoede lijkheid lag; maar tij zeide niets. „Vindt ge het te scherp gedacht, joffronw Eva Een man moet grondbeginselen bebben en daarnaar bandelen ik zon nooit van de mijne afwijken. En na, Iaat ons wat gaan zitten, wij beideD, hoop ik, zullen in dit leven niet met elkaar in twist geraken." Op deze samenkomst volgden er vele. Eva vond het heerlijk, op die lange, eenzame achtermiddagen een doel voor hare wande lingen te hebben en had zij zich iets ver laat, dan liep zij het laatste doel van den weg met brandende wangen, om haar vriend maar niet te missen. Geen woord word tnsschen hen gewisseld, dat maar eenig blijk gaf van een warmer gevoel j ofschoon Ednard von Eiokbcff doorgaans een ontvankelijk gemoed voor vrouwen-schoonheid had, zoo had het hem bepaald afschuw voor zichzelf doen gevoelen, als bij Eva's onervaren hart opgeschrikt had, zonder dat hij de heeling zon bebben kannen brengen, die daarvoor noodig wasdat lag niet in zijne be doeling. Hjj vond het jonge meisje lief, frisch en natuurlijk als een bloem, maar bij wist nog niet eens wie zij was. In den laatsten tijd was oversto Herbach zeer veranderd; hij was prikkelbaar en mopperig geworden, zoodat Eva dikwijls hare liefde voor hem noodig had. Zjj ging „Dat is mijn geheim, Annatje," lachte ik toen trok ik de kleine nzast me op de canapé eu sloeg mijn arm om haar tengere gestalte. „Annatje *on je mijn Annetja wil len zijn vroeg ik zacht. Daar was ze weer, die eigenaardige, stralende nitdrnkking, die haar gezichtje bijna mooi maakte. ffj*, o ja I zoo grasg 1" en het kind drukte beide handen op haar hart. ffWil je met me meegaan, Annatje zal ik je moeder zijn 1' De kleine bleef stijf en onbeweeglijk zitten. ffWil je, Annatje Wil ik je mosder zijn vroeg ik nog eens en boog diep naar het roode kopje. Toen hief Anna haar aimen op, sloeg ze om mijn hals, en onder hevig snikken verstond ik de woorden ffMoeder, moeder, mijn moeder 11' Mij was het te moede, alsof God me mijn doode lieveling had teruggegeven Twintig jarsn zijn sedert voorbijgegaan, een langen tijd 1 Het was niet gemakkelijk geweest, het verwaarloosde, eigenzinnige dorpskind in een lief, beschaafd meisje te doen verande ren. Vele moeilijke nren, vele ontgoo chelingen, daar, waar we reeds aan 't doel meenden te zijn I Maar eindelijk toch slaagde het moeilijke werk. Sedert zes jaren is mijn Anna getrouwd, en mijn oudste kleindochtertje, een aller liefst, blond schepseltje, heet Annatje. Daar komt ze jnist binnen mijne Anna. Niets herinnert meer aan de rooie Anna van vroeger, niet eens het haar. Hoog opgemaakt, omgeeft het in donkerbruine lokken haar frisch gelaat. ffWat schrijft n daar, mama?' vraagt ze, dichterbijkomend, De geschiedenis van je kinderjaren, Anna 1' Daar zinkt ze plotseling naast me neer en met haar hoofd op mijn knieën, zegt ze zachtjes „Goddank, dat ik een moeder heb. Moeder, mijn moeder 11" Tnsschen stoombameren aambeeld. In de machinefabriek van Gadisseur en Dechiron te Luik geraakten op tot nog toe onverklaarbare wijze twee werklieden tns schen valgewicht en het aambeeld van den stoomhamerde een werd verpletterd en de ander doodelijk gewond. Voor een middelmatig scherp oog zijD nauwelijks meer dan 5000 dan gewoonlijk naast zjjn stoel staan en vroeg „Vadertje, wat is er toch Maar dan ant woordde hjj meest barsch.- „Wat drommel, kwel mg niet!" Terwijl de waarheid geluid zou hebben: „Ik heb zorgen." Herbach behoorde tot die onzalige luidjes, die steeds zorgen hebben, totdat het graf hen dekt, omdat hjj niet verstond, om zijne uit gaven met betrekking tot zijne inkomsten te regelen.Hij gebruikte steeds het dubbele van datgene, wat hjj had. Nu, na verloop van een jaar, stond hjj op hetzelfde punt als toenmaals, dat hij Helena verliet en daar aan had „Schröder" schuld. Schuld had iedereen, behalve hij,die den eenigen stommen streek had uitgehaald, niet als den zoon van een millionnair te zijn geboren. Mopperend draaide hg aan zjjn langen snorbaard en om het denken te ontgaan, zocht h|j evenals zoovele malen „Schröder" op. 't Was geen wonder, dat Eva in den na middag vroolijk wegsnelde, om aan het strand te komen en eens opgewekt gezel schap te hebben. „Kind," zeide de overste eenige dagen later, „ik heb van middag een gast genoodigd doe uw best en wees een recht aardige huisvrouw: er is mg veel aan gelegen, dat het er aardig en gezellig bjj ons uitziet. Ik hoop, dat ge het talent van uw goede moeder geërfd hebt en Eva Maar Eva was met een haastig: „Ja, ja," reeds verdwenen. Het was niet vroeg meer die booze papa had dat toch wel even eerder kunnen zeggen en haar klopte het hart tegen de keel bij de gedachte aan de groote verantwoording. Wie de gast was? Maar wat ging haar dat aan Dat het vleesch niet verbrandde en de puddings gelukten, daar was haar zorg voor noodig. Na eenige uren hoorde zg buiten een rijtuig vóór rijden, de stem van haar vader een hartelijk welkom roepen en daarna het dichtslaan van de deur. Overste Herbach hield er niet van, lang op het middagmaal te moeten wachten, derhalve wierp Eva een vluehtigen blik in den spiegel en ging snel de noodige servetten halen, opdat den beiden heeren het eten zoo dadelijk kon worden aangekondigd. Toen zij uit de linnenkast het helderst witte linnen gekregen had, kwam haar een vroolgk lied op de lippen en dat zacht voor zich heen neuriënd, in de eene hand het tafel sterren zichtbaarpersonen, die een bij. zonder goed gezicht bezitten, kunnen om streeks 8000 sterreu waarnemen. Door den grooten telescoop van het licht-obser- vatorium en dergelijke instrumenten zijn daarentegen ongeveer 50 millioen sterren zichtbaar. De sterrenkundigen nemen echter aan, dat er nog ontelbare sterren bestam, die buiten den gezichtskring van een telescoop vallen. Uitvallen van sergeant X. Op het commando „geef acht" moet ja zoo onbeweeglijk staan, dat Lot's vrouw als zoutpilaar daarbij vergeleken 'n mie renhoop was. Een nieuw muziekinstru- ment. Ook de uitvoerende musici hebbeu nu de electriciteit ia hun dienst gesteld, nadat zij tot nog toe slechts als zui ver motorische kracht voor orchestrions enz. met het beste succez was aangewend. Bij het bespelen nl. van de „electrische Streichljra' (zoo wordt het instrument genoemd in een Berlijnsch blad, waarvan een der medewerkers de gelegenheid had, het te hooren bespeleD) wordt van elec triciteit gebruik gemaakt. Zeer veel, zegt het blad, van de heer lijke klankontwikkeling is voorzeker op rekening te stellen van het meesterlijke spel van Joseph Pfleger, maar veel tot de verrassend schoooe loonvorming draagt ook het wezen van het instrnment zelt hij. Het is een eenvoudige citer en toch is het, alsof er orgeltonen en het geluid van de cello aau de snaren ontlokt wor den. De citer staat op een soort kist, waariu de electrische batterij verborgen is. Van daaruit wordt de stroom in vijf sna- ren geleid, welke door roteerende „strijk stokken' gestreken worden. Door middel van een pedaal, dat er uitziet als de trap pers van een trapnaaimachine en ook al dus in beweging wordt gebracht, brengt de bespeler de strijkstokken in draaiende beweging. Door het neerdrukken der sna ren wordt contact verkregen en terwijl nu de snaren, door de strijkstokken gestreken, heerlijke, harmonische tonen doen hooren, tokkelt de bespeler tevens de snaren. Uitvinder van het instrument is een rijke Oosten rij ksche fabriekseigenaar, Frans Kühmajrer, die reeds meer dergelijke uit vindingen heeft gedaan. O. a. vond hij het „strijkklavier* uit, dat op de te hou den muziektentoonstelling te Berlijn zal worden geëxposeerd. De nieuw uitgevonden ge- weren. De oorlog tusschen Amerika en Spanje wekt natuurlijk de nieuwsgierigheid, wat de vernielende uitwerking van de nieuwe goed, in de andere de zilveren lepels, trad zg de huiskamer binnen. Nauwelijks had zij het midden daarvan bereikt, toen uit de vensternis een slanke mannengestal- te te voorschijn kwam en tusschen de gordijnen staan bleet. „Eva!" riep de vreemde. De servetten ontvielen aan de hand van het jonge meisje, kletterend kwamen ook do lepels op don grond terecht. „Mgn God, wat ben ik geschrikt," zeide Eva, „nog meer dan bjj de eerste onmoe- ting." Hg raapte stuk voor stuk alles van den grond op en zeide lachend „Dus hier vind ik mjjne geheimzinnige schoonel" „En wie ziJb gg vroeg het meisje en was zeer blij met den gast. „Eduard von Eickhoff juffrouw 1" „Dat is heerlijk 1 En kom nu mee naar de eetkamer, papa moet alles gereed vinden." Hij droeg de servetten en zag toe, met welk eene handigheid zg die vouwde, ver volgens de bloemen in de razen ordende, juist zoo, dat zij het mooist schenen, en hoe vlug en net zjj zich bewoog. Nooit had hg haar zoo lief gevonden als hier in haar eigen huis; de smaakvol geor dende meubels, het blinkende zilver, alles was er op ingericht, de gezelligheid te doen ver- hoogen, er. nooit had hem hot middageten zoo goed gesmaakt als juist nu. Overste Herbach scheen zeer vroolijk en opgewekt, hij sprak veel en dronk nog meer, lachte over de zonderlinge ontmoeting der jongelui en zag dikwijls nadenkend naar zijne Eva, die telkenmaal bloosde, wanneer haar buurman haar een kleine opmerkzaam heid bewees, en dat geschiedde zeer dikwijls. In der. middag werd er muziek gemaakt Eva's frissche, welgeschoolde stem liet zich eerst schuchter hooren, daarna immer vrijer en schooner, on ook Eduard's krachtige ba riton viel helder in: O, zie ik op de heide daar te midden 'van [den storm u, Mot mijnen mantel zal ik voor zijn geweld [u schutten Nadenkend hingen Otto Herbach's oogen aan de beide jonge gestalten; hij hoorde nauwelijks, wat zij beiden zongen, Dacht hi) aan zijn heengegane Helena? - Ach neen, hij rekende angstig en vol zorg. Het was snel bergafwaarts met de middelen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1898 | | pagina 6