Brie™ uil ie Maassiaö. Sint ViBCBntsnaülit Boerenbloed. Zondag 20 Augustus 1899. 43ste Jaargang Uo. 3443. tweede blad. FEUILLETON. ren-* te Schagen in 1168. Rotteidam, 15 AuguBtus 1899. CLXXXIX. Toen we verleden jaar op Koninginne dag rech'-genoeglijk gevolkefeest hidden, werd door den heer Gerretson, het raads lid dat den dichterlijken aanleg van een Tollens heeft en in hetzelfde artikel ,doet' als Tollens, de rake opmerking gemaakt, dat bij zoo'n feest de gemeente de degelijke brave gastvrouw is en dat bij de kermis diezelfde gemeente niets oneer is dan de dienstmeid die, als 't, afgeloopen is, de gasten uitlaat en de fooitjes opstrijkt I De raad had daarin erg veel plezier, maar, als er een voorstel komen zal om de kermis af te schaffen, zul bij dit onge twijfeld verwerpeu. De raad in zijn groote meerderheid is kermisgezind en de bargerij, in misschien nog grootere meerderheid, is het ook. Zóó ingegroeid in ons volksleven is deze herrie-jaarmarkt, dat zij er niet dan met geweld uit losgemaakt kaa wor den, en wie zal dat operatieproces aan durven E:o anti-revolu'ionnaire raad zéker, maai om een eventuëele afkeuring van de kermis zal deze burgerij zich wel geen aLti-revolutionnairen raad aanschaffen En zoo stam dan nu weer, verspreid over het schunnige Koolasch-plein nabij de Veemarkt, een massa kramen en tenten eD spellen in rijen opgebouwd tot een ker- misstadjp, waar de burgerij, voor een groot deel, haar last in jolen en stoeien met geweldige drukte uitviert; waar zij host en tiert en danst en gilt en de kramen in en uit sliert, zich bedwelmt met mu ziek van slechtgestemde instrumenten en krijsebends orgels, mit koud bier en on gare poffertjes, met gore clowns en mis geboren wezenswaar zij in eukele-daag- sche-lnfde mint en koost en wulpsche omhelzingen bedrijft, waar zij haar karak ter van bedaard-overlegzame, werkende burgerij verliest en een onappetitelijke furie wordt, in h lsche herrie gierend, niets sympathieks meer heeftwaar zij alzoo haar jaarlijksch feest viert, dat de ge meente met serviele berusting aankijkt, om de fooitjes straks op te strijken, l)it is inderdaad geen feest meer voor onze tijden. Dit is heelemaal geen feest, dit is een /uitzieken" van een zweer in onze volksopvattingen. Men moet, dunkt me, al een heel kleine gedachte van het volk hebben, als men serieus aanneemt, dat in de beruchte week der bacchanaliën het volk werkelijk geniet, dat het heusch voldaan is als het straks met leege zakken en stuk gezopen en ziek gehoste lichamen aan het uitrusten en het overdenken gaat. NeeD, dit is het niet. Het maakt zich voldaanheid wijs om het leedwezen over zóóveel kleingegooid geld niet al te pijn lijk te voelen. Zoo'n kermis als die in Rotterdam ook thans weder gevierd wordt, kan geen voldaanheid geven. Wie er met wat overleg in rondkijkt, moet dit toch wel begrijpen. 7. Een oogenblik zaten allen verblufl na den uitval van Teil. „Mijnheer!* riep baron von Branie woedend uit. Hij was opgespron gen en stond nu eveneens kaarsrecht tegen over ijjn beleediger. „Bij U schjjnt de wijn te werken. Gij zult van mij hoo- „Gij vbb mjj eveneens,* gaf Teil snuivend van woede terug. Dan wendde bij ziob naar de deur en verliet met daverende schreden bet vertrek. „Hg fs dronken,* zeide Tollen legen de nog steeds zeer in de war zijnde beeren. „Wanneer gij het mij toeslaat, rajjnheer von Brenk, dan krijg ik die geschiedenis wel weer in orde, zoodra hij maar weer nuchter is-* Mijnheer von Brank zeide den ritmeaster denk. Goed, Tollen, doa alsof het voor n zelf wa* Wanneer bij z{jn verstand niet wil ge- bruiken.dan verhing je genoegdoening, bloe dige genoegdoeningik laat al het verdere aan je over.* En met de hand over het voorhoofd strijkend, voegde hij er nadenkend aan toe: ,Ik begrijp dien man niet; is hg dan zoo'n heilige boon, dat hem een o schuldig romannetje «oo uit de vo g brengen kan? Ot wil bij ongenoegen met mg hebben? Maar waarom? Wat heb het woord, ,ik heb dezelfde meening a s de ritmeester, do goede Teil moet te veel ge dronken hebben, anders is zgn optreden niet te verklaren.» En zieh tot ToTn wendende: .Slaat gehetmjjtoe, dat ik Tel naga en «org draag, dat bg goed en w thuis komt? Ik boop, dat alles tot wederzgdsche tevredenheid mag afloo- Ik zag Maandagavond, laat thuis komend, op een stoep in de Ditrgaardelaan een jon gen zitten en een meisje, die elkaar mis schien „op een advertentie" gevonden had- den, of op een avond, Hoogstrasttlanee- rende, plots hadden liefgekregen. Z» waren uitgeweest". De jongen Zit te slapen, zijn hoofd hing slap op zijn borat, de dezen avoud ingenomen verver- schingeu vloeiden over zijn kleeren tot op den grond, zijn mond en zijn schoenen evenzeer bespattend. Hst meisji dat naast hem zaf, eea aardige brun. tte, zat hem aan te kijken en hem te beklagen met heusche deelneming. Medelijdend streek zij hem door de groezelige haren en beklaagde hem vriendelijk. De jongen gaf geen antwoord, kermde van benauwdheid, maar hief 't besmeurde hoofd üiet tot haar op. Htt mebj'e zat naar dit misselijk-vies wezen te kijken. Zóó was het einde van hair eereten kermisavond, waarntar zij met zóó zeel verwachting had uitgetuurd. Veel pret hebben met den jongen van haar keuze, die zich als meneer kleedde en een goedgevulde beurs had. En nu dit, reeds den eersten avond Liat men zich nu toch heusch niet Enger wijsmaken dat men, met zoo'n ongure pret toe te staan, de burgerij plezier doet. Alle motieveD, die ik ooit vóór de kermis heb honreu gebruiken, ledsn aan hunne onjuistheid. 't Kan wezen dat kermissen op khinere plaatsen, in haren pittoresken eenvond, iets hebben dat geestig is, dat wel boeit en interesseert, in Rotterdam is een ker mis uit de zeden en uit den tijd. Geen beter symbool weet ik er voor, dan ééa hsrer meest geziene ornamenten een varken met zes pooten! De fout is, dat zij eigenlijk nooit naar behooren bestiedeu is. Argumenten van een leegte als uit het kamp der tegen standers komen, veelbedoelende, maar niets zeggende beweringen eu beschuldigingen kunnen haar 'bij de nog talrijke voorstan ders geen kwaad doen. A's men haar eens met feiten bestreed, als men er eens iets voor iu de plaats zocht? Haar zonder me r af te schaffen zou, welbeschouwd, ten daad van hardheid wezen, die trouwens niet zonder protest zou blijven. Als men eens door geduldig-volgehou den werken bij de gansche burgerij de overtuiging wist te brengen dat er nog wel anders te feesten is, dan met hos- partijen io een van stof en walm en stank overvulde leegte tusschen )ijen kramsn. Als men eens, biet door een enkele, maar door meerdere fetsten, ingericht door ver standige, geestige menschen, het verschil gevoelen deed Als men eers een „veree- nigiug tot daadwerkelijke bestrijding van de kermis* oprichtte Er zou wel geld bijeen te brengen wezen om proeveB te nemen en er is overigens vernuft genoeg in onze geldbezitiende klingen om iu dezan eeD practischen arbeid te kunneu aanvangen. Schelden op de kermis baat heel weinig en is ook zóór goedkoop. Men geve er iets voor in de plaats en durve daaraan wat geld te besteden. pen.* „Doe zooals je goed vindt, professor,* ant woordde Tollen. „Natuurlijk blijft het voor gevallene streng onder ons. Deel mijnheel' Teil mede, dat ik morgen om acht uur bg hem zal zijn.* Toen de schilder was heengegaan, zeid? Gotenborg tot de beide anderen, die nog in de kamer waren„Die reebtsverdraaier heeft ons waaraahlig den heelen avond be dorven. Wanneer hij geen ongelijk bakent, dan sta ik als onpartijdige tot ieders dienst.* „Aangenomen, Gotenberg," antwoordde von Brank, die zieh nu eveneens gereed maak te om heen te gaan. „Gaat ge naar Giesdorf terug?* vroeg Tollen den landedelman. Deze overlegde een oogenblik; dan «eid8 hij kort en beslist: „Ik blijf hier, io den Keizershof sal nog wel een kamer voor mij open zijn. Zoolang de zaak niet in het reine is, mjjd ik mijn huis het is beter lóó; mijn vrouw zal ik een telegram zenden, dat zaken mij hier honden.* De sohilder Völker had Teil reeds inde Leipzigerstraat ingehaald. Beiden step en in een rijtuig en reden naar de Gentliiner- straal. „Wat ben ja in's hemelsnaam toch begon nen I* riep Völker verwjjlend uit, toen hg met Teil in diens werkkamer was aangeko men „hoe moet dat alles we:r in het reine woiden gebracht?* „Hier is niets in het reine te brengen, antwoordde Teil scherp, terwijl hij met iichtbevende hand de bmp aanstak cd dan den sohilder zwijgend sigaren en lueifers toeschoof. „Maar ik bid ja, waarom zoo bloeddorstig r Mijnheer tod Brzok beeft ja geen handbreed in den weg gelegd; ik begrijp je vandaag niet Gij zult mij spoedig volkomen begrijpen. Wilt ce mij je eerewoord geven, dat datgene, wat ik je «M mocd-eleD, voor e nwig onder ons zei big*en Dal ge er geen lovende ziel iets ov<r mlt zeggen?* De schilder kmk'e. Neen neen," bleef Teil eindringen, „dat „eït L? niet tevreden. Ik ve.lang een RAMT, Da Rotterdammers hebben 't altijd ver bazend druk, o, ik weet het. Maar er zou toch wel wat vrije tijd te vindru wezen om te maken dat er eens //iets te doen" was. Zoo suf en zoo eentonig als in RA- tsrdam het openbaar leven is, is het nergens. Zoo weinig is het volk hier gewend, dat het zich zelfs niet ordelijk weet te gedragen bij een simpel volksconcert, Zaterdagsavonds op hit Van Alkemadeplein, hoewel 't gaandeweg wat begint te begrijpsn. 't Snspte er in de eerste maanden niets van zoo'n concert midden op een plein terwijl er geen Koningin jarig w«s 1 en 't geval als een vergissing beschouwend, ging het gek doen. Antwerpen heelt óók een Dijvere bevol king, maar daur weet men wel tijd te vinden om hel volk eens een feest aan te bieden. Men is er juist deze week mêi doende en wie het genoegen hebben de Antwerpsche openbare feesten te kunneu meemaken, zullen diep gaan bes-, ff.n hoe achterlijk Rotterdam is in ziju openbaar leveD. Als dat eens behoefte haeft aan muziek, stuurt men het een harmonika, als dat een zakdoek noodig heeft gooit men het een dweil toe, als dat ook niet omkomen kan aan de behoefte tot ont spanning, geeft men het een kermis. Als men eens begon te zoeken naar deugdelijke middelen tot bestrijding en die tos ging passen, dan ware wellicht de beruchte R jtterdamsche kermis gauw dood, of zij was zonder moeite wel af te maken. Eén uit de vele opmerkingen die er nu al van deze kermis te maken vallen, is dat zij aan het volks-liederenboek alweer geen aanwinst heeft gebracht. Lammer, geestloozer deun den het /Tolhuis, Tol huis, kide kiele Tolhuis®, dat het lijflied is van de 1898ste kermis, hebben we in lang niet geboord. Alweer een mofEenmop met leelijke Hollandsohe woorden. Bij een behomlijk feest komt zeer waarschijnlijk een behoorlijk lied, zoo'n kermis verdient niet beter dan «Kom Kar'linke kom De eenige origineel, die aan betere dagen denken deed, was een ouwe straat zanger, die* de actualiteit betrachtte en dien 'k o. 8. „de Dreyfns-zaak® bezingen hoorde, met deze regels als refrein 't Is Dreyfus zi-llif, dien men beschuldigd [heeft, Al van een misdaad waar men van rilt [en beeft, Al van een landverraad, bd dat door een [soldaat, De heele generale staf was kwaad Deze eenige moppige kermisgast had, natuurlijk, absoluut geen bijval. De men schen begrepen hem niet en vonden hem saai. Terwijl ik dit schrijf gaat er onder mijD raam alw<er een joeleude bent voorbij. Dat gaat van negen uur af zonder ophou den en 't is nu twaalf. De kroegen mogen bij extra vergunning tot twee uur open blijven en dan zal 't nog heel wat moeite kosten ze te ontruimen ten bate van de politie-cachots. We leven in een feeststad I beloie.* „Na, goed Ik beloof je pleeh ig, dat ik zwijgen zal. Ik belooi bet je bij mijn eer-' „Goed Luister dan. Die Victorin#, later mevrouw Teil, met wier gunsten die adellijke ellendeling zich voedde was mijn moeder.* Völker deinsde achteruit. „Je moeder!' „Mijn moederbevestigde Teil. „Begri'pt ge nu, dat van een verzoening nie s kan komen? Ik verzoek je, wees mijn getuige. Gij moet morgen vroeg naar Giesdorf rijden en van mijn tegenstander genoegdoening voor mjj verlangen." De schilder aarzelde. „Dat is toeb ren beroer de geschiidenis- Mijnheer von Toüen, de seeondant van den vrijheer, laat u zeggen, dat hij morgen vroeg, 8 nur, met gelijk doe! hier bij n zal komen.* „Das een dabbele nitdogiDg Neen maar, die is g08d 1 Ik ben de eerst baleedigde, eerst beb ik satisfactie te verlangen, vóór ik er aan dank, haar aan anderen te geven.* „Waarde Tel!," begon Völker, nadat bij een met groote schreden de ksmer had op en neer geloopen, „wellicht is hier ook nog e9D uitweg. To n mijnheer von Brank zijn romaD mot die dame had, waart gij nog niet gebo- reD, Mevrouw Vic^oiine was toen nw moe der nog niet, dat is zo eerst later geworden.* „Een voortreffelijke logica!' viel de ander hem ongedaldig in de rede. „Wat zal daar mede wo den beweren ,Dd ge in 't geheel de verplichting niet op u behoeft te nemen, voor dingen op te tred in, die voor nw geboorte gebeurd zijn.* „Professor," riep Teil heftig, „ge praai toch niet in ernBt? Of die ongelukkige vrouw toenmaals mjjne moedor was of niet, komt niet in aanmerking; voor mij grat het hier om de tuchtiging van den worsteling vaD tojnmaals, die de vroaw, die later mijne motder werd, voor haar gebeele leven el lendig heeft gemaak'.* „Em grwetenlooze woesteling? Ja uit daar nogal van zulke beschuldigingen, waar voor ge toch eerst de bewijzen behoorde! bij te brengen.* „Is de bekentenis van den misdidiger zelf je niet voldoende „Misdadiger 1 Wat ik je vragsn w.lde zeg, Vervolg en Slot. Nog aliijd staan daar de Edelen op het veld te midden van het woeste getier, en overleggen om da plundering verder te staken en in triomf op den Burgt van Scagen af te gaan maar nog worden zij teruggehouden door de weinige nog over gebleven, maar wanhopig met onbezweken moed strijdende Scsgerp, dis ttschten aan dej brandslich ers en moordenaars den geroofden buit weder te ontnemen en hen te verdrijven. Al vechten zij als leeuwen, de groote overmacht der vijanden maakt het voor die weinige dapperen on mogelijkwel sneuvelen bij tientallen vaa des Graven leger door hunne geduchte slagen, maar telkens moeten cok zij een offer brengen aan de plundenaa>s, en klein is het gv tal, dat nog pal staat. Eensklaps verneemt hun oor te midden van het ruwe geweld, dat daar rondom hen heerscht, de melodie van een hun welbekenden krijgszang. Daar weergalmen over het ruime veld de tonen en schet terende klanken der trompet, en, als opnieuw bezield met verdubbelde kracht,doen de afge streden dapperen hunne belagers wankelen. Ontzet staren de Edelen met hunne ylundenaars, als aan den grond genageld, naar eene naderende verschijning. De moed begiat hun te ontzinkeD, en de armen hangen werkeloos naar beueden. Te midden van den vuurgloed der brandende gebouwen, naderde langs de hooge terp de Jonkvrouwe van Hsrinx- huizen, fiur eu moedig zet zij zich vast in het zadel, aan de eene zijde begeleid door haren ouden grootvader, den Edelen Hr. van Hariuxhuizen, en aan de andere zijde door hunnen bevrijder, den dapperen Poedestaat van Scagsn, gevolgd door Hoogwoudeen Wijdomsse, benevens eenige andere Edelen en vazallen. Met ootbloute zwa rden banen zij zich eenen weg door alle beletselen. Hetcarmozijn rood blazoen der banier met de zilveren leliën en de roos van Scagen blinken met verhoogden gloed, door de terugkaatsing dar vl m- meu, terwijl de geheele stoet allengs dreigend nadert. Als versteend staren Egmond en zijne eedgenooten het schouwspel aan. Dat kan geen zinsbedrog zijn; wat geest zou zich van hen meester hebbeu moeten maker, om allen hetzelfde onverwachte visioen te doen zien en echter, hoe kon het werkelijk zijn Die fiere jonge maagd en dia» achtbare grijsaard, waren zij dan niet achter gien- dels en sloten onder sterke bewaking op zijnen Burgt of zouden het hunne gees ten zijn, die daar uit de vlammen der biandende gebouwen verrijzen Wie zal huu dit raadsel oplossen Door dwsze vrees bevangen, is terstond al hun dartele overmoed vetdwenen; slechts op lijfsbehoud bedacht, stijgen zij te paard, en bjvelen hunnen mannen den aftocht. Hoa vlug zij hiermede ook te werk gaan, velen hebben hunnen overmoed reeds met hun spreek nu niet zoo verbazend overdreven. Mijnheer von Btank is, dat weet ge evengoed ais ik, ja, wellicht nog beier, geen woesteling. Het is geen adellgke leeghoofd,die dooi het diploma van adel, dat zijn vader hem heelt verschaft, meent, dat hij de burgerwereld niet behoeft te achten en haar voor zijn pleiziertjes meent te mogen gebraiksn. Wat hij ons van zijn leven en van die vrouw verteld heeft, is voor u nog geen reden, om bem een geweteniooze of een misdadiger te noe- msn. Ik beb slechts zooveel gehoord, dat hij mevrouw Victorine hartstochtelijk heeft liefgehad en dat hij eveneens door haar zeer hartelijk is bemind geworden. Waartoe die hartstocht heeft gevowd, weten wij beiden niet, dat heeft de vrijheer mei geen woord aangeroerdhij is nog wel zóó goed opgevoed, dat hij zjja vroegere bemin de niet aan den spot zijner vrienden lal over leveren." „En na zal ik hem zeker nog om veront schuldiging moeien smeeken oo dank zeggen, dat bij zoo goed is geweest zijn adellijks gunsten te wijden aan de vrouw dio mjjne moeder is geworden? Waarde prof ssor, gij meent het bepaald heel goed, maar sp tar elk verder woord en breng mijn uitdaging naar Giesdorf over.* „Da vrjjheer woont in den Keizershof tot dat da zaak is afgeloopen. „Des te beter, dan doe ik d nog minder moeite aan.* Alle ra'dere pogingen van Völker om zijn vriend andere gedachten te doen verkrijgen, of om verioi te krijgen on mijnbeer von Brank do verhoodiog taesohen Viotorine en Teil te mogen maedeslen, waren tevergeefs. Bij kreeg geen verlof en daar bij door zjjn eerewoord was gebonden, moest h j zwijg-jn Mei de belo te alles te zullen volbreng n, trok bij zich eindelijk terug en begaf zieh, daar het reeds tgd was geworden om Daar bed te gaan, naar zijne woning. Esrst na middernacht legde Teil zich ter raste, maar geen verkwikkende slaap deed zijne sneljagende polsen bsdaardar kloppen. Ean vervelende gadaehtenjacht rende üem door bet hoofd: beeld voor beeld kwam voor zijn geestesoog en wanneer hij leven geboet, en nog worden zij door de vazallen van Scagen gedeeltelijk belet hunne vlucht te volvoeren, want menig Edelman, die gereed staat zijnen vost in den stijgbeugel te zetten, valt als eeu lijk naBst zijn steigerend ros neder. De Hser van Scagen eD de zijnen hebbsn eenigen lijd noodig, om het too- neel van verwoesting te overzien, en de moedige, maar geheel afgestreden dorpers rondom zich te verzamelen en hen moed in te boezemen Met levendig gejuich wordt hij door allen begroet en de onver wachte, schijnbaar zoo wondeie verschij ning van hnnne aanstaande meesteres, de oveia zoo beminde jiukvrouwe van Harinxhuizsn, met haran Edelen groot vader, hier op het tooneel des oorlogs en der verschrikking, voorspelt huu eene goede uitkomst van den snijd. Van dat oogenblik maken Egmond en andere Edelen gebruik, om, met achterla ting van allen buit, met hunne vazallen terug te trekken. De wagens en karien, die tot overbrenging van den buit moesten dienen, worden gebruikt voor de gewonde en gfsuenvtlde Edelen, en zoo trekken zij af. Hoe ook door den gedachten tegen stand der bewoaeis van ScageD, en de hun altijd nog onverklaarbare verschij ning uit het veld geslagen, is naar hun ne meening hunne macht wel zóó groot en geducht, dat de weiuige Westfriesche Edelen, met hun klein getal vazallen en strijdbare dorpers, het niet zulLn wagen hen te achtervolgen; maar anders dachten de Hr. van Scagen en de overige West friesche Edelen daar overzoo gemakkelijk zouden Egmond en zijue medeplunderaars er niet afkomen. Geen gunstiger oogenblik dan nu, om des Graven macht te breken, en grootendeels ta vernietigen. Daarenboven zou de dappere Poedestaat van ScageD, nimmer beter voldoening kunnen eischeu van Egmond over diens gepleegde snood heid ten aanzien van zijne verloofde, de jonkrrouwe van Haiinxhuizen, en haren grijzen grootvader.Daarom worden spoedig allen bijeenverzameld, om dea vijand ach terna te zetten. Bij het hiervoren genoemde Witsmeer- zwin worden zij ingehaald en in hunnen aftocht terug gehouden. Nu stellen zich de Graftlijken dadelijk in slagorde, om de Wesifriezen af te weren en aauvankelijk gelooven zij daarin spoedig te zullen sla- geo, maar de verbitterde Westfriezen geven geen kwartiervreeselijk wordt er iu het donker van den nacht van w êrskauten gestreden. Wel is de mist nu opgetrokken en de lucht verheldeid, maar nog is het in 't holst vsn den nacht, en aktlig wordt het tooneel van slachting bijgelicht door de vlammen van het op een kleinen afstand nog brandende Scagen. Met ongelooflijke kracht werpen zich de weinige Westlriezen op de Kennemer Edelen en het Grafelijke legervan beide zijden vallen bij tiental len tegelijk. In afwachting van de hulp, die nu welira van de te Winkel en Nydorp gelegerde krijgslieden zal komen opdagen, durven de Westfriezin de koen- sta waagstukken ondernemen. Intusschen hebban ook de Kennemer Edeleo reeds renboden naar den Graaf te Schoorl afge- een beeld nauwkeuriger wi'de bekjjken, was hot als in een kaleidoskoop, om dadtlijk door een andere verscbjjniog te worden opgevolgd. Eu al dia bealtcnis- sen waren dezelfde personen steeds de vrij heer, sijn doohter, de gasten van den Kei- iershof, en zijn moeder. In het jaar 1861, hij was i08n even onder dan twee jaar, had hij zijn moeder voor de laatste maal gezien, maar zijn herinnering had nog steeds dat beeld bewaard en ook heden was bet nog niet verbleekt. Hij zag een jong, mooi vrouwtje, met donker haar en een pa*r oogen, die als twee diamanten sehit- lerden, en die oogen vestigden ziob vol ver- wach ing op hem, als vroegan ze: „Zult gij ook nw moeder verlaten Wilt gij haar naam ver dedigen? Haar eer redden?* Barmhartige God! Kon hij dat dan? Had cijn moeder haar eer niet verloren, waarvoor hij zich als verdedigsr had opgeworpen Wag niet zijne moeder een lichtvaardige, slectre vrouw geweest, en had hg niet alle redon om te zwijgen en het hoo'd te baigen van sohaam.'e Hij balde de vnisten op de dekens van zijn bed, hij stiet die dekens van stioh weg om de knebende borst te ontbloo'en en zoo doende een weinig verkoeling te brijgen in de koortshitte die hem verteerde. En waoneer zijne moeder esn verlorene was geweest? 't was hem hetzelfde, dan wilde hij haar tenminste wreken op dsng na, die baar zoo lichtzinnig haar plicht als gehuwde vronw bad dom vjrgaten. Ook de wraak was esn plicht, dien hij, als Vietorine's zoon, moest volbrengen. Daar dook het beeld van esn sierlijk, aanminnig wezentje voor hem op Ellen I Dat zoete bloenknopje, dat aan den eeuwen ouden, maar waaracbijnlijk zeder.vnilen a'am der Biünk s was ontloken. Wanneer ik nw vader in een tweekamp dood, dan zijt gij voor mg voor altijd ver'oreD, en wannier bi) mij neersobiot, nn, dan kent ge mij, tenminste wanneer ik n niet werkelijk on verschillig ben, heimelijk oen traan wijden Onsin is dat allemaal, veo ondirbrak hij zijn eigen gsdaoblengmg, het zal haar wel pleob'ig onverschillig zyn, of William Teil nog langer in bet licht der son wandel', of

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1899 | | pagina 5