Op je proef lesteli.
(H-0+-)
Novelle van C. Wkllner.
o-o
Het is belachelijk van u, zoo ijver
zuchtig te zijn, Arthnr," zeide Heitha. „Ik
wil inij ook nog wel eens amuseeren."
ffDat kunt en moogt ge ook, maar op
eene andere wijze. Ik wil niet, dat ge
altoos Leuchtenberg'e paarden gebruikt.*
Het jonge meisje stond aan het venster,
nam langzaam een mos uit haar gordel
en plukte daaraan.
Wees toch niet zoo dwaas,' antwoord
de zij onwillig. „Gij hebt uw genoegens,
en ik hier zuchtte zij diep »ik
sterf van verveling in dit akelige nest,
wanneer ik niet eens wat afwisseling had.
Gerhard Leuchtenberg is een goed vriend
van me, hij heeft paarden in overvloed,
hij leent er mij nu en dan eens een
„Wanneer gij u verveelt, Hertha, dan
zouden wij nu kunnen gaan trouwen
„Neen, neen," weerde het jonge, schoo-
ne en verwende meisje af. yIk kan een
bescheiden leven in de stad niet verdragen,
nadat wij daar vroeger een zoo grooten staat
hebben opgehouden. Ach, dat ongeluk
Waarom moesten wij ook ons geheele ver
mogen verliezen F'
ffKunt gij dat aan de zijde van een man,
dien ge liefhebt, niet dragen, Hertha
fluisterde assessor Bienkendorff, haar diep
in de oogen ziende.
Zij wendde zich af zonder te antwoor
den en liet zich in een armstoel vallen.
>Gij zijt sentimenteel, evenals altijd,'
zeide zy spottend. „Wie zegt n daD, dat
ik u liefheb
„Gij zelve!"
„Ik ach zij haalde de schou
ders op en trok dan aan de kanten, die
aan haat mouwen hingen, maar wachtte er
zich wel voor, in zijne eerlijke blauwe oo
gen te zieD, die met diepen ernst op haar
rustten. Vervolgens ging ze lichtzinnig
voort„Weet ge, liefde ia zoo'n soort
begrip. Wij zjjn verloofd maar gij
zijt arm en ijverzuchtig, en ik,
„En gij, gij
Hij had in zijn angst haar haod gevat
en hield die vast.
„Ik nu ik ben eergierig,' ant
woordde zij, hem brusk haar hand ont
trekkend. //Ik zou liever een man hnwen,
die niet ijverzuchtig is en mijne wenschen
vervullen kan.'
Arthur was bleek geworden, hij druk
te de lippen stijf opeen.
ffEn wie zou dat zijn P" vorschte hij
boos.
ffHm, dat weet ik nog niet. Wellicht
verkond beid op den hals en doe geen an
dere domheden zoolang ik hier niet ben.*
Va deze en eenige andere dergelijke ver
maningen reisde Franeiska met geringe
bagage en zonder verdere verklaring weg.
Bleek en zonder glans, door nevelen om
floerst, scheen de zon op een konden Novem
berdag in het park van het slot Rotenberg en
op de kale krninen der boomen, toen Franeis
ka met energieke stappen den breeden weg
opgiog, die naar het slot geleidde.
Boe dikwijls had zij de zomerzon deze
plaats zien beschjjnen gedurende de vaeanties,
die zij hier had doorgebracht. Hoe dikwijls
evenwel was het zomer, herfst, winter, lente
en weer zomer geweest in den tjjd, dat zij
hier niet was geweest 1
Er is voor alles op aarde een lente, die
terugkomt, voor het menschelijk hart evenwel
niet. Bloemen bloeien en vergaan en
bloeien nog eens, maar de boop en ver
wachting onzer jengd leeft slechts een
korte spanne tjjds, dan sterven zij voor
altoos; voor de menschen is er slechts één
lente, één zomer, één herfst. Het leven
is een lange wensoh en een nog langer
ontgoocheling.
Znlke gedachten gingen de oude-jonge-
juffer door bet hoold, toen zij het slot na
derde, waarnit, sedert zij het de laatste
maal had gezien, een brnid ontvlncbt, eene
dochter verjaagd was geworden.
De tijd had ook haar hart pijn gedaan
dat was eenmaal niet anders. Ook voor
Franeiska was het winter. Jengd en schoon
heid rerdwenen, bare bloedverwanten wa
ren gestorven, de lnehtkasteelen, die zjj ge
bouwd had, Ineen gestort, geen boop had
zich vervuld en het vrooljjke wezen, dat eens
met de moeie Helena Berger over het plein
gesprongen had,kwam nn als een eenzaam ond
meisje, om voor het kind der doode een goed
woord te doen.
Uit eerbied voor het vrouwelijk geslacht
wees men juflronw Reinwald de ontvang
kamer, die haar nog ongezelliger en killer
scheen, dan zij al was, omdat geen levend
wezen zioh bij het vnnr warmde, ja niet
eens een hond. Franeiska zag rondom zich;
hee droefgeestig was het hier, het sotoen,
de toekomstige erfgenaam van Biedenhoff;
die moet ongehoord rijk zijn. Ik heb hem
nog niet gezien en geen menscli weet, wie en
wsarhij is. En Betty meende ook
ffSpecuüeert Bettj ook op dien rijken
erfgenaam P" vroeg Arthur met bitter
heid.
Betty I Dat arme, eenvoudige ding
ffSpreek geen onzin, Hertha Betty is een
lief, hartelijk meisje en mooi bovendien.*
„Kijk, kijk," spotte Hertha. //Is je dat
ernst
„Mijn volle ernst. Maar hoor nn, Her
tha, wees verstandig. Mijn zoet liefje wilt
ge zijn, niet waar; gij hebt mij lief?" Hij
legde den arm om haar taille en boog
zich tot haar over.
ff Gij zult gelukkig zijn, ook al zijn we
niet zoo rijk Onze liefde
„Ik zal niet gelukkig zijn als we arm
zijn I En ik zal nooit met een armen man
trouwen," verklaarde zij kort en beslist.
ffBetty brengt zoo iets eerder ic ordezij
zeide mij kort geledeD nog, dat zij alles
geduldig zou verdragen, armoede en zorgen,
wanneer zij den man maar kreeg, dien zij
liefhad. Eigenlijk stemt gij beiden merk
waardig overeen met uwe sentimentaliteit.
Jammer, dat ge niet verliefd op Betty
zijt geworden,"
ffBetty is een lief, goed meisje, maar
gij zijt mijne trotsche, schoone lieve
ling.'
Hij kuste haar innig. Hertha legde
het hoofd op zijn schouder en liet zich
zijue liefkozingen welgevallen.
ffEn nu, mijn zoete lieveling, nu belooft
ge mij, Leuchtenberg's paarden niet meer
te leenen, niet waar P" vroeg Arthur na
een poosje.
ToeD sprong Hertha opgewonden op en
rnkte zich los, hem met vlammende oogen
aanziende.
ff Het komt in 't geheel niet in mij op dat
te beloven,' riep zij nit. „Ik laat mij
geen voorschriften maken 1 Nog zijt ge
geen heer en gebieder over mij."
„Hertha, lieveling, bedenk
ff Ach, ik heb bedacht 1 Ik doe, wat mij
aanstaat."
Arthur's oogen namen een zeer treurige
uitdrukking aan, om zijn mond was een
diep smartelijke trek zichtbaar.
„Hertha, Hertha, ik vrees dat onze ver
loving een groote dwaasheid is. Wanneer
gij mij niet liefhebt
„Ook ik ben tot de slotsom gekomen,
dat onze verloving een groote, groote
dwaasheid is. Hier, neem uw ring terug
zoo, en ga nu 1'
„Is dat u ernst stamelde de jon
ge man, die lijkbleek was geworden.
„Ja! ja!" zij stampte met den kleinen voet
op den grond, jlk wil vrij, geheel vrij
als kon niemand op de gedachte komen
sich hier op te houden, als moesten de voet
stappen bun luiden klank teruggeven. Zij hui
verde en dat veranderde niet, toen de
heer des huizes langzaam naderde.
De jaren hadden hem gebogen zijn haar
was sneeuwwit, zijn voorhoofd gerimpeld,
zijne oogen ingezonken, maar hadden, trots
dat, nog altooB een fonkelenden glans, en kon
den van onder de borstelige wenkbrauwen nog
toornig opvlammen. Zijne gestalte was
ond geworden, zijn stap langzaam en slee-
pend. Door medeljjden bewogen, ging Fran
eiska hem tegemoet.
„Herinnert gij n mij vroeg ze.
„Neen. Wie zjjt ge?"
„Ik was de vriendin uwer dochter,* ant
woordde zij, en hij zette zioh haastig op
zijn stoel neer en weerde haar met zijne
bandon af.
„Waarom zjjt go hier?» vroeg hij ein
delijk. „Wat wilt ge, waarom wenseht
gij mij te spreken?"
„Om gereohtigheid te vorderen, dat is
alles wat ik wil."
„Gerechtigheid," herhaalde hij. „Heb ik
n beleedigd wat moet dat beteekeuen?"
„Gij hebl een wezen van n gestooten,
dat mij dierbaar is," zeide Franoiska, „nw
kleinkind Eva, het kind uwer dochter.*
„Toen mjjn doehter hnwde,"riep de onde man
driftig, „verbando ik haar uit mjju huis en
nit mijn hart. Wat gaat mij haar kind
aan Het is mij niets waard, minder nog
dan niets."
„Spreek zoo niet," zeide Franeiska hard;
„sebande over den vader, die zijne doch
ter verstooten kon, en, nadat hij kalmer is
geworden, geen berouw over zijn daad
heeft. Schande over hem, zeg ik, wiens
hart niet geroerd wordt, wanneer hij weet,
dat zjj in zorgen is; die haar sterven laat
zonder vergiffenis en de laatste van zijn
geslacht voor haar dageljjksoh brood laat
tobben en zwoegen, zonder iets van zijn
overvloed af te geven.*
„Ah," riep John Berger, terwijl een bit
ter,verachteljjk lachje om sijne lippen speelde,
„komt gij ook met die onde geschiedenis P
zijn.'
ff Zooals ge wilt. Hij schoof den riog in
den zak van zijn vestje en draaide zich
om. Aan de deur aarzelde hij en zag nog
eenmaal met smachtend verlangen achter
om. Maar Hertha keerde hem den rug
toe. Zij stond aan het venster en trommelde
op de ruiten.
Een zacht steunen ontwrong zich aan
de borst van den auders zoo sterken_man,
daarna viel de deur achter hem toe.
Bij dit gedruis draaide de jonge dame
zich om.
„Weg 1 Werkelijk weg Langzaam
rolde er een traan over haar waug. /ylk
geloof, dat het beter zoo is. Ik kan nooit
gelukkig worden als de vrouw van een
arm man.'
Bij het middageten was Heitha in de
beste lnim.
ffDie arme Betty schreef niet zeer op
gewekt," merkte haar moeder op. ffMe-
vrouw von Büchen schijnt haar weer bui
tengewoon te tyranniseeren.'
ff Daarvan is Betty zelve de schuld.
Waarom gaat zij ook in betrekking als
juffrouw van gezelschap?' antwoordde
Heitha geringschattend.
ffMaar, lief kind,* zeide de moeder met
zacht verwijt, //gij weet toch, Betty deed
dat slechts, opdat gij meet kleedgeld
zoudt hebben. Ons geriDg inkomen
„Ja, ja," weerde de schoone dochter
ongeduldig af, #het is niet waar, wat ge
mij van Betty vertellen wilt. Betty had
Arthur lief; zij kon het niet verdragen,
ons te zamen te zien, dat is het."
//Mijn hemel! Wanneer dat eens waar
was F Arme, arme Betty fluisterde de
moeder treurig.
„Jawel. En de gelegenheid is de arme
Betiy nn weer gunstig. Arthur en ik
hebben ons verbond verbroken, onze ver
loving is uit.'
Herthal"
ffWat ik u bidden mag, mama, verschoon
mij van uwe verwijten of van uw medelij
den en breng de zaak niet meer ter spra
ke. "Verder, denk er om, dat Leuchten
berg om de thee komt.'
Eo met trotsch opgeheven hoofd ver
liet het schoone eoquette meisje de kamer.
Drie maanden later. Gerhard Leach-
tenbarg begeleidt Hertha na een rit te
paard naar huis.
ffVeel daDk, mijnheer Leuchtenberg,'
zeide Hertha. jHet was weder een zeer
aangename rit."
Het jonge meisje koesterde den geheimen
wensch,eenmaal meesteres van Lenchtenberg
te worden.
Zij ontstelde daarom heftig, toen de
Ik ben het meer dan zat, voortdurend ge
kapitteld te worden, ik ben het zat, zeg ik
n, mij eenwig te laten uitschelden door
hen, die iets te vragen hebben. Wilt ge
mij óók vertellen, dat zij onderwijzeres of
pianojuffrouw is Mijnentwege ttrag zij zijn,
wat zij is, ik wil er niet van hooren en
niets mede te maken hebben."
„Gij zult mij aanhooren," zeide tante
Frans, maar Berger viel haar heftig in de
rede i
„Ik wil het eehter niet. Ik ben het thema
moedeOmdat gij eene dame zijt, gelooft
ge zeker, dat ik de inmenging in mijn huise
lijk ongeluk zal dulden, maar ik wil bet
niet. Vraag van mjj het een of ander
werk der barmhartigheid, en ik zal het
doenik wil geld geven, de naakten klee-
den, de hongerigen te eten geven, maar ik
wil geen bijzonderheden over het meisje
hooren, dat den vervloekten naam van Her-
bach draagt. In mijn huiB ben ik beer en
meester en laat ik mij zelfs door geen dame
voorschriften maken."
„Ieder is zichzelf het naast," antwoordde
de oade-jongejnffer scherp. „Laat de an
deren de naakten kleeden, de hongerigen
spijzen en hospitalen bonwen. Wecst gij,
wanneer ge wilt, later vrijgevig voor allen
en alles, maar eerst moet ge denken aan
haai, wier oDgelnkkig jong leven gij ge
lukkig maken kant, op wier lief gelaat
nwe woorden den zonneschijn terugroe
pen, van wier hart go de drukkende
zorgen kont afwentelen. Ach, het is
reeds lang te laat voor n, om nw
dood kind om vergiffenis te konnen vragen
en vergiffenis te geven, want vergeet niet,
dat de plichten van onders en kinderen te
gen elkander opwegenmaar Eva, nw
kleinkind, heeft bnlp noodig geef baar die
en versmoor zoodoende den worm van be-
rouw, die, zooals ik bemerk, aan nw hart
knaagt."
„Leugensl" riep hij, „ik heb nooit beroaw ge-
bad. Morgen zon ik evenzoo handelen i ik zal
nimmer toegeveD, mij nooit laten overreden.Ik
ben heer en meester over mijn eigen wil, mijn
geld, mijne gedachten, ik handel zooals ik
voor goed hond en ik zal mijn bezit achter
jonge man zeide
i/Jammer, dat het onze laatste is,
juffrouw
„Onze laatste En waarom F"
ffOmdat ik mijne paarden verkocht heb.
Ik moest het doen.'
Ach toch geen schulden
„Neen, dat niet. Maar ik wil trouwen.
Mijn bruid is »rm en nu moet ik op
miuder grooten voet leven," was het ant
woord.
Het zal mij zwaar vallen,' voegde hij
er bij, terwijl het geluk uit zijne oogen
straalde, maar wat doet men al niet uit
liefde.'
„Uit liefde,' mompelde het jonge
meisje.
fNu, juffrouw WaJdenberg, wenseht ge
mij niet geluk
„Geluk P Natuurlijk veel geluk
van ganecher harte," antwoordde zij.
„Ik heb verder nog een nieuwtje voor
uging de jonge man na een poos voort,
ff Denk eens, de nieuwe erfgenaam van
Biedenhoff is een oud vriend van n
assessor Brenkendorff. Het is uitgekomen,
dat zijn neef, de eenige zoon van den
gestorven heer Biedenhoff, voor eenige
maanden verongelukt is.'
„Arthur Breuken dorff?' stamelde
Hertha verbleekend.
„Ik dacht wel, dal dit bericht u zeer
verrassen zou. Doch adieu, ik heb
haast.'
Ongeloovig, bijna verdoofd, bleef het
jonge meisje nog een poosje staan. Ein
delijk ging zij het huis iD. Hier kwain
haar moeder, die haar reeds met onge
duld scheen te verwachten, haar haastig
tegemoet.
,/Hertha, Hertha, jkom eens gauw hier.
Ik heb je een wonderbaar nieuwtje te
vertellen."
Hertha beet zich op de lippen.
„Ach, dat wett ik reeds," mompelde
zij. ,,0, mijn hemel, het schijnt dan
toch waar te zijn."
Denk eens, kind, Betty heeft zich
verloofd.'
//Betty verloofd F* Heitha haalde
vorlicbt adem. ffEn wie is de gelukkige?
Een leeraar, een beambte of een andere
hongerlijder
„Neen,* antwoordde de moeder ernstig
boos haar schoone en wereldsgezinde dochter
aanziende. Gij hebt nw leven lang gering
schattend op uwe zuster neergezien. En ik
ik moet tot mijne schaamte bekennen, dat
ik Betty om uwentwille verongelijkt en
en ten achter gesteld heb. Gij zijt zelf
zuchtig, ijdel, oppervlakkig geworden, ter
wijl Betty geheel ter wille
„Ik bid u, mama, verschoon mij van
laten aan dengene, dien ik het waard keur,
zonder ook van iemand raad daaromtrent aan
te nemen."
„Ik bad ook weinig hoop, dat mijne
woorden n tot andere gedachten zonden
brengen," zeide Franeiska kalm, „maar
intosscben kan ik nog niet geheel twijfelen, als
ik aan het heden en bet verleden denk.
Gij zeidet mij zooeven dat gij mij niet
meer kendet, en toch heb ik menigen vroolij-
Ijjken dag binnen deze maren doorgebracht.
Ea denkende aan al dien pracht en rijk
dom stijgt het beeld van een stervende
vrouw voor mijn oog op, die eeozaam
voortleefde, nwe vrouw, John Berger!
De komende jaren roofden n daarna uwe
dochter, maakten n eenzaam, namen uw
vrede en gelnk en lieten berouw en ellende
achter. Ook mij heeft bet leven leed en
smart gebracht, ik ben alleen gebleven.
Maar nw kleinkind heeft mij onuitsprekeljjken
troost gebraoht en liefde daarenbovenWilt
gij vrede in de ziel vinden, laat haar dan
gereohtigheid wedervaren, t*
„Ea al kon ik mijn jeugd er voor terug-
koopen," riep de oude man, „ik wil niemand,
niemand bij mij zien."
„O," riep Franeiska verwonderd nit. .Uw
jengd Hebt ge ooit zooveel vrede
en gelnk in nw leven gevonden dan juist
in de nren, die gij weer zondt willen terugroe
pen Mijn leven is zonder groo
te gebroken voorbijgegaan en tooh zon ik
geen dag en geen nur nogmaals willen
doorleven. Ik kan mij wel deuken, dat gij
wel veel zoudt willen opofferen om
daardoor uw jeugd tereg te kunnen erlan
gen, maar zondt ge niet iets doen willen, om
vreugde en vrede in de kelk nws ouder-
doms te storten Wilt ge niet het kind
zien en vergeven van haar—"
„Neen," viel Berger nit, „Eva Herbaoh
is voor mij niets meer dan de eerste de
beste vreemde. Haar handelingen mogen zeer
edel en opofferend zijD, maar er zijn reeds
anderen vóór u hier geweest, die, evenals
gij, het meisje gaarne mochten, maar
zij hebben niets bereikt. Mijn geld zal
nooit ten goede komen aan hen, die dan
de optelling vnn Betty's tallooze dengden,"
viel Hertha haar in de rede. „Zeg mij
liever, wie de gelnkkige is."
„Ü8 man, dien gij versmaadt hebt, om
dat hij arm was Arthur Brenkendorff."
Hertha's gelaat werd bloedrood, dadelijk
daarop evenwel doodsbleek. Hare lippen
trilden doch zwijgend zag zij hare moe
der aan, op verdere mededeelingen wachtend.
„Toen hij bij uwe weigering heenging,
begaf hij zich naar B. Daar trof bij me
vrouw vod Btichen en Betty iu een gezel
schap aan. Toen de eerste ervoer dat hij een
oude bekende van Betty was, noodigde zij
hem uit, haar te bezoeken. Betty's zacht,
harielijk wezen deed zijn gewond hart
goed en hij wist weldra, dat hij haar lief.
had. En zij
„Was natuurlijk dadelijk bereid, den door
mij versmaden mali te troosten," spotte
Herths.
ffNu, daar gij hem niet liefhadt, had hij
ook spoedig de liefde voor u uit zijn hart
verbannen, - bovendien had Betty
hem reeds sedert jaren op edelhartige
wijze bemind om u niet in den weg te
zijn, heeft zij een nederige betrekking als
ondergeschikte aangenomen. Maar nu
»Nu heeft zij den goadvink in het juis
te oogenblik aan den haak gekregen,»
steunde Herths, de handen wringend.
„Want Arthur is niet meer de arme as
sessor
Ja, dat is juist het wonderlijke van de
zaak. Betty zal onmetelijk rijk zijn, want
„Ik weet het al, ik weet hetriep
Hertha woedend uit. *Uwe deugdzame,
zonder gebreken zijnde Betty wist heel
goed wat zij deed. Toenmaals, dat ik hem
de bons gaf, had nog niemand eenig denk
beeld van zijn rijkdom.'
„Hé, hé,* riep de moeder, ffArthurwist
het toen even goed als nu.'
Hertha zakte in een stoel ineen en zag
h»ar moeder aan.
ff Hij wist het, hij twijfelde slechts nog
maar aac den dood van zijn neef. Lster
evenwel kreeg hij de bewijzen, dat hij de
erfgenaam was. Hij vreesde,
verwachtingen bij u op te wekken,
die zich lster als ijdel zouden
doen kennen. Daarom zweeg hij. Hij
wist, dat gij coquet en zeer wereldsge
zind waart, derhalve wilde bij uwe liefde
op de proef stellen. Hij deed het ont
dekte, dst gij hem niet liefhadt, en zoo
Zoodoende ging hij naar Betty,* steun
de Hertha, die een onmacht nabij was. „O,
hoe gruwzaam, onrechtvaardig schan
delijk
Mevrouw Waldenberg zuchtte, tranen
sprongen haar in de oogen toen zij zag,
hoe haar dochter leed.
ffZij heeft hem toch liefgehad," dacht
naam dragen van hem, die mjjn kind gesto
len heeft en mij tot eeu eenzamen ouden man
heeft gemaakt."
Da wilde uitdrukking, die gedurende de
laatste woorden in tijne oogen lag, deed
hem bijna een waanzinnige schijnen, zoodat
Franoiska tot de gedacht* kwam, dat de baat
tegen zijn schoonzoon bij hem tot een idéé
ffxe was geworden, waartegen te strijden
vergeefs zon zijn, en met kommervol, smar
telijk aangedaan hart stond zij op om heen
te gaan.
„Ik kwam,* seide zij, „van Berlijn bier
heen om voor Eva hnlp te vragen, maar daar
ge niets doen wilt, zoo moge Hjj, die de harten
kent, het nwe zachter stemmen, voor dat ge
daar komt,oude man,waar bet berouw geen nul
meer heeft. Wat mjj betrsft, ik keer nn naar
Berlijn terng en zal trachten aan bet arme
meisje de hardheid en harteloosheid goed te
maken van hem, die baar na haar vader bet
naast is. En wanneer zij wellicht spoedig,
zeer spoedig, alleen zal staan op de wereld,
dan wil ik Eva een moeder en zal zij mij
een kind zijn!"
Het gelast van Berger begon zenuwach
tig te beven het sebeen, alsof hij wilde
spreken en het hem moeite kostte, de
woorden te onderdrukken. Met moeite stond
hjj op en begeleidde Franeiska naar de
denr.
„Gij gij hebt tegenover de gestorvene
edelmoedig gehandeld,'' riep hjj uit, „kan ik
niets voor n persoonljjk doen?*
„Ik ben rjjk genoeg," antwoordde tante
Frans. „De doode kout gjj niet teragros*
pen, maar gjj knnt nog berouw krjjgen. Was
dat 't geval, bet sou mjj eeu groote ge*
noegdoening zijn en zoo niet, o, mijnhaer
Berger, dan moge God n in die andere
wereld meer genade bewjjzen, dan gij voor
de vriendin mijner jengd en aan haar kind
bewijst."
Daarna ging Franeiska het park in, masr
de herinneringen hielden haar omvat
en wilden haar niet meer loslaten. Hie^
was de bank, waarop zij zoovele malen bjj
sterrenlicht hadden gezeten, daar schitterde
het gedenkteeken op het graf van mevrouw
Louise en Franoiska ging daarheen, terwij'