m
w
december 1899.
Boerenbloed.
lil
De Thee-avondjes bij
M. A. G. fóus.
FEUILLETON.
Binnenlandsch Nieuws.
1J'
•i t
V. Stialman en ik met ons beien,
Hebben het goeie uit alle partijen,
Tot democraten en liberalen
Incluis, weten te halen,
VI. Nageslacht, ik waarschuw jealles
Sfamgenomen,
Hoort er brutale couragie toe na Bram
Koypet ter wereld te komen.
Deze zes uhvelUririjmpjes heb ik opge-
I schreven in een landerige bui en voor de
aardigheid aan Bram gestuurd.
Kijk 'ris, ik hou veel van Bram. Ik
vind hem een knappen politicus, een bram,
maar ik kon 't niet beet velen, dat Schap
man 'em zoo oneindig verhiH terwille vao
zijo pitrooiiS-bescheimeude-amendemeuten
op de Ongevallenwet. Als meu daardoor
al een man is, op wien Nederland trotsch
behoort te wezen, mijn hamel, wat is ons
landje dan een landje van pieterige
menschjes
1 ffEn men behoeft waarlijk geen den
Een lastig heer. De grootste man van''t land. minsten aanleg voor vleierij te hebben, om
Birn bambram bram! Zes ulevellen- het luide uit te spreken, dat niet slechts
rijmpjes. Al te bram 1 Zijne Majesteit Kuy- I can Dart" »»■>-- -
per. Van Kol ziet een hopje thee voor de
Ongevallenwet aan. Schaepman had een
dichterlijks bui. Een idéé om er patent
op te nemen.Plannen voor de toekomst.
Staalman en dominé Hugenholtz.
Elk de helft. Een kink in den
kabel. Een pracht gelegenheid
mislukt. Die lastige Van
Kot. Foeifoei, foei
Kuyper lachte. Roosje V,,.
'r mondje rrev.ll™ 18
COURANT
AVUUBJÖ
op 'r mondje gevallen, zei hij. Roosje is
zeker ook de dichteres van die grafschrif
ten
een na.t;: niet sieebts
«.h..1sr
„Pardon, die zijn van oom", ver-
klaarde Roosje en amendementeerde onder
wijl de thee van Van Kol.
Pardon, ze zijn gedeeltelijk van Mal
tatul), zei ik. Vondt u ze aardig p
Nee! Nogal flauw, zei Btst, nogal
gezocht. Maar ik beu rr niet boos ora.
Ik kan wel tegen een grapje.
Dat hoop ik, Bram, zei ik. Ik was
wel wat bang, dat je het grapje v.m Schaep
man wat al te hoog zoudt opnemen.
Volstrekt niet. M'n vrind Schaepman
heeft bnien van dichterlijkheid. En dan
rnott ie iemand bezirgeu. In poëzie of
proza. De Aya Sopbia en Napoleon had
ie al gehad en nu was ik can de beurt.
Ja, als ie 't op rijm had gezet was er wel
een aardig versje van gekomen, da'a vsst.
Maar ik kan er wel tegen, ik iaat me niet
zoo gemakkelijk in de hoogte steken
A/T flnuüP
---y— «u uuugbö SE6K6U
g. uroi uei Parlement, Meneer Kuyper is nogal dik, merkte
geheel het land recht heeft zich te ver- Van Kol op, droog,
heugen over het bezit van zulk een mi... u w
Van Kul is ten lastig hur. n"i Hèrn
naar den tin te maken is even onmogelijk
»la van koffLbooaen thee te zetten,zegt
Roosje altijd.
Van Kol vit altijd. Of ie als kamerlid
de belanu-en van Enschedé tn van Neer
land, mitsgaders Nfêrlandsch-Iudië, waar
neemt, hetzij hii als vrind bij je asn de
theetafel zit, bij heeft altijd wüt.
Dinsdagavond wss ie weer bij me. Hij
en Abram Kuy per.
Da's een raar spannetje aan één thee
(„1 ...1. TT T
cuui neen zicü te ver
heugen over het bezit vao zulk een m m,"
zoo sprak Schaepman.
Kom, kom, kom, dacht ik, laten ze
enz n go.ien vrind Bram nou i iet al te
i/btnw" maker. En om hem te bekoelen
zond' ik hem mijn „gïstschriltjfs."
Een d'g later kwam er een briefje var.
B am, telegramkort „Wij komen zelf
Dinsdag, t ein 5.9."
„Wij*, wat is #wij*, vroeg ik Roosje.
Is dat plural.s rnaj'statieus ffWijj" begint
Bram nu al koninkje te speien, ,/wij, Bram
Kuyper, bij de gratie üods Neerla id's
trots* enz.
Hdusch, ik was uit mijn humeur. Ik
kome zoo'n verblinding niet goed van
mijn anU-reso'utionnairen ytind begrijpen.
Ik peinsde er. leed vee! om hem.
Dinsdagmiddag w>s ik aan trein 5.9.
Eu «wij* "stapten uit. „Wij" waren
'J5"u
r—-•«. »',JJ waren n»t een twintigtal Indiërs plaats krijgen
-/-"«T eeu inee- g[a|[J e.( Van Kol. „Wij" Was dus in onze Kamer, in plaats van twintig
tafel, zult U zeggen. Ja, t kwam heel toe- hft.BSC[) meervoud bedosld «o geen pluralis, Nederlanders,
vallig zoo. Roosje had in de krant een l t.
- orvwj V arv.iui lltrci tut'-
vallig zoo. Roosje hiri in de krant. een
overgenomen lofrede op dezen g'Ootsten man
van Nederland gevonden en me die hardop
voorgel: zen.
Sakkerloot, onze „vrind Bram wordt
hier eventjes door onzen anderen vrind
Schaepman opgekamd, riep ze. Wei, dat
doet me plezier voor 'em.
Ik zat juist te lezen in esn Bundel
Idé'ën vau Multatuli, de grafschriften op
Thorbecke. En, met dien lof voor Bram in
rniju ooren begon ik éék te zingen, te
rijmen, to dichten. Een paar berijmde in
vallen schreef ik op, Kuyperisansche pcëzis
asjeblieft
I. Bram klaagt niet gauw,
1 1 TV»
i. ijuw mei K*u*i I Zoo kwamen we thuis. Roosje zat bij
Maar dit graf is, als de kieswet, die ie Lje th&e en üet zich g acüuselijk door da
tot «tand hielp brengen, wat Dauw. 1:
tot stand hielp brengen, wat nauw,
II. Ik verzoek op mijn standbeeld alleen
mijn naam te schrijven,
Dat wint de moeite nit van het opsommen
van m'n bedrijven.
III. Eminent, eminsnt, eminent, eminent,
Ik knip een doziju ongevallen-amendemen
ten uit één firmament.
IV. Wat me in Aristoteles niet behaagt,
Is dat ie me nooit om raad heeft gevraagd.
goddank. Ik was er blij om.
Je, je zult wel verwonderd wezen
dit Van Kol me komt, z*i Kuyper, maar
ik had er redenen voor. Wij moeten je
spreken. Wij hebben groots planneu,
Nus, je zult er van opkijken.
Zoo zoo, zei ik, lichtelijk wantrou
wend. Stsp dan maar in.
We reden met ons drietjes naar den
haiz.) Nu>'. We spreken niet. Ik kon
het rat 1 n van het rijtuig toch niet over
schreeuwen, Van Kol hed hl maar oog
voor werklieden onderweg die ie blijkbaar
mooie sociaal-democraten ia den dop vond
en Bram, de groot - Bram, dacht. Hij dacht.
Zoo kwamen we thuis. Roosje zat bij
i O-
Maar l t«o we dadelijk met da deur
in huis vallen, ging Kuyper voort., We
komen voor zaken. Kijk 'ris. Je hebt
misschien gelezen, dat Van Kol in de Ka
mer geklaagd heeit over het feit, dat de
Indische zaken worden behandeld door een
vertegenwoordiging, die nitts vau Iodië
afweet en dat hij daarom voorgesteld heeft
ook de inlanders van Java en overig Insu
linde een plaats te geven in de Kamer.
Meneer Vau Kol is eeu lastig heer,
zei Roosje, het tweede kopje thee verzorgend.
Ik heb 't gelezen, zei ik. wEu
En Welnu, raadt je 't niet, zei
Kuyper triomfantelijk. En dat idéé viud
ik vorst lijk, dat idéé moest gep teoteerd
worden. Na eenige overweging ben ik het
met Van Kol eens geworden en ik wil nu
probeereu van de Kame gedaan te krijgen
dat een twintigtal Indiërs plaats krijgeu
in nnip K'" 1
sturac allebei eeD vertegenwoordiger naar
Indië, wii een chnstefijk-deoaocraat, en zij
een democratisch-clirist n.Zij staren dominé
Hugenholtz en wij staren, nou raad eens F
Staalman, riep Roosje.
Juist. Wij sturen Staalman. Staal
man is democratisch aangelegd, Staalman
is christelijk, Staalman heeft verstand van
tabak en dus vsn inlanders, Staalman zal
de apostel van het anti—revolutionnarismo
en van het socialisme in Indië zij". Wat
denk je er vau, Nus r
Nou, ik zcu zeggen, zoo sprak ik
na lang overpeinzen. Ik zon zeggen, dat
het goed is. De keuze is niet zoo slecht
en aangezien Stadman al lang zin heeft
in het postje van Gouverneur-Generaal van
Nederlandsch-Indië dat heeft ie me in
vertrouwen verteld zou dit ook een
mooie gelegenheid voor 'em zijn om op
de hoogte te komen.
Moet ie naar Atjeh ook F informeerde
Roosje listig.
Ja natuurlijk, ook naar Atjeh, be
sliste Kuyper.
Nou, dan viud ik 't ook goed, zei
Roosje. Als ie maar naar Atjeh éék moet.
Zie je, nu zijn we op weg naar den
Helder, zei Kuyper, we moeten ook Staal
man polsen. Dominé Hugenholtz doet het
en nu moeten we ook onzm vriend bepraten.
Hij is de aangewezen man, zei Van
Kol. In de Kamer kunnen we hem missen
en hij zal heel goed van de inlanders voor
de helft anti—revolutionna;ren en voor de
helft socialisten maken.
Als de vooruitstrevend liberalen eens
ontslag namen stelde Roesje voor.
D.t is eeu kwestie vau later orde, UD„ 01J>
antwoordde Kuyper. We mosten nu op de :g <je anti-revolutionnaire
hoofdzaak letten. Als Christen beschouw g08jP- Meer kan ik dus niet
ik de iuLndsrs al3 oiiju broeders en ik
en
beleefd
Toen hadt je Van Kol moeten zien. In
de Kamer davert hij al in een gewoon
discours. Maat nu donderde hij. üs thee
kopjes ratelden op de schoteltjes.
Nee', professor, riep ie, nee. We dee-
len eerlijk. We doen halfjes. Elk tien. En
anders doe ik niet raeê.
Maar amice, wees toch redelijk, suste
Bram. Waarom jullie de helft F
Omdat 't eerlijk ;s
Ik gun je al meer dan een kwart..
Maar daar blijft het bij, In de politiek
is de anti—revolutionnaire leer de eenig—
ontmoeting plaats tusschen den keizer en
de keizerin van Doitschland en hun twee
oudste zoons en onze Koninginnen. De
keizer kwam van zijn bezoek uit Engeland
en keerde naar Berlijn terug.
Vijf minuten voor drie was de „Hohen-
zollern" in zicht achter den havendijk.
Het schip bleef daar liggen, voerend de
Nedeilaodsche vlag in den fokkemsst, den
Keizerlijken standaard in den grooten mast.
Te halfvier aar kwam de trein van het
Loo aan.
De muziek van hel derde regiment
speelde hst /Wilhelmus", de wacht pre
senteerde het geweer.
De Koninginnen werden ontvangen door
den burgemeester en den Commissaris
der Koniugin. Koningin Wilhelmina was
gekleed in blauw fluweelen robe met
zwaar peluche mantel en blauwen hoed
met witte veeren de Koningin-Moeder in
het zwart.
De Koningin inspecteerde de troepen en
onderhield zich daarna met de militaire
autoriteiten. Ouder het gedreun van
35 saluutschoten buiten over de rivier,
begaven zich de Vorstinnen door de ver
sierde gang naar de ponton. De hal, waar
door men ging, stond vol menscheD, die
Hare Majesteiten levendig toejuichten. Ook
toen de Vorstinnen de ponton betraden,
juichte de menigte aan den wal Haar met
warmte toe. Men moest nog eenigea tijd
op de ponton vertoeven voor de Keizerlijke
sloep kwam. Eerst te vier uur arriveerde
hij.
uij
- Pardon, vöorVéerti'en twintigsten anti's Ti™ Grinten over vier kondigden het
n voor zes twintigsten socialist, zei Kuyper neerhalen van de standaardvlag van de
eleefd. Hol™"—
c>
aan je opofferen.
laaf TT rs ?°e °iet minder, zei de
lastige Van Kol.
heeien complimenteeren.
Toen we op ons gemak zaten en Roosje
thee had geschonken, begon Van Kol
het g- sprek.
Die thee vsn u, Juffer Roosje, is me
te warm en Ie slip hoor, er is ts veM
suiker ia en te weinig melk.
Zoo'n ontevreden Kameilid, z i
Ro-sje grim'."che d. U doet of U de
Oagevaller.wet voor heeft!
37.
„Dio logica van ja, Walter, is al hsel valsch,*
oordeelde de vrij heer;, wanneer wij alleen maar
voor diegeneD veraniwoordelijk gijn, die wij
uit eigen keos een ons verbinden, dan moet
ons al hetgeen over onze bloedver wanten
wordt gebabbeld, glad onverschillig zijn; en
waarom dan zoo angstig die gesohi denie van
neef Frits Ie verbergen P En als ga meent,
dat de schurkerijen van dien Frits alle n
aan fijn vader bekend zijn, dan moet ik je
een weinig nit deu droom helpen. Het is niet
onwaarsohjjnlijk, dat in do volgende gerechts
zitting de reohlors zich met dat heer tollen
besig bonden en das zijn geschiedenis in alle
bladen de roede zal doen."
Walter werd roo bleek als eeo doode, soo
trots een groote knak was toegebracht, had
raeïelijden met hem en zij legde daarom haar
band op be^ hoofd van haar jongen,L iat
je door do gemeenheid van je neef niet bui
ten jezelf brengen,- ook aan den edelsten eiam
vormt-zich wel eens een sleobte loot."
MJ-
ter nit.
„Kijk dan je vader maar eens aan," zeide
n mfiMrtAr on U «p .R- icj
over nagedacht, ik had znlk een pijn in
mijn been en Ik keek half uit verveling
naar zijn barnsteenen rommel, dien hij te
koop aanbood; ik geloo', dat ik nog een
p ar onbeduidende zaken van hem h- b ge
kocht. Maar eergister, toen je oom mij vertel
de, dat vijs zoon weer in Daitsehiaod was
geweest, vielen me da schellen van do oo-
gen, klaar herkende ik plotseling in dien
koopman je neef, Frits Stroohow."
„Ie bei mogelijk riep mevrouw
Clars ontzet.
„Barmhartige God kloek het tegelijker
tijd van Ellen s lippen.
„Ge moet o bepaald hebben vergift beste pa
pa," zeide Walter, „d*t is onmogelijk.' Hl
was door schrik zóó bleek g .wo*den, als
bot soivet, v" u" kJ-
op trommelde.
„Ik zon er een eed op durven doen, dat sterven, dan het blanko schild van ons
bij het is geweest. Ik hsd hem sinds rijn fasaiiiewap -n (e besme'ton, maar ge moet
vjjfiiendea of zestiendon jaar niei meer ge- in 't oog houden, dut wa voor daden, door
zien sn ik was hem geheel vergeten; maar anderen bedreven niet veMnt«rnn»J«mir i
.^unovru oescnouw
ik de iul.ndsrs ah rniju broeders eu ik
gun ze dus een plaats iu de vertegen
woordiging.
Eu vroeg ik weer.
Eo P Welnu, om intijds gereed ts
zijo als mijn voorstellen dienaangaande door
de Kamer aangenomen worden
Ja ir>aa', doet de Kamer dat P
Ik heb er hoop op. Ik zal probse-
ren het ministerie te winnen do r het des
noods steun voor L erplicht toe te zeggen.
O, dat zal nus zwaar vallen, maar ook dat
offer wil ik brengen aan onze Indische
broeders. Weluu, om intijds klaar te zijn,
dienen we reeds te overwegen, wat ons te
doeo staat. Ik ken je als een verstandig
man, Nus, en ik won je dus vragen,
wat je ervan deukt. Kijk 'ris, ik heb
met Van Ko! ió6 afgesproken, dat bij van
de twintig Indische plaatsen er zes krijgt KeiZGr Wilhelm te VLISSINGEN.
en wij, ant-—revolutionnaireD, de veertien Zaoals in ons vorig nummer stond ge-
1 >«n w» -"'I— W-J-•> -
uji«ui i* vr aciiU.
ik bet heelema&l niet", riep hij.
Dan hoef je ook niet naar Staalman,
zei Roosje, adrem.
I De lezer bespaart mij 't verder verslag.
1 Beide heeren hadden hnn wil, beide heeren
gaven elkaar niets toe. 't Werd een for-
meele ruzie.
Die lastige Van Kol ook.
Was er eeo mooie gelegenheid ouh Staal
man Daar Atjeh te krijgen en mislukt die
door de lastigheid van Van Kol. Foei,
foei, foei
v «wa ivuxjuigüGU nel
van de standaardvlag van de
Hohenzollarn, dat de Ke;'er van boord
was gegaan.
Kwart over vier landing van den Keizer,
de Keizerin, de twee Prinsen.
De Keizer, gekleed in admiraalsaniform,
drukte beide Koninginnen de hand. Bij
het opgaan bood de monarch de jonge
Koningin den arm. Groot gejuich ovetal.
De Keizer liep daarna weer stram
militair naast Hare Majesteit, de Koningin-
Moeder volgde met de Keizerin, de
Prinsen daarna.
De stoet b3gaf zich langs den aange
geven weg naar het perron.
In een gereserveerd locaal werd een
zoogenaamde thé gebruikt.
Ruim yijf nur verschenen de Keizer
"Ziin 3- rr
ivui Ruim vijf uur verschenen de Keizer
Nu werd ook Bram kwaad. //Dan doé me* z'jn ta,nilie en de Koninginnen. Onze
betjieelemaal niet", riep hii. vorstinnen leidden Ffn». 1
J r*r u"uailDUj UB Tarnen
audereo. We zullen sikaar helper). We
IJ 1 uutuuier scona ge-
i^el^Jiad Woensdag jl. te Vlissingen een
ik je kannen felieiteeren, zusje."
Mevrouw Clara lachte zg verheugde zioh
over da verzoening tusschen broer en zaster
en over den lof, dien Walter den braven
Jast gaf.
Mijnbeer von Bank vrog ovenwei:
«o uuuingiunen. Unze
vorstinnen leidden Haar Keizerlijke gasten
naar dcu trein. Het afscheid was hartelijk,
evenals de begroeting bij het komen. Men
bleef zich onderhonden door de geopende
portiereu* Onder gejuich reed de trein af.
Daarna begaven zich ook de Konin
ginnen in Haar trein voor de terugreis.
Weder werd de kreet van geestdrift
gehoord onder de kappingeD,daarbuiten van
ver bulderden de kanonnen het ge
wei dig saluut.
T y p h u 8.
Reeds maanden lang heerscht deze ge
vreesde ziekte iu LEERDAM, nu eens
weer in meerdere, dan weder in miudere
mate" Iu één huisgezin werden dezer dagen
b.v. vader, aioeder en zoon aangetast, waar
van eerstgenoemde reeds is overleden.
.«u oieuuitj luor." Mijnbeer von Brank vrosg evenwel
Mtar de openlijke schandalen!1' riep Wal- „Waarmede heeft Jast die bijzondere gnnst
nit.
I s>ewnnn«n V*
mu Jï-
gewonuen P'
j- .—u. eau. aan,- zeide #M0t alles, wat hij zegt en doet Nog
zijn moader en hief zijn hoofd op, „het iz kort geleden weer hij had Ellen jnist
hem immers geen ernst." rij-les gegeven toen ik hem vroeg,waar-
.Zekar niet, mijn jongen," antwoordde de mede ik de sohuld, waarin ik bjj hem ge-
oude heer, dio den schuwen blik van Walter j raakt was, kon afdoen, gaf hij ten antwoord
warm on vriendaljjk beantwoordde, „ik wilde ^Voor wat men gaarne doet, mijoheerWalter,
je sleonts toonen, waarloe men komen kan daarvoor behoeft men geen loon of dank
ais mm de dingen overdrijft." .oor mij was het een vreogde en een eer,
_.T« «-a 1 aw zuster onderrichtte mogen geven." Hjj
zeide dat zoo warm, zoo oprecht, dat hij
rugn hart er goheel door heeft gewonnen. Eu
daarbij heeft hij geen middelen, anders zon
hij wel zelfstandig leven en niet afhankeijjk
blijven van den jastitieraad."
„Ge hebt gelijk, hjj is een uitstekend
mer.sch en gsljjkt van idééën en inborst teer
v ei op zjjn meester," antwoordde de moeder.
„Laar mijnheer T -ll eerst nader kennen en
ge zult ervaren, dat hij niet minder fijnge
voelig, onzelfzuchtig en beschaafd is dan de
goede Jast."
Hel tbee-aar had wat langer geduurd dan
gc-woonlgk.
Mevrouw Clara verliet met bare doohter
het eerst de kamer, en toen ze in de
gang waren, viel Ellen haar moeier om den
hale en kasto haar stormachtig de wangen.
„Beste moedertje," jubelde ze gelukkig,
„nu ie alles goed 1 Nu sullen Walter en
hij nog goede vrienden worden
Walter wer<l FUU OlHtiS Mia ©OU MWuo? »W j em uie &vvjjiueu uj.j «ev uvia«a.t« Tuwtttffauj.
ontstelde bij van deze medadeeliog. i Het was 'I zalfde gesich! van sijn vadar,
„Om Gods wi', papa, dat is ioch gear hij had dezelfde trekken als js mosder, dl
ernst P" nog duidelijker bij je zelf voor den dag ko-
„Het zal alleen van mij afbangen of ik J L*J—
„Om
ernst P"
„Het zal alleen vau 0_„
mijn aanklacht tegen uw neef blyf handhaven
of niet."
„U P Waarvoor hebt n een aanklacht in
te dienon P Ik begrijp n niet."
„Ge znlt me dadeljjk begrijpen."
De onde heer zag om zich heen, of er ook
een bediende in de zaal waldzarna begon
hjj zjjn verhaal:
„Op den morgen, dat de inbraak bier is
gebeurd, is, zooals go weet, een rondreizend
koopman bij me in de kamer geweest. Hij
was nog niet zoo heel ond, zoo ongeveer
tusschen de twimig en dertig jaren; bjj had
een flink voorkomen en verbazend mooie
handen, wat me dadeljjk opviel. Maar het
meest frappeerde mjj zjjn gelast, hel was
mjj, alsof bjj mjj bekend voorkwam, ja, boe
langer ik hem aankeek, hoe meer droDg do
vraag zioh aan me op: waar bebl ge dien
man meer gezien P Maar ik heb er niet lang
aoor scans zoo ölcck ff jwo^den ais ,Tt *Aft
0 de' Wiarde eo ik weet, dat ge liever zoadt
sterven, dan het blanke schild vao ons
Ut.i j °Ti- T I faailiewap?n te besmeBen, maar ge moet
vjjftienden of zestienden jaar n,e meer ge- in 't oog houden, dat we voor dadel, doo
lian en ,k was ha» geheel vergeten; maar anderen bedreven niet veraotwoordeS kan
on 'k wee», dat hg zich om d.an tgd hier nsu worden gas'eld - dus noch wö nn«h
heeft opgehouden,is het mjj org duidelijk,waar de jastitieraad Teil."
om dia koopman mij zoo bekend voorkwam. 1
Het was zelfde gezicht van zijn vador,
_Dzelfde trek1— J— J!
nog doidolijk*r bij je vvwi uuii ay
men. Ik dacht er over, om mjjn verdenking
3- A 3 t
want
IU UDUUI Di wr BZ) BUI uiyu
aau d n r.ohter medo te dealen, wam
voor mjj bestaat geen twjjfei, dat hjj toen
hier als rei end koopman aan 't spionneeren
is geweest, om 's naohts aao deu diefstal
deal te nomen; hjj is de medehelper van dien
Carvalbo geweest."
Walter zag sjjn vader met de meeste ver
bazing aan.
„Maar dit kan u toch onmogolgk ernst
zijn pipa." En toen de oude hear zeer beulist
knikte, ging zjjn 200n dringend voort„Ik
bid u om Godswil, om toih den geslachtsnaam
van mama niet door bat slijk te doen b Jen."
Ellen was opgestaan en diohl aohter Wal-„waarom loco r- vroeg nnien gemoodelgk.
or'a stoei tredende, reido sij, na sioh over j Zij had de hand van haar broeder gegropen
hem te hebben heoDgsbogen „Zht ge, lieve cn drukte die dankbaar
Walter dat de justitieraad zioh ten slotte „Omdat de oude Jast oen veel aangenamer
1102 zoo vernederen,als by met ons omging en prettiger gentleman is,'verklaarde Walter
Msvrou iv Clara die uit Walter'» oot- hartelijk„ik wilde we=, dat hjj de vader
Mevrou dat «ifn I van Teil waa. Met snik een zahoanvado* 10Q
o
de j rstitieraad Teil
Walter zuch ia,- dan leunde bij met bet
boofd aoh'erorer t>gen de lenning van d-.n
siool en reide bsaohaamd„U bebt gelijk,
vadar, vergeet me."
„Van harte gaarne, mija jongen. Eo zeg
me opreohtacht jij jaself nu minder, om
dat je neef een ellendeling is P*
„O oeen Ik zal hst hoofd nog even hoog
dragen, w nt ik weet, dat ons gesLoht, trots
het voorge/illene, een edel gezlaoht iz, dat
het vaderland al vele malen edele mmnen
heeft gesohonken on zoo* de hemel wil, nog
me6r scheuken zal. Tegen den justitieraad
zal ik voortaan beleeld en vriendeljjk zijo
verheugt ja dat nie', zusje P* hij stak
haar, terwijl hjj dut lachend vroeg, de hand
toe - „maar ik zeg je eerljjk, ik heb Juzt
wel daizmamaal liever drn zijn meester."
w.u oJ on
HOOFDSTUK XXI.
Het was esn wonderschoon# Mei, die met
zijn tooveringen de natuur haar bekoorlijkst
kleed had aangetrokken.
Twee mannen stapten op een morgen van
die mooie Meimaand naar het spoorweg
station.
De grootste der beide mannen brak na
verloop van een paar oogenblikken het zwijgen
af. „Kjj^wattooh een lentepraoht, Jnzt. Men
zou bij dergeljjk weer gun meenen,dal er
niemand op deze sohoone aarde leed kan
hebben en tooh, al deze pracht kan
onzen armen keizer niet meer helpen."
De andere knikte toestemmenddaarna
greep hjj de hand van zijn metgazel en
drakte die zaoht„'t Hoofd omhoog, waarde
vriend. Al is ons volk bedroefd over het
groote leed, dat aanstaande is, en al weet
ik, dat gij dubbel aan onzen hoogen heer
hangt, toch moet het woord ook voor n
van kracht zijn, dat zij, die God liefhebben,
alle dingen van Hem als goed ontvangen."
Teil zuchtte.
„Ik weet niet, of het alleen de vorg
om den hoogen zieke is, die mjj neerdrukt,
maar 't is o( mjj zelf een onheil dreigt; het is me
zoo zonderling te moade en ik ben na in
't geheel niet in de stemming om te gaan
felieiteeren."
„Dat zal wel weer overgaan. Ge zolt bij
nw stiefbroeder wel in de rechte stemming
komen en bet rcobte woord kunnen vinden,
want gij sijt een ven die weinige mensehen,
die niet alleen mot de treurenden weenen,
maer ook met de vroo'ijken opgewekt kannen
zijn. En het geluk in het huisgezin Deoh-
ner moet reusachtig zijneindelijk, na
lang vergeefsob wachten, een erfprins, een
gezonde jongen, en mevrouw Babine naar
omstandigheden in een uitstekenden toestand.
Ik ben ervan overtaigd, dat de onde
Harzlaok dol is van bljjdschapnu heeft
immers sjjn firma iemand, die de zaak kan
voortzetten
Beiden verzonken weer in diep nadenken
Na eeu korte spoorreis waa Berlijn bereikt.
Toen Teil en Just het hnis van Adolf
Dechner binnentraden, stond een klein man
netje, dat voor de eerste maal in sjjn leven
slordig was gekleed, allerlei gebaren tegen
bon te makea. Hij hief beide armen in de
hoogte en fluisterde„Stil, stil, heeren,
zachtjes, sachtjes, spreek maar in 't geheel
niet, ik geloo', det se nn een weinig slaapt."
„Maar mijnbeer HarzUok", roept Jast, ,a
doet ons schrikken. Is het dan zoo slecht
met mevrouw Deohner gesteld P"
„Integendeel*, antwoordt de aangesprokene
met een bigden glimlach, „het gaat haar en
hMr kind praohtig. Maar ik meen, dat men