Aar en Halm. Zondag 18 September 1898. 32sto Jaargang No. 3346. OM 8 TWEEDE BLAD. GEMENGD NIEUWS. Weet je nog wel FEUILLETON. SCHAKER CODRAAIT Na had hij toch zijn doel bereikt De droom zijner kindsheid, de hoop zijner jongelingsjaren waren tot verruiling gekomen. Met een beurs voor een drieja rige reit naar Italië verliet hij de academie. Hij was in zijn vaderland, het Rijnland, teruggekeerd. Langt, harde jaren van strijd, met kommer en ellende, die dubbel tellen in een menachenleven, had hij in den vreemde doorgebracht. Óp iederen voetstap in z^n geboortestadje werd hem ala 't wa re toegeroepen „Weet je nog wel P" Ale opgeschoten knaap van zestien ja ren zag hij zich nog door de straten zwer ven, schnw, in zich zelf gekeerd, zonder makkers, een aleeht scholier, die er een eer in scheen te stellen, steeds een plaats in te namen zoo dicht mogelijk bij num mer laatst. Een toenmaals toornige vader wilde hem zijn gril uit 't hoofd praten, de gedachte aan hel ^gelukkige schilderen 1' Nu hij hem even terugzag, den harden man met de grijzende baren,- su legde de ze de groote, zware hand op den schou- det van zijn zoon en bromde f Je hebt 4 mooi gemaakt stijfkop!' De kleine, elegante moeder trok hem naar zich toe en streek hem liefkozend over de wangen, die bleek en ingevallen waren. „Je hebt zeker veel honger moeteu lij den, arme, lieve jongen.' Toen glimlachte hij even, een schoone, trotsche glimlach. De joDgere broers en zusters drongen zich om kern he*u en de een riep nog luider «tan de ander»Weet je nog welP" Hij wist nog alles, alles nit zijn kinds heid. Ze was niet zonnig en vroolijk geweest is Toen het rjjtnig hei plein verlaten had, zonk Ferdinand Hammer zwaar in de kus sens neer. Zijn galaat nam plotseling een andere uitdrukking ean, na hij zich onbe spied wist. Het joviale, vertrouwelijke lach je verdween, om voor koelen ernst plaats te maken. Diep groef sioh eeo rimpel in hst (voorhoofd, in zijne oogen brandde een groote woede, zijne handen halden zich tot vnisten en beakten tegen elkander. Het vaal-bleeke galaat kreeg daardoor iets sehrik-aanjegends. Het waa au alsof hg een roofdier was. De gedachte aan zijn wraak op den majoor liet hij geen oogwenk lo*. Telkens dieper woelde dat gevoel in zjjn binnenste; hij ion op middelen om den vgand te schaden, ook 't geringste ontsnapte niet aan zijne aandacht. In den waren zin van het woord wilde bj) hem met een net omspannen, waar uit het den majoor onmogeljjk zou zijn, te ontkomen. Dsnjganscben tjjd van zgn leven wilde hij aan wraak offeren. Op dit oogenblik haatte hij ook Arno, omdat hg zich in Avno's te genwoordigheid dwmg had moeten opleg gen, omdat hg zich voor hem bad moeten vernederen. Ah, hoe haatte bij al diemen- aoben, wien het geluk allerlei goeda in den echoot geworpen hadopvoeding, fijn eer gevoel, bezittingen, rechten. Terwjjl hg aelf allee had hg aioh moeten verove ren, overal had hij voor moeten atrjjden, met angstig spieden naar alle zijden, met het berekenen van allerlei uitslag, met alle maohi sioh inspannend om anderen róót te bljj- Ten, alle middelen te baat nemend om zich als van de andere knapen. Zij, die nu trotsch op hem waren, die hem nu vriendelijk toespraken, wend den toen zich allen van hem af, van den ydwalenden, afgevallen" zoon van een eerwaard igen vader. Als hij op straat voorbijging, riepen de bewoners van het kleine stadje het elkaar toe met een gewichtig gezicht „Hij gaat naar Rome!" Dikwijls voegde men er dan nog bij #Weet je nog wel Ook zij jubelde het hem tegemoet: „Weet je nog wel, dat ik je zei, dat je bepaald een groot sshnlder zondt wor den ffja zeker, jouw vertrouwen heeft mij flink aargespoord, Marie „En je zoudt me uitschilderen, west je nog wel Zij bloosde onder zijn blik vol bewon dering' jDat wil ik ook nu nog hWerkelijk, wil j# dat?" »Heb ik dan niet altijd mijn woord gehouden ,0 ja wat ben ik blij Nu zat ze daar voor hem. Ze was betooverend in haar jeugdige, frissche schoonheid. Dat ze de schoonste uit 't stadje was, dat wist ze en hij ook. Weken achtereen zaten ze vele uren tegenover elkaar. Met grsnzealooze liefde schilderde hij haar. Al haar schoonheden tooverde hij op het doekDe prachtige groote fseöuoogen, onder wier blik hij tril de, het glanzende, bruine haar, den klei nen rozenmond, het fijngevormde nausje, den heerlijken hals, de jeugdige, schoon gevormde buste, in een weefsel van kant gehuld. yDat is mijn meesterstuksprak hij en zij geloofde hem en verheugde zich over hare schoonheid Het was niet de eerste maal, dat hij haar uitschilderde. Meer dau een dozijn kleine portretjes be zat hij van haar. En elk van die portret jes riep hom to* „Weet je nog wel anderen van hei lijf te houden. Zij baddeu goed praten, de menseheu, die den voet nog nooit aan een steen hadden gestootea, die altoos maar aoo tacbikens aan en gelijkmatig door bot loven gegleden waren. Hij sou die heerer, prat gaande op hun ne deugden, wel eens in zijne plaats hebben willen zien. Gestruikeld, gavailuo, ellendig verongelukt waren se slisn I Han neus gesiooten hadden ze daar, waar hg sich toegang had weten te versohsffen. Verongelukt waren ze bepaald, waar bij geslaagd was. En die deugdzame onnoozelen, se waagden het hem te oerdeelen en te veroor- deelen en dat om een kleinigheid; omdat hij gehandeld had waartoe de nood hem dwong. Zgn geld wierpen ze hem als een verwgt voor do voeten, dat geld, waarvoor hij zijn leven, zgn geest, zgn kracht op het spel had gezet. Maar nu hg het dan ook bezat, moest en ion hij er van genieten en zou hij er daarom geen gobruik van mo gen maken, zooals het hem beliefde Maar dat gebruik ja, ze zouden zien en voelen, welk een macht hem verschafte dat door hen vervloekte geld' Kruipen zouden ae in het stof voor hem t Voor hem en het geid I Het geld 1 Het geld I Het geld l Eurst toen de koetsier zioh verwonderd tot hem omdraaide, bemerkte Hammer, dat hg die woorden zonder het te weten driemaal achtereen had nitgeroepen, opeen toon van woedenden triomf, die nog lang in zijn binnen ste natrilde. Een boos laobje lag er op zgn trekken In de stad aangekomen, zag hij op «ijn horloge. Voor het vertrek van den trein had hij oog een heel uur den tijd. Hg was met opzet zoo vroeg gegaan, niet, zooals hij Arno gezegd had, om mevrouw Kleefeld te verzoeken, bij Charlotte te ko men. Hg schreef baar een briefje en zond dat met den koetsier, wien bij vervolgens beval, naar huis te rjjden. Daarna begaf hg sich naar de armere wij ken van Grtin hagen, waarin de boeren- en fabrieksarbeideri woonden. Io een hoek van een pleintje lag bet huis van den kas telein Hoffmann, die bjj zgn herberg nog een soort informatie-bureau er op nahield. Het laatzte, in 't witte kleedje, dat riep het 't luidste. Dat was kort voor zijn vlucht uit 't ouderlijke huis. De oneeuigheden met zyn vader waren ondragelijk gewordsn. Hoe dikwijls waren 19 niet reeds bijgelegd. De Heraren schud den het hoofd. Er was geeu Latijn of re kenen in 't hoofd van dien jdroomer' te krijgen. Aan de „Stamtafel" in 't koffie huis der notabelen vertelden ze zijn va der dit ongunstige oordeel. „Neem hsm van schooi, doe 'm in de leer bj; een grossier, misschien kan die hem leeren rekeneo." Toornig kwam de oude heer, een der eerste beambten van h«t stadje, thuis klokslag tien uur, als altijd. Boven brandde licht in 't kamertje van den onverbeterlijke. Hij zat ijverig te tee kenen. Bevend hield hij op, toen vaders zware, eenigszias waggelende tred weer klonk. Hij wist, nu moest 't komen, 't onver anderbare, het lang te voren gedachte. Zijn teekeniugbu vlogen hem in flarden om 't hoofd, jrSufferd, luiaard, deugniet 1 Nu is het uit. Morgen ga ja naar den grossier en leer je haringen aftellen en pepermalen, je deugt voor niets anders 1* Hij mishandelde hem uit diepgekrenk- tcn vadertrots. Geduldig gedroag hij het, maar het voornemen tot rluohten rijpte in hem. Niemand wist er van, alleen zij Marie, Haar nam hij in 't vertrouwen. Zij hielp hem. Zij liet haar vader alle por tretten zien, die hij voor haar had geschil derd, oofc 't laatste in 't witte kleedje. Lang bekeek deze de proeven van den jongen scnilder. *Een schilder moet hij worden vader, eu u, vader, u kant hem helpee. Geef 'm geld vader, al mijn spaargeld, rader, geef 't mij ik moet hem helpen. Haar vader gaf 't geld zonder een woord te zeggen, 't Was een aardige som, twaalf blanke twintigmark-stnkken iederen ver- De siiin had Hammer reeds gewichtige diensten bewezen. Hoffmann koude de positie der boeren en kleine iaudgoedbezittera heel nauwkeurig. In alle reehtsaaugelegenheden, processen of andere naken, werd zijn raad ingeroepen, ofschoon men ovarnl looh zgn sleeht karakter kende. Hij waa vroeger schrijver bij een advocaat geweest, vandaar had hij zjjn wetakennis. Men wist niet goed, waarom dat vroegere beroep doorhem opgegeven was geworden. Op een goeden dag was hjj in dien omtrek opgedoken en had de herberg gekocht, die toenmaals geen oent waard was, maar die hij in konen lijd tot grooten bloei bad gebracht. De politie hield hem streng in het oog, maar men kon hem niets ten laste leggen, hoe de grondbezitters ook op ham gebeten wa ren, daar hjj bnnno ondergeschikten opzet te. En ia gtvallen van nood, en dat was in den laatsten tijd bij het gebrek aan ar- btiiers veetal het gsval, moesten zij aioh toch tot Hoffmann ons holp wenden. Zoo was het hem in den loop vae dea tijd ge lukt, ook daar een sekeren invloed te krij gen. Daardoor kende hi) ook uit die stan den vele dingen, die anders gewoonlijk niet ter kennis van anderen worden gebracht. Eindelijk verdacht men hem, dat hjj met agenten in betrekking stond, die telkens nieuwe pfiwrs eisohten voor de zoogenaamde verbetering van positie door verhuizing naar Amerika. Maar Hoffmann zorgde er wel voor, niet direot ais bemiddelaar op te tre den en zoodoende was hem ook in die za ken niets teu laste te leggen.— Het was nog vroeg, toen Hammer bij hem binnenkwam, en geen gast was in de gelagkamer aanwesig: toch opende Hoff mann hem dadeljjk, zonder een woord te zeggen, de achterkamer, die als werkkamer dienst deed en waar hjj in een groote schrijf tafel zijne papieren bewaarde. Hertenge weien, horens van haffels en jachtbenoo- digdhoden bedekten hier en daar de wanden. Hoffmann waa een zeer harlstochteljjk ja ger, of gaf voor bet te tjjn, ofschoon hjj een zeer slecht schattor was. Hjj was pach ter van eenige jachtvelden en de kleine grondbezitters namen, door den nood gedwon jaardag kwam er een bij. 't Speet Marie dat ze pas twaalf jaar was. Jubelend gaf ze hem het geld. Hij streefde tegen, maar ze zei overre dend uDaarvoor schilder je mij, als je een groot schilder geworden beüt.' Zij stond voor hem, net zooals hij haar geschilderd had in 't witte kleedje met hoogroode wangen en stralende oogen. Bei de handen vol goudstukken, die ze in zijn zak stak. Toen had ze hem voor 't eerst gekust. Het was immers een afscheid voor lang heel lang. Hij, de zestienjarige, drukte het jeugdige, lieve schepseltje aan zijn hart, toen ijlde hij heen, als door furiën voortgezweept. Hij vluchtte ia de wijngaarden. Hij ver borg zijn gsUat in 4 natta gras, dat aan den kant van den weg opschoot, en schrei de zooals hij nooit geschreid had. „Ik heb haar lief ik heb haar zoo lief,' steunde de jonge knaap, ei zijn kleine] hand met de slanke, spitse vingers drukte hij tegen zijn hart, dat luide bons de door de wilde scheidenssmart van haar, Marie van het vaderland »n alles, wat hem lief was. 'a Avonds laat sloop hij naar huis. Hij wist, dal zijn vader niet thuis was. In den sehoot zijner moeder verborg hij een oogenblik zijn hoofd. Zegenend legde zjj haar hsnd op de volle lokken. Zij hield zooveel van hem, haar oudsten lieveling, die zoo stil was en die vader zooveel zorg veroorzaakte v»n wien ze niet gelooven wilde, dat hij hun schande aandeed. Den volgenden morgen was hjj ver dwenen. Maiie's goudstukken wezen hem den weg aan. Nu zat hij daar, schilderde haar en be taalde zijn schuld met rente terug. Het gekeele stadje kwam en zag het beeld en en eerde tn prees hem als ffgroot schil- dsr Toen hij met haar alleen was, vatte hij hare hand en vroeg g*n, iijno uitneodigingon aan. D«>« harts tocht voor het edele jachtvermaak had hij voor aija zaken noodig; het gaf hem den schijn van openhartigheid en gemoedelijk heid, die ean hartstochtelijk jager eigen schijnen en die karaktertrekken kwamen bij de anderen gedurende de jachten ook voor en dit vriit Hoffmann zioh heel goed ten nutte te maken. „Wilt go iets gebrniken, mjjehrer Ham mer vroeg hjj, terwijl hij de slapende poes van de sofa opjoeg on den besitter van Tann- wald de plaats aanbood. Hammer weigerde evenwel daar te gaan zitten. „Moet dadelijk weer weg. Een glaasje cognac, Hoffmann f'Hij liep da kamer «enige maten op en neer, bt«ef vervolgens voor het venster staan, zijn gelaat zoo draaiend, dat hel in de schaduw was. „da, wat ik zeggeu wilde ik beb houthakkers noodig. Een dertig man. Die geschiedenis moet sneller afloo- pen. Mgne afnemers hebben me reeds een paar maai gemaand- Kant ge mij die luidjes bezorgen Om de dikke lippen van den herbergier glom een hsfmetjjk lachje. Hij geloofde te weten, dat minder deze boodschap, dan iets anders Hammer deren kant had uitgebracht. Hem was de sehoe tusscben majoor von Rauden en tjjn bezoeker reeds hedenmor gen door een knecht van bet hdtel over gebriefd. „Ja, ja, mjjnheor Hammer,* antwoordde hij, tsrwgl hij zgn ruig hoofd krabde, ,,dat zal al heel moeilijk gaan. Laat eens zien, wal laidjes wij kannen krijgen. Daar is b. v. boer Groote, die daglooner wil wor den dan de palfrenier van baron Oörlits en een paardenknecht van majoor von Rau- don „Van majoor von RiudenP' zeide Ham mer zeer verwonderd. „Ik dacht, dat de luidjes het bij hem too verbazend goed had den t Waarom wil die knecht weg P Ken je den kerel P Wanneer hij niet te gebruiken is, moet ge 't seggen, Hoffmann I Slechte knechten kau ik niet gebruiken.' Hoffmann baalde de schouders op. „En goede »jjn er maar weinig voorhanden, mijnheer Hommer. Het u Stefan Baginski. rMarie, weet je nog wal, wat je ge zegd hebt Als je een groot schilder bentdan dan Hij zweeg, en ze boog het hoofdje diep voorover op de JODge, hevig zwoegen de borst, „Weet je nog wel kwam het dringender over zijn lippen. „Ju ja klonk 't nu jubelend tot hem op. Haar armen omvatten hem, en evenals toen bij 't afscheid kuste ze hem en bij hield haar vast en fluisterde haar in 't oor „Dan word ik schilders vrouw dat zei je weet je nog wel P' Zij wist het. En drie maanden later reisden zij als jonggehuwden;naar Rome, ean jeugdig, gelukkig psar. A. C. Musiceerende duiven. Een eigenaardige gewoonte heerscht onder de mandarijnen in Peking. Op hun landgoederen in de nabijheid der Keizer stad hebben ze talrijke zwermen duiven, die iader honderden exemplaren tellen. Zoodra de vogels in do lucht vliegen, hooren de bensdenstaanden een wonder lijke, heerlijk-zachte muziek, juist als streek de wind over Aeolusharpen. Oaa deze voort te brengen, heeft de Chinees onder aan de vleugels der duiven aan haar krachtige vliegvlerken heel fijne, met alkander gestemde snaren aaugebracht, die den vogel zelf niet hinderen,maar bij de vleu gelbewegingen dat bekoorlijke luchtconcert doeu ontstaan. Zooals de Russische reiziger Obrutschsw vertelt, moet het op den vreemdeling, die voor de eerste maal in den omtrek van Peking komt, een eigen- aardigen indruk maken, als hij plotseling die mnaiceerende duiven hoort, wier zachta harptonen als spherenmuzivk door de lucht trillen. Spullebaas. Er is maar één ding, dat het wonder zonder armen niet kan doen met zijn voeten. Toeschouwer. Wat s dat dan Spullebaas. Zijn handschoenen aantrekken. Hij hooft een paar zeur groote gebreken. Ten eerste is hij een rechte wilddief. Daar voor is hi) reeds een paar maal gegrapen en heeft er gevangenisstraf voor gekre gen „Nn, dat is zoo erg niet „En dan is hij Iemand met een opvlie gend karakter; hoofdzakelijk wanneer b| iets gedronken heeft, is hjj tot alles iu staat. Wie hem dan boos maak», mag zich wel zeer in aeht nemen. Nici, dat hg je zoo nasar met een mat of zoo Iets te lijf gas», daar is hij te 1«( voor. Maar zoo van ach teren, op een oogenblik, dot men er nist op verdacht ia; zoo heimelijk wraak namen nn, ge begrijpt me heel goed.' Hammer knikte. Zijn gslsst was zoo diep in de schaduw, dal Hoffmann geen trek nauwkeurig koa onderscheiden. „Eu waarom wil hij bij den majoor vaudaanP* Da herbergier lachte. „Ge kent mjjnheer von Rauden, 't is een loer braaf man, maar drifiig en zeer vlug met de sweep. En d«ar Bsginski een paard plaagde en na de beriaping van d«n majoor leeijjke woor den terugsprak, werd de rijzweep als af straffing gebruikt- Mijn hemel, dat komt meer dan eenmaal voor en onze laidjes nemen 't over 't algemsen niet zoo kwalijk, voomamoljjk bij eon beer zooals do majoor, die anders heel goed voor hen zorgt. Maar mot Bjginaki is dat beel anders. Daar wroat zoo iets na. Ik heb het wel gemerkt, toen hij de.n laatsten Zondag hier was. Het kookie nog in sjju binnouste. Hij zelf Is bang voor sijn opvliegendheid en daarom wil bij weg- Hij is er bevreesd voor, dat hij onheil vel aanrichten.* „Dat is geen slechte getuigenis voor den manl' zeido Hammer, na een poosje te hebben nagedacht. „Wanneer hjj goed be handeld wordt, kan het een goed mensch sijn. Staar hem maar den volgenden Zon dag-achtermiddag; ik wil hem toch eerst eens zien, voor ik me met hem inlaat. In het bosoh bjj het houthakken kan hij wel licht nog gebruikt worden. En de overigen bezorgt ge me bepaald, zooveel mogelijk. Het boscb meet tegen den grond. Jam mer genoeg.* Hg maakte eene ba-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1898 | | pagina 5