Srieven uil ie Maasstad. Zoogewonnen zoo geronnen Zondag 7 Januari 1900. 44ste Jaargang Uo. 3404 TWEEDE BLAD. IV. 0' (Slot). Van alle wetsontwerpendie door het „ministerie der sociale rechtvaardigheid", met welken titel dr. N o 1 e n 8 het in 1897 heeft begroet, zijn ingediend, is dat, bevattende wettelijke bepalingen betreffende de volkshuisvesting zeker voor het oogenblik het meest sympathieke Als we ooit zullen krijgen een wetsontwerp tegen de nadeelen, waaraan de arbeid blootstaat ten gevolge van invaliditeit en ouderdom, met medewerking van den Staat, dan moge dit wellicht in arbeiders kringen met lnider instemming worden begroet, het woningvraagstnk grijpt zoozeer in het geheele samenstel onzer samenleving in, dat niet iedereen, die het heeft bestudeerd en de toestanden van nabij kent, hulde zon brengen ann de regeering, dat zij eindelyk tracht in te grijpen, met een kracht, welke in de toekomst veel goeds belooft. Wij noemden hetwetsontwerp sympathiek en we bevonden ons, dit doende, in goed gezelschap en wel in dat van een der best geredigeerde oppositie-organen, van het dagblad De Tijd. Erkennende, dat op het gebied der soïiale politiek door alle partijen aan het woningvraagstuk een voorname plaits wordt toegewezen, schrijft het katholieke orgaan in een hoofdartikel, met het opschrift „Een sympathiek wetsontwerp" in zijn nummer van Zondag 17 December jl.,- het wetsont werp met een gerust geweten te kunnen toejuichen. „Inderdaad", lezen we,„waar omtrent de bemoeiing der overheid, haar recht om tusschen beide te treden en de noodzakelijkheid, alsmede het voordeel van wettelijke bepalingen verschil van gevoelen kan bestaan. hier is dit, meenen wij, allerminst het geval. Niemand zal in twijfel trekken of de over heid hier bevoegd is tot het nemen van maatregelen, zonder welke niet enkel voor het individu en voor het huisgezin, maar voor de gansche gemeenschap op zedelijk, maar vooral ook op stoffelijk gebied, de meest treurige misstanden blijven voortbestaan." De wijze, waarop de overheid van haar bevoegdheid gebruik wil maken„niet de zorg voor voegzame woningen in de handen van den Staat te coneentreeren, maar die over te laten aan de gemeentebesturen en aan het initiatief van de individneele of corporatieve weldadigheid", doet de redactie van De Tijd zich zelve gelukwenschen met een ontwerp, „bij welks samenstelling blijkbaar een geheele andere gedachten- gang heeft voorgezeten" dan b v. bij het gewijzigd ontw erp op den Leerplicht,dat een paar dagen vroeger de Landsdrukkerij had verlaten. We znllen nu maar niet met de redactie van De Tijd gaan twisten over de vraag oi het mogelijk is, om twee ongelijksoortige grootheden te vergelijken, maar ons verheugen in het feit, dat het ministerie, door dr. K uyper na zijn terugkomst uit Amerika, in het begin 'van het vorige jaar nogmaals als „zwak gekarakteriseerd, daarna als legislatief onbekwaam aan de natie gepresenteerd, toch nog in zoo ingewikkeld een vraagstuk, waarbij zooveel belangen zijn gemoeid, in staat is met een ontwerp van wet voor den dag te komen, dat met zoo onverholen sympathie door dr. Kuyper's bondgenoot van 1897 wordt begroet. Hij zelf heeft er zich nog niet over uitgelaten, hij heelt er ryn legislatiettalent »og niet op beproefd, dus wij kunnen niet zeggen, wat het gevoelen in deze is van den leider der calvinistische democraten. Het iB dus wel te vooizien, dat de wet in het Staatsblad zal worden opgenomen zonder groote wij zigingen Van conservatief-liberale zijde is daar tegen wél eenige oppositie gevoerd. Het Utrecht6ch Dagblad klaagde b. v. over de voogdij, welke door Gedeputeerde Statig zal worden uitgeoefend en de dwingende kracht van dit college. Men ziet daarin een ingrijpen in de autonomie der gemeente en het zou nu wel eens kunnen gebeureD, dat de gemeenten waren plua royalistes que le roi en op het gebied der volks huisvesting dingen zouden willen doen, die Gedeputeerde Staten te ingrijpend vonden. Wij moeten er echter op wijzen, dat art. 8 van het wetsontwerp in zulk een geval voorschrijft het inwinnen vsn het advies van den inspecteur en Gedep. Staten voor het wijzigen of intrekken van die voorschriften, indien de raad weigert met hen mee te gaan, altijd nog de goedkeuring der Regeering noodig heeft. Maar zoo'n vaart zal het wel niet loopen De werkelijke toestanden wijzen naar geheel andere dingen heen. De hoofdstad, die zeker op het gebied der sociale hervormingen aan geheel Nederland een voorbeeld heeft gegeven, heeft reeds een gemeente- FEUILLETON. lijken GezondkeidsdienNt lees de noot in ous tweede artikel over de volkshnis?esting en het gemeentebestuur streelt er zooreel mogelijk naar om door onbewoonbaarverklaring slechte woningen op te ruimen, of ten minste leeg te doen staan Toch ie daar ook, voor zoover de bestaande wetgeving het toelaat, niet alles coolenr de rosé Bij de behandeling der begrooting bracht mr. J Krnseman, een der samenstellers van het Nntsrapport van 1896, de volkshuisvesting ter sprake en maakte daarbij de opmerking, dat B en W. wel vaa goeden wil waren, zoolang het aan de gemeente maar geen geld kostte, maar dat zij er principieel bezwaar in schenen te hebben, iets voor het beoogde deel uit de gemeentebas beschikbaar te stellen. «Och*, zeide mr. F. S. van Nierop, dezelfde die in 1898 zijn advies in zake de verbetering der volkshni9vesting aan de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en Statistieken had uitgebracht (zie het eerste artikel',, 0de heer Krusem^n is een jong lid en heeft daardoor de zaak te optimistisch opgevatB en W hebben met betrekking tot dit punt zei Is een besluit, dat niets kost, onuitgevoerd gelaten". Deze uitdrukking heeft betrekking op een besluit van den gemeenteraad, een jaar te voren genomen, waarin B. en W. op de meest fortneeele wijze werden uitgenoodigd, met het oog op de perceelen, waarin inrichtingen tot afvoer van faecaliën en hem<Jwatei ontbraken, de eigenaren aan te schrijven, deze alsnog aan te brengen en den raad mede te deelen hoeveel aanschrijvingen er verzonden waren. De opmerking van den heer van Nierop had ten gevolge, dat de Wethouder van Publieke Werken den j volgenden dag meaedeelde, dat de aanschrijvingen zouden verzonden worden, ja zelfs, dat de eerste reeds verzonden waren Ren weinig dwingende kracht schijnt dus zelfs bij goedgezinde gemeentebesturen, noodig te zijn Het is waar, dezen krijgen door het wetsontwerp oneindig grooter macht dan zij thans beritten en daarvóór komt menig juridisch bezwaar, waarop zich ook nu weer deze Wethouder van Publieke Werken beriep, te vervallen, maar de wil om iets te doeu, hangt maar al te zeer af van het begrip, dat de gemeentebesturen en het algemeen omtreut hygiène hebben en van de noodzakelijkheid om goede maatregelen toe te passen. Negen en twintig jaren geleden i9 het in een gemeeute in Noordbrabant voorgekomen, dat het gemeentebestuur niet verhiaderde, dat de kleederen I vaa persopen, die aan boo d van een schip, dat op stroom voor de stad lag, aan pokken waren overleden, aan den wal in het openbaar werden verkocht, hetgeen een vreeselijke epidemie in het stadje ten gevolge had Daar men de arme pokkenlijders niet in het Gasthuis wilde brengen, omdat men de'ouden van dagen, die daarin verpleegd werden, niet aan de besmetting wilde blootstellen, richtte men een le$g huis tot laxareth in en dit was gelegen in de onmiddellijke nabijheid van de openbare lagere school I Gedurende den tijd der epidemie werd de beerkuil van dit lazareth, waarin alles geworpen werd wat van de lijders kwam, geledigd met opea emmers, waarvan de inhoud geworpen werd io een vat, dat, liggende op een kar, bij het vervoer naar buiten een duideiyk spoor van faecaliën op de straat naliet O, zal men ons tegenwerpen, dit is negen en twintig jaren geleden, maar wij gelooven niet dat het hygiënische begrip bij het bestuur dezer gemeente op het oogenblik veel hooger of liever minder laag zal staan, dan in die dagen, omdat men maar steeds heeft voortgeleefd in de oude sleur. En zulke dingen geschieden niet alleen in afgezon derde landstadjes, maar ook in de provinciale hoofdsteden, die des zomers door vele vreemdelingen worden bezocht. Onlangs heeft dr. Fouquet er in den Maastrichtschen gemeenteraad nog op gewezen, hoe de riolen op sommige plaatsen, de afvoerbuizen van het vuile water en in vele hnizen de privaten, den meeat verpestenden stank verspreidden. Naar aanleiding van deze opmerking lazeD wij in De Controleur in een correspondentie uit Maastricht de volgende opmerkingen „Want juist doordat de stad altijd binnen de muren der oude vestingwerken bleef ingesloten, zijn de straten uitteraard erg nauw en smal gebleven, met bochten en allerlei uitbouwen, en ofschoon hier en daar wel eens een straatverbreeding gebeurde, zyn I toch nog de meeste huizen vooral die welke bewoond worden door de mindere standen, van ouderwetscbe inrichting gebleven, 't Privaat bijv. werd er altijd op een onmogelijke plaats verstopt of op een achter- of binnenplaats in de open luchtzelfs in burgerhuizen I vindt men die gelegenheid al niet veel beter ingericht, of liever zoo slecht mogelijk In sommige achterbuurten Vindt men zelfs in 't geheel geen gelegenheid, en ondanks allerlei hygiënische wetten, blijft die toestand maar zoo voortduren wat voor den niet-Maastrichtenaar alleen begrijpelijk kan zijn, wanneer bij weet, dat zonder dat een woord werd gesproken dan I boog Edith met nauw merkbare beweging het hoofd en met het voorkomen van een beleedigde vorstin, wendde zich om, en j ging heen. j Ernst Raimar bleef op zijn plaats. Hij het meerendeel van die hier bedoelde woningen eij-eudom zijn van fijne katholieke loi, van raadsleden of hun verwante families ,'t Ziet er dsn ook vask in die bnnrten allergezelligst uit, men kan zich dat denken. Een „anwen ammer" speelt toch gewoonlijk bij al die gezinnen de groote rol. En nu komt, waar ik op wijten wilde hoewel 't streng verboden is, vuil water enz in de riolen te gipten, wordt toch overal, waar zich maar een rooster bevindt, dat in een riool uitloopt, de „onwe ummer" daar leeggestort en dat vaak op een wijze, waarvan de sporen vooral nn in deze dagen dat 't hard vriest, rondom zoo'n rooster opgehoopt, geen denminsten twijfel van herkomst laten. Ook heeft men hier de gevréonte, de asch- en vuilnisbakken in alle hoeken en gaten leeg te storten, zoodat zich overal mestvaalten vormen en waar maar een onbebouwd stnkje grond ligt,zooals o. a. in de Stokstraat, 't dadelijk als bergplaats dient van alles wat men graag kwijt wil. „Nu men kan dit den menschen niet zoo heel kwalijk nemen, want de voilniskat reh en faecaliën- wagens, bij 't tonnenstelsel in gebruik, zijn zóó breed en van zulke uitstekende assen voorzien, dat ze de meeste achterbuurten en straten niet eens kunnen inrijden en de bewoners das maar zelf moeten zien hoe ze van hnn vuilnis afkomen „Toen Dr. Fouquet in den raad van de min-geurige miasmen sprak, die zijn reukzenuwen prikkelden, had bij niet kwaad gedaan, meteen eens wat dieper tot de oorzaak te gaan en de rijke huisjesmelkers iu zijn omgeving eens aan de ooren te trekken voor wat eigenlijk hnn moedwillig verzuim, hnn schold is. Maar ook vooral 't gemeentebestuur heeft hier schuld, dat wel politieverordeningen en verbodsbepalingen maakt, doch de practijk uit 't oog verliest om die behoorlijk toe te passen en te handhaven". Het kan zijn dat in deze correspondentie overdrij ving heerscht, maar de beschrjjving sluit zich te zeer aau bij toestanden elders, als dat wij haar niet voor waar zonden aannemen, en met het oog daarop, achten wij het denkbeeld van Mr. Krabbe (zie ons eerste artikel) om aan de gemeenteraden de meest mogelijke vrijheden te geven in het vaststellen van regelen betreffende het bouwen en bewonen van per ceelen een gevaarlijke utopie te zien en gaan wij volkomen mede met Mr.Van Nierop toen deze inden Amsteriamschen gemeeuteraad zeide :„ik heb me, tosn ik de ontworpen woningwet ontving, waarbij de auto nomie der Gemeentebesturen wordt ingekort, afgevraagd, of dit wel aanging, dat de wet aldus die bestoren onder cnrateele zou stellen, maar, na de ervaring, die ik in het laatste jaar heb opgedaan in deze gemeente, moet ik weL zeggen, dat de Minister den toestand juist inziet Als dit nn aan het groene hoat gebeurt, wat moet dan wel aan 'tet dorre geschieden Want er is op het gebied der volkshuisvesting en der volksgezondheid veel „dor hout" in Nederland Men kan dit nie: alleen bij het onontwikkelde arme volk, maar ook hij de meer gefortuneerde klassen waarnemen. Ja, wij zouden zelfs durven beweren, dat een groot gedeelie van het eerste, dankzy hun vakverenigingen en de cursusseu die zij Dij wonen,van ^kshuisvesting en hygiëne meer afweten, dan de andere. In De Echo komt in een artikel over de woningwet o a de volgende mededeeling voor „Ons is een geval bekend, dat zelfs in een der hoofdstraten van Amsterdam, zich de volgende toestand voordeed en misschien nog voordoet. Een woning, waarin een kmideniersaffaire gevestigd is, had achter den winkel een kantoortje en daarachter een lange smalle achterkamer, die op een open plaatsje uitzag, waar zich het privaat bevond. Boven de keuken, naast het plaatsje gelegen, was een opkamertje, waarin men zich nauwelijks kon bewegen. Boven den winkel en de achterkamer bevonden zich twee vry goede kamers, die elk afzonderlijk aan commensaals waren verhuurd. Man en vrouw sliepen in een bed stede in de benedenachterkamer, woonden, aten en dronken daarin en daarin zijn successievelijk zes kinderen geboren, een paar miskramen niet meegerekend. Toen de kinderen langzamerhand talrijker en grooter werden, werden de drie oudste jongens gestopt in bovengenoemd opkamertje en de twee meisjes gingen slapen op den lagen zolder, die tevens als pakhuis voor de kruidenierswaren dienst deed Het jongste kind werd gestopt iu een krib in de bedsteden, waarin de ouders sliepen Het geheele gezin woonde en huisde geheel in de achterkamer,tevens slaap- en kraamkamer1'. In het bekende academisch proefschrift^OverWoningtoe- zicht'Van dr.J W.Jenny Wegerman,bet vorige jaar in het licht verschenen,wordt medegedeeld,dat men zelfs in huizer. in de zoogenaamde „Bocht van de Heeren gracht" te Amsterdam niet-bygiènische toestanden heeft ontdekt, die verbazing wekten. Nu is het wel zeker, dat, hoewel wij ean de aan neming van het ontwerp-woningwet niet twijfelen de beer Van Nierop wees ook reeds hierop in den Amsterdamschen Gemeenteraad daarmee nog wel O. „Gelden deze woorden mij dan wijs ik ze terug Gij hebt geen recht een vreemde, wiens beweegredenen gij niet kent, gemeen heid aan te wrijven, als hij zegt een vijand te zijn van een ander. Ik heb mijn redenen voor die vijandschap. Wat weet gij ook eigenlijk van den strijd des levens U is hij toch zeker nooit genaderdWie vrij en gelukkig op een hoogte staat, kan ge makkelijk den staf breken over anderen, die niet strijden kunnen omdat zij de handen niet vrij hebben. Leer eens begrijpen wat „noodlot" beduidt, dat plotseling over een mensch kan losbreken en bem weerloos maakt tegen vijandelijke machten, en oor deel dan Edith stond als versteend bij deze uitbarsting zij vond er in het eerste oogen blik geen antwoord op. Wie was toch ei genlijk die vreemdeling, wiens houding in het eerste moment zoo moede scheen, die zoo droevig over het leven sprak, als lag het reeds achter hem? Nu was er plotseling leven, en welk een leven in die moede, doffe oogen, nu voerde hij een taal, zooals het verwende jonge meisje nog nooit had gehoord, zoodat zij zelfs, ondanks de haar gegeven terechtwijzing, iets als bewondering gevoelde. Maar dat duurde slechts een oogenblik, dan kreeg haar be leedigde trots de overhand. „Ik geloof, dat wij dit onderhoud moeten eindigen, het voert ons al te ver. zeide de jonge dame uit de hoogte en daarbij trof een vernietigende blik* den man die het waagde, zoo tot haar te spreken maar hier had het geen uitwerking. Die donkere oogen hielden tegenover de hare stand en de gloed daarin was nog niet ver doofd. Zoo stonden 45e eenige seconden lang, zag, hoe zij over het kerkhof snelde, het hek opende, en in het bosch verdween dan haalde bij diep adem en streek met de hand over bet voorhoofd. Nu kwam hij eerst tot het besef, in welke mate hij zich had laten meesleepen. Dus dat was de dank van een broer,voor wien bij zich had opgeofferd; zóó stond hij dus in de oogen van een meisje, tot wie Max den blik had opgeheven. Een oude, vrek, die van het hoogere van het leven geen begrip had, en in zijn burgerlijke bekrom penheid den jongen schilder wilde vastke tenen aan zijn eigen levenskring. Nog gis ter had hij een dergelijke ervaring met een bitter lachje en een schouderophalen kun nen beantwoorden, nu evenwel klemde hij de tanden op elkaar en op zijn voorhoofd verscheen een donkere, schaduw, toen hij het heensnellende meisje nakeek. „Zij moet op de eene of andere manier tot" dien Ronald in betrekking staan mom pelde hij. „Dat was niet het partij-trekken van een vreemde; maar wat gaat dat mij eigenlijk aan Zij zullen zeker als een troep wilde dieren op mij aanvallen, als ik het waag, wat ieder wagen mag wiens naam rein is* maar wat hindert dat mij, wanneer het doel slechts bereikt wordt. Eén moet er het woord spreken, en daar er geen ander i9 hij riekte zich op, met een beweging, als wierp hij een lang gedragen last van zich „ik wil niet langer een lafaard zijn, die in het donker onder gaat Nu is het'beslist. Er kome van wat wil." Hij gin o*; daar klonk weder het geroep van de merel,''en nu vloog zij op uit de wildernis tusschen de verweerde muren en vloog het bosch in, naar het lenteleven daar buiten. Stil en eenzaam lag het kleine hot des vredes weder daar, en de zonnestralen sponnen huil gouden draden over het oude, verweerde gesteente,waar stond, onder mos en klimop, het beteekenisvolle woord Ontwaakt Mijnheer notaris Treumami was een zeer populair man in Heilsberg, waar hij, ofschoon hij voor jaren reeds zijn ambt had neerge legd, nog de eerste viool speelde. Hij had er in zijn bijna dertig jaar notaris-zijn zich een vermogen verworven, dat voor zijn bescheiden eischen meer dan voldoende was; hij bezat bovendien een aardig huis met tuin en leefde daar, als jonggezel, onder het toezicht van een oude huishoudster, zeer behaaglijk en tevreden. Iedereen mocht den ouden heer gaarne, die de dienstvaardigheid en gemoedelijkheid in eigen persoon was. Er was slechts één punt. waar deze eigenschappen ophielden en in het tegenovergestelde veranderden, en dat kwam beslist, zonder uitzondering, wanneer iemand zich de vrijheid veroor loofde, aan Heilsberg niet den noodigen eer bied en vereering te bewijzen. De notaris had zijn stad lief, waar hij geboren en waar hij de tweede generatie reeds had zien op groeien; hij had zijn stad lief, met waar fanatisme. Wat men hem zelf aandeed, dat kon hij vergeven, al was het ook nog zoo erg, maar Heilsberg dan werd hij'woest, als een stier die rood ziet. Hij had, toen het ongeluk over zijn familie losbrak, gedaan wat maar eenigszins in zijn vermogen was. Hij was dadelijk naar Berlijn gekomen en had de weduwe en haar jongsten zoon dadelijk mede naar Heilsberg genomen, om hen aan al de schande te onttrekken, die onmiddellijk bij de ontknooping van het drama volgde. Ernst bleef achter, om het noodwendigste te regelen, een vreeselijk werk voor den jongen man, die alleen de volslagen ruïne vaststellen kon, en de meest vertwijfelde pogingen te doen, om den naam van zijn vader te redden. Daarna volgde voor hem de tweede zware beproeving: voor moeder en broer te zorgen, en toen was het weer oom Treumann die hielp. Hij legde zijn ambt als notaris, ten be hoeve van zijn oudsten neef, neer, vroeger rtnn oorspronkelijk rijn plan was geweest, eenigen tijd zal gemoeid gaan Is het aangenomen, dan hebben do gemeentebestnren nog altjjd volgens art. 8 twee jaren den tijd om nieuwe verordeningen te maken of bestaande te wijzigen en nn komt het ons voor, dat het de taak is van allen, die zich met sociale wetgeving bemoeien, zoowel kiezers als geko zenen, om in openbare vergaderingen aan de hand van het wetsontwerp het vraagstuk der volkshuisvesting meer en meer populair te maken Voor de kiesvereenigingen, aangesloten bij de Libe rale Cuie, ligt hier een rnim arbeid.veld om een der schoonste ponten van haar Program van Urgentie te brengen onder de aandacht van geheel het volk. Het vraagstuk moet nn niet mper alleen van de studeerkamer nil worden behandeld, maar de brandende qnaestie worden, die aller gemoederen bezig houdt. Niettegenstaande alle verdienstelijke rapporten, welke zijn uitgebracht, heerscheu nog maar al te veel onkunde, zorgeloosheid en onwil, welke laatste maar al te vaak hel vorige eigenbelang tot grondslag heeft. Want, wanneer de regeering ons thans een ontwerp aan de hand geeft, dat zells door de stelselmatigste oppositie voor „sympathiek" wordt verklaard, dan moet men niet denken, dat zij dit alleen deed voor de arbeidersklasse, maar voor geheel de gemeenschap, voor geheel het volk, dat zoowel in de hoogste als in de laagste rangen, daarvan eenmaal de zegenrijke gevolgen zal ondervinden. De strijd moet niet alleen gevoerd worden tegen de onwetendheid en zorgeloosheid der gemeentebesturen, maar ook tegen de overschilligheid van zeer velen, die met hnn: „ben ik mjjns broeders hoeder?" in hun domheid vergeten, dat het niet-hoeden ook voor hen de meeat verderflijke gevolgen na zich kan slepen, ja dit reeds, jaar in, jaar uit, heeft gedaan j en nog doet. CXCIX. Rotterdam, 2 Januari 1900. De post, de regeering en verdere officiëele menschen, noteeren op hun stempels dit nieuwe jaai ondanks den DuitschenKeizer en de anti-revolutionnaire Standaard een sterfjaar en niet een ge boortejaar met een dubbele nul. Dat staat wel onnoozel, maar 't is niettemin practisch. Een kwestie van gewoon wor den. M'n eerste brief in dit jaar, ontving ik ouit de hoofdstad, 't op schrift ervan: „Adam 1.1.00." zag me er in 't eerst zeer wonderlijk uit, 't had zoo heelem.ial niets van een datum, meer van een koffie-noteering of zoo iets, een cijfer-boodschap dat Lady- smith gevallen was, alles, behalve een datum. Onnoozel schijnt dit dubbele-nul-jaar toch niet te zullen worden, politiek en moreel moet het ons heel wat brengen, al was het alleen ma.ir de „dutch su- premacy" in Zuid-Afrika, die we allen even graag verwachten. De regeering heeft dit jaar ingewijd met een algemeene telliog van de in Nederland beschikbare staatsburgers. Wat een reuzenwerk, zoo'n volkstel ling. Ik heb in den nacht van Oude jaar gedroomd dat ik veroordeeld was al de ingekomen blauwe-, witte-, oranje- en rosekaaiten te tellen en over te schrijven. Zoo'n nachtmerrie heb ik nog nooit doorgemaakt. „Badende in mijn zweet", enz. .'t Ziet er heusch heel vreeseljjk uit, 't verplicht zijn de resultaten van de telling op te maken. Ongeveer vijf mil- lioen groote en kleine onderdanen van Hare Majesteit de Koningin en dan nog eens een deel dubbel als logé of ander soort tijdelijk inwoner, 't lijkt een onmo gelijke taak, iets om niet eerder gereed te hebben dan met de a s. negende volks telling Stel u voor, dat de heele plechtige telling in de war loopt en dat ze moet worden overgedaan Stel u bijvoorbeeld onzen knappen hoofdcommies van den Burgerlijken Stand voor naast het stapeltje van een half millioen kaarten, die hij zoo dadelijk met zijn mannetjes zal gaan tellen Het is een ontzaglijk werk. Voor de statistiek onzer bevolking iB zij noodig en nuttig, o zeker, maar het is een zegen dat ze maar eens om de tien jaren noodig is. Ik heb, met allen eerbied dien ik mijne regeering verschuldigd beD, de kaarten die ik voor mijn talrijk gezin ontving, zeer conscientiëuselijk ingevuld een deel van den ouwejaarsavond heb ik er aan besteed en wat mij betreft, de formulieren zijn nog al handig ingedeeld en nog al duidelijk geredigeerd. Ik geloof tenminste wel, dat ik de vragen behoorlijk begrepen en juist beantwoord heb. Een heele plechtigheid was het. Ik had ze allen om de tafel geschaard, mijne dierbaren, met de meiden die mijn gezin vormen, mijn eigen logé's, een zusje van een van de meiden en een ouwe schoonmaakster, die al van moeders tijd ouwejaarsavond in mjjn gezin viert. Er was groote belangstelling voor de kaarten, die in een verschoten bruinen omslag door een volksteller een onderwijzer, vader van een groot gezin, dien mijn oudste zoon daarom een volks teler noemde, waren thuis bezorgd. Ik las de voorschriften en inlichtingen 'angzaam voor, maar ik had er niet veel plezier van, want algemeen beweerden de luisteraars, dat zij er niet veel van begrepen. Ook mij hadden al die bepa- lingeu omtrent het doel van de telling, waar men geteld wordt, ziekenhuizen, militairen, krankzinnigen, invaliden en gevangenen, zooals ze beminnelijk eu veelzeggend door de formulieren bijeen gevoegd zijn, weinig licht gegeven. Ik ging dus maar aan het invullen, in het eerst diepe, bewonderende stilte om mij heen.O,ik voelde mij zeer gewich'ig. De bepaling dat ik„hoofd des gezins" was, schreef ik me groote letters, krachtig onderstreept. Ik moest toen nog eens verklaren dat ik gehuwd was en op de kaart van mijn vrouw moest ik mededee- len, datik haar „laatste" echtgenoot ben. Dat hopen we tenminste. De beroepsvragon gingen minder ge makkelijk. Eerst moest ik mededeelen in welk vak ik weikzaam ben, dan welk beroep ik uitoefen en dan nog eens in welke dienstbetrekking ik arbeid. Verschil zie ik daarin niet. „Hoeveel vertrekken bewoont bij met zijn gezin Deze no. 11 geplaatste vraag gaf heel wat getel. Onze keuken, onze glasdichte serres en onze alkoven moesten we mee tellen, een groote kast is ten onzent als alkoof ingericht, die rekenden we dus mee, maar over de badkamer was twij fel en ook over de „mooie kamer" bracht hem op de hoogte van het vak en maakte hem de overdracht zoo gemakkelijk mogelijk. Dat de jonge advocaat, die met zijn eerste pleidooi de lauweren reeds had geplukt, deze verandering in zijn leven als een geestelijken dood beschouwde, dat kwam oom Treumann niet in de gedachte. De oude heer stond evenwel met Ernst steeds op voet van oorlog. Hij hield Ernst er van verdacht, dat hij met zekere min achting op zijn werkkring en op Heilsberg neerzag, en daarmede had de jonge notaris het bij den ouden verkorvente meer I daar deze het stille en terughoudende in Ernst's natuur voor ondankbaarheid opnain. Die zaak met zijn vader was nu immers afgeloopenhij had nu een kalm, net baantje wat wilde de ondankbare nog meer? De verklaarde lieveling van den ouden notaris was zijn jongste neef,dien hij,in wed strijd met zijn zuster, den jongen z'n moeder, vertroetelde en bedierf. Hij hield den snaak voor een talent van den eersten rang, koes terde de grootste verwachtingen van zijn toekomst, en behandelde hem steeds als een aanstaande grootheid. Max liet zich natuur lijk dat heel kalmpjes welgevallende erfoom had aanspraak op zijn vriendelijk heid die had steeds een appeltje voor den dorst, als de kas van den jongen schilder niet sloot, en dat was geregeld het geval. Zoodoende stonden die heide luidjes op den meest vriendschappelijken voet met elkaar. Daar Ernst voor twee dagen naar Neu- stadt gegaan was, voelde Treumann zich verplicht, den vriend van zijn neef de hon neurs te bewijzen. Hij sleepte majoor Har- mut zoodoende heel Heilsberg door, toonde hem alles, natuurlijk ook de beroemde fol terkamer, en gaf als voorzitter van de historische vereeniging ook de noodige langdradige verklaringen. Hij merkte daar bij in het geheel niet op, dat de majoor zich over hem en zijn stokpaardje vroolijk maakte en nam dus diens ironische bewon dering voor goede munt aan. Zco hadden zij dan beiden den Burgberg bestegen, waar de ruïne van het oude slot Dg. De notaris had de geheele kroniek van het gravengeslacht ten beste gegeven en was daarbij zoo in de middeleeuwen verdwaald geraakt, dat hij er niet meer uit kon komen. Om zich te redden, eindigde hij met een breede handbeweging „Ja, wij staan hier op geschiedkundigen bodemIedere steen, iedere voet grond om en in Heilsberg getuigt van het groote verleden. Dat is het, wat wij voor hebben boven al de andere steden in de provincie wij zijn door en door historisch." „Maar Neustadt heeft een spoorweg," liet de majoor nuchter hooren. „En de Stein- ielder werken behooren daar immers ook bij daarmede heeft het Heilsberg reeds lang overvleugeld." Treumann, die nog in de zestiende eeuw zwelgde, werd plotseling heel onaangenaam in den jare 1899 teruggebracht. „Neustadt?" herhaalde hij. „Ja zeker, dat wil nu de groote stad spelen, omdat het een paar duizend inwoners meer heeft. Belachelijk. Kent ge dat Neustadt?" „Slechts als spoorwegstation. Ernst heeft me van daar afgehaald en wij zijn er door gereden. Een flinke plaats." „A indt ge dat vroeg de oude heer op zeer hoogen toon. „Nu, voor acht jaar geleden was het een jammerlijk nest, dat in 't ge heel den naam van stad niet verdiende, totdat het dien grootmachtigen Ronald in de hersenen kwam, zijn werken daar aan te leggen en zoo zette die lord den spoorweg ook door. Die zet alles door wat hem in zijn kop komt. Flinke plaatsBah, werk- manszoodje, menschen zonder opvoeding kolenstof en machine-alarm gewoon alle- daagsch gedoe dat is Neustadt; het is niets, gewoon weg niets Harmut lachte hij wist reeds uit aan gehoorde gesprekken, dat tusschen Neustadt en Heilsberg een grimmige naijver bestond, die. tot groot geluk, slechts theoretisch werd uitgevochten. De Neustadters dreven den spot met de geschiedkundige Heils legers en dezen van hun kant hadden een diepe verachting voor die „moderne zwen- delstad*', zooals zij Let naburige Neustadt noemden. Notaris Treumann stond natuur lijk vooraan iu den strijd en zijne anders

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1900 | | pagina 5