I).
Uit en voor de Pers.
Vredesconferentie-Transvaal.
Jiinnenlandscli Nieuws.
dat de kooper voor een geducht kunst
beschermer gold.
Dat hangt ie toch zeker in zyo
keuken of in de logeerkamer als er gasten
zijn, die ie g&uw weg wil hebben
Neen, zeker nitt. In zijn salon, hoor
En op eeu eerepleats. Mijn bediende gaat
mee om het te helpen ophangen, 't Is
een cadeau van mijnheer aan mevrcuw op
'r verjaardag.
Had die meneer zija vrouw niet meer
lief? Wie met zóó'n cadeau aankomt, kan
niet teeder beminnen. Of wel hij wordt schro
melijk bijziende
En nu zal de Kunstkring dit alles voor
den dag halen, 't Zal belangwekkend en
het zal komiek worden. Met ongeduld zie
ik de eerste tentoonstelling tegemoet en
als ik niet reeds lid van den Kunstkring
was, werd ik het alleen om dit prachtig
ondernemen uitgevoerd te zien.
Ik hoop van harte dat door de aanschou
wing hunner kunstverzamelingen buiten de
intimiteit van hun binnenkamers, en door
de kennisname van het oordeel van luiden
die niet hun vriendjes zijn, velen tot in
keer zullen komen.
■3£
Rotterdam is een koopstad. Velen wil
len er ook «en kunststad van maken. Maar
aangezien zij geheel opgaan iu hun zaken,
gebeurt het we), dat zij kunst verwarren
met koophandel. Als mea een leelijk
schilderij in zijn salon mooi vindt, is er
niemand om het tegen te spreken, maar
dewijl gelukkig over concerten en tooneel-
vertooningeu bevoegden waken, die in het
openbaar hun meeniug zeggen, kan het
voorkomen d*t de meeuing van den criti
cus volkomeu in strijd is met de persoon
lijke meening van eeu of anderen toe
hoorder, die zich uitermate bevoegd acht en
die dat dan heel onpleizierig vindt. Is
begrijp dat, het is niet prettig.
Maar ik begrijp niet dat een op deze
wijze teleurgestelde 't noodzakelijk acht
in een tijdschrift zijn autoriteit te doen
gelden tegenover een criticus.
't Gev»l doet zich hier in den Ratsten
tijd herhaaldelijk voor, dat een stadgenoot,
die een sieraad van den handel en een
braaf menseh is, zich geroepen gevoelt
op te kousen tegen de tooaeelcritiek van
ééu der meest bevoegde beoordeelaars iu
ons land, eenvoudig omdat hij het er Diet
meê eens is. Hij doet dat met eeuige au
toriteit en zijne omgeving juicht hem toe.
Dit bedrijven van anti-critiek is in Rot
terdam blijkbaar geoorloofd en men hoort
er momenteel in beurskiingen met ingeno
menheid van spreken. Het is het onder
werp vaa den dag, het is een beurskwes-
tie geworden.
Maar minder te billijken onderneming
is er op kunstgebied steli'g niet te plegen.
Als men een bekwaam en bevoegd man,
die prachtig stileert eD een voortreffelijk
journalist is, op deze wijze denkt te tref
fen, past daartegen een woord van protest.
Wat stelt onze anti-criticus zich voor
Dat hij alleen 't met de tooneelcritiek
niet eens is? Neen, er zijn er meer, bij
voorbeeld de acteurs die „nfgrhsmd" en
de auteurs die „afgebroken* worden. Deze
heeren zijn 't er ook niet meê eens en z'j
zonden misschien hun meening heel wat
gemotiveerder kunnen zeggen dan hij de
zijne. Moeten zij maar gaan schrijven
Dat zijn anti-critiek iets baten zal Eo
bij wien dan? Bij den criticus zelf? Stelt
hij zich voor, dat de criticus voortaan, eer
hij zijn verslag publiceert, 't hem tar
lezing zal zendeD, of ie 't zóó goed vindt P
Of dat hij zijn meening niet meer zeggen zal,
op haar Ulrich had ze al haar hoop reeds
gesteld. Zóó of anders moest hij sijn weg
vinden, dat stond als een rots bij haar vast.
Dus kwam Ulrich op een burgerschool en
stond ook daar sijn man.
Den leeraars beviel hij buitengewoon en
op sijn medescholieren maakte bij indruk,
w»nt bij droeg het hoofd omboog en liet
zich door geen enkele op dsn kop zitten
Wanneer hij een onrecht mede e.&niag, dan
kooden zijne oogen fonkelen- Met iedereen
kon bij goed overweg, het best evenwel met
zijne moedervoor haar en de kleine Vere
Garnier koerierde bij een groote genegen
heid.
Terwijl vronw Horst onophoudelijk haar
boorden streek en somtijds met haar arm
over het voorhoofd streek om zich de zweet
droppels af te wisschen, zat ITirich in de
andere kamer diep over zijn itohoolboeken
gebogen.
Maar zijne gedachten waren heel ergens
anders.
„Moeder riep hij plotseling.
„Ja, mijn jongen."
,,Is het niet ganw vespertijd
„Zeker, Ulrioh, de koffie staat reeds
op de kachel, en binnen vijf minuten zullen
we ze drinken.*
Ulrich gaf daarop geen antwoord, hij
steunde het boofd met de handen en keek
voor zich heen, terwijl vioaw Horst den
laatsten boord streek om d.arua naar de
waterleiding te gaan en zich het verhitte
gelaat af te kceleD.
Zij haelde zeer diep advm. Het koude wa
ter deed haar goed. Nu nam rij den koffiekan
van den haard, haalde uit de kast twee kop
pen, melk, brood en marmelade, zette alles op
eeo honten bord en ging naar de voorksmir-
„Zoo, nn sollen we eens gaan eten-*
Ulrich baalde nit de lade van de tafel het
tafellaken en spoedig zaten beiden bij de
dampende koffie, vrouw Horst op een zwart
lederen sofa en de jongen tegenover hear.
Zij smeerde zijn brood en lcohte zielsver
genoegd toen ze sag, dat hij goeden hon
ger had en het sich uitstekend liet smaken.
„Weet je, jongen," zeide rij, „dat het
voor mjj bet grootste genot is, wanneer wij
na den arbeid bij elkander sitten en wat
babbelen? Er is ni.its mooieis, en w r.necr
ik deuk, dat mij dat ook eens ontnomen fan
worden, dan wordt hot mij angs'ig en bang
te moede
omdat hij zich mogelijk de ongenade op den
hsl» haalt van den anti-criticus Bij het pu
bliek Twee dingen zijn daarin mogelijk: het
publiek vertrouwt den criticus en het hrcht
aan zijne meening en dan heeft de cnlicns
daartoe aanleiding gegeven, omdat zijn
beschouw'Dgen zijn overeenkomstig t ver
standig, scherp-ziend oordvelof wal het
publiek vertrouwt hem niet, en dan gast
het toch naar de stukken, die hij
broken' heeft, kijken, juist omdat het
hem niet vertrouwt.
Geen verstandig man zil de vrijheid
van drukpers am banden willen leggen.
Maar door 't aanvallen van een criticus,
een man van autoriteit ia de kunstwereld,
heeft het er bijster voel van of men 't
beproeven wil.
Trouwens, een debat over mooi-vinden
in knust is nit den aard onvruchtbaar.
Gij en ik oordeolen verschillend, vooral
als gij tot de generatie van gisteren be
hoort en ik midden in die van heden sta-
Het plan van het KunstkriDgbestuur,
vrijgevig en welwillend uitgevoerd, zal een
prachtig bewijs voor deze stelling blijken,
't Had nooit beter kunnen komen dan nn,
waar we juist in een critiekkwestie stssn.
De koopman contra den bevoegde.
Haal uit zijn hais de schilderijen, waar
aan hij toch zijn gansch kuastoordeel heeft
kunnen gebruiken, hang ze op iu de zaal
van den Kunstkring en laat ons dan nog
eens samen praten.
Zooals is meegedeeld heeft Dr. A.
Knyper den Minister van BuiteiiLndsche
Zaken geïnterpelleerd over het niet nit-
noodigen van de Zuid-Atrikaansche Repu
bliek en den Oranje-Vrijstaat en over die
interpellatie richt de Nederlandsche gezant
te Peteisburg, de heer Van Stoetwegen,
een brief aan Dr. Knyper in de N. R. Ct.
Hij schrijlt
Ik zie, dat Gij het met den eerbied
aan de Kroon verschuldigd bestaanbaar
geacht hebt een Koninklijk Besluit, door
H. M. 17 April 11. genomen, in de
Kamerzitting van 2 Mei 11. te lidiculisee-
ran, schoon de overwegingen, die tot
bedoeld Besluit geleid hebben, U volkomen
onbekend zijn en Gij overigens als lid
der Tweede Kamer niet het recht hebt
U op die wijze iu de handelingen van
het uitvoerend gezag te mengen.
Dat mijne benoeming tot Ridder-Groot
kruis in de orde van Oranje-Nassau U
ergert, Lat mij kond, maat ik k*n niet
stilzwijgend toezien, hoe Gij, ten einde
H. M. da Koningin en H. D. Regeering
belachelijk te maken er niet voor terug
gedeinsd zijt U te verlagen tot een moed
willig# verkrachting der waarheid.
In het dagelijksch laven beweegt Gij U
bij voorkeur in den kring der zoogenaam
de „kleine lnyden", die terecht heel hoog
tegen U opzien de wierook der bewon
dering, die U nit die lagere sferen tegen-
geurt, is U naar 't hoofd gestegen, heeft
den vromen zin in U verstikt, den ijdelen
zin doen ontkiemen en U op de grens
gebracht van die gevreesde en ongenees
lijke ziekte, die men „grootheidswaanzin*
noemt.
Zie ik wensch hij niemand achter te
staan, waar het geldt de erkenning van
Uwe groote begaafdheden, de waardeariug
van Uwe veelzijdige kennis. Er zijn wei
nig mcnschen in ons land, tegen wie ik
„Zoo ieis most u niet uitspreken, moeder.
Waarom zal het anders worden
Da vrouw lacht zwaarmoedig. „Keo rasn
dun weten, Ulrich, wat ons nog te wachten
staat Zie, kind, ik heb tn veel doorge
maakt. En omdat ik het met endoren nooit dea
len kon, heb ik het zooveel te zwaarder
gedragen- En dat was mij in den grond der
«aak bet liefst- Slechts geen troost van
vreemden, die toob niet kennen weten wat
er in je hirt omgaat! Ik had er toen toch
nan moeten gelooven als ik jon, mijn joe
gen, en mijn werk Diet had gebed- Ach,
kind, je was toen soo verdrietig en hebt
«oo meêgehuild, al wist jo niet waarom. En
dat wes wel bet beste- Want wanneer
je je vader badi gekend, ge hadt je de oogen
blind gehuild. Wat heeft hij jon en je moe
der liefgehad, 't Is eigenlijk een gelnk, als
God znlke brave menaeben vroeg tot zich
neemt; ze deogen niet voor de a wereld,"
eindigda zij nadenkend en veegde sich met
de hand over de oogen.
„Moeder,* zeide Ulrich teeder, „ik g« nooit
bij a vandaan. Zoo een moeder is er nergens
meer. Zelfs msvronw Garnier is in vergelijking
mot o," hij hield sich een seconde stil
dan ging hg achter lachend voort, „ja zjj
is in vergelijking met n e»n zeepbel. En een
slechte vronw is se ook, wanneer men zoo
sist, boa zo zich aan Yera niets gelegen
laat liggen, fceelomail niets, en zoo mal op
Stephan is. Maar ik wed, dat, als de geheim
raad be» merkt, men het in zijn testament
zal te lezen krijgen.*
Vrouw Horst had ernstig tosgehoord; dan
,-eida ze „Wat praat je toch over zsken,
waar je geen begrip van hebt. Zij geiooven,
dat ban S.ephan eenmaal een groot man
zal wordeD, wellicht een minister; daarom
hebban zjj Vere, die een lief, hartelijk
meisje is, niet minder lief. En wat gij van
mevrouw Garnier zegt, dat ze eon fzeepbel
is, dat vind ik, ais ik er zoo eens over
nadenk,—en ge weet dat ik niet soo'n groot
veistacd heb—lang niet aardig van je-Vooral
als ik naga, hoe aardig ze steeds voor
je is, ofschoon ja msar een jongen van
een arme waeobvronw bent. Ook loop jv te
veel mei Yera op je Ijjf eu ik zoujaloeiseb
worden, wanneer dat in tnijn natnnr lag."
Ulrich deed uit zijn kopje een langen teug,
alsof bij zich sterken wi'de. „Waarom, moe
der, noemt gjj uzelve 100 kiein f Ge zijt
de vronw van kapi cin Horst en ik heet
in dit dubbele opzicht zóó boog opzie als
tegen U.
Maar dearuit volgt niet, dat Gij van al
les verstand hebt en over alles op boogeu
en onwederlegb^ren toon moogt meêspreken.
Ir het uirt bespottelijk dat, w.iar de
Koningin san een staatsambtenaar eene
eervolle onderscheiding verleent, Gij U aan
matigt den Tolke te verkondigen, dat Gij er U
bij neêr wilt leggen? Wieu ter wereld
zon het iets kunnen deren, indien Cl ij toe
vallig in oen minder grootmoedige bui ge
weest waart
E-n ander staaltje. Gij, Dr. in de theo
logie, staat in eene vergsd-ring, waarvan
de meeste leden in het Romeiusche recht ge
promoveerd zijn, <n dus precies weten
wat men onder eene capitis diminutio
te verstaan heeft, terwijl Gij zeil eru der
weinigen zijt die het niet weet. Dit belet
niet dat Gij U onweerstsanbaar gedrongen
voelt, nweu hoorders mede te deelen wal
eigenlijk een capitis diminutio is en
dan komt gij met een définitie voor dan das,
U blijkbaar door een spotvogel op da
mouw gespeld, eene dófiuitie die de coii-
giergrs meewarig heeft doen glimlachen
en waarbij zoo menig professor in het
Romeiusche recht van ergernis in zijne
kist zal omdraaien.
Indien ik na 35 j<ar in de diplomatie
gediend te hebben, het recht heb een
oordeel uit te spreken over de beide door
eea leek op dit gebied den 2en Mei uit
gesproken redevoeringen, den zon ik ze
qaalificeereD sis een weefsel van volken-
recht-lijke ketierijeD, doorweven met on
ware teiteD, valsche praemisseo, onjuiste
beweringen eu onlogische gevolgtrekkingen
die het bewijs laveren van e«ne zonderlin
ge onkunde op het terrein der diploma
tie, eene onwetendheid veel grooter dsn
ik ze bij uwe onbetwistbare scherpziunig-
hsid verwacht had en die uwe tegenstan
ders met een innig zij het dan ook
omdel leedvermaak moet vervnld hebben,
Kottoirr, Gij hebt U, zooals onze Duitsche
naburen het noemen, geweldig „blamirl" in
de oogen van het meer ontwikkelds en tot
oordeelen bevoegde deel van Kamer en
natie en ik weet geen anderen troostgrond
voor U dan dist er ren nieuwe roep zal
opgaan over uwe groote geleerdheid in
kerkeraden en vergaderingen van ouderlin
gen op zoo menig plattelandssh dorp en
bij die duizenden getrouwe aanhangers,
lezers van de Standaard, die uwe redevoe
ringen schitterend zullen vinden omdat
zij er geen woord van begrepen hebben,
maar dia tot in het diepst hunner ziel
geschokt zijn door de toovermscht, die er
voor hen straalt uit dat raadselachtige en
geheimzinnige cspilis diminutio*, dat hen
geweldig imponeert.
Nog op één punt moet ik terugkomen,
dat ik hierboven reeds terloops heb aan
geduid, te weten uwe insinuatie slsof mij
oodeihandelingen zouden zijn opgedragen
die mislukt zijn en dat de Regeering in
erkenning van die negatieve verdieuste mij
voor eene eervolle onderscheiding zon
hebben voorgedr»gen.
Toen Gij zóó spraakt, toen waart Gij
U bewast dat Gij U asn eer,e scheeve en
onware voorstelling ven zaken schuldig
mia'ktet; toen hadt Gij zooeven van den
Ministvr van Bnitenlaudsche Ziken ver
nomen, dit aandringen onzerzijds om de
Zuid-Aftikaansche Republiek uit te doo-
digen, „voor het tot stand komen der
conferentie gevaarlijk kon zijn"; toen
moet Gij, met ieder lid der Kamer, reeds
lang begrepen hebben, welke die ongenoem
de Mogendheid is, die de Transvaal gaarne
Uoioh en ben zijn eenigs zoon. En verder
hebben wij ons niet voor andere lieden te
verbergen, went u hebt ma zeif meer dan
eenmaal gezegd, dat armoede geen schande is.
En op nw arbeid, waarmede ge mij en
uzelf door het leven slaat, ben ik heel
trotsch, sis een koning- Ik wensehte, dat ik
maar eon groot man was om voor n een
wondermooie woning te koopen en een
rijtuig mot gummi-raderen. Ais de zon dan
mooi helder soheen, zou ik met n naar
Thiergarten rijden en de halve stad door naar
het groote restanrant me! den glaskoops! en
den mooien vooriuin. Daar ronden we halt
houden en een kop koffie gebruiken, looals
bnnrvronw nit den kelder »egt als ze deftig
wil rijn. En ik zon ma niet geneeren, uiaer
een ieder tosroepen: Ik rijd me: de vouw
van kapitein Horst, die v m 'a morgens
vroeg tot 's avonds laai heeft gawasschen
en gestreken, opdat haar Ulrich iets in de
wereld worden kon
„Naast n, moeder, moest Vera zitten, dat
is een uitgemaakte zsak. Zij is ean driftig
klein ding maar goed is ze, daarvoor zou
ik mijn hand in het vaar durven steken, en
wat ge van den geheimraad zegt, daarin
hebt ge gelijk, de nsetisoben zijn beter voor
me dan ik verdien. En het is bij bon zoo
deftig en zoo geheimzinnig. Yan do kamers
waar de uurwerken zijn zal ik maar niet
spreken, want daar zon je bang worden
Maar bij bet avondbrood gebruiken se L>m-
burgsoho kaag, bam of ie's end rs, en da'
zal zeker wei heerlijk smaken, en dat kannen
zeker alleen voorname menschon zich per-
mlttaeren. Ea toch, wanneer Yera er niet
was, ging ik, geloof ik, er niet meer hesn,
ofschoon ik Stephao, als mevrenw bem niet
voortrok, gaarne m»g- Want wat ik weet,
dat weet ik mevrouw Garnier is jegens
Vera niet goed zij doet haar geen kwaad,
maar zij houdt niet van haar. Maar toch, het
mooist op de heele wereld is het in ons
kleine kamerija en wsnneer Yero er bij
was, xou ik mij niets schoonors kennen
voorstellen.*
Hij stond op en kaste zijno moeder zoo
stormachtig, dal za het nauwelijks uit
banden koa en kaohandriep: „Jongen, ik
st'-k wanneer je me niut spoedig loslaat.*
Toen hield hij verschrikt op. Hear bair wss
losgegaan en hulde haar a's in een
gouden mantd.De joDgsn klepte bewonderend
in de handen.
als haaï vizal blijft beschouwen en behan
delen, die er zich onderhands en officieus,
maar daarom niet minder krachtig, tegen
verzet had dat ook de Transvaal zou wor
den uitgenoodigd en die, indien wij er op
war n blijven staan, „tan de internationale
positie van die R pnbliek zeer groote
schade" zon hebben weten toe te brengen.
Van de zijde van Rnslvnd is in deze
nooit eeuigeu tegenstand te verwijderen ge
weest. Die tegenwerking te overwinnen
is een taak, die wellicht onmogelijk was,
maar die in allen gevalle mij niet kon op
gedragen wordeD, want die strijd moest el
ders warden gestreden, liusiaud zon vol
gaarne gezien hebben dat men Transvaal ter
conferentie kou nitnoodigen; d.arop bij
Rusland aan te diingen ware overbodig en
onzicnig gewerSt; dat zou gewetst zijnen-
torcer uee poite ouverte, en niemand
weet (och beter diu Gij dat meueeuoptn
deur niet intrapt of uitzaagt.
Duo lOden Mei is door Mej.
M. W. Melchior van Oudesluis
met goed gevolg te Amsterdam afgelegd
ex«men als onderwijzeres.
Een beurstooneellje.
De ROTTERDAMSCHE beurs was
Woensdag getuige van een nog al typisch
tooneel.
Kort na de opening veischeen daar etn
Beltr, die, waarschijnlijk in de veronder
stelling dut men bij ons te hnde even
eens te werk ging als op de Beurzen te
Antwerpt.n en Brussel, lnidkielsden naam
begon uit te galmen van dengeen dien
hij zocht, nl. den heer Fe r ar es,
handelsagent van de Maatschappij
tot Exploitatie vau Staatsspoorwe
gen. Do verwarring werd nog verhoogd,
doordien zij, die zich op meer verwijder
den afstand bevonden, het geroep „Ver-
raaiers" verslonden. Natuurlijk dat iedereen
ver opdroi g om die „vemaiets" te zien!
Toen, eu dat was minder aardig, bleet
men in vereeniging den ongtlukkigen
aanstichter van het tumult zóó lang aan
staren, dat hij, vermoedelijk van meeniug
in een krankzinnigengesticht te zijn
terechtgekomen, het maar beter vond den
tempel van Mercurius te verlaten.
T e 1 e f o o n p a 1 e n - q n a e s t i e
te HAARLEMMERMEER.
De lezers zijn nu en dan eens op de
hoogte gebracht van de telefoocpalenrooi-
ïng door den Haarlexmermeerpolder. Van
het proces tusschen den Haarlemmermeer-
poldar en den staat voor de rechtbank te
Haarlem, meldt d« Haarlemmer Courant,
dat door Mr. A. Kist, dsn verdediger van
hst polderbestuur, conclusie is genomen
ter zake den eiseb tsgen het polderbestuur
wegens het opruiaarn der telefoonpalen.
Gedaagde, het polderbestuur, erkende,
dat hij werkelijk in Maart en April 1.
palen eu draden heeft laten afsnijden en
laten opbergen om diefstal te voorkomeu.
Zulks geschiedde ingevolge een vonnis
van de Amsterdamsche rechtbank van 27
December 1898, tegen de Bell-telepboon-
maatschappij gewezen, om binnen 14 dagen
i.it de beleekening alles wat tot het tele-
phoneeren noodig was te verwijderen, voor
het hebben waarvan ds polder vergunning
had gegeven op 18 Juli 1888 aan de
Bell.
.Moeder,wat isa mooi,nzie! er.lsGermanianif,
alleen met dat verschil, det die niet levend is.*
De moeder lachte luidkeels en Ulrich stemde
vroolgk er mede in. Een oogeoblik later beet
hij in zijn dikken boterham en liet sich hel
avondbrood heerlijk smaken. En vrouw Horst
dronk hear koffie, die intussohen koud ge
worden wss, en nag met sobilterende oogen
naar haar jongen. Nn wilde ze opsfacn en weer
aan hasr werk gaan, maar Ulrich drukte
haar op haar plaats neder, eo zeide: „Moe
der, er is nog eeno gewichtige aangelegen
heid, die wij bespreken mo8ien, ook al ko
men de boorden van den geheimraad daar
door vijf minuten later klacr. 't Is me,
moet u weteö, op de burgerschool
te benauwd geworden, ik zon willen stndee-
ren, en daarvoor moet men een gymnasium
be.echt beoben. Na »ij mij eenmaal van de
gewone school gehaald hebben, zon ik ook
hoogerop willen. Hoogmoed komt voor deo
val, znlt ge zeggen, moeder, maar het is geen
hoogmoed, alleen de wensch om iets te wor
den in de wereld.
„Wsnneer u mij voor slotenmaker of smid
had laten leeren,hengoh moeder, ik hsd niet
gemopperd. Ja, menigmaal heb ik bg mezelf
gedaoht, ol het niet beter was geweest. Ik bad
dan vroeger da lasten ven het huishonden kan
nen dragen en had dat heel prettig gevon
den Na echter moot ik hoogerop. Want
een slotenmaker zelfs al is hij nog zoo
kundig en V8ra dat past niet bij el
kaar. Das heb ik er met Dr. Nettebohn over
gesproken. En wanneer ge er niets tegen
hfibt, dan is het afgedasD, dat ik in Ootober
naar hst Gymnasiaal verhuis-Dr. Nettebohn
was op mijn vraag voorbereid en heeft er
zich over verheugd, dat ik tot hem ban
gekomon. Slel u voor, hij had het voornemen,
zelf maf mij er over te komen sprekeu."
Vrouw Horst had de handen gevouwen
en stil toegeluisterd. Uit hare oogen lachte
een reine trots, maar haar mondhoeken hin
gen toch naar benedeD, w#t bij haar betoe-
kecde dat zij nog niot geheel met de zaak
in het reine w.as.
„Moedor, go zegt hielamaal niets, on ik
dacht sekor, dat gn er blij om zoadt zijn;
daarom heb ik ook tot de koffie gowaobt
eer ik het u gezegd heb
Bij zijn woorden sohoot haar het gemoed
vol. „Dat ben ik ook, Ulrich,* antwoordde
zij. „Want wie kan zioh er meer over ver-
hengen, dat gij gelukkig zult zijn, dan ik.
Het was gedaagde bekend, dat de Staat
sedert 1 October 1897 de lijn van de
Bell exploiteert, doch hij wist niet en ont
kent dus, dat palen, draden, enz. het ei
gendom zijn van den Staat; wat trouwens
ter zake niet zou aidoen daar de weg
ruiming bij rechterlijk vonnis was gelast.
Verder werd aangevoerd, dat de regelma
tige uitvoering van een rechterlijk vonnis
nooit kan zijn een onrechtmatige daad
tegenover wieu ook, en dus, als de Staat
beweert, dat het zijn palen en draden zijn,
dit een giief is tegen de beslissing van
de rechtb mk,die het bevel tot opruiming gaf.
De S aat is pari ij geweest iu bet ge
ding te Amsterdam en had dus gelegen
heid gthad zijn rechten te doen gi-lden,
doch hij heelt dit voorkomen door zich
niet ontvaukdijk te laten verklaren en
bovendien had de Staat evengoed sis de
B 11 in het vonnis berust. Als de Staat
bawtert, dat het niet was een telephoon-,
doch een telegiaafleiding, die staat onder
het openbaar gezig, wss ook dit Wtd6r
reageeren tegen het vonnis van de recht
bank, die opruiming bev-1.
De beschadiging vau het materiaal weid
ontkend en het niet ontgraven doch het
afzagen der palen was geschied om kosten
voor de Bell te voorkomen. Ten slotte
werd betoogd dat de S art in dezen niet
ontvankelijk is, omdat bij de eigen voor
stelling des eischers geenerlei burgerlijk
recht aan den Staat is aangetoond, waarom
werd geconcludeerd, dat het de rechtbank
moge behigen den Staat niet ontvankelijk
te verklaren in de gestelde vordering,
immers in allen gevalle hem die te ont
zeggen cum expensis.
Aan den vertegenwoordiger van len
Staat, mr. De Haan Hugenholtz, werd
diarop veertien dagen uitstel verleend
voor nader antwoord op dezen eisch.
Zooals bekend is, had de
burgemeester vsn VHERTOQENBOSCH
de opvoering van het tooueelstuk „Voer
man Henschel* door het Ned. Tooneel,
verboden. Bij de aankondiging dier voor
stelling wss Je geestelijkheid tegen het
stuk te velde getrokken. De burgemeester,
bezwijkende voor de vele argumenten van
buiten, dit het stuk niets stuitends tegen
de zeden inhield, stond eea voorstelling
toede geestelijke heereD, minder vrij van
geest, litten evenals de eerste rnasl hun
waarschuwende slem met nadruk hooreo.
De voorstelling heeft plaa s gehad en de
oorrespondent van het Handelsblad te 'e Her
togenbosch schrijft aan zij u blad daarover:
„Een volkomen succes, de schouwburg
uitverkocht, het pabliek zóó enthousiast
als men het hier anders nooit ziet I Perso
nen uit alle rangen en gezindten die uit
bundig telkens de tooneelisten toejuichten.
Mevrouw Bouwmeester en den heer Louis
Bouwmeester werden bloemen en eeu lau
werkrans aangeboden door de commissie
van garantie en de directie van het Casino.
„Welk een succes als men bedenkt
hoe vroeger bij eene opvoering van Ma
dame Angot onder dezelfde conditiën de
tooneelisten nauwelijks het Casino konden
bereiken door de opgeruide volksmenigte,
die hen met steenen wilde gooien, hoe de
matéchfcussée hen moest beschermen en
zij wel speelden, m»ar slechts voor een
klein, onafhankelijk publiek. Van avond
was zoowel de élite van Den Bosch, als
de kleine burgerstand vertegenwoordigd.
Wij gaan vooruit 1"
En toch wordt bet me wel een bee je ang-
siig te moede, en ik wil j» ook seggen waar
om. Gs leert steeds mesr, s ijgt hoogsr en
hooger, terwgl ik op mijn plaats blijf en de
wascb van den geheimraad on andaro
voorname menscben doen moet. En ik vraag
dan mezelf af: zal e? nooit een dag komen,
waarop ik jon,* zij zag hem bij dsze woor
den met tranen in d» oogen aan, en op haar
edele trekken werd een wonderlijk verlangen
leesbsa', „waarop ik joa, mjjn joagen,
zal verliezen P Want gijself heb! het uit
stekand gezegd: voor mij hadt ge slotenma
ker of smid kannen worden, zonder dat ga
in mjjn oogen minder waart geweest. Maar
voor Vera past dat niet. En ofschoon gij
nog half en Vera nog geheel en al een
kind is, bondt gij a toch steeds met haar
besig en je wensoh ons op de hoogeschool
te komen, vindt ook in haar zijn oor
sprong. Maar zoomin als Yera bij een
slotenmaker past, evenzoomin zal een
eenvoadige waschvronw bij jon passen. En
alhoewel ik jo gelab nooit zal verstoren,
neen, neen, mijn jongen daarvan ben ik ze
ker, (oeh zon het mij ontsettend leed
doen, wanDeer go op een zekeren dag erken
nen moest, dat het een ongeluk is een
waschvronw tot moeder te hebben. En daar
na vraag ik me af, of de oode reo or eo Dr.
Nattebohn iets goeds hebban gedaan dat
eij jon uit je sfeer hobben weggehaald. Want
ge ziet na alles neg zoo rooskleorig in, om-
dat gij nog jong zjjt en de wereld niet
kant.—Na echter wordt het hoog tijd, dat
ik aan mijn werk ga en ik moet me haas
ten, om het verzuimde in te balen.*
2>ij stond op en ging naar de koeken. Op
haar gelaat s'ocd een ernstige uitdrukking,
toen zij haar beet ijzer op een boord
zette. Ulrioh was haar nageslopen.
„Moeder,* zeide htj zacht en zag haar
met dat eerlijke gelaat aan dat sleohts de
jeugd heeft, „voor n zal ik my nooit soha-
men. En zoo hoog kan ik in mijn leven
niet stijgen, dat Ik ooit zal ophooden
Hij kon niet varder spreken, het gevoel
overmande hem. In sijn waardigheid als
knaap, die groote toekomst-en hawelijksplan-
nen koesterde, schaamde bij zioh voor sija
aandoenlijkheid.
„Ach, dom mosder'jo dom moeder
tje,* was alles wat hij nitte.
WORDT VERVOLGD.