Brie™ uil ie Maassiaö.
Sint ViBCBntsnaülit
Boerenbloed.
Zondag 20 Augustus 1899.
43ste Jaargang Uo. 3443.
tweede blad.
FEUILLETON.
ren-*
te Schagen in 1168.
Rotteidam, 15 AuguBtus 1899.
CLXXXIX.
Toen we verleden jaar op Koninginne
dag rech'-genoeglijk gevolkefeest hidden,
werd door den heer Gerretson, het raads
lid dat den dichterlijken aanleg van een
Tollens heeft en in hetzelfde artikel ,doet'
als Tollens, de rake opmerking gemaakt,
dat bij zoo'n feest de gemeente de degelijke
brave gastvrouw is en dat bij de kermis
diezelfde gemeente niets oneer is dan de
dienstmeid die, als 't, afgeloopen is, de
gasten uitlaat en de fooitjes opstrijkt I
De raad had daarin erg veel plezier,
maar, als er een voorstel komen zal om
de kermis af te schaffen, zul bij dit onge
twijfeld verwerpeu. De raad in zijn groote
meerderheid is kermisgezind en de bargerij,
in misschien nog grootere meerderheid, is
het ook. Zóó ingegroeid in ons volksleven
is deze herrie-jaarmarkt, dat zij er niet
dan met geweld uit losgemaakt kaa wor
den, en wie zal dat operatieproces aan
durven E:o anti-revolu'ionnaire raad zéker,
maai om een eventuëele afkeuring van de
kermis zal deze burgerij zich wel geen
aLti-revolutionnairen raad aanschaffen
En zoo stam dan nu weer, verspreid over
het schunnige Koolasch-plein nabij de
Veemarkt, een massa kramen en tenten eD
spellen in rijen opgebouwd tot een ker-
misstadjp, waar de burgerij, voor een groot
deel, haar last in jolen en stoeien met
geweldige drukte uitviert; waar zij host
en tiert en danst en gilt en de kramen
in en uit sliert, zich bedwelmt met mu
ziek van slechtgestemde instrumenten en
krijsebends orgels, mit koud bier en on
gare poffertjes, met gore clowns en mis
geboren wezenswaar zij in eukele-daag-
sche-lnfde mint en koost en wulpsche
omhelzingen bedrijft, waar zij haar karak
ter van bedaard-overlegzame, werkende
burgerij verliest en een onappetitelijke
furie wordt, in h lsche herrie gierend,
niets sympathieks meer heeftwaar zij
alzoo haar jaarlijksch feest viert, dat de ge
meente met serviele berusting aankijkt, om
de fooitjes straks op te strijken,
l)it is inderdaad geen feest meer voor
onze tijden. Dit is heelemaal geen feest,
dit is een /uitzieken" van een zweer in
onze volksopvattingen. Men moet, dunkt
me, al een heel kleine gedachte van het
volk hebben, als men serieus aanneemt,
dat in de beruchte week der bacchanaliën
het volk werkelijk geniet, dat het heusch
voldaan is als het straks met leege zakken
en stuk gezopen en ziek gehoste lichamen
aan het uitrusten en het overdenken gaat.
NeeD, dit is het niet. Het maakt zich
voldaanheid wijs om het leedwezen over
zóóveel kleingegooid geld niet al te pijn
lijk te voelen. Zoo'n kermis als die in
Rotterdam ook thans weder gevierd wordt,
kan geen voldaanheid geven. Wie er met
wat overleg in rondkijkt, moet dit toch
wel begrijpen.
7.
Een oogenblik zaten allen verblufl na den
uitval van Teil. „Mijnheer!* riep baron
von Branie woedend uit. Hij was opgespron
gen en stond nu eveneens kaarsrecht tegen
over ijjn beleediger. „Bij U schjjnt de
wijn te werken. Gij zult van mij hoo-
„Gij vbb mjj eveneens,* gaf Teil snuivend
van woede terug. Dan wendde bij ziob
naar de deur en verliet met daverende
schreden bet vertrek.
„Hg fs dronken,* zeide Tollen legen de
nog steeds zeer in de war zijnde beeren.
„Wanneer gij het mij toeslaat, rajjnheer
von Brenk, dan krijg ik die geschiedenis
wel weer in orde, zoodra hij maar weer
nuchter is-*
Mijnheer von Brank zeide den ritmeaster
denk.
Goed, Tollen, doa alsof het voor n zelf
wa* Wanneer bij z{jn verstand niet wil ge-
bruiken.dan verhing je genoegdoening, bloe
dige genoegdoeningik laat al het verdere
aan je over.* En met de hand over het
voorhoofd strijkend, voegde hij er nadenkend
aan toe: ,Ik begrijp dien man niet; is hg
dan zoo'n heilige boon, dat hem een o
schuldig romannetje «oo uit de vo g
brengen kan? Ot wil bij ongenoegen met
mg hebben? Maar waarom? Wat heb
het woord, ,ik heb dezelfde meening a s de
ritmeester, do goede Teil moet te veel ge
dronken hebben, anders is zgn optreden
niet te verklaren.» En zieh tot ToTn
wendende: .Slaat gehetmjjtoe, dat ik Tel
naga en «org draag, dat bg goed en w
thuis komt? Ik boop, dat alles tot
wederzgdsche tevredenheid mag afloo-
Ik zag Maandagavond, laat thuis komend,
op een stoep in de Ditrgaardelaan een jon
gen zitten en een meisje, die elkaar mis
schien „op een advertentie" gevonden had-
den, of op een avond, Hoogstrasttlanee-
rende, plots hadden liefgekregen.
Z» waren uitgeweest". De jongen
Zit te slapen, zijn hoofd hing slap op zijn
borat, de dezen avoud ingenomen verver-
schingeu vloeiden over zijn kleeren tot op
den grond, zijn mond en zijn schoenen
evenzeer bespattend. Hst meisji dat naast
hem zaf, eea aardige brun. tte, zat hem aan
te kijken en hem te beklagen met heusche
deelneming. Medelijdend streek zij hem
door de groezelige haren en beklaagde hem
vriendelijk. De jongen gaf geen antwoord,
kermde van benauwdheid, maar hief 't
besmeurde hoofd üiet tot haar op.
Htt mebj'e zat naar dit misselijk-vies
wezen te kijken. Zóó was het einde van
hair eereten kermisavond, waarntar zij
met zóó zeel verwachting had uitgetuurd.
Veel pret hebben met den jongen van
haar keuze, die zich als meneer kleedde
en een goedgevulde beurs had. En nu
dit, reeds den eersten avond
Liat men zich nu toch heusch niet
Enger wijsmaken dat men, met zoo'n
ongure pret toe te staan, de burgerij
plezier doet. Alle motieveD, die ik ooit
vóór de kermis heb honreu gebruiken,
ledsn aan hunne onjuistheid.
't Kan wezen dat kermissen op khinere
plaatsen, in haren pittoresken eenvond,
iets hebben dat geestig is, dat wel boeit
en interesseert, in Rotterdam is een ker
mis uit de zeden en uit den tijd. Geen
beter symbool weet ik er voor, dan ééa
hsrer meest geziene ornamenten een
varken met zes pooten!
De fout is, dat zij eigenlijk nooit naar
behooren bestiedeu is. Argumenten van
een leegte als uit het kamp der tegen
standers komen, veelbedoelende, maar niets
zeggende beweringen eu beschuldigingen
kunnen haar 'bij de nog talrijke voorstan
ders geen kwaad doen.
A's men haar eens met feiten bestreed,
als men er eens iets voor iu de plaats
zocht? Haar zonder me r af te schaffen
zou, welbeschouwd, ten daad van hardheid
wezen, die trouwens niet zonder protest
zou blijven.
Als men eens door geduldig-volgehou
den werken bij de gansche burgerij de
overtuiging wist te brengen dat er nog
wel anders te feesten is, dan met hos-
partijen io een van stof en walm en stank
overvulde leegte tusschen )ijen kramsn.
Als men eens, biet door een enkele, maar
door meerdere fetsten, ingericht door ver
standige, geestige menschen, het verschil
gevoelen deed Als men eers een „veree-
nigiug tot daadwerkelijke bestrijding van
de kermis* oprichtte Er zou wel geld
bijeen te brengen wezen om proeveB te
nemen en er is overigens vernuft genoeg
in onze geldbezitiende klingen om iu
dezan eeD practischen arbeid te kunneu
aanvangen.
Schelden op de kermis baat heel weinig
en is ook zóór goedkoop. Men geve er iets
voor in de plaats en durve daaraan wat
geld te besteden.
pen.*
„Doe zooals je goed vindt, professor,* ant
woordde Tollen. „Natuurlijk blijft het voor
gevallene streng onder ons. Deel mijnheel'
Teil mede, dat ik morgen om acht uur bg
hem zal zijn.*
Toen de schilder was heengegaan, zeid?
Gotenborg tot de beide anderen, die nog in
de kamer waren„Die reebtsverdraaier
heeft ons waaraahlig den heelen avond be
dorven. Wanneer hij geen ongelijk bakent,
dan sta ik als onpartijdige tot ieders dienst.*
„Aangenomen, Gotenberg," antwoordde von
Brank, die zieh nu eveneens gereed maak
te om heen te gaan.
„Gaat ge naar Giesdorf terug?* vroeg
Tollen den landedelman.
Deze overlegde een oogenblik; dan «eid8
hij kort en beslist: „Ik blijf hier, io den
Keizershof sal nog wel een kamer voor mij
open zijn. Zoolang de zaak niet in het reine
is, mjjd ik mijn huis het is beter lóó;
mijn vrouw zal ik een telegram zenden, dat
zaken mij hier honden.*
De sohilder Völker had Teil reeds inde
Leipzigerstraat ingehaald. Beiden step en
in een rijtuig en reden naar de Gentliiner-
straal.
„Wat ben ja in's hemelsnaam toch begon
nen I* riep Völker verwjjlend uit, toen hg
met Teil in diens werkkamer was aangeko
men „hoe moet dat alles we:r in het reine
woiden gebracht?*
„Hier is niets in het reine te brengen,
antwoordde Teil scherp, terwijl hij met
iichtbevende hand de bmp aanstak cd dan
den sohilder zwijgend sigaren en lueifers
toeschoof.
„Maar ik bid ja, waarom zoo bloeddorstig r
Mijnheer tod Brzok beeft ja geen handbreed
in den weg gelegd; ik begrijp je vandaag
niet
Gij zult mij spoedig volkomen begrijpen.
Wilt ce mij je eerewoord geven, dat datgene,
wat ik je «M mocd-eleD, voor e nwig onder
ons zei big*en Dal ge er geen lovende ziel
iets ov<r mlt zeggen?*
De schilder kmk'e.
Neen neen," bleef Teil eindringen, „dat
„eït L? niet tevreden. Ik ve.lang een
RAMT,
Da Rotterdammers hebben 't altijd ver
bazend druk, o, ik weet het. Maar er zou
toch wel wat vrije tijd te vindru wezen
om te maken dat er eens //iets te doen"
was. Zoo suf en zoo eentonig als in RA-
tsrdam het openbaar leven is, is het nergens.
Zoo weinig is het volk hier gewend, dat
het zich zelfs niet ordelijk weet te gedragen
bij een simpel volksconcert, Zaterdagsavonds
op hit Van Alkemadeplein, hoewel 't
gaandeweg wat begint te begrijpsn.
't Snspte er in de eerste maanden niets van
zoo'n concert midden op een plein terwijl
er geen Koningin jarig w«s 1 en 't geval
als een vergissing beschouwend, ging het
gek doen.
Antwerpen heelt óók een Dijvere bevol
king, maar daur weet men wel tijd te
vinden om hel volk eens een feest aan
te bieden. Men is er juist deze week mêi
doende en wie het genoegen hebben de
Antwerpsche openbare feesten te kunneu
meemaken, zullen diep gaan bes-, ff.n hoe
achterlijk Rotterdam is in ziju openbaar
leveD. Als dat eens behoefte haeft aan
muziek, stuurt men het een harmonika,
als dat een zakdoek noodig heeft gooit
men het een dweil toe, als dat ook niet
omkomen kan aan de behoefte tot ont
spanning, geeft men het een kermis.
Als men eens begon te zoeken naar
deugdelijke middelen tot bestrijding en
die tos ging passen, dan ware wellicht de
beruchte R jtterdamsche kermis gauw dood,
of zij was zonder moeite wel af te maken.
Eén uit de vele opmerkingen die er
nu al van deze kermis te maken vallen,
is dat zij aan het volks-liederenboek alweer
geen aanwinst heeft gebracht. Lammer,
geestloozer deun den het /Tolhuis, Tol
huis, kide kiele Tolhuis®, dat het lijflied
is van de 1898ste kermis, hebben we in
lang niet geboord. Alweer een mofEenmop
met leelijke Hollandsohe woorden.
Bij een behomlijk feest komt zeer
waarschijnlijk een behoorlijk lied, zoo'n
kermis verdient niet beter dan «Kom
Kar'linke kom
De eenige origineel, die aan betere
dagen denken deed, was een ouwe straat
zanger, die* de actualiteit betrachtte en
dien 'k o. 8. „de Dreyfns-zaak® bezingen
hoorde, met deze regels als refrein
't Is Dreyfus zi-llif, dien men beschuldigd
[heeft,
Al van een misdaad waar men van rilt
[en beeft,
Al van een landverraad, bd dat door een
[soldaat,
De heele generale staf was kwaad
Deze eenige moppige kermisgast had,
natuurlijk, absoluut geen bijval. De men
schen begrepen hem niet en vonden hem
saai.
Terwijl ik dit schrijf gaat er onder mijD
raam alw<er een joeleude bent voorbij.
Dat gaat van negen uur af zonder ophou
den en 't is nu twaalf. De kroegen mogen
bij extra vergunning tot twee uur open
blijven en dan zal 't nog heel wat moeite
kosten ze te ontruimen ten bate van de
politie-cachots.
We leven in een feeststad
I
beloie.*
„Na, goed Ik beloof je pleeh ig, dat ik
zwijgen zal. Ik belooi bet je bij mijn eer-'
„Goed Luister dan. Die Victorin#, later
mevrouw Teil, met wier gunsten die adellijke
ellendeling zich voedde was mijn moeder.*
Völker deinsde achteruit. „Je moeder!'
„Mijn moederbevestigde Teil. „Begri'pt
ge nu, dat van een verzoening nie s kan
komen? Ik verzoek je, wees mijn getuige. Gij
moet morgen vroeg naar Giesdorf rijden en
van mijn tegenstander genoegdoening voor
mjj verlangen."
De schilder aarzelde. „Dat is toeb ren beroer
de geschiidenis- Mijnheer von Toüen, de
seeondant van den vrijheer, laat u zeggen,
dat hij morgen vroeg, 8 nur, met gelijk doe!
hier bij n zal komen.*
„Das een dabbele nitdogiDg Neen maar,
die is g08d 1 Ik ben de eerst baleedigde,
eerst beb ik satisfactie te verlangen, vóór ik
er aan dank, haar aan anderen te geven.*
„Waarde Tel!," begon Völker, nadat bij een
met groote schreden de ksmer had op en
neer geloopen, „wellicht is hier ook nog e9D
uitweg. To n mijnheer von Brank zijn romaD
mot die dame had, waart gij nog niet gebo-
reD, Mevrouw Vic^oiine was toen nw moe
der nog niet, dat is zo eerst later geworden.*
„Een voortreffelijke logica!' viel de ander
hem ongedaldig in de rede. „Wat zal daar
mede wo den beweren
,Dd ge in 't geheel de verplichting niet
op u behoeft te nemen, voor dingen op te
tred in, die voor nw geboorte gebeurd zijn.*
„Professor," riep Teil heftig, „ge praai
toch niet in ernBt? Of die ongelukkige vrouw
toenmaals mjjne moedor was of niet, komt
niet in aanmerking; voor mij grat het hier
om de tuchtiging van den worsteling vaD
tojnmaals, die de vroaw, die later mijne
motder werd, voor haar gebeele leven el
lendig heeft gemaak'.*
„Em grwetenlooze woesteling? Ja uit
daar nogal van zulke beschuldigingen, waar
voor ge toch eerst de bewijzen behoorde! bij
te brengen.*
„Is de bekentenis van den misdidiger
zelf je niet voldoende
„Misdadiger 1 Wat ik je vragsn w.lde zeg,
Vervolg en Slot.
Nog aliijd staan daar de Edelen op het
veld te midden van het woeste getier,
en overleggen om da plundering verder
te staken en in triomf op den Burgt van
Scagen af te gaan maar nog worden zij
teruggehouden door de weinige nog over
gebleven, maar wanhopig met onbezweken
moed strijdende Scsgerp, dis ttschten aan
dej brandslich ers en moordenaars den
geroofden buit weder te ontnemen en
hen te verdrijven. Al vechten zij als
leeuwen, de groote overmacht der vijanden
maakt het voor die weinige dapperen on
mogelijkwel sneuvelen bij tientallen vaa
des Graven leger door hunne geduchte
slagen, maar telkens moeten cok zij een
offer brengen aan de plundenaa>s, en klein
is het gv tal, dat nog pal staat.
Eensklaps verneemt hun oor te midden
van het ruwe geweld, dat daar rondom
hen heerscht, de melodie van een hun
welbekenden krijgszang. Daar weergalmen
over het ruime veld de tonen en schet
terende klanken der trompet, en, als opnieuw
bezield met verdubbelde kracht,doen de afge
streden dapperen hunne belagers wankelen.
Ontzet staren de Edelen met hunne
ylundenaars, als aan den grond genageld,
naar eene naderende verschijning. De moed
begiat hun te ontzinkeD, en de armen
hangen werkeloos naar beueden.
Te midden van den vuurgloed der
brandende gebouwen, naderde langs de
hooge terp de Jonkvrouwe van Hsrinx-
huizen, fiur eu moedig zet zij zich vast
in het zadel, aan de eene zijde begeleid
door haren ouden grootvader, den Edelen
Hr. van Hariuxhuizen, en aan de andere
zijde door hunnen bevrijder, den dapperen
Poedestaat van Scagsn, gevolgd door
Hoogwoudeen Wijdomsse, benevens eenige
andere Edelen en vazallen. Met ootbloute
zwa rden banen zij zich eenen weg door
alle beletselen. Hetcarmozijn rood blazoen
der banier met de zilveren leliën en de
roos van Scagen blinken met verhoogden
gloed, door de terugkaatsing dar vl m-
meu, terwijl de geheele stoet allengs
dreigend nadert.
Als versteend staren Egmond en zijne
eedgenooten het schouwspel aan. Dat kan
geen zinsbedrog zijn; wat geest zou zich van
hen meester hebbeu moeten maker, om allen
hetzelfde onverwachte visioen te doen zien
en echter, hoe kon het werkelijk zijn
Die fiere jonge maagd en dia» achtbare
grijsaard, waren zij dan niet achter gien-
dels en sloten onder sterke bewaking op
zijnen Burgt of zouden het hunne gees
ten zijn, die daar uit de vlammen der
biandende gebouwen verrijzen Wie zal
huu dit raadsel oplossen Door dwsze
vrees bevangen, is terstond al hun dartele
overmoed vetdwenen; slechts op lijfsbehoud
bedacht, stijgen zij te paard, en bjvelen
hunnen mannen den aftocht. Hoa vlug
zij hiermede ook te werk gaan, velen
hebben hunnen overmoed reeds met hun
spreek nu niet zoo verbazend overdreven.
Mijnheer von Btank is, dat weet ge evengoed
ais ik, ja, wellicht nog beier, geen woesteling.
Het is geen adellgke leeghoofd,die dooi het
diploma van adel, dat zijn vader hem heelt
verschaft, meent, dat hij de burgerwereld
niet behoeft te achten en haar voor zijn
pleiziertjes meent te mogen gebraiksn. Wat
hij ons van zijn leven en van die vrouw verteld
heeft, is voor u nog geen reden, om bem een
geweteniooze of een misdadiger te noe-
msn. Ik beb slechts zooveel gehoord,
dat hij mevrouw Victorine hartstochtelijk
heeft liefgehad en dat hij eveneens door
haar zeer hartelijk is bemind geworden.
Waartoe die hartstocht heeft gevowd, weten
wij beiden niet, dat heeft de vrijheer mei
geen woord aangeroerdhij is nog wel zóó
goed opgevoed, dat hij zjja vroegere bemin
de niet aan den spot zijner vrienden lal over
leveren."
„En na zal ik hem zeker nog om veront
schuldiging moeien smeeken oo dank zeggen,
dat bij zoo goed is geweest zijn adellijks
gunsten te wijden aan de vrouw dio mjjne
moeder is geworden? Waarde prof ssor,
gij meent het bepaald heel goed, maar sp tar
elk verder woord en breng mijn uitdaging
naar Giesdorf over.*
„Da vrjjheer woont in den Keizershof tot
dat da zaak is afgeloopen.
„Des te beter, dan doe ik d nog minder
moeite aan.*
Alle ra'dere pogingen van Völker om zijn
vriend andere gedachten te doen verkrijgen,
of om verioi te krijgen on mijnbeer von
Brank do verhoodiog taesohen Viotorine en
Teil te mogen maedeslen, waren tevergeefs.
Bij kreeg geen verlof en daar bij door zjjn
eerewoord was gebonden, moest h j zwijg-jn
Mei de belo te alles te zullen volbreng n,
trok bij zich eindelijk terug en begaf zieh,
daar het reeds tgd was geworden om Daar
bed te gaan, naar zijne woning.
Esrst na middernacht legde Teil zich ter
raste, maar geen verkwikkende slaap deed
zijne sneljagende polsen bsdaardar kloppen.
Ean vervelende gadaehtenjacht rende üem
door bet hoofd: beeld voor beeld kwam
voor zijn geestesoog en wanneer hij
leven geboet, en nog worden zij door de
vazallen van Scagen gedeeltelijk belet
hunne vlucht te volvoeren, want menig
Edelman, die gereed staat zijnen vost in
den stijgbeugel te zetten, valt als eeu lijk
naBst zijn steigerend ros neder.
De Hser van Scagen eD de zijnen
hebbsn eenigen lijd noodig, om het too-
neel van verwoesting te overzien, en de
moedige, maar geheel afgestreden dorpers
rondom zich te verzamelen en hen moed
in te boezemen Met levendig gejuich
wordt hij door allen begroet en de onver
wachte, schijnbaar zoo wondeie verschij
ning van hnnne aanstaande meesteres, de
oveia zoo beminde jiukvrouwe van
Harinxhuizsn, met haran Edelen groot
vader, hier op het tooneel des oorlogs en
der verschrikking, voorspelt huu eene
goede uitkomst van den snijd.
Van dat oogenblik maken Egmond en
andere Edelen gebruik, om, met achterla
ting van allen buit, met hunne vazallen
terug te trekken. De wagens en karien,
die tot overbrenging van den buit moesten
dienen, worden gebruikt voor de gewonde
en gfsuenvtlde Edelen, en zoo trekken zij
af. Hoe ook door den gedachten tegen
stand der bewoaeis van ScageD, en de
hun altijd nog onverklaarbare verschij
ning uit het veld geslagen, is naar hun
ne meening hunne macht wel zóó groot
en geducht, dat de weiuige Westfriesche
Edelen, met hun klein getal vazallen en
strijdbare dorpers, het niet zulLn wagen
hen te achtervolgen; maar anders dachten
de Hr. van Scagen en de overige West
friesche Edelen daar overzoo gemakkelijk
zouden Egmond en zijue medeplunderaars er
niet afkomen. Geen gunstiger oogenblik
dan nu, om des Graven macht te breken,
en grootendeels ta vernietigen. Daarenboven
zou de dappere Poedestaat van ScageD,
nimmer beter voldoening kunnen eischeu
van Egmond over diens gepleegde snood
heid ten aanzien van zijne verloofde, de
jonkrrouwe van Haiinxhuizen, en haren
grijzen grootvader.Daarom worden spoedig
allen bijeenverzameld, om dea vijand ach
terna te zetten.
Bij het hiervoren genoemde Witsmeer-
zwin worden zij ingehaald en in hunnen
aftocht terug gehouden. Nu stellen zich
de Graftlijken dadelijk in slagorde, om de
Wesifriezen af te weren en aauvankelijk
gelooven zij daarin spoedig te zullen sla-
geo, maar de verbitterde Westfriezen geven
geen kwartiervreeselijk wordt er iu het
donker van den nacht van w êrskauten
gestreden. Wel is de mist nu opgetrokken
en de lucht verheldeid, maar nog is het
in 't holst vsn den nacht, en aktlig wordt
het tooneel van slachting bijgelicht door
de vlammen van het op een kleinen afstand
nog brandende Scagen. Met ongelooflijke
kracht werpen zich de weinige Westlriezen
op de Kennemer Edelen en het Grafelijke
legervan beide zijden vallen bij tiental
len tegelijk. In afwachting van de hulp,
die nu welira van de te Winkel en
Nydorp gelegerde krijgslieden zal komen
opdagen, durven de Westfriezin de koen-
sta waagstukken ondernemen. Intusschen
hebban ook de Kennemer Edeleo reeds
renboden naar den Graaf te Schoorl afge-
een beeld nauwkeuriger wi'de bekjjken, was
hot als in een kaleidoskoop, om
dadtlijk door een andere verscbjjniog te
worden opgevolgd. Eu al dia bealtcnis-
sen waren dezelfde personen steeds de vrij
heer, sijn doohter, de gasten van den Kei-
iershof, en zijn moeder. In het jaar 1861,
hij was i08n even onder dan twee jaar,
had hij zijn moeder voor de laatste maal
gezien, maar zijn herinnering had
nog steeds dat beeld bewaard en ook heden
was bet nog niet verbleekt. Hij zag een
jong, mooi vrouwtje, met donker haar en een
pa*r oogen, die als twee diamanten sehit-
lerden, en die oogen vestigden ziob vol ver-
wach ing op hem, als vroegan ze: „Zult gij ook
nw moeder verlaten Wilt gij haar naam ver
dedigen? Haar eer redden?* Barmhartige God!
Kon hij dat dan? Had cijn moeder haar eer
niet verloren, waarvoor hij zich als verdedigsr
had opgeworpen Wag niet zijne moeder
een lichtvaardige, slectre vrouw geweest, en
had hg niet alle redon om te zwijgen en het
hoo'd te baigen van sohaam.'e
Hij balde de vnisten op de dekens van
zijn bed, hij stiet die dekens van stioh weg
om de knebende borst te ontbloo'en en zoo
doende een weinig verkoeling te brijgen in
de koortshitte die hem verteerde. En waoneer
zijne moeder esn verlorene was geweest?
't was hem hetzelfde, dan wilde
hij haar tenminste wreken op dsng na, die
baar zoo lichtzinnig haar plicht als gehuwde
vronw bad dom vjrgaten. Ook de wraak
was esn plicht, dien hij, als Vietorine's zoon,
moest volbrengen.
Daar dook het beeld van esn sierlijk,
aanminnig wezentje voor hem op Ellen I
Dat zoete bloenknopje, dat aan den eeuwen
ouden, maar waaracbijnlijk zeder.vnilen a'am
der Biünk s was ontloken. Wanneer ik nw
vader in een tweekamp dood, dan zijt gij
voor mg voor altijd ver'oreD, en wannier
bi) mij neersobiot, nn, dan kent ge mij,
tenminste wanneer ik n niet werkelijk on
verschillig ben, heimelijk oen traan wijden
Onsin is dat allemaal, veo ondirbrak hij
zijn eigen gsdaoblengmg, het zal haar wel
pleob'ig onverschillig zyn, of William Teil
nog langer in bet licht der son wandel', of