Soiag 14 Augustus 1898. 42ste Jaargang Uo. 3333. JACHT. BriöTBii uit flen Coio. eersti blad. kenniseving. I Dit nummr bestaat uit twee bladen. Gemeent S c li a g e n. IetS uit het voorloopig verslag omtrent liet weis- ontwerp op den leerplicht. Vasthouden an Eenden. Alicieci WioBws- Iflmttmic- k LiilliiviiiL Dit blad verscht tweemaal per week s Woensdag- en Zat. erdagavod. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden ADVERTENTLENn het eerstuitkoaend nummer geplaatst. INGEZONDEN "UKKEN één dag vroeger. Bureau: SUISAGKK, liaan, JU 4. Uitgever: P. TRAPMAN. MedewerkerJ. WINKEL. Prijs per jaar f 3.Franco per post f 8.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIEN van I tot 5 regels f 0.25;iedere regel meer 6 ct. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Bekendiakingen. PORTIE. Ter secretarie d«r gemeente worden inlichtingen verzot omtrent een ge vonden sleutel- Burgemeester ei Wethouders van SCHAGEN gezien art. 45 v de Politieverorde ning dier gemeente Brengen bij dezeer algemeene ken nis, dat vanaf heë tot en met één October a.s. de eern binnen die ge meente opgeslotenof gehokt moeten worden. Nalatigheid is bije politieverordening strafbaar gesteld m een boete van ten hoogste f 25, of echtenis van ten hoogste zes dagen. Schagen, I Juli 1898. Burgemeester en Vhouders voornoemd, S. BERMAN. De Secretaris, DENIJS. Het Hoofd vaihet Plaatselijk Be stuur der GemeentSchagen, brengt bij deze ter kennis an de ingezetenen dier gemeente, d het kohier No. 2 van de PersoneelBelasting dienstjaar 1898, op den 8steAugustus j. 1. door den Heer Directeider Directe Belas tingen te Amsterdi is executoir ver klaard en op bedt aan den heer Ont vanger der direc belastingen binnen deze gemeente tenvordering is over gegeven. Ieder ingezeten, fike daarbij belang heeft, wordt alzoo rmaand op do vol doening van zijne aanslag behoorlijk acht te geven, tende alle gerechtelijke vervolgingen, welktit nalatigheid zou den voortvloeien, tontgaan. Schagen, den lfen Augustus 1898. Het Hoofd van héPlaatselijk Bestuur voornoemd, BERMAN. De Burgemeesteian Schagen brengt ter kennis van belehebbenden het na volgende De CommissarisKoningin in de provinoie Noord-Hond, Gezien het besluivan Gedeputeerde Staten der provinc van 6 Augustus 1898 no 49 Gelet op artikel der „Jagtwet" Brengt ter kennifan belanghebben den a. dat in Noord/and de jacht op klem wildmet uitzleiing van die op haten en fazanten, i worden geopend op Zaterdag 3 Siember 1898 met zonsopgang b. dat de jacht c hazen en fazanten zal worden geopend? Zaterdag 1 Octo ber 1898 met zonstang c. dat de korte jd dagelijks, met uit zondering van den adag, en de lange jacht alleen op Wotdag en Zaterdag zal mogen worden geoefend. En dat deze in 1 Provinciaal blad worden geplaatst enoorts in elke ge meente van Noordkmd worden aange plakt. Haarlem6 Au^us 1898. De Commissaris de#ningin voornoemd, (get.) Vj TIENHOVEN. Schagen, den lAug. 1898. De Burpeester voornoemd, S. BERMAN. In haar nummer van Donderdag 28 Juli j. 1. wees De lijd er op, hoe de anti-revolutionnaire Nederlander den raad gaf om toch vooral niet ongelezen te laten het Voorloopig Verslag van de afdeelingen der Tweede Kamer over het wetsontwerp op den leerplicht. Dien raad vond het katholieke blad uitmuntend, want het verslag verdiende de aandacht van iedereen, die ook maar eenigszins in de openbare zaak belang stelde, ten volle. „Wordt wel eens", lezen we, en niet zonder reden geklaagd, dat met de uitbreiding van het kiesrecht de voor uitgang in intellectueele kracht onzer volksvertegenwoordiging allerminst ge lijken tred heeft gehouden, dit Voor loopig Verslag levert niettemin het on- omstootelijk bewijs, dat het onzer Twee de Kamer, indien zij aan de behandeling van eenig gewichtig onderwerp haar vol len ernst en volle oplettendheid wijden wil, allerminst aan scherpzinnigheid ontbreekt, en dat niet alleen de mate van positieve kennis, doch ook vooral de dosis gezond verstand, welke haar geheel eigen is, waar lijk niet gering mag geschat." Nu kunnen wij deze aanbeveling van Nederlander en Tijd begrijpen. De cleri- calen hebben zich in de afdeelingen meer dan ooit geroerd wie slag heeft om dergelijke voorloopige verslagen te lezen, zal dit dadelijk in 't oog vallen en wanneer men nu daarbij in aanmer king neemt,dat mr. De Savornin Lohman, die, zooals men weet, in zeer nauwe relaties tot De Nederlander staat, en dr. Vermeulen, de directeur van De lijd, in de commissie van rapporteurs zitting hebben, dan is het zoo'n wonder niet, in beide bladen de aansporing te lezen, om ditmaal zich meer dan anders in de lectuur van het voorloopig verslag te verdiepen. Toch verklaart De lijd ronduit, dat zij bang is dat haar lezers, ook ondanks de raad van De Nederlander, slechts voor een zeer klein gedeelte daaraan gevolg zullen geven, en het katholieke blad is daarom zoo vrij geweest, in eon serie van artikelen „bijzonder merkwaardige en karakteristieke brokstukken" over te nemen en ze, voor zoover noodig, met een kort woord toe te lichten. Dat die „brokstukken" niets anders zijn dan aanvallen op het wetsontwerp, spreekt van zelf; dat het blad met een beminlijk egoïsme niet teruggeeft wat de voorstanders geantwoord hebben, is een truc, die wij van die zijde gewend zijn maar dat het blad ten slotte daaruit de conclusie trekt, dat het wetsontwerp moet verworpen worden, kan toch niet zonder protest voorbijgegaan worden. Voordat de Nederlander en De lijd in ne derige zelfvoldoening hun lezers aanraden, om het voorloopig verslag te bestudeeren, hadden wij de 29 pagina's groot folio-1 druk kolom voor kolom doorgelezen. Wij moesten erkennen, dat de commis sie een verdienstelijk stuk werk heeft uitgevoerd, en daar wij nu aan tout seigneur alle eer gunnen, zijn wij ook zoo vrij mede te deelen, dat behalve de heeren, die zoo nauw aan het anti-re- volutioDnaire en aan het katholieke blad zijn verbonden, ook de heeren Kerdijk, Smidt en Drucker leden der commissie van rapporteurs zijn. Juist, volledig en breed opgevat is het gesprokene gerangschikt en meening tegenover meening gesteld- Wij verne men met alle zekerheid uit het verslag, dat er een groot aantal leden is, die dat wetsontwerp nagenoeg des duivels arbeid achten te zijn, maar dat daar tegenover minstens een even groot aantal leden staat, die, al zou men ook enkele wijzigingen gaarne aange bracht zien, in beginsel met de regee ring medegaan. Uit het gesprokene is zeker niet zonder grond te distilleeren, dat alle fracties der liberale partij, zoo broed mogelijk genomen, wel geneigd zullen zijn om de regeering in haar moeilijke taak te steunen, vooral indien deze niet in sommige pnnten al te zeer 1 op haar stuk blijft staanmaar met nog veel meer grond kan men voor spellen, dat, al hadden De lijd en De Standaard, De Maasbode en De Nederlan der, het niet niet reeds lang verkondigd noch van de zijde der volgelingen van dr. Kuyper, noch van die der vrij-an- tirevolutionnairen, noch van die der ka tholieke staatspartij op eenige medewer king valt te rekenen. De strijd is op alle liniën aangekon digd en het oogenblik is voor de cleri- calen kennelijk aangebroken, waarin het zal trachten het ministerie te doen val len opdat de profetie van dr. Kuy per zal worden vervuld. De oude verroeste wapenen tegen leerplicht voor den dag halende, nu en dan daaraan den schijn gevende, of men mot een wapen van de nieuwste vinding heeft te doen, hebben de clericalen be proefd het ontwerp in de afdeelingen af te takelen. Wie de besohouwingen in da clericale dagbladen over het wets ontwerp heeft gelezen, kan zich trou wens daarvan een vrij goed denkbeeld vormen en zelfs heeft men niet ver zuimd het vroegere betoog van De Standaard te onderschrijven, toen dit blad de indiening van het wetsontwerp kort voor de aanvaarding der regeering door de Koningin „onpolitiek en on- kiesch" noemde. Is er dus op alle aanvallen, met evenveel „positieve kennis* en „evenveel gezond verstand* als De lijd haar partijgangers wel wilde toeschrijven, van liberale zijde geantwoord; in één zaak was, naar onze bescheiden mee ning, het antwoord minder afdoende en het is vooral omtrent dit punt, dat wij met groot verlangen het antwoord van den minister hopen te hooren. .Voor vele leden", zegt het Voorloopig Verslag, „w»s een hoofdbezwaar tegen dit wetsontwerp gelegen in de financiëele gevolgen. Men verbaasde zich over de luchthartige wijze, waarop dit punt in de Memorie van Toelichting is behandeld, en begreep niet, hoe de Regeering met een voorstel tot invoering van leerplicht had durven aankomen, zonder dat zij blijken geeft van aandachtige over weging van de vragen, op welk bedrag de zeer belangrijke uitgaven, welke van de aanneming van dat voorstel het gevolg zullen zijn, geschat kunnen worden en op welke wijze de middelen tot be strijding van de uitgaven gevonden zullen moeten worden. Herinnerd werd, hoe bij het voorstel vau den minister Mackay tot herziening van de wet op het lager onderwijs eene nauwkeurige berekening van de daarvan te verwachten uitgaven werd overgelegd, waarvan de juistheid door de uitkomsten werd bevestigd. In de Memorie van Toelichting van dit wetsontwerp wordt ter zake vau de finanoieele gevolgen goen enkel cijfer genoemd." En dan wordt er verder op gewezen, hoe in het rapport van Christelijk Nati onaal Schoolonderwijs werd berekend, dat de aanneming van het wetsontwerp de uitgaven van het rijk en de gemeen ten met 4 l/2 k 6V2 millioen zouden doen stijgen, ongerekend hetgeen noodig zou zijn ter zake van de inrichting van nieuwe kweekscholen voor onder wijzers en van de verhooging der rijks bijdragen aan de bijzondere scholen. Het antwoord, dat hierop werd gege ven, dat men aan genoemde cijfers wei nig waarde hechtte, maar dat men toch prijs stelde op nadere inlichtingen van de zijde der regeering, toonde aan, dat men ook in het bevriende kamp groote waarde hechtte aan de financiëele zijde van het vraagstuk. Het is vooral voor de gemeenten van groote beteekenis. Het gaat toch niet aan, aldus redeneert men, nu er pas een regeling van de verhouding tusschen rijks- en gemeente-finanoiën is tot stand gekomen, om die gemeente, wier belas tinggebied door de gemeentewet nauw keurig is begrensd, zulke nieuwe lasten op te leggen, dat daardoor groote ver warring in haar financieel beheer zal ontstaan. Die regeling, beweert men verder en niet zonder grond, is bovendien in het leven geroepen om de gemeenten onder de bestaande toestanden te hulp te komen en is niet gemaakt met het oog op een latere wetgeving. Wij kunnen het gewicht van deze be zwaren niet ontkennen en begrijpen ons dan ook zeer goed, dat eenige gemeen ten rondom Alkmaar zich samen ver- eenigd hebben om haar bezwaren onder de oogen van de Kamer te brengen. Het is wel jammer, dat adressanten geen cijfers hebben gegeven. Wij zijn echter in het bezit van cij fers en wel uit de grootste gemeente van ons land uit Amsterdam. In de raadsvergadering van den 6en April jl. word door het anti-rovolutio- naire raadslid Hovy do vraag gedaan, of door B. en W. ook aan den Gemeen teraad zou kunnen worden medegedeeld, welke bij benadering de finanoieele ge volgen van het wetsontwerp voor de ge meente zouden zijn. B. en W. beloofden dit en de cijfers zijn dan ook in het Gemeenteblad van 28 Juni opgenomen. Aan de scholen der eerste klasse is, in plaats van de vroegere bewaarsoholen, verbonden een klasse voor voorbereidend onderwijs. Blijven deze daaraan behouden en wordt het aanhangige wetsontwerp onveranderd aangenomen, dan zal gevor derd worden een uitgave in eens voor ver bouwing van 105 schoollokalen enz. van f656.250.en een jaarlijksche meerdere uitgaaf van f 72500.wordt het voor bereidend onderwijs aan de scholen der lste klasse opgeheven, zoodat daardoor een lokaal vrijkomt, en 15 afzonderlij ke scholen voor dat onderwijs gesticht, dan zullen de uitgaven in eens zijn f 918.750.en een jaarlijksche meerde re uitgave van f 94.500.gevorderd worden. Het komt ons voor, dat de uitgaven voor de kleinere gemeenten naar ver houding zullen zijn en zich zeker zullen kunnen toetsen aan de eerste cijfers. Het Amsterdamsche Gemeentebestuur zal zich tot de Regeering wenden met een adres, waarin gewezen wordt op de financiëele gevolgen van de aanneming van het wetsontwerp en het vertrouwen uitgesproken, dat de Regeering, met het oog op de gröbte lasten die reeds op de Gemeente drukken in 1897 werd te Amsterdam voor onderwijs uitgegeven f 2.158.414.18 aan die bezwaren zal tegemoet komen. Nu zou het zeker te betreuren zijn, dat, waar de Minister niet tot het veer tiende jaar meende te kunnen gaan, re denen van financiëelen aard hem zouden moeten nopen het dertiende levensjaar te laten vallen. Maar het komt ons toch voor, dat hij omtrent de financiëele ge volgen niet zoo „luchthartig" zal ge dacht hebben, als men hem in de afdeelin gen wel heeft willen aanwrijven. Hij zal zeker ingezien hebben, dat de financiëe le quaestie in deze „des Pudels Kern" was, en haar daarom niet hebben willen onthullen, aleer men zich met groot mis baar aan het omhulsel stootte. Zou echter blijken, dat de Minister bij het vaststellen van het zevende leer jaar de draagkracht der gemeenten zou hebben overschat, en zijn ambtgenoot van Financiën de middelen niet zou kunnen aanwijzen om de groote rijksuitgaven te dekken wat bij een bekwaam finan cier als Mr. Pierson niet denkbaar is dan zou in het uiterste geval mis schien gevolg kunnen gegeven worden aan de vingerwjjzing, ia de afdeelingen kennelijk van bevriende zijde gedaan, om aan het twaalfde jaar te verbinden aansluitend herhaling s- ot voortgezet onderwijs, dat wei nig kosten met zich zou voeren, omdat daarvoor de noodige lokalen en werk krachten beschikbaar zijn. De indruk, welken wij bij de lezing van het Voorloopig Verslag kregen, is, dat de regeering zal staan tegenover een aaneengesloten clericale oppositie, die al les zal doen, om met het wetsontwerp ook het kabinet te doen vallen. Daartegen moet gewaakt worden door een eensgezind optreden der linkerzijde, en van allen die het wèl meenen met de opvoeding van kinderen des volks tot nuttige leden der maatschappij. Door de zeer slechte postverbinding in het binnenland van den Congo heeft het zoo geruimen tijd geduurd, vooraleer onze correspondent aldaar ons zijn indrukken van zijn verdere reis kon meedeelen. In bet hiervolgende schetst hij zijn tocht van af Kisango tot Brazzaville. Daarna geeft hij zijn eerste indrukken van Brazzaville weer. Red. Hadden wij vanaf Kisango steeds een ruim vergezicht gehad, hoe meer wij Boma naderden, hoe kleiner dat werd. De moerassen verdwenen meer en meer en de bergen werden al hooger, al naar gelang wij korter bij Boma kwamen. Deze stad is reeds geheel op en aan de holling van de bergen gebouwd. Wij maakten van de vergunning om naar den wal te gaan allen gebruik. Ons eerste bezoek gold, zooals te verwachten was, het Hollandsche huis. Hier maak ten wij kennis met nog 5 andere hee ren, eveneens employó's van de N. A. H. V. die met ons de reis naar Brazza ville zouden doen. Ons clubje vermeer derde dus van 6 tot 11. Wij gingen met ons elven er op uit om hot een en ander te bezien, doch daar geen der onzen er bekend was, was hetgeen wij zagen misschien het belangrijkste, maar misschien ook niet. Allereerst het post- en telegraafkantoor. Het is voor den Congo een zeer fraai gebouw hoewel het geheel van hout is gebouwd. Het bestaat uit twee verdiepingen. De wa randa, die het souterrain bescha duwt, dient tevens om om de lste verdieping heen te kunnan loopen. Op de lste verdieping bevindt zich het kan toor. Tot onze groote verbazing werden wij door den directeur in het Hollandsch toegesproken, iets wat ons natuurlijk zeer aangenaam was. Het was een Vlaming, die lang in Holland verkeerd had, dus geen wonder, dat hij het Hol landsch zuiver sprak. Nadat we hier onze zaken afgedam hadden gingen wij verder, steeds door het slijk wadende. De regentijd had ook hier als overal elders, de wegen, die niet best af loopen, in modderpoelen herschapen. Het negerkwartier, dat we daarna bezochten, gaf ons zoo'n slechten indruk, dat wij het zoo spoedig mogelijk verlie ten. Rieten woningen, waarin geen meosch rechtop kan staan, zonder venster of schoorsteen, waarin op den dag het vuur gestookt wordt om eten te koken, en 's nachts 6 of soms nog meer personen slapen, en daarbij om die huizen heen een ondraaglijke stank waren 0. i. voldoen de redenen, om dit oord zoo spoedig mogelijk te verlaten. Een schooner ta fereel wachtte ons. Toen wij den top van den berg bereikt hadden, bevonden wij ons in een mooien tuin vol wandel wegen. Iedereen had daar vrijen toegang. In het midden stond een groot huis met twee verdiepingen, dat, naar men ons verzekerde, aan den gouverneur van den CoDgo behoorde. Uit den tuin gaande, zagen wij op den rug van een anderen berg een allerliefst kerkje, geheel van steen gebouwd, staan, terwijl ons in het dal een tamelijk groot gebouw als de gevangenis werd aangewezen. Onze terugtocht voerde ons door een breede straat, die bijoa huis aan huis uit win kels en café's bestond. Na zoo'n langen tocht op het heetst van den dag waren wij dorstig geworden, zoodat wij het eerste café, dat er goed uitzag, als het onze rekenden en er allen binnen gingen. Heerlijk frisch was het daar. De consumptie, die wij er kregen, was goed en toen het op be talen aankwam, viel het ons allen mee, dat het zoo weinig was. (Ik betaalde voor 1 heele flesch limonade 1 frank f 0.50). Het was inmiddels douker geworden, en wilden we nog vóór het diner aan boord zijn, dan moesten wij ons haasten. We besloten dus maar om met de stoom tram tot aan den steiger te gaan, zoodat we juist bij de eerste gong aan boord kwamen. Enkelen gingen na het diner nog naar den wal, doch de meesten bleven aan boord. Den volgenden dag om 12 uur zou den wij vertrekken. Er moest echter nog een massa lading gelost worden. Vanuit het ruim werd zij door de stoomkraan opgeheven en dan over boord gehaald, zoo dat het op wagentjes, die op rails liepen, terecht kwam. Kettingjongens duwden die wagentjes naar de magazijnen Daar velen wel niet zullen weten, wat kettingjongens zijn, geloof ik een kleine omschrijving niet ondienstig. Wordt een neger veroordeeld, dan is dat meestal tot kettingstraf. Hij wordt dan door een ketting van p. m. 5 M. lang, die met een beugel, mot een slot vastgeslo- ten, om zijn hals bevestigd, verbonden is met een anderen n<gcr, die evenzoo vast zit. Zij moeten overdag werken en 's nachts worden zij opgeslotenArme men- schen I Om het stelen van een kip moe ten zij misschien 3 m. dien ketting tor-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1898 | | pagina 1