Zondag 8 Januari 1899. 43ste Jaargang Ho. 3378. tuberculose eekste blad. zeemilitie. INSCHRIJVING. Dit nummer beslaat uit twee bladen. Gemeen leSchage n. VERORDENING: SCHAKER Alpieei Nieivs-, BANT Aimicitit- k Lutliivl en Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- uu Zaterdagavond. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst, INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. fiüurettu: fcCMA€Al£]U, JLaau, la 4. UilgeverP. TRAPMAN. MedewerkerJ. YV1N R E L. Prijs per jaar f 3.—. Franco per post f 8.60, Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25;iedere regel meer of, Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. BekendmakiHSjen. POLITIE. Ter secretarie dezer gemeente kunnen inlichtingen worden verkregen omtrent een gevonden PELERINE. Nationale JVlilitie. (Art. 19 der Wet.) Burgemeester en Wethouders der Gemeente Schagen; Brengen ter openbare kennis, dat de mannelijke ingezetenen, geboren in het jaar 1880, zich ter inschrijving voor de Nationale Militiebehooren aan te melden ter Gemeente-Secretarie, tusschen den lsten en den 31sten Januari 1899. Voor die inschrijving zal zitting worden gehouden jederea werkdag van des voormiddags 9 ure tot des namiddags 4 ure. Verder wordt de aandacht gevestigd op onderstaande artikelen der wet van den 19den Augustus 1861 (Staatsblad No. 72), welke betrekking hebben op de inschrijving voor de Militie: Art. 15. Jaarlijks worden voor da Militie inge schreven alle mannelijke ingezetenen, die op den lsten Januari van het jaar hun 19de jaar waren ingetreden. Voor ingezeten wordt gehouden .- lo. hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens moeder, of, zijn beiden overleden, wieus voogd ingezeten is volgens de wet van den 28sten Juli 1850 (Staatsblad No. 44) 2o. hg, die geen ouders of voogd hebbende, gedurende de laatste, aan het in de eerste zinsnede van dit artikel vermelde tijdstip voorafgaande achttien maanden in Nederland verblijf hield 3o. hij, van wiens ouders de langstlevende inge zeten was, al is zijn voogd geen ingezeten, mits hg binnen het Rijk verblijf hondt. Voor ingezeten wordt niet gehouden de vreemdeling, behoorende tot eenen Staat, waar de Nederlander niet aan den verplichten krijgsdienst is onderworpen, of waar ten aanzien der dienstplichtigheid het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen. Art. 16. De inschrijving geschiedt: 1. van een ongehuwde in de Gemeente waar de vader, of, is deze overleden, de moeder, of zijn beiden overleden, de voogd woont; 2o. van een gehuwde en van een weduwnaar is de Gemeente, waar hij woont; 3o. van hem, die geen vader, moeder of voogd heeft of door dezen in achtergelaten, of wiens voogd buiten 's lands gevestigd is, in de Gemeente waar hg woont 4o. van den buiten 's lands wonenden zoon van een Nederlander, die ter zake van 's lands dienst in een vreemd land woont, in de Gemeente, waar zijn vader of voogd het laatst in Nederland gewoond heeft. Art. 17, Voor de Militie wordt niet ingeschreven: lo. de in een vreemd Rijk achtergebleven zoon van een ingezeten, die geen Nederlander is; 2o. de in een vreemd Rijk verblijf houdende ouderlooze zoon van een vreemdeling, al is zijn voogd ingezeten 3o. de zoon van den Nederlander, die ter zake van 's lands dienst, in's Rijks overzeesche bezittingen of koloniën woont. Art. 18. 1ste en 2de lid. Elk, die volgens art. 15 behoort ie worden ingeschreven, is verplicht zich daartoe bij Burgemeester en Wethouders aan te geven tusschen den lsten en den 31 Januari. Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis is zijn vader, of, is deze overleden, zijn moeder, of, zijn beiden overleden, zijn voogd tot het doen van die aangifte verplicht. Art. 20. Hij, die eerst na het intreden van zijn 19de jaar, doch vóór het volbrengen van zijn 20ste, ingezeten wordt, is verplicht, zich, zoodra dit plaats heeft, ter inschrijving aan te geven bij Burgemeester en Wethouders der Gemeente, waar de inschrijving, volgens art. 16 moet geschieden. Daarbij gelden de bepalingen der 2de zinsnede van artikel 18. Zijne inschrijving geschiedt in het register van het jaar, waartoe hij volgens zijnen leeftijd behoort. Afgekondigd en aangeplakt voor de tweede maal te Schagen, den 29 December 1898. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Burgemeester, S. BERMAN. De Secretaris, DENIJS. Burgemeester en Wethouders van Schagen, brengen, naar aanleiding van art. 150 der Militiewet, ter kennis van de lotelingen dezer gemeente, dat zij, die genegen zijn om bij de Zeemilitie te dienen, zioh daartoe moeten aanmelden ter secretarie alhier, voor den len Februari a. s. Schagen, 6 Januari 1899. Burgemeester en Wethonders voornoemd. S. BERMAN. De Secretaris, DENIJS. uit den verkoopsprijs toch voldoende zon worden schadeloos gesteld Overwegende de noodzakelijkheid eener verordening als hierboven bedoeld en van de juistheid der door den Burgemeester aangevoerde argumenten Overwegende toch, dat op de j. 1. Donderdag ge houden markt een viertal koeien zijn verkocht, die aan de Belgische grenzen zijn afgekeurd als verdacht van tuberculose blijkens hel daarvoor bestaande afkeuringsmerk, bestaande in twee gaten ter grootte van een dubbeltje geslagen in het linker oor BESLUIT: Tot de markt te Schagen zullen niet worden toe gelaten runderen, die blijkens afkenringsmerken in het buitenland als verdacht van of lijdende aan tuber culose aldaar zijn geweerd Deze verordening treedt in werking op den dag der vaststelling. De Voorzitter, S. BERMAN. De Secretaris, DENIJS. Burgemeester en Wethouders van Schagen bren gen ter algemeene kennis, dat door den Raad dier gemeente in zijne vergadering van den 4en Jauuari 1899 is vastgesteld de volgende De Raad der gemeente Schagen; Gelet op het voorstel van zijnen voorzitter, om eeno verordening in het leven te roepen tot wering van de Schager markt van vee, dat blijkens daar voor bestaande en aan den keurmeester dezer gemeente bekende afkeuringsmerken, lijdende is aan, of verdacht is van Gelet op de medeüeeling des Burgemeesters, dat eene strafverordening tegen het invoeren van tuber culeus vee niet zou helpen, omdat de overtreder iolfe de hoogste koete gaarne zon betalen, dewijl hij De Hollandereen anti-revolutionnair blad dat te 's-Gravenhage verschijnt, is van gevoelen dat het met de sociale wetgeving bij ons te lande nog niet al te best wil vlotten. Over hetgeen tot stand kwam, is niemand opgetogen van dankbaarheid, de werkman niet omdat hij wat staat hem niet helder voor den geest maar dan toch geheel iets anders had gehoopt; de fabrikant nog veel minder, omdat die sociale wetten voor hem ware hinderwetten zijn, „hem belemmerend in zijn eerzaam bedrijf'. Yolgens De Hollander blijft het „stuk werk" „Het éóne Ministerie een stuk, het daaropvolgende een ander stuk en zoo zullen we, wanneer de sociale wetgeving voor Nederland naar hot heet geregeld is, een bontgekleurde lappendeken ver kregen hebben, waarvan de aaneengere gen stukken de meest schreeuwende te genstelling vormen. „Iedere sociale wet staat zoo goed als op zichzelf, niet in verband tot andere wetten van dien aard. Eenheid krijgen we zoodoende niet. Met reeds bestaande organisatiën wordt zoo goed als geen rekening gehoudenof wel, aan het nemen van maatregelen om de vroegere echte volks-organisatie in een anderen vorm in het leven te roepen of de be staande organisatiën te versterken, wordt niet gedacht". Hoe komt het nu altijd volgens De Hollander dat het in ons land in tegenstelling met Duitschland zoo langzaam gaat Het antwoord luidt „Heel eenvoudigde mannen die als Ministers onze zoogenaamde sociale wet geving ter hand namen, deden dat niet, gedrongen door een krachtige, innige overtuiging. Ze gingen aan het werk, omdat ze door de arbeiders-beweging daartoe gedreven werden, ter elfder ure begrijpende, dat ze toch iets moesten doen aan de mode van den tijd, wilde men niet dat de arbeidersbeweging hun boven het hoofd zou groeien. Het was veelal een concessie aan den geest van den tijd, geen besef van den plicht en de roeping om in de allereerste plaats de volle aandacht te schenken aan de ei- schen, die de maatschappelijke toestan den en verhoudingen aan den wetgever stelden. „De naïeve en toch zoo jammerlijke verklaring van den premier van het Ka binet, den heer Pierson, dat de verze kering tegen den ouden dag (de z.g. verplichte pensioneering) nog op het pro gram van studie voorkomt, teekent dui delijk en klaar den chaotischen toestand op het gebeid der sociale wetgeving ten onzent. „Dit geldt met name het terrein ver zekeringen. In plaats van vooraf behoor lijk na te gaan het verband tusschen de drie hoofdtakken der verzekering tegen ziekten, tegen ongevallen en tegen den ouderdomin plaats van vooraf heel het terrein te overzien zich rekenschap te geven van den eisch der eenheid, van de gevolgen en de einduitkomst van heel het verzekerings-wezen in plaats van dat alles, is men zoo maar aan het werk gegaan. „Er moest immers iets worden ge daan. „De aandrang werd te sterk. En zoo begon men alvast ja, waarmede? toevallig met de verze kering tegen ongevallen. Heel kunstig in mekaar gezet. Eén centrale verzeke ringsbank met een bestuur van drie le den, gevestigd in Den Haag en onder- afdeeling van het Departement van Wa terstaat. En aan die drie mannen moe ten patroons en werklieden onderworpen zijn Alles van boven af, volmaakt cen- traliseerend. Hoe het nu verder met de ziektever zekering zal gaan en de verzekering te gen den ouderdom daar maakt men zich vooralsnog niet druk mede. Eerst één stukje, dan zal de rest wel komen. Maar hoe die rest er uit zal zien, weet men op geen voeten te vamen. De ou- derdom verzekering staat intusschen op het Program van studieen de ziekte verzekering, daar heeft men nog in het geheel niet aan gedacht. „Zoo krijgt men een sociale wetgeving zonder leidende gedachte, zonder een vast stelsel, zonder eenig plan." Na dit gevoelen eenigszins nader ont wikkeld, en verwezen te hebben naar een dezer dagen verschenen brochure van het Kamerlid Malefijt, meent De Hol lander, dat het maar beter zou zijn om de Ongevallen-wet in te trekken, opdat de Regeering zich behoorlijk rekenschap kan geven van het verband, waarin deze regeling heeft te staan tot de regeling van andere verzekeringen. Het is zeer zeker te betreuren, dat het ministerie-Mackay indertijd niet door drongen was van do „innige krachtige overtuiging", welke volgens De Hollander niet het deel zou zijn van het hui dige kabinet. We hadden anders wel licht groote dingen tot stand zien bren gen. Echter moeten wij er op wijzen, dat, toen in 1891 het christelijk-sociaal congres te Amsterdam plaats vond, dit het als practisch resultaat niet veel ver der heeft kunnen brengen dan tot Ka mers van Arbeid en dat het een liberaal ministerie was, dat deze in het leven riep. Ook wijzen wij er op, dat de sociale paragraaf van het program van actie der anti-revolutionnairen, vastgesteld in de Deputaten-vergadering van 29 April 1897, dus de wenschen uitspreken de omtrent den weg welken men in het eerste vierjarige parlementaire tijdvak zou inslaan, voor den arbeid niets anders vroeg dan verplichte pensioenregeling, regeling van het arbeidscontract, verze kering van zondagsrust en maatregelen ter verbetering van den woningtoestand. De insinuatie van De Hollander dat hetgeen dit kabinet op sociaal-wetgevend gebied reeds verrichtte en op zijn pro gram van actie heett gezet, slechts een concessie zou zijn aan den geest van den tijd en geen besef van zijn plicht en zijn roeping daarlatende, dienen wij er toch aan te herinneren dat er uit de wetsvoorstellen, welke door de regeering zijn ingediend of beloofd, een ke'nnelijk streven blijkt om geleidelijk te beantwoorden aan de eischen der vrij zinnig-vooruitstrevende partij, zooals deze zijn neergelegd in het program van urgen tie der L. U. De persoonlijke dienstplicht is reeds ingevoerd, het wetsontwerp op den leerplicht is vatbaar voor behande ling. Wetsontwerpen op arbeids-en rust tijden, tegen ongevallen, ter behartiging van het lot van verwaarloosde kinderen en op de erkenning van het vaderschap, getuigen toch wel van het niet te loo chenen feit, dat, al zou, wat tot nu toe nog niet bewezen is, aan dit ministerie een krachtige, innige overtuiging ontbre ken, het toch zeer zeker een groot besef heeft van den plicht, het opgelegd, en de roeping die het wachtte, toen het de regeeringstaak aanvaardde. Ware dit niet geschied, had de stembus ons een „chris telijk" ministerie geschonken, dan had den katholieken en anti-revolutionnairen het volgens de sociale paragrafen hun ner beider programma's in de eerste plaats eens moeten worden—waaraan nog wel wat gehaperd zou hebben wilden zij tot een sociale wetgeving komen, terwijl de anti-revolutionnairen door hun program gehouden waren, om hetgeen zij op sociaal-wetgevend gebied wilden leveren, vast te koppelen aan de be schermende rechten, waardoor zoer zeker de niet ongemotiveerde beschuldiging zou geboren zijn, dat het ook hun in zake sociale wetgeving aan een innige, krachtige overtuiging ontbrak, waar zij, natuurlijk in deze geholpen door hun bondgenooten, concessies doende aan den geest van den tijd, de lading, die zij wilden invoeren, zouden trachten te dekken door de sociale vlag. Volkomen waar is het, dat het wei" nige, hetwelk door vroegere ministeries op sociaal-wetgevend gebied is gepres teerd, stukwerk mag genoemd worden, maar we zouden het huidige kabinet alle logische gedachtengang moeten ontzeggen, indien het voor zijn sociale wetgeving geen vast werkprogram had vastgesteld men kan en mag niet aan nemen, dat het zoo nu en dan maar een wetsvoorstel in het leven roept, zonder het oog te hebben op de wets voorstellen, die daarna zullen komen oS daaraan voorafgingen. De Hollander verwijt den minister Pierson zijn verklaring omtrent de ver plichte pensioneering en leidt daaruit af, dat de toestand op het gebied der soci ale wetgeving chaotisch is. Laten wij mededeelen, wat de minis ter in de zitting van 1 December vol gens de Handelingen over dit onderwerp heeft gezegd „Ik kom thans tot een onderwerp dat herhaaldelijk in deze debatten behandeld is, het onderwerp der verplichte verze kering tegen de geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom. Daarover is ge sproken door de heeren Kerdijk, Van Gil- se, De Klerk, Troelstra, De Waal Male fijt en Nolting. De Regeoring heeft met de meest mogelijke belangstelling ge luisterd naar hetgeen door die verschil lende Kamerleden is gezegd. Hoe daarop van den kant der Regeering te antwoor den op eene wijze, die alle misverstand afsnijdt Het is niet gemakkelijk een vorm te vinden, die volkomen recht -doet weder varen aan twee deelen van eene stelling, die ik hier heb uit te spreken. En wel ke is die stelling Louter eene herha ling van hetgeen ik verleden jaar heb gezegd over dit sympathiek, maar moeilijk onderwerp. Ik wil èn op het sympathie ke, èn op het moeilijke den meest mo gelijken nadruk leggen. Op het sympa thieke, om te doen uitkomen, dat deze Regeering zoekt naar eene oplossing van dit zwaarwichtige, maar hoogst interes sante probleem, ten einde te voorzien in het lot van de invaliden en ouden. Op het hoogst moeilijke, omdat van den anderen kant uit de woorden, die ik heb gekozen, niet mag worden afgeleid dat de Regeering beloften doet. Ik doe geene beloften, wanneer ik niet weet dat ik ze kan nakomenik doe geene belof te namens de Regeering, dat wij dit pro bleem tot oplossing zullen brengen, ten zij ik weet hoe de oplossing verkregen kan worden. En dan moeten wij dit niet alleen weten wat de techniek, maar ook wat het financiëele betreftwij moeten in één woord kunnen overleggen een wel overwogen plan, dat de sympathie kan hebben van de natie, dus ook van de Kamerdat geen overmatige lasten oplegt aan welke der partijen ook, die bijdragen tot de kosten, en dat tevens geeft niet den schijn eener oplossing, doch eene werkelijke oplossing van het probleem. Dat is onze plicht, en zoolang wij dat niet kunnen belooven, mogen wij geene beloften geven. Ik leg namens de Regeering geen andere belofte af dan die, welke ik reeds het vorige jaar ge geven heb, van deze zaak met den meest mogelijken ernst en laat ik er bijvoegen met de meest mogelijke voorliefde te zullen onderzoeken. Maar nu moet ik toch op één punt mijne groote teleurstelling uitspreken; de Kamer zal mij dit ten goede houden. Er ligt mij te dezen aanzien iets op het hart, dat ik niet alleen voor mij, maar uit naam van al mijne ambtgenooten uitspreken wil. Het onderwerp, dat hier ter sprake is, werd door verschillende groepen van deze Kamer besproken. Men heeft daarbij gewerkt op ons eergevoel het zou eene eer zijn voor dit Kabinet indien het deze zaak tot stand bracht er is gewerkt op ons plichtsgevoelhet zoude plicht zijn van dit Ministerie deze zaak tot oplossing te brengen men heeft gewerkt op ons schaamtegevoel, op onze vreeslet op de bezwarende critiek, waaraan gij zoudt bloot staan, indien gij deze quaestie niet tot oplossing bracht, j Dat alles is bij uitstek treffend, maar geeft geen spoor van eenig lichtdaai- mede komen wij geen stap verder. Hier I zitten 100 menschen uit verschillende deelen van het landaan plaatselijke kennis hebben zij I2V2 maa^ zooveel als de leden van het Ministerie. Ik had verwacht dat bij het bespreken van dit onderwerp ieder iets van zijn licht zou hebben doen schijnen. Den heer Heldt zonder ik hiervan uitdie geachte afge vaardigde gaf de vrucht van zijn denken en waarnemenik herhaal, dat ik dit ook van de andere sprekers had verwacht. Maar ik hoorde alleen werken op ons eer-, plicht- en schaamtegevoel. Geef ons wat meer, ik zeg niet nu, in de eerste Decemberdagen, terwijl zooveel werk ons wachtmaar geeft het ons in par ticuliere gesprekken, in correspondentiën laat ons samen zoeken naar eeae oplos sing. Ik heb een woord gebezigd, dat een sterke critiek van den heer Troelstra heeft ondervonden. Hij zeide, dat er hier geene problemen zijn. Ja, als men op dat standpunt staat, dan heb ik eenvou dig uitgesproken, dan zeg ik met den Duitscher: Da hort alle» auf". Geene problemenWij staan hier misschien voor het moeiljjkste, het lastigste dat zich op het gebied van sociale politiek kan voordoen. Als dan ook de heer Heldt mij vraagt, of de Regeering zich verbindt gedurende dit zittingjaar een wetsontwerp in te dienen, dan beloof ik niets van dien aard. Nog eens, een ernstig, degelijk onderzoek zal de Re geering met liefde, en zelfs met voor liefde, doen, doch wie met deze toezeg ging geen genoegen neemt, hem kan ik niet meer namens de Regeering beloo ven, omdat wij eerlijke mannen willen blijven." Aan duidelijkheid laat deze verklaring niets te wenschen over. Na het vruchte loos resultaat van de werkzaamheden der pensioencommissie, vooral vruchte loos omdat deze voor de financieële gevol gen vreesde, moet de regeering haar ar beid als hot ware van vorenafaan be ginnen en nu is het eerlijk van dit mi nisterie, dat het geen beloften geeft, welke het op het oogenblik niet kan nakomen. Uitstel beter dan stukwerk achtende, wil De Hollander intrekking van de On gevallenwet maar hoe kan dit blad het dan aan de regeering kwalijk ne men sprekende over een „chaotischen toestand, op het gebied der sociale wet geving ten onzent" wanneer zij er naar streeft een wetsontwerp samen te stellen, dat èn de natie èn de kamer zal bevredigen Wie niet bevooroor deeld is, moet erkennen, dat de oplos- lossing van het vraagstuk zeer moeilijk is. Het is zeer gemakkelijk dit als eisch te plaatsen bovenaan in de so ciale paragraaf van een program van actie bij verkiezingen, vastkoppelende dien eisch aan de uitbreiding en wij ziging van het tarief van invoerrechten op bewerkte artikelen, maar wij zouden de anti-revolutionnairen wel eens aan het werk hebben willen zien, indien zij op de ministeriëele zetels plaats hadden genomen. Neen, als wij terugzien op het afge- loopen jaar, dan diende ook zelfs de tegenpartij een woord van hulde te brengen aan dit ministerie voor den ijver en de werkkracht, welke het be toond heeft. Veertien maanden heeft het de regeering in handen en tal van wetten zijn ingediend, die, al mogen zij niet alle aan een hooggespannen ver wachting beantwoorden, toch aantoonen, dat de mannen, waaruit dit kabinet is samengesteld, wel beseffen wat hun plicht en roeping in deze is. Men kan zulk een arbeid niet verrichten, tenzij een krachtige, innige overtuiging daar aan ten grondslag ligt. Menschelijke arbeid is nooit volmaakt, ook al omdat deze van tal van omstandigheden af hangt, maar indien de Tweede Kamer slechts wil, en door wisseling van ge zonde denkbeelden elk wetsontwerp zoo veel doenlijk tot volkomenheid tracht ta brengen, dan kunnen de twee en een halfjaar, welke van dit parlementaire tijdvak nog moeten verloopen, waarlijk vruchtdragend voor de natie zijn. Dat echter de rechterzijde met het oog op de (rkleine luyden" een derge lijk resultaat aan deze regeoring niet gunt, omdat dan de linkerzijde bij de volgende verkiezingen daarop kan wij zen, spreekt van zelf. Daartoe dient een stelselmatige oppositie, die alles afbreekt wat uit de handen van dit Ministerie komt en daartoe dient vooral voet gegeven te worden aan de ook van soci alistische zijde verkondigde meening, dat het kabinet toch iets moest doen, wild*

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1899 | | pagina 1