door vele vrouwen wordl bemind, zonder dat hij zelf liefheeft, en Frits is nog altijd rijn rechterhand. Het is een mooie lentedag. Een vroo lijk zonnetje verheldert het park, waar de hoornen beginnen uit te loepen, en waar de villa staat, die ritmeester "Von F. be woont. Het water van de rivier glinstert en is glad als een spiegel, maar Frits schijnt dat niet meer te zien en niet te voelen. Hij ziet er veranderd uit en hij is ook veranderd. De laarzen van zijn meester, die hij anders altijd als spiegels deed blinken, en de uuiformknoopen laten veel te wenschen overFrits is vergeetachtig en lui gewor den en kan uren lang zitten peinzen. Er wordt menige vloek naar zijn hoofd ge slingerd. Frits verbaast er zich niet over, hij weet wel, dat de ritmeester gelijk heeft maar hij iha nu eenmaal niet meer zooals vroeger misschien is hij we) ziek. Wat hij lijdt nu dat heeft reeds menigeen geleden, die er niet aan gestor ven is. Liesje had Frits den bons gegeven. Waar om, weet hij niet en nu breekt hij er zich dag en nacht bet hoofd mede, en kan er maar niet achter komen. Slechts één ding weet hijLiesje wil niets meer van hem weten, eo hij heeft geen recht meer op haar. En toch weet en begrijpt hij niet, hoe dat in zijn werk is gegaan zij hiild toch zooveel van hem I Hij heeft ze in langen tijd niet gezien een ander komt de wasoh halen en brengt ze wier schoon terog. Liesje mijdt hem al sedert weken, en zij is ook niet meer in de wasehinriehting, zij heeft ook de stad verlaten waar zij is, weet hij niet. Al zijo navragen is tever geefs alles, wat hij nit de oude vrouw kon krijgen, toeu zij voor 't eerst de wasch kwam halen, was, dat zij hem liet groeten, en dat hij zich maar niets meer aan haar gelegen moest laten liggenCm zoo'n meisje als Liesje niets meer geven en dan nog wel, ala men zooveel van haar heeft gebonden I Wel is waar was zij in de laatste maaoden zeer veranderd, was minder vriendelijk en slechts karig in haar lief kozingen geweest, wat hem zeer had ver baasd en toen was zij zoo buitenge woon op keizersverjaardag bij het bal ge vierd. Zij hadden zich allen om het mooie kiDd verdrongen. Wat was hij toen trotsch geweest, toen eindelijk ook zijn ritmees ter haar voor een wals kwam afhalen. Zij zag er heerljjk uit in haar wit kleedje, met een krans van korenbloemen in het blonde baar en de ritmeester w&z zoo vriendelijk geweest, om nog een paar maal met haar te dansen, en hij had met haar vroolijk gebabbeld en alle vrienden waren afgunstig op Frits geweest, dat hij de schoonste de zijne mocht noemen. Zou dit misschien Liesje trotsch heb ben gemaakt P En sedeit dien tijd, nu zag hij dat duidelijk in, was zij zoo ver anderd. Werkelijk was hun omgang sedert dat oogenblik al gedwongen geworden, tot zij ten slotte was weggebleven. gun lag erbuiten veel sneenw,zij *ood»n dns een paar arresleden nemen, waarin allen een goed plaatije zouden vinden. Pelzen en dekens waren er in menigte voorbanden, soodat men warm zon zitten- Op de heen reis zon de koetsier wet ergeDB geplaatst worden, terwjjl Hammer zelf zon sturen- Lnej was onwillekeurig opgesprongen. „Hoe oom, ge wilt zelf F* Hij knikte haar met een heimelijk oog- knippen toe. „Natuurlijk 1 Ik zal me het genoegen toch niet laten ontreoven, om n allen in een grooten sneenwboop te knnnen omgooien! Op den terngweg mag de koetsier weer rij den, terwijl wij tarnen in de slee zitten. Het zal dan wel weder een beetje kond worden.* De voorslag om een vroolijk sneeuwavon- taar te beleven, werd door de meisjes met gejnioh begroet. Lncy waagde nog een schuchtere opmerking: „Maar oom,nw werk dan hier F* riep ae schertsend uit. „Kunt ge n dan zoo geheel en al op Arno von Erdmann verlaten F* „Dat kan ik en voor het beheer van het inwendige, van het huishouden, heb ik in Charlotte een uitstekende minister ant woordde hg, zich vervolgens tot Charlotte wendend, die bijna geheel niet aan de ge zelligheid had deelgenomen. „Niet waar, Lotje,* zeide bij, „gij blijft liever, wanneer ge moogt, bij uw koeien en varkens en kippen F Merkwaardig, ik had nooit gedaoht.dat ge daarin zooveel plezier zoudt hebben-* Charlotte antwoordde iets onverstaanbaars, «Fiits I" «Tot uw dienst, ritmeester 1" „Is mijn burgeipak klaar „Terstond ritmeester I" „Haast je dan voor den duivelhet gaat tegenwoordig alles een slakkengang om vier uur gaat de trein en ik moet mee Frits begint haastig te borstelen, en gsat dun naar binnen om zijn meester bij het kleeden te helpen. „Een zakdoek, Frits 1 Niet zóó een, drommelsche vent, een goede. Waar zija toch je heisons? De zakken zijn ook weer propvol." Hij keert de zakken om, dat alles op den grond valt, »L»at maar liggen en haal eens gauw dut pakje van mijn bu- rean." Frits gaat en komt met het pakje terug. „Je bent langzaam als een slak dat was vroeger anders. Zeker minnesmart, hè vraagt de ritmeester wat vriendelij ker. „Dat komt wel weer in orde I Heeft je meisje je den bons gegeven P Troost je Frits, er zijn er nog meer op de wereld, en zij was een beetje te fijn voor zulk een eerlijke vent als jij. Hoe heet zij ook weer Liese hè, nu en Liase, zoo heet ook een paard van mij, een best reopaard." Hij lacht«Jongen, doe als ik, er op los, zonder veel praatjes overal «ens van proeven de rest deugt niet, goed voor anderen: Je bent een gek geweestZoo'n meisje als zij, mooi en lichtzinnig, moet men niet van verre lief hebben en als Liese's schoonheid is uit gebloeid, nr, jaren misschien tronwen." «Meent gij, ritmeester Er mag alles gebeurd zijn met Liese, maar zóó is zij niet 1 Een braaf meisje, daar zou ik mijn hand voor in 't vuur willen steken 1" «Braaf of niet braaf, dat komt er niet op aan. Nu, Frits, bonjour, pas op den boel en zorg, als ik thuis som, dat je er wat beter uitziet, ik ben dat gedrens zat." Frits bleef peinzend staan en keek naar den grond. Hoe kon zijn ritmeester zóó van Liese spieken Neen, zij is anders, slecht is zij niet, daar durft hij voor in staan. Hij bukt zich, om eenige papieren, die op den grond zijn gevallen, op te ra pen. Hij is tegenwoordig erg verstrooid 1 „Natuurlijk weer een portret van een schoone dame," zegt hij en houdt een in zijde-papier gewikkeld karton in zijn hand. «Wie ook zoo gauw vergelen en verwisselen kan Eu ia gedachten doet hij het pakje open en slaat het schutblad terug. «God in den hemel 1" Het portret valt uit zijn hand. De jonge man siddert sao zijn geheele lichaam, hij is doodsbleek ge worden, zijn oogen staren in 't oneindigs en plotseling begint bij luid te snikken. Hij slaat zijn handen voor het gezicht en valt op zijn knieën. Liese mijn Liesje mijn arm Liesje 1" steunt hij en kreunt als van zwa re lichaamspijn. terwijl een hoog rood haar anders zoo blee ks wangen kleurde, en hare oogen zweefden schuw naar Arno over, die, heel niet op het gesprek lettend, zich met de jonge meisjes onderhield. Lncy verviel, hoezeer zij ook haar best deed zich er tegen te verzetten in een dof stilzwijgen. Plotseling werd ze evenwel weer vroolijk en opgewekt en hielp met koortsachtige haast aan de verschillende voorbereidingen. Zij hoopte op een toeval, dat haar een kort samenzijn met Hans Bönneberger mogelijk zou maken. In 't ergste geval moest ze onder het een of ander voorwendsel een paar oogenblikken van haar oom wegvluchten. Maar het toeval kwam baar weldra reeds vroeger te hulp- Men zat juist aan het middagmaal, toen de bediende een knecht nit de stad aan meldde, die mijnbeer Hammer wenschte te spreken. Een weinig verwonderd ontving Hammer den man in zijn werkkamer. Het was een als boer gekleed maD, die er zeer schuw en onnoo«el uit*ag en hem een brief van den kastelein .Jordan overhandigde. Dadelijk viel Hammer zjjn zaakje met von Banden in, dat hij in den laatsten lijd bjjna vergeten had. Hij herinnerde siob, dat hij Jordan de opdracht gegeven had, zich nauwkeurig op de hoogte te hoaden van den financiëelen toestand van majoor von Ban den sn iedere gelegenheid om een hypo theek op het goed te krjjgen, aan te grij pen. In gespannen verwachting las hij het schrijven door. Hg werd weer geheel door zijn haat voor majoor von Baaden overmeesterd. WOEDT VEKVOLGD. Het was den ritmeester onbehagelijk te moede. Frits scheen hem zoo merkwaardig veranderd, bjjna was hij bang voor het sombere gelaat van zijn oppasser. Zijn voorhoofd was gerimpeld, zijn wenkbrau wen waren saamge:rokken, en de mond, die vroeger zulke vroolijke liedjes zong, zweeg nu en vaak, als Frits dacht, dat de ritmeester niet op hem letts, blonk een dreigend vuur in zijn oogen, dat niet van toegenegenheid sprak. De mooie ritmeester besloot, den op passer zoo spoedig mogelijk te ontslaan. Deze had zeker iets gemerkt en wist mis schien wel, wie hem zijn liefste had af handig gemaakt. Dat was nu eenmaal niet meer te veranderen en zijn meester kon zich daarmede het hoofd niet breken. Het Bpeet hem wel is waar, zjjn eens zoo trouwen oppasser te moeten ontslaan, en op Frits was in den laatsten tijd niets meer te zeggen Maar tochHij kon toch niet voortdurend iemand bij zich hebben, die hem blijkbaar een kwaad hart toidroeg, en die hem steeds door zijn tegenwoordigheid herinnerde aan een hij moest het zich zelf, hoewel ongaar ne bekennen begaan onrecht. Frits maakte het hem niet gemakkelijk een reden tot ontslag te vinden. Hij gaf zijn meester geen grond tot ontevreden heid meer, sedert hij van zijn onzeker heid was verlost. De ritmeester had over niets meer te klagen alles was op tijd en in orde, laarzen en knoopen blonken als spiegels geen vlekje was er op de uniformen te vinden kortom alles was io de beste orde. Want dat Frits somber en wraakzuch tig scheen, was toch geen voldoende grond, hem te ontslaan. De ritmeester moest er tegen zijn wil meer over denken, dan hem noodig scheen of lief was. Zoo zat hij op een avond in zijn ka mer aan zijn schrijftafel; hij leunde met het hoofd op de handen in zijn lie velingslectuur Zola. Hij had Frits vergund uit te gaan, en nu had hij een gemakkelijk jasje aangetrokken. Het scheen hem, dat er een steen van zijn hart was genomen, nu hij Frits niet behoefde te zien en niet met hem behoefde te spreken. In den ijzeren haard brandde een vroo lijk vuurtje, en op het tijgervel vlak d«arvoor sliep zijn hond. Het was doodstil in de kamer. De witte gordijnen voor het breede venster, waar de zware eiken houten schrijftafel stond, waren neergela ten, Achter in de kamer stonden de sopha en een tafel. Ter zijde leidde een deur naar het slaap vertrek, terwijl een tweede deur naar de gang voerde. De ritmeester verwijlde met zijn ge dachten niet bij het boek. Vaak keek hij op en zijn oog viel op de portretten van zijne ouders en van zijne eenigo zuster die vóór hem op de schrijftafel stonden. Aan zijn kindsheid dacht hij, en hij ver diepte zich in herinneringen. Hij hief zijn hoofd een weinig op; er had hem iets gestoord in zijn gepeins, een onbestemd gevoel was over hem ge komen, zooals wij vaak uit diepe ge dachten opschrikken denkend dat er ie mand achter ons staat Maar het was dwaasheid, want Frits was uit, en niemand kon er binnen zijn ge komen. Hij was erg zenuwachtig; hel le ven, dat een jong man als hij leidt, is zeer opwindend. „Dat zal nu anders worden," dacht hij weder. „Hij zal een vrouw tot echt- genoote nemen, die hem bemint. Een kor te verloving, een klein huwelijksreisje naar Italië en een gelukkige thuiskeer in zijn vriendelijk huisje. Voor zijn oogen ziet hij zijn toekomstig leven, met een lieve vronw, stil, zonder veel pretentie, zacht en vriendelijk. Hij houdt veel van muziek en speelt goed piano en als dan hun kinderen opgroeien en leven in hnis bren gen wat zon er dan nog oDtbrekeD aan zijn geluk Weer schrikt hij op. Het schijnt hem, alsof iemand achter hem staat. Hij wendt zijn hoofd om; daar staat Frits in veile uniform, somber, met opeengeklemde lip pen, en een vastberaden uitdrukking in zijn oogen, die de ritmeester tot nu toe uiet heeft gekend. Hoe is hij binnengekomen Bliksemsnel overziet de officier den toestand hij weet, waarom Frits daar staat, in zijn rechter hand glinstert iets. Een pistool is het, dat hem zelf toebehoort. Frits had het moeten poetsen. De toestand is zeer ge vaarlijk hij is weerloos, hnlp is ver, zelfs al riep hij en Frits ziet er bui tengewoon vastberaden uit. Er is geen ont komen aan, en daar hij de vrees niet kent, ziet hij zijn naderend einde kalm te gemoet. Hij kan nu rog een middel beproeven trachten Frits door zijn gebiedende stem bang te maken hetzeltde zou hij bij eeo dollen bonel misschien beproefd hebben. Voort, kerel dondert hij den op passer tegemoet, terwijl hij op hem toa- loopt, om hem bij zijn kraag te pakken. Daar glinstert iets, een knal, rook vult de kamer. «Dat is voor Liese! en nu erbarme God zich over mij - brengt Frits met moeite nit. Nadat de rook is weggetrokken, knielt Frits bij zijn stervenden meester neer en drukt hem de brekende oogen dicht. Daar na gaat hij langzaam heen, om zich in hechtenis te begeven. Een dwergvolk in Ka- meroen. De eerste nauwkeurige mede- deelingen omtrent een dwergvolk, dat in het Hinterland van Kameroen (Duitsch— Afrika) is ontdekt, zijn door de Duitsche Bulu-txpeditie, welke in den loop van dit jaar werd uitgerust, gebracht. Op bevel van den commandant der expeditie wer den er pogingen aangewend om eenige exemplaren van dit dwergvolk uit de Oerwouden van Kameroen machtig te wor den. Door bemiddeling van een Ngamba- opperhoofd gelukte het ook na veel moei te zeven vertegenwoordigers van dit ras naar het kamp der Duitschers te voeren. De grootste van deze negers varieerde van 1.24 M. tot 1,60 M. Aan sommi gen kon men duidelijk de vermenging met andere rassen opmerken, welke grooter waren. Een jonge vrouw van dezen stam de Bagelli-negers werd anthropo- logisch nauwkeurig gemeten, daar juist deze negerin het karakter van het dwerg volk Dog nauwkeurig scheen te hebben bewaard. Zij was 17 19 jaar oud en 1.24 M. hoog. De huidkleur is choco lade—bruin tot het koperachtige toe, slechts de binnenkant van de hand heeft een geel witte kleur, terwijl d8 huid fluweelachtig aanvoelt. Tatoueeringen zijn op het voor hoofd aangebracht. De oogen zijn ovaal, schuin gesteld en diep in de kassen ver borgen. Het haar is gitzwart, fijn ge kroesd en dikde vorm van hoofd breed en hoog op'oopend, het achterhoofd vlak, het voorhoofd breed gewelfdde lippen zijn vol en dik, de kuitspieren niet erg ontwikkeld, zoodat de beenen zwak zijn de voeten zijn groot en breed. Over de leefwijze van dit volk is het volgende bekend Zij wonen in families bij elkaar, doch op geen vaste plaats zij trekken voortdurend door de dichte bos- schen. Ze zijn zeer schuw en vermijden angstvallig de Karavaanwegen. Ze zijn zeer goede jagers en gummiverzamelaars zij brengen hun waren echter nooit zelf naar de kust, doch verhandelen ze eerst aan andere stammen, b. v. aan den stam der Ngamba's, welke de landstreken Lolo, Gobayang en Magoa bewonen. Door an dere stammen worden ze „kleine, gele boschmenschen'' genoemd. Van veel be lang zou het zijn, indien kon worden vastgesteld, of dit dwergvolk in verbinding staat met de door Stanley aangetroffen Pygmeeën in de oerwouden van het KoDgo- bekken. Daar het groote oerwoud, dat de geheele Westelijke helft van het Ka- meroengebied beslaat, zonder twijfel met het oneindig groote woud van Midden- Afrika in verbinding staat, kan men het laatste met vrij groote waarschijnlijkheid aannemen. Het boertje was den advo- caat te slim af 1 De boer (met zijn advocaat bij de nieuwe afrastering van zijn tuin)Ziet ge, mijnheer! nu heeft de buurman de afrastering, waarover zoo gekibbeld is, toch laten maken. Gij weet, dat door de vorige afsluiting altijd zijn hoenders in myu tuin kwamen, en daar den grond omwoelden. AdvocaatEn thans hebt ge hem wer kelijk zoover gebracht, dat hij een nieuwe heining maakte, zonder hem te hebben aangeklaagd, gelijk ik n had geraden, zoo maar zonder proces De boerJa, 't kost me geen gerechts kosten, geen vergoeding, alleen maar drie dozijn eieren. Want nadat mijn buuiman met mijn klachten over zijn hoenders den draak gestoken had, heb ik hem eenige dagen daarna een dozijn eieren gezonden, met de boodschap, dat zyn hoenders die eieren in mijn tnin gelegd hadden. Dat heb ik nog tweemalen herhaald. Acht dagen daarna liet hij aan de omheining beginnei. Alexander Dumas en de katten. Liever heb ik kat noch hond, heeft Alexander Duuias gezegd, doch moest ik met een van deze wezens leven, dan zou ik de kat verkiezen- Ze gedraagt zich mijns inziens op de in den maatschappe- lijken omgang vereischte manier. In haar prille jeugd is ze zoo bevallig, zoo le nig, zoo grillig mogelijk, w«t de meest eischende fantasie van een kunstenaar kan bekoren. Ze is behendig, en weet altijd waar ze is, voorzichtig en zelfs wantrou wend loopt ze overal heen, neemt ze alles waar, zonder iels vuilte maken of te bre ken alles aan haar is warm en streelend, zij heeft geen bek, maar een mond en wat voor een mond Zij steelt ham net ais de hond, maar verlustigt zich niet in slijk en krengen, zooals deze, ze is bescheiden en uiterst zindelijk, wat tal van haar verguizers wel mochten navolgen. Ze wascht zich en voorspelt dan nog het weer op den koop toe. Men kan op den inval ko men, ze een lintje om te doen, maar een halsband nooit I Men brengt ze niet onder het juk. Ze laat haar ras niet verandereD. De kat denkt na, dat is duidelijkde hond niet, dit is een heraenlooze, wiens laatste woord dolheid is. Kortom de fiere, waardige, trotsche kat, die haar leelijke gewoonten verheelt, haar liefdesrelaties in de duisternis verbergt, bijna in de welken, op de daken, in de buurt van studenten en naaistertjes, die niet van lievigheden houdt, geen beledi gingen verdraagt, die hel huis verlast, waar men haar niet naar behooren behan delt kortom de kat is in type en afkomst een aristocrate, terwijl de hond nooit meer is en zijn zal dan een al te mee gaande parvenn. Het eenige, wat men tegen de kat kan inbrengen, is, dat ze vogeltjes verdelgt, nachtegalen en mnsschen. Dat doet de hond niet, omdat hij te log en te dom is. Hij loopt de vogels ook na, maar blaft er bijde vogels vliegen weg en hij blijft er verstompd bij staan met open bek en verbaasden staart. Hij wreekt zich dan op patrijzen en konijnen, als hij twee jaar lang een halsband gedragen heeft om dat bedrijf te leeren, en niet voor zichzelf, maar voor den jager zoekt hij dan het wild. De stommerik 1 Hij vervolgt de die ren, waartoe hij behoort, ten bate van den mensch, die hem afrost. Ala de kat een vogel vangt, heeft ze althans een veront schuldiging ze eet hem zelf op. Mogen de meoschen daarom kwaad van ze spreken f Laten ze naar zichzelf kijken Dan zullen ze zien, dat hun geslacht, evenals in dat vin de katten, zij die klauwen heb ben niets beters weten te doen dan hen te verscheuren, die vlengels hebben. Te Debreczin in Honga rije wordt de geschiedenis van de veroor deeling Van Dreyfus op het tooneel ver toond. Het stuk pakt zeer, zoo zelfs dat de gevoelens ten opzichte van de uitge beelde personen worden overgedragen op de vertooners. Zoo werden de denkbeel dige Dreyfus en zijn vrouw in triomf naar hun bötel gebrachtmaar de vertolker van de rol van Du Paty de Clam moest onder sterk politiebegeleide den schouwburg verlaten. De geweven stoffen der oude Egyptenaren waren zóó voortreffelijk en dnuizaam, dat, wanneer zij duizenden malen ter omhulling van mummiën ge diend hebben, ze nog door hedendaagsohe Arabieren gedragen knnnen worden. Ds geweven stoffen bestonden hoofdzakelijk uit linnen, daar de oude Egyptenaren wol als onzuiver beschouwden. Indekeizerlijkemenage- rie te Schönbrunn bij Weenen werd de daar aangestelde oppasser Mazur door den olifant aangevallen. Toen hij den stal binnentrad, om dezen schoon te maken, werd hij door een der twee olifauteD, die d« koning van Siam eertijds aan Keizir Franz Joseph ten geschenke had gegeven, van achteren met des snait aangepakt en op den grond geslingerd. Toen begon het dier den oppasser met den snuit tegen dan wand te smijten en had hem gewis gedood, als niet op zijn hulpgeschrei de overige oppassers der menagerie toege sneld waren, die den kolussus zoolang met zweepen ranselden, tot hij zijn offer losliet. De oppasser had zeer zware won den bekomen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1898 | | pagina 7