Extra-N umm er H.H. VERSLAGGEVERS Briefen mt dee Coup. Donderdag 30 Maart 1899. 43ste Jaargang No. 3402. Verloofd op bevel. Bureau: SCHAGEM, Laan, lï 4. UitgeverP. TRAPMAN. MedewerkerJ. WI k E L. W at er schaps Geschiedenis fi. SCHAEER Altcicti Nienis- COURANT. llisrtEitis- k Liilluvl Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- en Zaterdagavond. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Prijs per jaar f 3.Franco per post f 8.6Ö, Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIEN van I tot 5 regels f 0.25;iedere regel meer 5 ct. G»oote letter» worden naar plaatsruimte berekend. worden dringend verzocht, in hun berichten over plaats gehad hebbende UITVOERINGEN op de a. s. P AAS CR DAGEN «ZEER BEKNOPT®» te zijn. Uitg. Op een door een bolwerk omzoomd meer van een provincie-hoofdstad gleed en zweefde een schaatsenrijdende menigte men hoorde vroolijk gelach, allerliefste angstkreetjes nit scboone mondjes en al dat rumoer overstemde bijna da muziek die midden op het meer, op het zwanen- eiland, haar bivak had opgeslagen. Aan de oevers wandelden tussclien de koffie- en warme—punch-tentjes eenziam en deftig de klokhennen, voorzien van een opera-glas, als teeken van groot wan trouwen tegenover de jeugd, gepaard met een groote dosis nieuwsgierigheid. Boven het gewoel zweefde de luimige liefde-god en zond, ondanks koude en beweging, pijl op pijl uit ziju boog. Niet alle pijltjes troffen doel, vele prikten slechts even hier of daar en dedea een kort vuur ont vlammen, maar vreugde en opgewektheid verwekteD ze toch alle. Hoor hoe die pijltjes door de lucht suizen. Of de oude klokhennen op de oe vers dat ook hooren Ik denk van wel; zy zullen die muziek uog wel kennen, waarnaar zo vele lentes tarug ook met zooveel Verwachting luisterden, snaar reeds lang niet meer wekt het geheim zinnig geluid in hare harten, die heerlijke, jubelende sccoorden, want immers, slechts éénmaal bloeit de heerlijke leute 1 Alleen stond aao den kant een jong meisje met buigzame gesalte, licht kroezend kastanjebruin haar, waarop heel ccquet een bonte muts troonde. Om iets te doen te hebben had de jonge dame in het dichtstbijzijnde tentjieen kop thee be steld, dien zij nu in de hand hield; haar oagen waren scherp op het ijsvlak gericht en volgden een jong paar dat met gekruiste armen naast elkaar voo'tslierde, In de schoone,amaudelvorriiige oogen van Sidonie kon mm nijd, verlangen, ja haat lezen. Welk em groen licht fonkelde er uit die groote oogen. Ja, ja, ijverzucht en versmade liefde maken van het lam een leeuwin. 4,Slechts voor haar, voor die blonde Gtita met de duivenuogen, leeft hij", mom pelde Sidonie, diep ademhslend, „ha, hij zal aan mijn vosten liggen en om lielde smeeken. Welk een genot zou dat zijn Verhoor mijn bede, gij luimige god vao den boog, verneem mijn eed „Zoo, hier zoo eenzaam aan den kant?" liet zich op snorkenden toon een met een monocle gewapend heer hooien „waarheen zendt u dien verzengenden straal uwer wonderbate oogen?" „In het menschengewoel, baron. Ik heb pijn in den voet,een bijua onuitstaanbaar „Ach, pijn in den voet Onmogelijk,onmo gelijk Aan zulk een heerlijk voetje is plaats voor pijD?" „Heel gemakkelijk, baron; maar laat ons over iets verstandigs praten; gij kunt dat heel goed." „Ik dank uwe genadige voor uwe goede meening omtrent mij,maar ge weet ook, dat op één punt mijn koud verstand ophoudt en zich iu grooten hartstocht verandert voor u, ja voor die sterren van n, Sidoni6 geheel alleen voor n, mijn dierbaarste „Fameus, baron, b patld fameus! Hoe dikwijls hebt ge dat al niet reeds gezegd „Duizend maal en nog meer zai ik het doen, lot aan mijn dood zal ik het her halen Sidonie engel vEr mankeert nu juist nog een voetval aan." „Heb geen zorg, juffrouw. Ik zal nu eens verstandig met u praten eu wil met u wedden, dat ge reeds mo'gen mijn verloofde zijt." „Zeer brutaal, baron, heel verwaand 1" „Ter zake; ik heb u lief zonder neven bedoelingen, eerlijk en waar, mijne middelen staan mij een zoogenaamde oude liefde loe, ook al bezait ge geen enkel n psnning. Dat is nummer één. Ten tweede zeg ik, passen we heel goed bij eikaar gelooft ge niet Wij zullen zien. Ten derde, ken ik de reden, die onze verbintenis in den weg staat. Daar, ziet ge, daar rijdt hij met dat zoete, lieve ding, die heerlijke blonde Grita hu, Sidonie, wat schic tan uw oogen een booze stralen; ei, ei, zit de zoon van Mars zoo diep ii je luid kloppend haitje? Ah bah, kom, la»l ons wat op en neer wandelen. Kijk, daar staat hij, neen, pardon, aan den rechterkant; vooral er koel u tzieu en bedaard. Ji, die jonge luitenant is een knappe kerel, ook net, en bezit nog een half dozijn andere heerlijke eigenschappen, maar Sidonie, hij past niet voor je, waar achtig niet h Verder Ja, verder bezit huiten zijn tracte- ment niets, louter niemendal. Een paar oude, maar ze<r fade tantes tellen niet mee. Ik evenwel, ik ben voor jou de rechte man." „Kunnen elkaar liefhebbende menscheo niet met weinig toe en gelukkig zijn?" „Dis twee daar, ja. Gij en de luitenant, neen." „Laat ons dit balaugwekkeode gesprek afbreken." 9 Hu, wat gaan dia oogen weer. Maar zelfs iu het ergsta onweer zijn ze bekoor lijk maar sapperloot, Sidonie, nu kussen ze elkaar, pnrbleu, 't is z ker in orde nu Miciteeren!" Hij zwaaide den hoed iu de richting van het reeds veraf op een eenzaam plekje staande paarije. Sidonie echter verbleekte eu wendde zich hsfiig tot hem: „B ron," kwam het scherp over de bleeks hppan, ffbet zij zoo! Verhinder die verloving, nog is het lijd, en dan ben ik de uwe, eu zij, die duivenoog, mag hem niet hebben, ik gun hem aan niemand. M*g hij dan"ver der kwam zij niet, want eeniga oude klok hennen kwamen op hen heiden toe en be stormden de trutsche Sidonie met vragen. Dit gunS'ig oogenblik nam de baron te ba t, gaf aan eeu dir oude dames onbe merkt een teeken en ging naar het ijs. Spoedig haalde ziju oude vriandin hem iu. „Ik reken bepaald op uw bijstand, ge- eerde merrouw Yon Seiner," begon de baron, ynu is het tijd; zij kusten eikair reeds, jq, ge weet wie ik bedoel, ge hebt het zeker ook reeds gezien D s te beter! dus, zeer geëerde dame, sncdniar de moeder van bet blonde ding, ontz t- ting en sm rt gehuicheld, van een opzienbaar iets gesproken, een weinig sshel gekleurd, heel luid gesproken, opdat de oude majoor het hoort, die werkt namelijk op dit uur iu de kamer naast die zijner vrouw „Die komt heel spoedig naar binnen, roept woedend om jas, degen, muts, eu snelt hierheen en ffjuist, juist mevrouwtje, heel goed be grepen, uu voorwaarts veel geluk 1" De baron slenterde verder en fluisterde Sidonie in het oor//Die is bezorgd en uit den weg geruimd de meesteres zal baar dienaar loonsu Sidonie lachte;het was alleen maar een eigenaardig lachje. Juist zooals het was gedacht, liep het daivelachtige plan van stapel. Mevrouw von Seiner moest het dan al zeer helder en schreeuwend hebben gekleurd, want de oude uovjoor liep meteen rood hoofd naar het meer, zonder rechts of links te zien. In ziju anders zoo kalm gemoed heerschte ten ware opstand, Gj was raz-md, Zoo'n ongelukkige eerste-luitenaDt, die zou hem ziju eenige Giita ontstelen. Hah.=hij zou hem, hij zou hem „Papa, papaatje, ziet ga me dan in 't geheel niet?" klonk plotseling aan zijn zijde een wel bekend stemmetj°.HiJ stond stil en keek in htt frissche, lieve gelaat van zijn eenige. Zijn toorn verdween langzaam en üij zou het genadig maken. «Ongelukkig kind," begon bij op milden toon, ffgij hebt u voor het oog van allen op bet ijs laten kussen „Ja, lief, goed vadeitjf, meer dan één maal ffNog meer Ht wordt hoe langer hoe ergerEn gij hebt die die die drieste toenadering van een mijner ouder- scbikleD beantwoordt „Van ganscht-r harte, pap-." ffGrita, ik ben diep bedroefd voor het oog van de wereld! 't Is een schan daal!" ffMaar heel weinigen kunnen het gemerki hebben, heer overste." ffZ ij v, mijnheer, ga naar huis en meld u binnen een uur bij mij aan!" »Zser goed, heer overste." ,/Zuo, daar gaat hij, die snoodaard. Hoe kondrt ge u zoo ver vergeten, Grita?" „Ik heb hem reeds Lug lief, en het geschiedde onder de bomen." ffOch, prpperlepap, wat laug liefhebben, je beut p»8 acht ien jaar en bovendien, men knst niet op het ijs." //Waar dan anders?" vroeg schalksch de dochter. „In 't geheel niet, hm, hoogstens in Mei, notabene wanneer de ouders daar toe hun toestemming hebbeu gegeven. Gi naar binnen, we zijn thuis. Ga naar je kamer, maak je gereed om te vertrek ken met den trein, ik zal ja voor een jaar naar Berlijn zenden,naar ja grootouders, daar zult ge die kuren wel verleeran." „Vader ffStil en opgemarcheerd „Ge hebt dus berouw van uw daad, luitenant „Ja en neen, overste." //Mijnbeer, mijnheer, maak mij niet razend. Ik Lat u naar Siberië zenden." „Dat htlpt het kussen niet uit de we reld. Overste, er is één uitweg. Beveel, dat we ons verloven, verloofd-zijn is nog niet getrouwd, de ziak gast dan in den doofpot en de eer en hrt fatsoen zijn bewaard." De overste zag den luitenant aan.»Een fijne rakker," dacht hij, „neen, die past niet voor Grita, maar hij heeft gelijk, tijd gewonnen, alles gewonnen." ,/[k heb bssloten, mijnheer," verklaarde de overste. „Gij krijgt het bevel u te ver loven Grita, kom hier, ga gaat niet naar Berlijn, daar is je bruidegom du, wat beteekent dat? Wel drommels, dat kussen is streng verboden maar mijn heer Grita o nu kussen ze mij allebeiWat, se wilt spoedig trouwen, hoe, wat, boor ik goed Wat voor moois ben ik begonnen Grita IMeisje Ge wilt dan werkelijk js vader alben la ten Ja? Nu, dan is er geen helpen meer aan, in Godsnaam dan maar in Mei de bruiloft God Amor riep victorie ffHeer baron," zeide Sidonie tot haar vereerder op het trouwfeest, der twee jongelui die e.lkaar op het ijs hadden gekust, ffik deed zeer slecht, doch dank zij den hemel zijn die twea lieve menschen toch gelukkig. Ik pas werkelijk niet bij u en wijs uw aanzoek dan ook af. Mijnbeer Wetzin, weet ge, kreeg heden mijn ja woord; mijn hart beval mij, mij met hem te, verlove t"- Luning, 19 Januari 1899. Iu de eerste plaats kau ik u de verzekering geven, dat, of schoon de negers iu de omliggende dorp jes sterven als kakkerlakken, om deze uitdrukking eens te bezigen, mijne gezondheid zoo goed is als die in Hol land maar zijn kanik ben zoo gezond als een vischje Als bewijs voor mijn beweren, nl. de groote sterfte hier, het volgendeMac- cokko, de naam van deze streek, zal naar mijn gissing ongeveer 200 inwoners tellen. Meent men bij ons, een gemeente van 1600 inwoners dat er al velen afgaan als er wekelijks één sterft, hier sterven er gemiddeld twee per week. Als dit zoo doorgaat, dan zie ik over twee jaar geen inensch meer om mij heeu dan zal de streek letterlijk uit gestorven zijn. De band, die er bestaat tusschen ouders en kinderen, schijnt hier niet zeer hecht, integendeel, maar losjes te zijn. 't Valt hier den lui, om een naastbestaan- den to verliezen, over het algemeen minder zwaar, dan dit een boer een koe verliest, ja ik geloof zelfs, dat deze laatste zijn beest meer en beter zal op passen, dan de lieden 't hier hun kin deren en omgekeerd de kinderen het hunne ouders doen. Sterft iemand, die bijv. jager was, meu zal hem begraven met zijn geweer, kruit, messen enz. Ik meen reeds vroe ger geschreven te hebben, dat de meu- schen hier niet in kisten worden be graven. De lijken worden hier ineenge hurkt in stoffen gewikkeld en daarna Bedoeld wordt Nieuwe N.edorp. met een soort touw omwonden. Het best kan men een aldus behandeld lijk ver gelijken bij een bijenkorf. Broeders en zusters, ooms en tantes, benevens nog de oudelui, ieder geeft, zoo hij kan, een stuk goed voor de inwikkeling van het lijk. Hoe meer stoffen men met 't lijk aan de aarde toevertrouwt, hoe beter de overledene toegerust zal zijn voor de reis, die hem of haar wacht. Een vrouw ontvangt bij zich in 't graf haar kwan- genbakje, haar hakker en hare potten en panneneen visscher zijn paddels, netten en messen in 't algemeen, ieder krijgt meê in 't graf alles wat hem hier dagelijks nuttig was. Onlangs werd te Gobila de „chef" begraven't was een groote, te oor- deelen naar hetgeen hem werd mee gegeven 15 geweren, francs 300. 20 red. Saved Liste, 460. 10 blikken kruit, 200. 40 stukken Boma, 240. 8 Scarlet Baize, 300. Totaal francs 1500. Ongerekend nu nog de mitakko's, de messen, enz. Zoo'n begrafenis kan men wel op f 1000.rekenen, wat voor de over 't algemeen arme negers nogal veel is. De Batekkeu begraven, evenals zulks in beschaafde landen plaats vindt, op bepaalde plaatsen. De Mobaughi's daar entegen houden er geen speciale be graafplaatsen op na. De gestorvene krijgt zijn laatste rustplaats in den grond, waarop de hut staat waarin hij den laatsten ademtocht lietde hut wordt daarna gesloten en verlaten voor immer. Zoodra iemand gestorven is, komen de vrouwen uit de buurt bijeeD, en gaan huilen, gillen en schreeuwen, in die mate, dat ik niet zelden in mijn nacht rust wordt gestoord indien het bij nacht plaats grijpt. Met verbazenden spoed en steeds onder gehuil, gegil en geschreeuw, wordt het lijk iu stoffen gewikkeld, waarna 't aldus van drie tot t'.en dagen blijft staan. In al dien tijd worden door twee vrouwen, die elkaar om den dag en den nacht afwisselen, klaagliederen gezongen, nu eens de goede daden en eigenschappon van den overledene hoog opgevijzeld en dan weder de slechte da den en minder goede hoedanigheden ge- critiseerd Toch, gelijk schier altijd en overal, de doode was goed, zijne goede eigenschappen overtroffen zijne slechte en met vertrouwen wordt zijn toekomst tegemoetgezien en verondersteld, dat satan geen prooi zal ontvangen. Ge heel gerust eu overtuigd is men daar van echter niet. 't Kon zijn, dat de overledene inderdaad slechter was dan men meende. Men neemt daarom de voorzorg, nog zes maanden lang allerlei bezweringen uit te spreken over een klein huisje, van gras gebouwd, waarop een pluim van veeren of van gras, ge lijkende op een bijenkorf. Daarin wordt dagelijks de duivel bezworen en opdat hij geen toegang zou kunnen krijgen tot dit huisje, dat voor den geest des overle denen is gebouwd, wordt dit dagelijks be spuwd met speeksel vermengd met een extract van een nootje, de „libéloe". De bloedverwanten krijgen als aan denken aan den afgestorvene do ver schillende artikelen van dagelijksch ge bruik, die niet meê begraven geworden waren. Zij gebruiken die voorwerpen niet voor het doel waarvoor deze oor spronkelijk aangeschaft zijn, doch als „manganga", d.w.z. wonderdadig, sterk werkend medicijn. Toch is hun vertrou wen daarop niet onbeperkt. Toen ik onlangs een neger, die mij zijn mangan ga had laten zien, mijn chassepot 2) voorhield en hem vroeg, of hij geloofde, dat de manganga hem voor sterven zou behoeden, indien ik hem een kogel door zijn corpus jaagde, antwoordde hij ja doch toen ik daarna deed of 't mij inderdaad ernst was en den loop op hem gericht had, bad hij mij, 't toch niet te probeeren Geen hut is er bijkans, waar man ganga ontbreekthier bestaat die uit potten, daar uit messen, ginds uit 2) Geweer van het model dat de Franschen in den Fransch-Duitschen oorlog gebruikten. Voor oorlog*geweer ongeschikt verklaard, doch uog zeer goed om er olifanteu mee neer te leggen. gesneden, op den mensch gelijkende beelden of uit toegenaaide zakjes met men-weet-zelf-niet-wat-er-in. Alle3 is echter bespuwd met tiet afkauwsel van de libéloe, die hier iu zeer heiligeu reuk staat. Zelven groot geloof slaande aan de manganga, denken de negers dat de blanken, hen in schier alle opzichten overtreffende, ook in 't „manganga" maken groote meesters zijn. Dat dit niet zoo is, is hen niet uit het hoofd te praten. Ik heb hooren vertel len zelf waargenomen heb ik 't nog niet dat de negers uit het binnenland van Bokabbe naar Cangatebikka gaande, wanneer zij achter de factorij om moeten gaan, zij angstig zijn, zoolang zij die passeerenzij versnellen hun gang en zijn niet eerder op hun gemak voor de factorij op eenigen afstand achter hen ligt. Yan waar die ongerustheid 't Is niet de vrees voor mij, want ik ben zeer goed voor mijn zwarte natuur- genooten ook niet zoozeer de vrees voor mijne geweren, hoewel die respect in boezemen. Voornamelijk zijn zij bang, dat vij betooverd zullen worden door m ij n „manganga", die, al heeft men ze nog nooit gezien, en die ik ten stelligste ontken te bezitten, toch in mijn bezit moet zijn! ISinuenlandsch JNieuws. Iets uit de vau Hollands Noorderkwartier. I. Het is niet van heden, dat de Noord zee aan Holland groote zorgen baart. Honderden jaren geleden was men er reeds op bedacht, om dezen grooten vij and vaa het land paal en perk te stel len. De toestand van Hollands Noorden was toen echter eenigszins anders dan tegenwoordig. Tusschen het eiland Cal- lantsoog en den Westfrieschen Zeedijk strekten zich een aantal schorren uit, gelegen in eeu zwio, De Zipe genaamd. Hevige westenwinden en daarmee ge paard gaande hooge vloeden verander den dit zwin meermalen in een gevaar lijk water, dat Westfriesland met onder gang bedreigde. Uit officiëele oorkouden weet men, dat graaf Albrecht van Beieren tot de geheele bedijking van De Zi pe besloot. In 1388 werden de „ludeu van Rijn- lant ende Sparendamme" ontlast van het onderhoud der dijken tusschen „Pet ten ende den Oghe," uit welke oorkonde tevens blijkt, dat er een dijk opgewor pen zou worden tusschen „den Oghe endeden Kaynse." Het stuk luidt als volgt Aelbrecht etc. doen cond allen luden, dat wi geloeft hebben ende loven in goeden trouwen, voer ons ende voer onse nacomelinghen, onsen goeden luden van Rijnlant ende die ghene, die onder die Scouwe van Sparendam gheseten sijn, ende voer dese tijt, om onser bede wille, ghedijet ende ghehouden hebben van horen morghentale op die Zipe, dat onse goede lude voerscr. noch haer nacomelinghen nijmmer meer voertan desen voerscr. dijc diken noch maken en sullen, die ghelegen is tusschen Petten ende den Oghe ende die men noch diken sal tusschen den Oghe ende den Kaijnse,die ghelegen is an Scagherdijc. Yoertan sullen wi onsen goeden lude bidden, noch ontbieden om desen dijc kaedse voerscr. ende sullen verdreghen wesen van allen werek, waer die op dese dijc kaedse fe doen comen mach tot owighen daghe. In orconde etc. Ghegeven in den Hage op Sinte Martijnsdach, trans latio anno MCCCLXXXVÏll. De voorstelling van den heer W. Wijker in zijn werkj'e „Onze Omgeving", dat de dijk tusschen Petten en Callants- oog in 1388 opgeworpen zou zijn, is dus niet juist. Ia bovengenoemd officiéél stuk is sprake, dat de bewoners van Rjjnland enz. ontheven worden van de erfdienstbaarheid van den dijk tusschen „Petten ende den Oghe."In dat jaar was dus die dijk er al. Ook in een ander opzicht hebben wij bedenkingen tegen de zienswijze van den 1 heer W. Daarover een volgenden keer.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1899 | | pagina 5