Overwonnen Doodsbleek lag haar mager kopje op het sneeuwwitte kussen. Zij had gestreden om leren en liefde zy kon niet meer. Aan haar zijde knielde een man, haar echtgenoot. Met een gebaar rau tegenzin en angst had ze zich van hem afgewend. Haar slank lichaam hief zich half op, als om te ▼luchten, daarna viel zij achterover in het kussen. Bewusteloosheid benevelde haar geest. Eenige korte, steunende ademhalingen, een sidderen door haar slanke leden, een trskken, daarna rust strakke, koude rust des doods. Een grenzenlooze smart lag op het gelaat van den maD, haar echtgenoot. Hij boog zich neder. Hij rukte en plukte met sidderende, haastige hand het laken van het bleeke gelaat. Zijn groote, grove hand legde hij op haar hart. Hy drukte zijn oor op haar borst. Zachte kloppingen van het hart, o, zoo zacht Groote tranen rolden over zijn baardig gelaat. Zijne groote tanden boorden zich in de volle, roode, wellustige, brutale lippen. Hoe dikwijls hadden zij '.egsn haar ge zondigd, deze lippen. Welke harde woorden waren hem ont- si&pt, woorden vol toorn en spot en toch toch had hij haar lief I Met brutaal geweld had hij dat teere, zachtmoedige vrouwtje liet, dat nu daar voor bem lag, stervende. In weinige minuten trokken, in won derbaarlijke helderheid, al de beelden van de leelijke voorvallen, die hij haar bereid had, aaD zijn geest voorbij. Zy pasten niet bij elkander. Zij wist het al lang, spoedig nadat zij hem kende. Zij gaf zich moeite, hem gelijk te wor den, koud en zonder gevoel naast hem voort te leven en van al zijne ruwheden en brutale woorden geen notitie te ne men. Het gelakte haar niet. Hoe verder zy met elkandeT door het leven gingeD, des te oumogelyker werd het samenleven. Hij had haar lief op zijn manier wellicht zooals ten tijger houdt van een lam, dat hij verscheurt. Het was zijn Datuur, wild eu ongetemd. Nabij dat bewustelooze, stervende wezen tje werd hij week. Zij had een ander lief, hij wist het. Zij men soupeerden. Oom Ferdi, die anders een grooten hekel aan dergelijke uitjes had, gevoelde zich seer op zijn gemak; hij was naar sijn gedachte net als thuis, 't Was allergezelligst. Eensklaps zeide Lucj tot haar oom „Weet ge, oom Ferdi, wat de kellner van ons denken zal? Hjj zal gelooveu, dat we een jonggehuwd paartje zijn, dat we op onze huwelijksreis «gn Hij zag baar verbluft aan. Iets als een gevoel van spijt b&kroop hem, dat hij nog nooit zulk een huwelgksreisje had beleefd. „Hg moet er wel voor oppassen, om dat te gelooveD,* zeide hij, gedwongen lachend. „En wanneer hij het gelooft, zal het met een gevoel van ergernis zijn. Zoo'n mooi, jong, leTenslnstig ding en zoo'n oude, mommelen de, grijze kerel Lucy nam haar vork op en terwijl zg hare lange, donkere wimpers neersloeg, seide zij schuchter „God, dat komt wel veel meer voor, en het is lang zoo erg niet, als gij wel meent, wanneer zoo'n mammalende grijsaard naast een aardig, jong, levenslustig ding ook weer aardig, jong en levenslustig wordt en waarom zon dat niet P Wit haar en een jong hart vindt men dikwijls bij elkaar, veel meer dan men gelooft. Eu dat sijn juist de gelukkigste huwelijken." Hjj richtte zich straf op en keek haar in het voorovergebogen gelaat. „Vanwaar hebt ge al die wijsheid, Lucy? Ooh Ja, die Berlijnsche meisjes Ge hebt ook altoos met brninlokkige jonge mannen te doen, die in bon mameteD zon ond als Me- thnzalem zjjn. En dan verlangt ge eens naar wat verandering. Bij een Hans Rön- neberger is van een werkeljjke jeugd nooit sprake geweest." Zij zsg op. Een fjjn rood blosje was haar naar het gelaat gestegen eo in hare oogen schemerde iets als een flikkerend licht. „Hee komt ge zoo opeens bij htm?" Hij zag haar scherp in de oogen. „Wel, ik dacht er dadelijk niet het ergsle van maar zooals ge bg elkaar naast Zjj lachte plotseling luid en iennde aeh- betninde een beter en edeler man. Hij haatte hen beiden. Haar eo hem Hij verlustigde zich in het verdriet van hen beiden, die tol elkander getrokken werden als door ijzeren ketenen. In een booze lnim bad, smeekte zij: „Geef mij m'n vrijheid 1" „Nooit 1* „Ik kan niet langer met u leven 1* als een noodkreet van een doodelijk gewonde gilde het bem in het oor. „Sterf dan hoonde hij koud. Een weinig opflikkeren in hare Btaal- bliuwe oogeD, een enkele, wilde, smarte lijke kreet, en haar hoofd zonk op de borst. Zy had den doodstrijd begonnen. Nog weinige weken bleef ze; hij maak te haar het leven tot een h"l. Daarna vlachtte zy. Alleen; niet met den man, dien zij lief had, niet tot hein, die haar aanbad. Zij vreesde voor zijn dierbaar leven. Hij moest zonder schuld blijven, rein als zij. Hy mocht niet weten, hoe zij leed, boe zij hem liefhad, zij schaamde zich over het brutale geweld, den harden spot van haar man. Zij wilde sterven en zij wist, dat ze stierf spoedig verlangde, verwachtte zij dit oogenblik der verlosaing. Hij had naar haar gezocht. Hij had haar gevonden, op den drempel van den dood. Een zeldzame verandering greep er met hem plaats toen hij haar stervend voor zich zag. „Dezen nacht sterft zij zeker," had de dokter hem geantwoord. „Waaraan De dokter, een oud heer, zag hem aan met allesbehalve vriendelijken blik. „De menschen noemen het een gebro ken hart. Wij, dokters, noemen het gebrek aan levensmoed, verlangen naar den dood.' Hij kromp ineen. „J8, ja, er zijn zulke harten, die week zijn, veel te week die het niet verdragen kannen,wanneer er iemand telkens den voet op zst ja, den voet op zet zulk een vertrapt en verminkt hart heeft uw vrouw nu." Hjj knikte den echtgenoot kond toe, het had den onden heer goed gedaan, de waarheid eens te hebben kunnen zeggen. Nn sloeg het hart van de vertrapte nog nauwelijks merkbaarhet trilde onder zijn hand, de laatste stuiptrekking. „Sterf dan Zijn eigen woorden klonken hem in het oor als een donderslag. Hij had het gesproken op hoonende terover in haar stoet, soodat haar gelaat in de schaduw kwam- „Neen maar, ge geloofdet werkelijk Houdt ge mij dan voor snik een zntk een gans Ooh, die arme Hans is voor mij een goede vriend, anders niets Weder lachte zij meer dan lnid. Zij scheen zich over die gedachte te amnseeren als een kind. „Hans Rönneberger en ik I Het is god delijk l" Dan werd ze weder ernstig. „Het is mogeljjk, dat ens altoos bij elkander sgn verdacht is. Ik ben niet eene van die natnreD, die van to voren altoos alles over leggen en zich met het bewustzijn van ban nen toestand amnseeren. „Ik leef, zooals mijn hart mij dat ingeeft. God, waarvoor zon ik het anders doenEr bekommert sieh anders nooit iemand om mij. Ik heb geene vriendin, geen moeder, geen bloedverwanten —Lotte behoort er niet bij, de afwezigen tellen niet mee dan moet ik toch blijde zijn, wanneer iemand het de moeite waard vindt, mij een weinig het hof te maken. Dat doet Hans Hönne berger, zeker Maar meer, geen kwestie van I* Zij had zich spoedig weer meester van den toestaDd gevoeld. Eerst was ze wel wat in de war geweest door zijn plotselin ge vraag nn was dat voorbij. Haai gelaat gloeide van opgewondenheid door het aooe- ven gehouden gesprek en veihoogde niet weinig de bekoorlijkheid van haar persooo. Ferdinand Hammer zag haar in verruk king aan. „Des te beter," stiet hij plotseling uit, „wanneer ge niets met dat onaangename mensoh gemeen hebt. Dan hondt n niets te Berlijn en ge znlt zooveel te gereeder in willigen, wanneer ik n vraag, met mij naar Tannwald te gaan." Zy gaf geen verrassing te kennen. Zjj had deze wending vooruitgezien. Zij had er teer naar verlangd. In den middag had zjj zijn nitneodiging ais eene beleefdheids- phrase beschouwd.En zij had er zoo'n apijt van gehad, dat hij in den schouwburg daar geen enkele maal op teruggekomen was. Zjj wilde Berlijn uit. Zij was dat ellendig toon. Hij knaagde in wilde smart aan zijne lippen, die het gewaagd hadden, deze vervloeking te uiten. Zij was nog zoo jong, toen hij haar aan zijn hart trok. De arme, kleine wees Geluk had hij haar beloofd en bevend, sidderend had zij toegegeven op zijne stormachtige beden. Vyf jaar haddeD za naast elkander voort geleefd nn stierf ze. „Neen nog nietNiet sterven 1* kwarn het vleiend, daarna bevelend over dezelfde lippen, die haar te voren den dood in de armen geworpen hadden. „Sterf met Leef leef I en ge zult vrij zijn vrij en gelukkig 1' Een zucht ging er door het slanke, Jonge vrouwenlichaam. Ala den dood bezwerend stond hij aan haar leger,de hmden der zirke in de zijnen, waarin een krachtig, wild leven hamerde. Zijne groote, brandende oogen waren op haar gelaat gevestigd. „Leef leef, en wees gelukkig met hem hem!" Zijne tanden knarsteD. Hoe haatte hij hem, hoe benijdde hij hem hoe verlangde hij er naar, bemind te worden door haar, en toch toch gaf hij haar nu aan bem I Hij streek haar over het bleeke voor hoofd, over het zachtkloppend hart, hij balde de handen tot vuisten en riep haar toe, luider, immer luider „Leef leef leef!' Hij schreenwde het uit als een waan zinnige, om de stem te verdooveo, die hoonend, gillend hem in de ooren kreet „Sterf dau Lang stond hij zoo aan het bed van de zieke, daarna zakte hij ineen als een door den bliksem getroffen eik. 's Morgens vond hem zoo de oppasse res, die hij voor dezen nacht had af gelost. Hij staarde haar verwilderd aan. Een koortsgloed verfde zijne wan gen. Men bracht hem dadelijk naar een an dere kamer, voordat de zieke ontwaakte, die rustig sliep met een lachje op de lippen. Zij droomde van leven, toekomst en gelak. Hij stierf, haar echtgenootzijn geest had zich op allerlei dwaalsporen begeven, in een hevige opgewondenheid en razernij stortte hij zich uit het venster. Esrst toen zij geheel genezen was, ver nam zij zijn dood. Hij, dien zij liefhad, vertelde het haar. „Ik droomde, dat hij mij vrij gegeven had, dat hij mij bezworen had, te znllen leven moede. Had Hans Rönneberger geld, daD rnstten eg beiden niet eer, of bet moest er door gebracht zijn. En dan gingen er weken soms voorby, dat zij haar kamer niet verliet. Zoo had zy zich haar leven niet voorgesteld, toen aij Arno zjjn afscheid had gegeven. In haar jeugdigen overmoed had zjj ge loofd, slechts haar hoofdje te moeten toonen om een zwerm aanbidders om zich heen te hebben, dia het als een gnnst beschouwden voor baar hnn geld te mogen uitgeven. In plaats van dat, had haar ongednld haar aan Hans gekoppeld,dien sjj nog meer geringschat te dan Arno von Erdmann en daarenboven was hij lang zoo knap niet. En zij wist, dat, zoo lang zg met dien gewetenloozen avontnrier in één stad woonde, zij ook niet van hem ontslagen zon geraken. Terwgl, wanneer ze naar Tannwald ging, Arno zich wel weerzon laten verbidden en daarvoor moeite te doen was niet onverstandig, want de toe komst was voor hem nn rooskleuriger; of zjj had nn geprobeerd, hoe men den on den oom moest behandelen om hem volg zaam te maken t men kon eens niet weten* En in Tannwald zonden de zaakjes zieh van zelf wel regelen. „Naar Tannwald P' vroeg ze op gedempten toon. „Ik ging heel gaarne met n mede, oom Ferdi, wanneer het o plezier doet. Maar het zal heel moeilijk te maken zgn. Daar is „Ge denkt aan nw vader viel hjj haar in de rede. „Mijn hemel, ja Zg lachte in stilte erover, dat hjj haar voer zoo teergevoelig hield, dat zjj met haar vader rekening zon honden. „Ja, bjj is dan zeer eenzaam en heel al leen. En hy heeft dan niemand, die een weinig voor hem zorgt-" „Voor hem torgen zal ik wel," zeide hij snel, el* wilde hjj het er niet toe laten ko men, dat haar woorden baar berouwden. „Ik za! maandeljjks een bepaald inkomen op bem vastzetten. Wanneer ik bem van zgne lie ve dochter beroof, moet ik wel wat als schadeloosstelling geven. Anders zon hjj n bezwaarlijk willen missen, ofschoon hjj zieh niet al te veel met n zal inlaten." leven Blozend zweeg ze, daarna fluisterde zij „Ik geloofde dat ik hem toch had overwonnen." Esn traan rolde er over hare wangen gold het den dooden echt genoot, of het leed, dat hij over haar had gebracht P Een papegaai als getuige. Een grappig rechtsgeding werd de vorige week te Weenen behandeld, waarbij een papegaai ali voornaamste getuige optrad. Esn vreemdsling had zulk een vogel op straat te koop aangeboden, toen een dame, die juist voorbijkwam, de politie waar schuwde; dat het dier twee maanden ge leden uit haar huis was weggevlogen. De papegaai werd nu in beslag genomen, en daar hij een dure kostganger waz, werd d« zaak reeds den volgenden dag voor den rechter gebracht. Dzar verklaarde de vreemdeling, dat hij den vogel reeds lang had bezetenzijn vrouw had hem gekocht en nu zij was overladen, wilde hij het dier verkoopen. Twee getuigen beveitigden deï» verklaring. Maar de zoon der genoemde dame hield vol, dat het dier aan zijn moeder behoor de en al 18 jaar in haar huis was ver pleegd en hij noemde allerlei woorden en uitdrukkingen, dia het dier gewoon was te zeggen. De rechter wist niet beter te doen, dan den vogel zelf te laten halen, om te zieö, met wie van beide partijen deze bevriend was. En nu bleek, dat de papagaai van den eischer niets wilde we ten, op geen zijner vragen antwoordde ea hem een pik op de hand wilde geven, in plaats van het gevraagde kusje. Geheel anders was het, toen de gedaagde aan de beurt kwam. Deze kreeg prachtige ant woorden op al zijn vragen en een echten papegaai-zoen. Wel beweerde de eischer nog, dat het dier alles had afgeleerd, maar de rechter vobd dit nogal ongelooflijk na een 18-jarig verblijf in hetzelfde gezin en wees den rogel aan deD vreemdeling toe, Suiker en Vee. In Duitsehland zijn in dsn laatsten tijd op ruime sehaal proeven genomen met het voederen van het vee, vooral varkens, met bietsniker. Daar die proeven zeer gunztig zijn uitgevallen, zal vermoedelijk de Duitsche suikerwet van 1896 worden gewijzigd. Zij gseft vrijdom van accijns voor saiker, die tot veevoeder gebruikt wordt, maar op voorwaarde, dat er voor ten minste 50 pCt. van het gewicht stof fen worden bijgevoegd, die de saiker voor menschelijk gebruik ongeschikt maken. Men acht het Da de genomen proeven Zij knikte. „Ja, hij beeft niets in zijn hoofd dan zgne plannen. Wanneer ge hem in staat stelt,ongehinderd daarover na te denken, dan is iedere hindernis opgeruimd. Maar daar is nog iets anders, iets moeielgkers Zg aarzelde. Of «ij het wagen zon, hem over Arno te spreken P Hij begreep haar dadelijk. „Och, ge meent, omdat gy met Erdmann „Weet ge daarvan vroeg zij levendig verwonderd. „Heeft hij zelf n daarover ge sproken „Hy niet, ook Charlotte niet. Het zgn bei den geen openhartige zielen." „Maar wie kon dan anders Er heelt toch geen ander over kannen spreken, want wie anders weet er een syllabe van. Of—* zg aarzelde. „Zon Haos Rönneberger soms Hg knikte. „Dat is zoo! Hadt ge er niet naar gevraagd, ik soa het a niet verraden hebben, Ik klap niet nit de school." Mei moeite bleef ze haar opwellenden toorn meester. Hoe kon die swetser een dergetjjke indiseretie begaan! Gemakkelijk bad hg daar mede haar geheele plan in dnigen kannen gooien. Zooveel te beter was het nn se behoefde dan ook geen medelgden mei hem te hebben. „Het is waar," seide te na een oogenblik kalm. „Ik was een korteD tijd met mgn- heer von Erdmann in 't geheim verloofd." Zg zag met groote oogen tot bem op. Hjj gevoelde iets ats vreugde over hare groo te openhartigheid. Hij vermocht zichzelf daarover geen reken schap te geven, waarom hij er verheugd over was, maar het scheen hem toe, als zon zg het voor hem ver zwegen hebben, als die schaaring haar meer smart bereid had. „En waarom hebt ge hem den bons ireire- ven 6 „Ja, dat is niet in een paar woorden te zeggen; Ten eerstewaarvan hadden wjj bei- dan moeten leven Hij had niets en ik nog minder. En ten tweede Zü aar zelde. „En ten tweedeQg hadt hem zeker met hef genoeg, om met hem te trou wen, met? gewenscht, dit percentage zeer te verlagen, omdat de bijvoeging van zoovele andere stoffen de voedingswaarde vermindert. De vrees voor onweder. Een Amorikaanach gelesrde, Hiram StaDley, heeft de oorzaken voor de vrees bij ouwüders onderzocht. Hij merkt op, dat men deze vrees niet kan toeschrijven aan angst voor den dood, daar het aan tal ongelakken, door den bliksem veroor zaakt, merkwaardig gering is en het ge vaar daarvoor door ieder ook gering wordt geschat. Een ander feit is ook, dat de vrees voor onweder niet vermindert met de bescha ving, al zou meu dit oppervlakkig ook aannemen. Bij tal van wilds volken, voor- al in Australië, veroorzaakt jnist het on weder groote vreugdezij dansen, terwijl de hevigste electrische ontladingen plaats hebben en bliksemflitsen onophoudelijk door het luchtruim schieten, gevolgd door dreunende donderslagen. Ook hebben klei ne kindeten dikwerf geen vrees voor hel hevigste onweder en ook de wilde dieren van het kattengeslacht, tijgers en leeuwen in het bijzonder, schenen niets aangenamer te vinden dan de ratelende donderslagen, terwijl oaze huisdieren zich vol angst trachtten te verbergen. Dr. Stanlay verklaart, na verschillende wninemiogen, gedaan bij zichzelf en ver scheidene andere personen, dat de vrees, die bij onweders ontataat, hst gevolg is van de magnetische storing in den damp. kring. Men is er meer of minder vatbaar voor, naar gelang het zenuwstelsel fijnge voeliger is. Om deze reden zjjn beschaaf, de personen er meer aan blootgesteld, dan wezens in natuurstaat. Een vermageringskuur. De vermageringskunr-Schweniger is bet, waarvan wij hier esn beschrijving geren; er behoort echter nogal moed en geduld toe, om zich er aan te onderwerpen l Zij bestaat in massage, plaatselijke warms baden en dieet. De mssszge (door een arts) heeft driemaal per dag plaats, vóór de voornaamste maaltijden, iederen keer gedurende vijftien minuten. De patiënt wordt geheel uitgestrekt op een rustbank gelegd, en vei volgens begint de masseur hem stompen in de maagstreek te geren, deze stompen moeten zoo krachtig moge lijk zijn, want de vnist van den masseur moet zoo diep mogelijk in deo maagkuil dringen de patiënt moet gedurende de» bewerking voortdurend diep ademhalen. Daarna neem* hst kneden een aanvang; dit heelt met evenveel, ja misschien met nog meer inspanning plaats, dan het stom- In haar oogen schitterde iets. „Och, zooals men het noemen wil. Wat weet ik er eigenlgk van, boe lief men een mensoh hebben moet, om met ham te kan nen tronwon? Het was werkelijk oom, ik weet bet zelTe niet Wanneer hij kalm en vroolgk was, dan geloofde ik dik- wgls, dat ik niet zonder hem zon knnnu leven- Maar dan bed hg weer oogenblikkso, dat hy hartstochtelijk toornig was, en dn was ik bang voor hem en bad bs- paald een hekel aan hem." Hy wiegde nadenkend het grijze hoofd heen en weder. „Zoo, zoo I Ge syt das geen vriendii van dte warmbloedige jengd. Des te beter. Wanneer ge das made naar Tannwald gaat, znlt ga met mgn gezelsehap tevreden «jj0- En hggelooft ge, dat hjj de breuk kwalijk opgenomen beeft, zoo erg bedoel ik, dat bij n nooit meer ia genade zoo wilh' aannomen Lucy haalde de sebonders op. „Hoe kit ik dat wetenHebt ge daar dznioo't belang bg Zg aarzelde, als waagde het niet, hare gedachten verder te uiten- „Waarbij P* Zij lachte. „Nn, om ons weder tot kander te brengeD. Want waarom wilt t' me anders met alle geweld naar Tannwald brengen?" Ook hg lachte. „Jon beks," lachte bij goed gelaiffld wjjl hg over de tafel heen haar hand de. „Hoe hebt ge dat dadelgk bemerk» hebt het heel goed geraden. Want "Z Hy zette haar alles nit elkander: '8 pogingen om de toenadering tnsscben L°t(e Arno te bewerkstelligen, maar die schipbreuk hadden geleden; hy ha(^„as ervaren waarom. Daarna sprak hy zgn plannen; hoe bg zyn verm°£|j meende te verdeelen; hel haar IF zou tns8ehen Lotte en Lucy gelijkelijk den verdaeldhet landgoed zoo 'óór een goed beheorder moeten hebben zaan van geboorte zooals Arno vod mann. Wanneer hy dus met «®D ötf(| nichten zon willen tronwan, mocht oa het grootste genoegen. Arno's vroo

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1898 | | pagina 6