ing fan Vrijwilligers Zondag 13 November 1398. 42ste Jaargang No. 33S2. Polei owzicM Ier weel. Bureau: 6CHAGK1I, liaan, I) 4. UitgeverP. TRAPMAN. MedewerkerJ. WINKEL. Dit nummer beslaat uit twee bladen. EERSTE BLAD. Bekendmakingen. GemeenteSchagen. voor de Nationale Militie. D N IJ S. Nationale Militie. Oproeping voor de zitting van den Militieraad. (Art. 86, 87 en 88 der wet op de Nati onale Militie.) Buitwilandsch Nieuws. SCHAG Algeieci IIiÊiis- COURANT. AiïcrteDtiï- k Liillnvilil en I)it blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag— i Twor»^ a a v 0 Q d- Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Prijs per jaar f 3.Franco per post f 8.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25;iedere regel meer 6 ct. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Burgemeester en Wethouder» van Scba- gen brengen ter kennis van belangheb benden, dat de gewone Najaars-Paar- denmarkt (Veulenmarkt) zal gehouden worden op 24 November a.s. Schagen, den 11 November 1898. Burgemeester en Wethouders van Schagen, 8. BERMAN. De Secretaris, DENIJS. (Koninklijk Besluit van den 17den Decem ber 1861 (Staatsblad No. 127) en de artikelen 11, 12,13 en 14 der wet Van 19 Augustus 1861 (Staatsblad No. 72). Burgemeester an Wethouders der ge meente behagen Roepen bij deze op zoodanige ingezetenen, die verlangen als vrijwilliger bij de Mi litie, op te treden, om zich daartoe bij hen aan te geven in deze maand, eiken voormiddag van negen tot twaalf ure. Om als vrijwilliger bij de Militie te worden aangenomen, moet men ongehuwd ot kinderloos weduwnaar en ingezeten we zen, vooïts lichamelijk voor den dienst gesohikt, tenminste 1.56 meter lang, op den laten Januari van het jaar der toe lating als vrijwilligar het 19e jaar inge treden zijn en het 35ste jaar niet vol bracht hebben, tot op het tijdstip der toelating aan zijne verplichtingen ten aan zien van de Militie, zoover die te vervul- ren waren, voldaan en een goed zedelijk gedrag hebben geleid. Het bezit van die vereischten, met uit zondering van de lichamelijke geschikt heid en van de gevorderde lengte, wordt be wezen door een getuigschrift van den Burgemeester der woonplaats, verkrijgbaar op plaats en tijd bovenvermeld. Hij, die voor de Militie is ingeschreven, wordt slechts als vrijwilliger toegelaten voor de gemeente, in welke bij ingeschre ven is, tenzij hij geene verplichtingen ten aanzieu van de Militie meer te vervullen heeft. Hij, die bij de zeemacht, bij hal leger bier te lande of bij het krijgsvolk in 's Rijks overzeeeche bezittingen heeft gediend, wordt niet als vrijwilliger bij de Militie toegelaten, tenzij hij bij het verlaten van den dienst, behalve een bewijs van ontslag van den bevelhebber, onder wion hij laat stelijk heeft gediend, een getuigschrift heeft ontvangen, inhoudende, dat hij zich gedurende zijn diensttijd goed heeft ge dragen. Hij kan, heeft hij dit ontvangen, tot dat zijn veertigste jaar volbracht is, als vrijwilliger bij de Militie worden toegela ten. Schagen, 11 November 1898. Burgemeester ea Wethouders voornoemd, S. BERMAN. De Sscrst «ris, BURGEMEESTER en WETHOUDERS *an de gemeent» SCHAGEN brengen ter kennis van de belanghebbenden dat de zitting van den Militieraad zal worden gehouden ten Raadhuize te Hoorn, °P Dinsdag den 13 December eerstkomen de» des morgens te 11 ure. Dat voor deD Militieraad moeten ver schijnen le. de vrijwilliger voor Militie; 2e. de loteiing die vrijstelling verlangt wegens ziekelijke gesteldheid of ga- breken of gemis van de gevorderde lengte. Schagen, den 11 November 1898. Burgemeester en Wethouders voornoemd, S. BERMAN. De Secretaris, DENIJS. „Wij Willem, bij de gratie Gods, Prin- se van Oranje Nassau, Souverein Vorst der Vereenigde Nederlanden, enz., enz., enz. aan alle dogenen, die dezen zullen zien of hooren lezen, salutdoen te weten Dat is de aanhef van een wet, „hou dende voorschriften ter viering der da gen aan den openbaren ohristelijken godsdienst toegewijd, Gearresteerd den laten Maart 1815 No. 18", welke op heden nog van kracht is, niet omdat zij zoo voortreffelijk Tb, niet omdat zij nog overal en algemeen kan worden toege past en wordt toegepast, maar wel om dat Goethe's woorden, Mephistopheles in den mond gelegd „Es erben sich Gesetz' und Rechte, „Wie eine ew'ge Krankheit lort, „Sie schleppen von Geschleoht sich zum [Geschlechte, „Und rücken sacht von Ort zu Ort". ook hier volkomen bewaarheid worden. De stoommachine deed haar invloed gelden, een net van telegraafdraden werd over het land geslagen de land man schrikt op bij het schel triomfge- fluit, dat het „monster, op drie paar ra deren", woest door de vlakte rennende, deed hoorentwee revolutiën deden Europa trillen, de zoon en kleinzoon van den souvereinen vorst, die deze wet uitvaardigde, werden reeds tot het stof hunner vaderen vergaderd, het Neder- landsche volk heeft gejubeld toen diens aanvallige achterkleindochter de regee ring aanvaarddemaar de wet is nog altijd daar. We hebben omtrent kerk en school, huisgezin en familieleven geheel andere denkbeelden gekregen, maar nog altijd zijn wij in het land, waar ook de Is raëlieten volkomen gelijke rechten heb ben als andere ingezetenen, genoodzaakt een wet te gehoorzamen, die „op het voetspoor onzer godsdienstige voorvade ren, die daarop steeds den hoogsten prijs stelden, plichtmatige viering van den dag des Heeren en andere dagen, den open baren ohristelijken godsdienst toegewijd, door eenparige en voor de geheele uit gestrektheid der Vereenigde Nederlan den algemeen e maatregelen" verzekert. Het was een goede tijd, toen de Zon dagswet werd gemaakt, toen zij alom werd „gepubliceerd" en geaffigeerd" en op hoog bevel van de predikstoelen der onderscheidene christelijke kerkgenoot schappen werd afgelezen. In die dagen wist niemand beter, of het hoorde zoo, maar nadat de historische critiek en Duitsche philosophie omtrent den in de wet genoemde „openbaren ohristelijken godsdienst" geheel andere denkbeelden hadden verbreid, de begrippen om trent „plichtmatige viering van den dag des Heeren" nog al uiteen zijn gaan loopen, is de taak der overheid in deze er niet gemakkelijker op geworden. Factoren van stoffelijken aard deden echter nog veel meer hun invloeden gelden dan de quaestiën van het geloof zeiven. Het geheele wereldverkeer onder ging in de laatste helft dezer eeuw een volkomen verandering en indien een rechtzinnige overheid, ot, zooals dr. Kuy- per wel gelieft te zeggen, in tegenstel ling met andere, „een christelijke regee ring" haar naar de letter zou willen toepassen, dan zou er niet alleen op den Zondag stagnatie plaats hebben van alle spoor- en tramverkeer, maar zouden ook alle openbare vermakelijkheden ver boden en het spelen van foot-ball of lawn-tennis uit den booze zijnzelfs zouden alle deuren van café's en hotels, ook in de groote steden, gedurende den tijd, voor de openbare godsdienstoefening bestemd, moeten gesloten zijn, ja, elke partij biljart zou zijn verboden. Wanneer de plaatselijke politie naar de letter zou nakomen, wat art. 5 der wet voorschrijft omtrent het voorkomen of doen ophouden „van alle hinderlijke beweging en gerucht in de nabijheid der gebouwen tot den openbaren eeredienst bestemd en in het algemeen alles wat dezelve hinderlijk zoude kunnen zijn", dan zou men in een groote stad het politiecorps wel mogen verdubbelen en men zou toch het artikel niet kunnen toe passen, omdat de eischen van het ver keer zich daartegen zouden verzetten. De wet is in <én woord niet meer te handhaven en wordt in de meeste plaatsen dan ook niet meer gehandhaafd. In kleine gemeenten houdt men alleen nog maar de hand aan het bepaalde in art. 5 en dan in den regel alleen bij het kerkgebouw der hervormden, dat nog een restantje is van den ouden stiatsgodsdienst, maar openbare arbeid wordt overal verricht en zelfs vaak des Zondags bij spoorweg-, tram- en boot- ondernemingen nog zwaarder gemaakt de deuren der herbergen zijn geopend; wanneer er een burgemeester mocht zijn, die voor een matinée musicale of iets dergelijks geen vergunning wil ge ven, dan richt men een sociëteit of vereeniging op met entrée en wanneer in zulk een gemeente belasting op de openbare vermakelijkheden bestaat, dan is de gemeentelijke fiscus er zelfs niet vies van om deze van die entrée's te heffen. De zoo geruchtmakende Rem- brandt-tentoonstelling was des Zondags in flagrant délit met de wet en elke wedren op Hemelsvaartsdag, te Bussum of Heemstede gehouden, de roeiwedstrij- den der studenten op het Spaarne, de sigarenwinkelier, dio met open deuren verkoopt, de tram die schellende voorbij een kerkgebouw rijdt, zondigt tegen de wet van den Souvereinen Yorst. Ieder een is overtuigd, indien hij er maar op wil letten, dat de wet eiken Zondag in elke gemeente van ons land herhaalde malen straffeloos wordt overtreden, om dat de ijzeren noodzakelijkheid van het verkeer en andere eisohen van het maat schappelijke leven dit meebrengen. Er heeft zich in de laatste jaren een beweging vertoond tot het verkrijgen van Zondagsrust, die zich in twee richtingen openbaart. De eerste is de streng ortho doxe, die met het „gedenkt den sabbath- dag dat gij dien heiligt" tot gebod, ge heel de samenleving zou willen dwin gen tot staking van allen arbeid op Zon dag en indien dat niet mogelijk zou kun nen zijn, ten minste tot de meest uitge breide toepassing van de zondagswet een opgaan in de stelling, dat de staat het recht zou hebben en geroepen zou zijn om in te grijpen in en te dwingen tot de „plichtmatige viering van den dag des Heeren". Wij zullen niet in een beschouwing treden van de pogingen, welke van ker kelijke zijde zijn aangewend, om daartoe te geraken. Het meest geruchtmakende was indertijd het voorstel, door prof. Eabiüs, hoogleeraar aan de Vrije Uni versiteit, aan den gemeenteraad van Am sterdam gedaan, om in de politie-veror- dening van Amsterdam een nieuw artikel op te nemen, waarbij het roepen tot aan beveling van de koopwaar des Zondags verboden was. Zijn doel was om de ge meentelijke politie te laten verrichten wat eigenlijk de taak was der rijkspoli tie, maar de Raad was verstandig ge noeg om in te zien, dat hij niet geroe pen was om langs verkapten weg de zondagswet te handhaven. De „plaatselijke politie" toch heeft volgens art. 5 niets anders in deze te doen, dan te zorgen, dat er geen „hin derlijke bewegingen en gerucht" in de nabijheid der kerkgebouwen voorkomen. In een staat als de onze, die onder zijn ingezetenen duizenden Israëlieten telt en evenzeer duizenden, voor wie een kerkgenootschappelijk christendom, zoo als de souvereine vorst in het jaar 1815 op het oog had, alle beteekenis heeft verloren, dient de wetgever zich, met het oog op Zondagsrust, door geen an dere dan sociale factoren te laten be- heerschen. Van daar, dat we, in tegenstelling met de zoogenaamde Zondagsheiliging, door de kerkelijken gewild, welke toch altijd een schippering zou zjju met de ijzeren wetten van het maatschappelijk leven, met vreugde de tweede richting hebben begroet, welke wij terugvonden in het program der Liberale Unie, waar deze wü„beperking van overmatigen arbeidsduur, ook voor volwassen manne lijke arbeiders en verzekering van den wekelijkschen ruttdagzooveel mogelijk op Zondag". Dat denkbeeld is reeds langzamerhand meer en meer in de zeden doorgedrongen en van daar ook, dat we, vooral in de groote steden, een streven zien, om op den Zendag de magazijnen óf geheel, óf zeer vroeg te sluiten en het personeel de gelegenheid te geven, om of bun godsdienst waar te nemen, öt zich te ontspannen. Langzaam maar zeker gaat het den weg op, dat we moeten streven naar een rustdag, in de sociale beteekenis van het woord, het aan een ieder vrijlatende daaraan Zondagsheiliging vast te knoo- pen. De Zondagsrust toch, zooals ze daar ligt, is, uit dit oogpunt beschouwd, een reusachtige abnormaliteit en een schro melijke onrechtvaardigheid. De Zondagsrust is versleten zelden of nooit werd zij in haar volle gestreng heid toegepastzij werd gelaten voor hetgeen zij was. Maar nu de kerkelij ken onder de leuze„dwingt ze om in te gaan dit verroeste wapen weer uit hun arsenaal halen en in Tweede Kamer en raadszaal, zich verheffende op de cothurnen hunner zelfgenoegzaam heid en eigen voortreffelijkheid, nieuwe gestrenge toepassing van de wet eischen, is toch waarlijk het oogenblik gekomen, dat een nieuwe wet in het leven worde geroepen, welke men kan aanpassen aan de sinds 1815 zoo reusachtig verander de omstandigheden. Dat daarbij de „overweging" van den Souvereinen Vorst heeft uitgediend, spreekt van zelf. De „plichtmatige vie ring van den dag des Heeren" te ver zekeren, is niet meer de taak der overheid. De Zondagswet worde een rustdagwet, die alleen sociale beteeke nis heeft. Dat men, rekening houdende met het gebruik, den Zondag zal stempelen tot een dag, waarop alleen de noodige ar beid mag verricht worden, en waarop de arbeider de zekerheid moet erlangen, dat hij niet buiten de hoogste noodza kelijkheid wordt geëxploiteerd dat men den Zondag, waar dit mogelijk is, zal maken tot een dag van ontspanning voor een ieder, ligt, naar het ons voor komt, van zelf op den weg van deze zoo noodzakelijke hervorming. Nu is het wel zeker, dat, waar zich zooveel eischen tot verbetering van het lot der economisch zwakkeren op den voorgrond dringen, de behoefte aan een nieuwe Zondagswet, waar de oude niet wordt gehandhaafd, minder wordt ge voeld, temeer omdat de werklieden door het vereenigingsleven trachten zooveel mogelijk een wekelijkschen rustdag van hun wetgevers te erlangen. Andere zaken zijn dus in het oog van den wet gever urgenter. Maar toch willen wij nog op een om standigheid wijzen, die voor de urgentie van een rustdag pleit. Honderden zijn er, die niet weten, dat zij bijna eiken Zondag, bijna elk uur tegen de wet zondigen. Maar nu van clericale zijde de handhaving harer ar tikelen steeds luider en luider wordt geeischt en aan regeering en gemeente besturen wordt verweten, dat men deze op ergerlijke wijze nalaat te handhaven, ziet de massa, dat zij nagenoeg straffeloos tegen de wet kan zondigen,waardoor in het algemeen het ontzag voor rijkswetten kan verdwijnen. Kan men een wet niet meer handhaven, men schaffe haar af, omdat de eerbeid voor de wet niet worde ondermijnd. Die eerbied toch is het cement van den staat Na den Russisch-Turkschen oorlog in 1878 sloot Turkije met Engeland eene overeenkomst, de Cyprus-conventie ge- heeten, waarin Engeland tegen den af stand van Cyprus de verplichting op zich nam, om de Turksche bezittingen in Klein-Azië tegen Rusland te verdedigen. In den loop der jaren is deze conven tie vervallen en het schijnt, dat de sul tan nog genoeg waarde aan zijne Azia tische bezittingen hecht, om ze andermaal tegen Russische overvallen te vrijwaren. Het is thans Duitschland, dat, natuur lijk tegen zekere vergoedingen, bij voor komende gelegenheden voor den sultan in de bres zal springen. De voordeelen aan Duitschland toegestaan zouden drieër lei zijncommerciëele, industriëele en politieke. Duitschland zal zijn steun geven aan een nieuwe Turksche leeniog, en tevens de Ottomaansche regeering ter zpde staan bij de organisatie harer financiën. Men neemt algemeen aan, dat' dit verdrag zal uitloopen op een gewapende alliantie tusschen den keizer en den sultan. Keizer Wilhelm is zeer op een verbond tusschen Turkije en zijn rijk gesteld. Hoewel de betrekkingen tusschen Duitschland en Rusland van vriendichap- pelijken aard zijn en ook in de toekomst geen reden tot ongerustheid geven, kunnen er toch in den politieken brouw ketel beroeringen plaats hebben, die het voor Duitschland van groot belang zou den maken, Turkije tegen Rusland uit te kunnen spelen. De sultan beschikt over een uitstekend leger, dat in krijgsmansdeugden door geen tweede overtroffen wordt. Zulk een leger, met de beste wape nen uitgerust, zou aan Rusland eene afleiding kunnen geven, die voor Duitsch land in de verdediging zijner oostelijke grenzen van groote waarde zou zijn. Duitschland heeft er tevens groot belang bij, dat Klein-Azië niet in han den van Rusland valt. Zeolang Syrië, Anatolië, Armenië en MesopotamiS Turksch zijn, bestaat de kans, dat de Duilsche industrie haar gebied van afzet geregeld kan uitbreiden, dat de Duit sche handel in deze dichtbevolkte en door natuur rijkgezegende gewesten im mer vaster voet krijgt, dat aan de be langrijke Duitsche nederzettingen allerlei voordeelen ten goede komen. Geheel anders zou zulks worden, wan neer eene vreemde concurreerende mo gendheid, door beperkende bepalingen, hooge invoerrechten, en eene lastige ambtenaarsstand, Duitschland zijne vreed zame veroveringen kwam ontwringen. Een nog grooter beteekenis krijgt Klein-Azië voor Duitschland, wanneer de Anatolische spoorweg van de Mid- dellandsche Zee over Diarbekr en Bagdad door de vruchtbare valleien van Euphraat eu Tigris naar de Perzische Golf vol tooid zal zijn. Dan loopt de kortste weg naar China niet meer door het Ka naal van Suez, maar door MesopotamiS en daar Duitschland nog wel eens ge legenheid zal krijgen, om een pachtcon- tract met China te sluiten, zal deze verbinding voor Duitschland van bijzon der gewicht zijn. Duitschland heeft voor zijne toenade ring tot Turkije een gunstige gelegenheid gekozen. Rusland heeft vrede noodig. Het heeft nog een jaar of drie te wer ken aan den Siberischen spoorweg. Ook kan het moeilijk een politiek van actie tegen Duitschland beginnen in denzelfden tijd, dat de tsaar de mogendheden tot eene vrede-bijeenkomst uitnoodigt. Bovendien heeft Rusland de handen vol met zijn gezag in de „gepachte" provinciën van China te bevestigen, terwijl het gere geld rekenschap met het ontevreden Albion moet houden. Frankrijk heeft het èn te druk met zijn binnenlandsehen toestand èn staat te gespannen tegenover Engeland om Duitschland ernstige moeilijkheden in den weg te leggen. In Frankrijk is men zeer verbolgen op den nabuur over het Kanaal, zoo verbolgen zelfs, dat de beker vol haat en wrok door een enkelen droppel kan overloopon. Mokkend en dreigend hebben de Fran- schen zich uit Eashoda teruggetrokken. Ze dreigen met Ruslands leger in Britsch- Indië, met een inval van Menelik van Abessynië in Egypte, ja, zelfs met eene alliantie met Duitschland. Het gevaar voor den vrede komt evenwel minder van Fransche zijde, want dat zal niet verde dan tot tartende woorden gaan. Het groote gevaar schuilt in Engeland, waar het potje van geduld ten slotte wel eens zou kunnen overloopen. Indien Frankrijk voortgaat met pro- voceeren, hinderen en verbitteren, dan kon het wel eens zijn, dat Engeland de gelegenheid aangreep om het zwaard te laten beslissen, nu het weet, dat noch Rusland gereed, noch de Fransche vloot tegen de zijne opgewassen is.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1898 | | pagina 1