Briefen uil fle laasstal Zondag 24 Juli 1898. 42ste Jaargang 2To. 3330. Een Offer. FEUILLETON. Huwelijk uit liefde. TWEEDE BLAD. Rotterdam, 19 Juli 1898. No. 161. ROMAN 25. van H. SCHÜBEKT. HOOFDSTUK XXI. Gemengd Nieuws. Het was op een Juli-avond, zoo'u enkelen stiileu lieven avond na een warmen dag, als de zomer van dit jaar er ons tot heden uiaar weinige gebracht heeft. Ik moest een vriend opzoeken, die in één der 'schepen op stroom het vertrek naar Zmd-Ameiika zat af te wachten en, omdat er geen enkel veerbootje in de richting voer, waarin 't be doelde schip waarschijnlijk lag, nam ik aan de Willemskade een roeier om injj er heen te brengen. Roeiers kant ge iu Rotterdam altijd wel krijgen, geregeld staan er op de ksden naar een vrachtje uit te zien. Het zijn meestal oude matro zen, wier geheele fortuin in een roeiboot bestaat, waarmee zij 't brood voor zich en hun gezin verdienen. Ze zijn nogal welwillend, een beetje mopperaar nu en dan heel beleefd als men meer betaalt dan zij gevraagd hebben, ruw als de ^vracht* niet meevalt. Of de roeier, die mij naar 't schip breugen zou, wel vertrouwen in mijn goedgeefschheid had, hij was heel welbepiaat en werd het hoe langer hoe meer, toen het zoeken naar het schip lang duurde en dus met elk kwartier de te wachten belooning steeg. Met een vertrouwelijkheid, alsof ik een oude kameraad van 'co was, beklaagde hij zich bij me over de slechte tijden zéé druk kan 't niet wezeD, of roeiers klagen altijd en over.... de ongemakkelijkheid van z'n vrouw Weet je, meneer, zei die, drie zijn er dood en ik heb nou m'n vierde onder handen, maar die vierde heeft meer noten op d'r zang dan de drie vorigsn bij me kaar. Een best menscb, zie je, een goed mensch, maar je mot d'r niet zéóreel dwars leggen of 't is mis. Eu nou ben Eduard von Eickhoff dwaalde een dag in Berlijn rond. Nog nooit was het gewoel en gewemel van de groote stad, dat hij anders nog al aardig placht te vinden, hem 200 vervelend voorgekomen ais node vermaka- Igkheden, die bij opiooht,waren bem niet amu sant en prettig. Den volgenden dag overlegde hij in alleu ernst, of bij blijven zou of maar naar Eieken wilde terngkeeren en vroeg zioh af, waarom bij er zoo tegenopzag, om Eva nog eenmaal te bezoeken vooraleer bij ver trok. Hij had in deze laatste dagen zooveel aan haar moeten t denken, dat hij het al onaangenaam begon te vindeD, dat sjj zoo veel invloed op zijne gedachten begon nit te oefeDen. Hjj zag haar bleek, smal gezichtje overal waar hij sicb bevond. Hij vroeg zichzelf af, of de frissche glans harer oogen, bet rood harer waDgen terugkeeren souden, wanneer zij bijvoorbeeld eens te Eicken woonde Ongeduldig en in eene stemming, dio hjj zeil eigenlijk niet recht begreep, bracht bij ook den tweeden dag door, tot het bem eindelijk inviel, dat het tooh niet meer dan beleefd zou zijn, wanneer hg afscheid van Eva nam eer hij Berlijn weder verliet i zij stonden nu toch weder opeen heel anderen voet met elkeêr. Eer hij nog recht zelf wist hoe, stond bg reeds voor het welbekende buis en steeg de trappen op, ditmaal de eerste verdieping voorbij, altoos hooger en hooger, totdat hij eindelijk voor het bordje stond, waarop Her- baoh's naam- Hij belde zaehtkens en beschei den, om den overste maar niet to storen. Eva zelve opende de deur en begroette hem wel wat verwonderd, maar met de haar eigen ik, al zeg ik 't zelf, altijd nog al een dwarslegger geweest, dus je begrijpt, dat geeft nog al is aanvaringen. Nou en dan heb ik altijd de meeste schaai, want ze kan d'r wat mee, als ze goed bezig is. Ik zat zwijgend naar de coifidenties van den braven man te luisteren en ik genoot terwijl van de prachtige ri vier. O, in zoo'n zomeravond kan onze Maas zoo subliem wtzsn. Dan flonkeren overal in het rond de kleurige lichtjes van honderden schepen, hoog en laag in masten en tonwen dan staan de ksden in het zwakke, droomerige licht der gaslantaarns en aan de andere zijde der Maas, in de havens, spuit hoog en fel de krachtige gloed der eleclrische gloeilampen op. Over het water streepte al dat licht lange, bevende lijnen. En een booge lucht vol sterren koepeldo zich over dit wijd tzfreel. Rustig lagen de groote zwarte schepen. Plotseling schoot ons een jol, onhoor baar nadergekomsn, vlak op zij. Ik schrok op van de stem, die ons brutaal- hard #wie is daar toeriep. Mijn roeier bleef rustig met de riemen werken. Hij zag, geloof ik, zelfs niet op. Goed volk bromde hij en dan vtrvolgde hij spottend as je 't vanavond van mij hebben mot, is het een schrale boel niks te verdienan. Stik I wenschte de onzichtbare in de jol en de jol verdween. Wat is dat P vroeg ik. O, niks, zei mijn roeier, niks. Een poütiebootje. Noem j« dat niksIk vind dat heel ernstig. Och, als je zoo lang als ik geva ren hadt, zou je er ook wel den draak meê steken. Ik hou ze altijd maar een beetje voor den gek eu ze kennen me wel, dus ze nemen 't me niet kwalijk. Anders, dat mot ik zeggen, 't zijn pieu- dere jongens, die havenfgsnten. Je kunt niet met een bootje 's avonds op de Maas zijn, of ze praaien je. 't Is of ze er de lucht van hebben, als er iets verdachts is. ernstige lieftalligheid. Hvt schemerde reeds, eo zoodoende was de kaal gemaobiloerda kamer reeds in scha duw gehuld, toen hij zioh tegenover haar nederzette. „Ik wilde niet voor een langen tijd uit Berlijn gaan, zonder u vaarwel gezegd te hebben, juffrouw Herbach,* begon Eduard; .daarom kwam ik dan ook hierheen eu ik verzoek u, dit late uur te verontschuldigen.* „Het is zeer vriendelijk van u,* zeide zij ernstig. Hg zag haar nu voor de eerste maal zonder werk in handenzij Isgen rustig in haar schooi; de schuld was betaald, nu mocht zij rust genieten. ,Ik beu ook nog gekomen, om n te vra gen n een weinig te willen ontzien gij ziet er lijdend uit, juffrouw Eva 1 mijn hemel, wanneer ik bedenk, dat alles mijnentwege geschiedde, kom ik mjjzelven al zeer ellendig en erbarmelijk voor.* De schnld moest betaald worden, onder ieder beding," zeide zij met een zacht lach je, „öf.aan u, óf aan mijnheer Ullrich, die mij de rest borgde, want zooveel, dat kant ge begrijpen, kon ik niet in twee jaar sparen." „Dus van hom naamt ge hulp aan, om van mij bevrijd Ie worden is ddnr zooveel onderscheid is?' vroeg hij verwijtend. „In den grond van de zaak niet," ant woordde zij blozend, „maar voor mijn ge voel welmaar ech, laat ons daarover nn niet meer spreken." „Nooit weder, juffrouw Eva; slechts nog een enkele vraag: wanneer beloofde hij u het geld P* „Óp dien avond, waarop gij waarop wij toen gij u met Milly hebt verloofd,* voegde ze er aarzelend aan toe. Hij streek zioh met de hand over het voorhoofd. „Zoo, zoo en wat heeft juffrouw R.iin- wald over de brenk tusschen ons en over de reden daarvan gezegd? Sta mij toe, dat ik mg toch tenminste in nw oogen rechtvaardig." Zij zeide mg niets positiefs, slechts enke le aanduidingen 1 ik wilde er ook niet naar vragen." Want nou gingen zo stilletjes weg, hè en ze kaddou u toch niet eens gezien. En oolanga voer ik eea meneer, dieo 'k niet kende, 's avonds naar de Bromo en toan hielden zc me an. Geef jij ons ditn meneer maar eens over, zeien ze en de sinjeur most, of ie wilde of niet, meê. Hoe had den ze er de lucht van, he 't Was een inbreker of zoo iits, die stilletjes weg wou snappen, maar hij had geen kans. Da's toch kranig, ni«t Ik stemde toe, dat het kranig was. En noodig, meneer, ncodig zijn ze. Als broodAls zij d'r niet waren, zou d'r aardig wat gestolen worden, 't Is zoo don ker hè, en ze kunnen zoo gemakkelijk weg sluipen, maar zij zijn d'r altijd bij. Onlangs hebben zo d'r een gesnapt, die een heele schippersvrouw in z'n bootje had. Die had ie zooveel as geschaakt. Maar de politie heeft den schipper netjes zijn vrouw wee; teruggebracht. Óf ze 'm daar nou een dienst meê bewezen hebben, weet ik niet, maar da'a ook hun zaak niet. As mij zoo een builenkansie overkwam en ze na men m'n vrouw meê, deze vierde, - hij zuchtte diep d»n zou 'k zeggen, laat de dief d'r maar stilletjes houwen. Die d'r gestolen heeft is bon af. Enfin, zéó iets zsl mij wel nooit overkomen Stil, daar heb je er weêr een I Weer schoot ons een jol op zij en het zelfde tooneel werd afgespeeld. - Dia daar in zat, vertelde mijn roeier, is een goocheme. Die let speciaal op de vrindjes van de zeelui*. Kijk, as er een schip is binnengekomen dan schieten er dadelijk van alle kanten vrindelijke luid- jvs op toe. Ik noem ze ffvrindje3 van de zeelui." Want die loeren op de gage van de matrozen en ze presenteereD, meê aan wal te gaan om den weg te wijzen. O wee, aster één invliegt. Dan zijn ze zeker hun geld kwijt, als ze tenminste niet heel voor zichtig binuen. Ik breng d'r wel is naar de schepen terug, die geen cent meer op zak hebben en die aan boord nog motten kenen om mij te betalen. Toch hadden ze een bom specie aan boord toen ze naar „Omdat het u gven belang inboezemde," viel bij bitter in. „O neen, osadaf ik daoht, dat de aanra king van eun wond telkans, 6n ook vergeef mij, mijnheer Eickhoff, ik wilde u niet kremken Haar laatste uitroep gold eene beweging, die de jonge man maakte en die siju ge laat gohsel in de schaduw plaatste. „Dat is ook niet geschied, juffronw Eva. Ik trad terog, omdat ik ervoer, dat het hart van juffronw Milly vóór haro verloving reods niet meer vrij was." „Onmogslgk,* riep Eva, „ik dacht, dat ze u liefhad." „Onmogelijk voor een meisje als zij, Eva deuk er aan, do harten van vrouwen zgn zoo verschillend van guvoekns. Overigens deed het mjj geen pijn, toen ik lol deze ontdek king kwam; alleen mijn ijdelboid kreeg een gevoelige le», verdvr niets. Zij zag hem verwijtend aan, maar sprak geen woord. „Eva,* zeide bg plotseling bewogen en streek met de hand over zijn gelaat, „ik zou u wel een geschiedenis willen vertellet; luister naar mij't begint, zooals vele sprookjes: Er was eens een jouge man en een jong, zeer jong meisje juist mindor in jaren d«n in ondervinding. Deze jonge man trof dat jonge meisje zeer dikwijls aan cn praatte met haar en ging naast haar wandelen in den lachenden zonneschijn en aan het vroolrjk bruisende strand. Hjj wist niet, dat hij haar zoo lief had, tot de dag kwam, waarop het hom door de woorden van eon eenvoudig lied duidelijk werd eu bij was van plan, haar te vragen, of zij hem het recht gaven wilde, haar mat zgn mantel tegen den storm des levens te beschotten. Daar gebeurde een onaangenaam voorvaldo slorm brak los eer bg er op verdacht was en bij trad laf hartig teiug en liet haar aan haar lot over. Jaren verliepen. De man trad hot levon vol genietingen cn pleister in, want hot meisje, meende hij, had hom tooh Diet lief. En tooh had hij haar niet vergeiec. Elke her innering aan baar was als '1 ware een schoon moment nit zijn jongeren tijd. Hij beminde haar nog altoos, hij wist het alleen maar wsl gingen. Daar hebben dan dia viiud- jes voor gezorgd. O, u weet nog niet half, wat een bodiiegerij er bestaat 1 Nou, as deze politieman er een anapt, die arme matrozen op sleeptouw beeft, dau zeit ie altijd op z'n Engelsch „take care for pickpocke's* en dan weet de zeeman al genoeg. Het vrindje kan niks zeggen want astie vuur vat, zeit de diend*r, heel leuk„Trek jij je dat an Ik wist niet, dat jij je dat hoefde an te trekken. Ik dacht as ze op straat eerlijk mensch" roepen, dat jij dan om mocht kijken Nou, u begrijpt hoe het vrindje dan het land heeft. Nee, deze laten zich zoo makkelijk niet beetnemen. De vroegere waterpolitie wel, die was niet zoo bij de hand. Mijn vader heeft me wel is verteld, dut ze; soms aar dig beetgenomen werden. Op een avond, zei die, 't zal nou wsl meer dan twin tig jaar geleden wezen, vaart er op een avond een politiestoombootje door de Maas. Worden ze gepraaid. Een man in een roeiboot, of ze 'em niet slee pen willen. Hij moest voor zijn kapitein naar den wal om z'n bagage weg te bren gen. Nou de agenten kenden den man niet en bg sprak Duitsch da's esn taal die ze 't best vertrouwen, en ze namen 'em op sloeptouw en zo brachten 'em naar de Lsuvenhaven. En wat bleek Da vent had kalm de roeiboot gestolen en hij had aan boord van een schip zijn slag geslagen en een heele kapiteinshut geplun derd en door de dienders zelf had hij zich deitig naar de veilige ka laten brengen. Dat wa9 dék glad, hè Ik blijf volhouden, meneer, ging ie voort toen ik geen antwoord gaf, dat het goed is, dal er voor de scheepvaart zéé gezorgd wordt. Want anders zon'en allerlei gernei- ne lai hun slag kunnen slaan, Io andere plaatsen is de waterpolitie lang zoo pien- der niet »n daar blijft dan ook aardig wat aan de strijkstok hangen. Ik heb me wel eens laten vertellen, dat daar altijd een gedeelte van de lading voor de kleine roof partijen wordt afgeschreven. Koffie vooral. niet. Daar vond hij haar wsder, ede', goed, rein; maar hij wilds por sé blind zgn en koos een andere, wier blond haar en blauwe oogen zijne zinnen hadden bekoord. Hij nam dese echter niet eerder dan toon bij meende zeker te weten, dat de eerste harten band geschonken had san een ander man. Dat was evenwel ook eene dwaling. En nu Btaat dezelfde jonge man, nu echter rijper en verstandiger geworden, voor hetzelfde jonge meisje, dit ook zoo ernstig eu bedaard is g« worden en vra.gt haar ca j'ren hetreifde, wat ht) reeds toenmaals had willen doen „Eva, hebt ge mij lief? Wilt ge mijne vrouw worden Hij greep baar band en knBte die, iuuig en diop-be«ogen; zij zat met bot hoofd op de borst gebogen, stom en «onder eenige bo- weging voor hom. „Eva 1" zeide hg nog eenmaal en boog zich tceder 'Ot haar over. Toen hief zij bet gelaat op, het scheen doods bleek in de vale schemering en zij zeide ernstig „Heen, mijnheer von Eickhoff.* Bij sprong op, als had eon onverwachte slag hom getroffen. „Niet?" riep hij uit, „Eva, is u dat ernst „Dat is mij geheel ernst. Ik kan na hetgeen gebeurd is, nooit als nw vrouw naast u voortleven. Mij zou hot zijn, als las ik nit iederen bl.k, hoorde ik nit ieder woord de herinnering aan het verleden, dat ik de dochter van een falsaris ben.* „Dwaas meisje," z«ida hjj ongeduldig, „verstoor niet uw en mijn geluk door een hersenschim nietwaar, Eva, uw hart Bpreekt anders.* „Ja, maar mijn hart moet voor mijn ver stand de wijk nemen." „Dwaasheid," riep hij uit, „gij weet niet wat ge doet, Eva, wanneer gij het geluk door zooie'.s verjaagt." Zij hoog hot hoofd en zweegals een zondares stond zjj voor hem, maar zij zweeg. „Eva," vleide hjj nog eens. „Neeu, mijnheer von Eickhoff," herhaalde zjj vast, „ik kan en mag nw vrouw niet Je mot er heele koffiebranderijen hebben, die bestaan van wat er op de schepen in de zakken van brave menschen, ia alle eer en deugd, hangen blijft. En hier? Nog geen koffieboontje, meneer. Ze zien d'r hier niet tegen op, om een boot met volk aan ta houden en te zeggenvrindjes, pak je boterhammenzakjes eens uit, ik wil die ^boterhammetjes" wel eens zien. Natuurlijk weten ze wel, an wie ze dat vrageD, Als een k»pitein verdenking heeft, waarschuwt ie de politie en de dienders komen inspec tie houden. Het meest zijn ze erbij als er spiritualiën aan boord zijn. Want dan willen d'r wel d'ris flescbjes méégebracht worden, bij 't komen leeg en bij 't gaan vol. Nou, je mag de kroegbazen toch geen concurrentie aandoen ...We waren nu aau het schip waar ik wtzen moest cn de mededeelingen van mija roeier liepen ten einde. Ik stapte af en wij wareD, geloof ik, allebei tevre den. Hij met zijn fooi en ik met zijn mededeelingen. Ik had een en ander nieuws gehooid op dien zomeravond en een mooien tocht gemaakt. I>. (h-oh— Elise Bertram snelde naar het venster, om haar zoo jnist heengeganen verloofde nog een liefdevollen blik toe te werpeD. Zij was niet jong meer en telde reeds negen en dertig jaar; ook bijzonder mooi kon men haar nitt noemen en toch lag er een frisch e.i aangenaam waas over haar gebesle persoonlijkheid 't was de schoon heid eener edele reine ziel en een prach tig karakter, die hun stempel op Elise's gel«at hadden gedrukt. Juffrouw Bertram w&s goed en lieftallig tegenover een ieder, grootmoedig en vrij gevig, tot verkwistend toe, voor eiken arme en zij werd door al haar vrienden ge worden; mjjn geheele leven door zal ik niet ophouden u voor nwe grootmoedigheid dank baar fe zgn, maar." „Het is genoeg, juffrouw Herbaeh," zeide hij ernstig, terwijl hij opstond. „Of de aangege ven rodsn de eenige is, dat te onderzoeken, daartoe heb ik het recht niet, maar gij hebt mij zoor veel pijn gedaan. Leef gjlakkig, voortaan zal ik eon eenzaam mensch ïjjn, maar wij zien elkander niet weer. Vaarwel. Toen Eduard von Eickhoff de Irap afging stortte Eva zonder een geluid te geven ineen. Eduard had dadelijk willen vertrekken, maar w»nn»er hij aan hot stille, eenzame Eieken dacht, w.rd het ham zoo eng en wee to moede, zoodoende ging hij maar aan het vanstcr van «ijn kamor sitten en keok nsnr buiton. In den voormiddag bad do zon geschenen, warm en vrooljjk, na regende het en hemel 6D aarde, menschen en dieren, al les zag er droefgeestig uit. „Ieder dieper gevo«d is onzin," zeide E- duard zeer beslist logen zichielf, terwijl hij allo moeiie deed, het „neen' van Eva uit zijn gedachten te bannen. „Men mag den vrouwen gaarne mogen iijdeo, maar voorde drommel nooit liefhebben, want dan is men steeds het kind van da rekeningik heb er minstens mijn halve leven voor noodig, eer ik dit dwaze m.isje vsrgeten zal zijn, dat mij bovendien nog wel wil wij3 m.ikeu, dat zo ma bemint. Bah." Op dit oogenblik werd er aan de deur geklop; en na een barsoh „binnon" trad de directeur de kamer binnen. „Eindelijk tref ik u dan aan, nadat ik tweamaal bij n ben geweest,* zeida de di- reetenr;,ik heb leer naar js verlang].* „Ik b.*n daar ontroostbaar over," ant woordde Ednard spottend, wont dit was nu juist de laatste parsoon, dien hg op dit oogenblik gaarne bg zioh had. „Ik zou an ders natuarlijk iQn thuis gebleven." Zgn vriend zag hem aan en bemerkte, hor prikkelbaar hij was hg vroeg daarom, om maar iets te zeggen: „Waar ziit gil geweest, Eduard?" „Niet thuis/* was het korte, en allea

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1898 | | pagina 5