Srieven uil ie Maasstad.
Zoogewonnen
zoo geronnen
Zondag 7 Januari 1900.
44ste Jaargang Uo. 3404
TWEEDE BLAD.
IV.
0'
(Slot).
Van alle wetsontwerpendie door het „ministerie
der sociale rechtvaardigheid", met welken titel dr.
N o 1 e n 8 het in 1897 heeft begroet, zijn ingediend,
is dat, bevattende wettelijke bepalingen betreffende de
volkshuisvesting zeker voor het oogenblik het meest
sympathieke Als we ooit zullen krijgen een wetsontwerp
tegen de nadeelen, waaraan de arbeid blootstaat ten
gevolge van invaliditeit en ouderdom, met medewerking
van den Staat, dan moge dit wellicht in arbeiders
kringen met lnider instemming worden begroet, het
woningvraagstnk grijpt zoozeer in het geheele samenstel
onzer samenleving in, dat niet iedereen, die het heeft
bestudeerd en de toestanden van nabij kent, hulde zon
brengen ann de regeering, dat zij eindelyk tracht in
te grijpen, met een kracht, welke in de toekomst veel
goeds belooft.
Wij noemden hetwetsontwerp sympathiek en we
bevonden ons, dit doende, in goed gezelschap en wel
in dat van een der best geredigeerde oppositie-organen,
van het dagblad De Tijd. Erkennende, dat op het
gebied der soïiale politiek door alle partijen aan het
woningvraagstuk een voorname plaits wordt toegewezen,
schrijft het katholieke orgaan in een hoofdartikel, met
het opschrift „Een sympathiek wetsontwerp" in zijn
nummer van Zondag 17 December jl.,- het wetsont
werp met een gerust geweten te kunnen toejuichen.
„Inderdaad", lezen we,„waar omtrent de bemoeiing
der overheid, haar recht om tusschen beide te
treden en de noodzakelijkheid, alsmede het voordeel
van wettelijke bepalingen verschil van gevoelen kan
bestaan. hier is dit, meenen wij, allerminst het
geval. Niemand zal in twijfel trekken of de over
heid hier bevoegd is tot het nemen van maatregelen,
zonder welke niet enkel voor het individu en voor
het huisgezin, maar voor de gansche gemeenschap
op zedelijk, maar vooral ook op stoffelijk gebied,
de meest treurige misstanden blijven voortbestaan."
De wijze, waarop de overheid van haar bevoegdheid
gebruik wil maken„niet de zorg voor voegzame
woningen in de handen van den Staat te coneentreeren,
maar die over te laten aan de gemeentebesturen en
aan het initiatief van de individneele of corporatieve
weldadigheid", doet de redactie van De Tijd zich
zelve gelukwenschen met een ontwerp, „bij welks
samenstelling blijkbaar een geheele andere gedachten-
gang heeft voorgezeten" dan b v. bij het gewijzigd
ontw erp op den Leerplicht,dat een paar dagen vroeger
de Landsdrukkerij had verlaten.
We znllen nu maar niet met de redactie van De
Tijd gaan twisten over de vraag oi het mogelijk is,
om twee ongelijksoortige grootheden te vergelijken,
maar ons verheugen in het feit, dat het ministerie,
door dr. K uyper na zijn terugkomst uit Amerika,
in het begin 'van het vorige jaar nogmaals als „zwak
gekarakteriseerd, daarna als legislatief onbekwaam aan
de natie gepresenteerd, toch nog in zoo ingewikkeld
een vraagstuk, waarbij zooveel belangen zijn gemoeid,
in staat is met een ontwerp van wet voor den dag te
komen, dat met zoo onverholen sympathie door dr.
Kuyper's bondgenoot van 1897 wordt begroet. Hij
zelf heeft er zich nog niet over uitgelaten, hij heelt er
ryn legislatiettalent »og niet op beproefd, dus wij kunnen
niet zeggen, wat het gevoelen in deze is van den
leider der calvinistische democraten.
Het iB dus wel te vooizien, dat de wet in het
Staatsblad zal worden opgenomen zonder groote wij
zigingen Van conservatief-liberale zijde is daar
tegen wél eenige oppositie gevoerd. Het Utrecht6ch
Dagblad klaagde b. v. over de voogdij, welke door
Gedeputeerde Statig zal worden uitgeoefend en de
dwingende kracht van dit college. Men ziet daarin een
ingrijpen in de autonomie der gemeente en het zou
nu wel eens kunnen gebeureD, dat de gemeenten waren
plua royalistes que le roi en op het gebied der volks
huisvesting dingen zouden willen doen, die Gedeputeerde
Staten te ingrijpend vonden. Wij moeten er echter op
wijzen, dat art. 8 van het wetsontwerp in zulk een
geval voorschrijft het inwinnen vsn het advies van
den inspecteur en Gedep. Staten voor het wijzigen of
intrekken van die voorschriften, indien de raad weigert
met hen mee te gaan, altijd nog de goedkeuring der
Regeering noodig heeft.
Maar zoo'n vaart zal het wel niet loopen De
werkelijke toestanden wijzen naar geheel andere
dingen heen. De hoofdstad, die zeker op het gebied
der sociale hervormingen aan geheel Nederland een
voorbeeld heeft gegeven, heeft reeds een gemeente-
FEUILLETON.
lijken GezondkeidsdienNt lees de noot in ous
tweede artikel over de volkshnis?esting en het
gemeentebestuur streelt er zooreel mogelijk naar om
door onbewoonbaarverklaring slechte woningen op te
ruimen, of ten minste leeg te doen staan Toch ie
daar ook, voor zoover de bestaande wetgeving het
toelaat, niet alles coolenr de rosé Bij de behandeling
der begrooting bracht mr. J Krnseman, een der
samenstellers van het Nntsrapport van 1896, de
volkshuisvesting ter sprake en maakte daarbij de
opmerking, dat B en W. wel vaa goeden wil waren,
zoolang het aan de gemeente maar geen geld kostte,
maar dat zij er principieel bezwaar in schenen te
hebben, iets voor het beoogde deel uit de gemeentebas
beschikbaar te stellen. «Och*, zeide mr. F. S. van
Nierop, dezelfde die in 1898 zijn advies in zake de
verbetering der volkshni9vesting aan de Vereeniging
voor de Staathuishoudkunde en Statistieken had
uitgebracht (zie het eerste artikel',, 0de heer Krusem^n
is een jong lid en heeft daardoor de zaak te
optimistisch opgevatB en W hebben met betrekking
tot dit punt zei Is een besluit, dat niets kost,
onuitgevoerd gelaten". Deze uitdrukking heeft
betrekking op een besluit van den gemeenteraad, een
jaar te voren genomen, waarin B. en W. op de
meest fortneeele wijze werden uitgenoodigd, met het
oog op de perceelen, waarin inrichtingen tot afvoer
van faecaliën en hem<Jwatei ontbraken, de eigenaren
aan te schrijven, deze alsnog aan te brengen en
den raad mede te deelen hoeveel aanschrijvingen er
verzonden waren.
De opmerking van den heer van Nierop had ten
gevolge, dat de Wethouder van Publieke Werken den j
volgenden dag meaedeelde, dat de aanschrijvingen
zouden verzonden worden, ja zelfs, dat de eerste
reeds verzonden waren Ren weinig dwingende kracht
schijnt dus zelfs bij goedgezinde gemeentebesturen,
noodig te zijn Het is waar, dezen krijgen door het
wetsontwerp oneindig grooter macht dan zij thans
beritten en daarvóór komt menig juridisch bezwaar,
waarop zich ook nu weer deze Wethouder van
Publieke Werken beriep, te vervallen, maar de wil
om iets te doeu, hangt maar al te zeer af van het
begrip, dat de gemeentebesturen en het algemeen
omtreut hygiène hebben en van de noodzakelijkheid
om goede maatregelen toe te passen.
Negen en twintig jaren geleden i9 het in een
gemeeute in Noordbrabant voorgekomen, dat het
gemeentebestuur niet verhiaderde, dat de kleederen
I vaa persopen, die aan boo d van een schip, dat op
stroom voor de stad lag, aan pokken waren overleden,
aan den wal in het openbaar werden verkocht, hetgeen
een vreeselijke epidemie in het stadje ten gevolge
had Daar men de arme pokkenlijders niet in het
Gasthuis wilde brengen, omdat men de'ouden van
dagen, die daarin verpleegd werden, niet aan de
besmetting wilde blootstellen, richtte men een le$g
huis tot laxareth in en dit was gelegen in de
onmiddellijke nabijheid van de openbare lagere
school I Gedurende den tijd der epidemie werd de
beerkuil van dit lazareth, waarin alles geworpen
werd wat van de lijders kwam, geledigd met opea
emmers, waarvan de inhoud geworpen werd io een
vat, dat, liggende op een kar, bij het vervoer naar
buiten een duideiyk spoor van faecaliën op de
straat naliet
O, zal men ons tegenwerpen, dit is negen en
twintig jaren geleden, maar wij gelooven niet dat het
hygiënische begrip bij het bestuur dezer gemeente
op het oogenblik veel hooger of liever minder laag
zal staan, dan in die dagen, omdat men maar steeds
heeft voortgeleefd in de oude sleur.
En zulke dingen geschieden niet alleen in afgezon
derde landstadjes, maar ook in de provinciale hoofdsteden,
die des zomers door vele vreemdelingen worden
bezocht.
Onlangs heeft dr. Fouquet er in den Maastrichtschen
gemeenteraad nog op gewezen, hoe de riolen op
sommige plaatsen, de afvoerbuizen van het vuile
water en in vele hnizen de privaten, den meeat
verpestenden stank verspreidden.
Naar aanleiding van deze opmerking lazeD wij in
De Controleur in een correspondentie uit Maastricht
de volgende opmerkingen
„Want juist doordat de stad altijd binnen de muren
der oude vestingwerken bleef ingesloten, zijn de
straten uitteraard erg nauw en smal gebleven,
met bochten en allerlei uitbouwen, en ofschoon hier
en daar wel eens een straatverbreeding gebeurde, zyn
I toch nog de meeste huizen vooral die welke bewoond
worden door de mindere standen, van ouderwetscbe
inrichting gebleven, 't Privaat bijv. werd er altijd
op een onmogelijke plaats verstopt of op een achter-
of binnenplaats in de open luchtzelfs in burgerhuizen
I vindt men die gelegenheid al niet veel beter ingericht,
of liever zoo slecht mogelijk In sommige achterbuurten
Vindt men zelfs in 't geheel geen gelegenheid, en
ondanks allerlei hygiënische wetten, blijft die toestand
maar zoo voortduren wat voor den niet-Maastrichtenaar
alleen begrijpelijk kan zijn, wanneer bij weet, dat
zonder dat een woord werd gesproken dan
I boog Edith met nauw merkbare beweging
het hoofd en met het voorkomen van een
beleedigde vorstin, wendde zich om, en
j ging heen.
j Ernst Raimar bleef op zijn plaats. Hij
het meerendeel van die hier bedoelde woningen
eij-eudom zijn van fijne katholieke loi, van raadsleden
of hun verwante families
,'t Ziet er dsn ook vask in die bnnrten allergezelligst
uit, men kan zich dat denken. Een „anwen ammer"
speelt toch gewoonlijk bij al die gezinnen de groote
rol. En nu komt, waar ik op wijten wilde hoewel
't streng verboden is, vuil water enz in de riolen
te gipten, wordt toch overal, waar zich maar een
rooster bevindt, dat in een riool uitloopt, de „onwe
ummer" daar leeggestort en dat vaak op een wijze,
waarvan de sporen vooral nn in deze dagen dat
't hard vriest, rondom zoo'n rooster opgehoopt,
geen denminsten twijfel van herkomst laten. Ook
heeft men hier de gevréonte, de asch- en vuilnisbakken
in alle hoeken en gaten leeg te storten, zoodat zich
overal mestvaalten vormen en waar maar een onbebouwd
stnkje grond ligt,zooals o. a. in de Stokstraat, 't dadelijk
als bergplaats dient van alles wat men graag kwijt wil.
„Nu men kan dit den menschen niet zoo heel
kwalijk nemen, want de voilniskat reh en faecaliën-
wagens, bij 't tonnenstelsel in gebruik, zijn zóó
breed en van zulke uitstekende assen voorzien, dat ze
de meeste achterbuurten en straten niet eens kunnen
inrijden en de bewoners das maar zelf moeten zien
hoe ze van hnn vuilnis afkomen
„Toen Dr. Fouquet in den raad van de min-geurige
miasmen sprak, die zijn reukzenuwen prikkelden, had
bij niet kwaad gedaan, meteen eens wat dieper tot
de oorzaak te gaan en de rijke huisjesmelkers iu zijn
omgeving eens aan de ooren te trekken voor wat
eigenlijk hnn moedwillig verzuim, hnn schold is.
Maar ook vooral 't gemeentebestuur heeft hier schuld,
dat wel politieverordeningen en verbodsbepalingen
maakt, doch de practijk uit 't oog verliest om die
behoorlijk toe te passen en te handhaven".
Het kan zijn dat in deze correspondentie overdrij
ving heerscht, maar de beschrjjving sluit zich te zeer
aau bij toestanden elders, als dat wij haar niet voor
waar zonden aannemen, en met het oog daarop, achten
wij het denkbeeld van Mr. Krabbe (zie ons eerste
artikel) om aan de gemeenteraden de meest mogelijke
vrijheden te geven in het vaststellen van regelen
betreffende het bouwen en bewonen van per
ceelen een gevaarlijke utopie te zien en gaan wij
volkomen mede met Mr.Van Nierop toen deze inden
Amsteriamschen gemeeuteraad zeide :„ik heb me, tosn
ik de ontworpen woningwet ontving, waarbij de auto
nomie der Gemeentebesturen wordt ingekort, afgevraagd,
of dit wel aanging, dat de wet aldus die bestoren
onder cnrateele zou stellen, maar, na de ervaring,
die ik in het laatste jaar heb opgedaan in deze
gemeente, moet ik weL zeggen, dat de Minister den
toestand juist inziet
Als dit nn aan het groene hoat gebeurt, wat moet
dan wel aan 'tet dorre geschieden
Want er is op het gebied der volkshuisvesting en
der volksgezondheid veel „dor hout" in Nederland
Men kan dit nie: alleen bij het onontwikkelde arme volk,
maar ook hij de meer gefortuneerde klassen waarnemen.
Ja, wij zouden zelfs durven beweren, dat een groot
gedeelie van het eerste, dankzy hun vakverenigingen
en de cursusseu die zij Dij wonen,van ^kshuisvesting
en hygiëne meer afweten, dan de andere.
In De Echo komt in een artikel over de woningwet
o a de volgende mededeeling voor
„Ons is een geval bekend, dat zelfs in een der
hoofdstraten van Amsterdam, zich de volgende toestand
voordeed en misschien nog voordoet. Een woning,
waarin een kmideniersaffaire gevestigd is, had achter
den winkel een kantoortje en daarachter een lange
smalle achterkamer, die op een open plaatsje uitzag,
waar zich het privaat bevond. Boven de keuken,
naast het plaatsje gelegen, was een opkamertje,
waarin men zich nauwelijks kon bewegen. Boven
den winkel en de achterkamer bevonden zich twee vry
goede kamers, die elk afzonderlijk aan commensaals
waren verhuurd. Man en vrouw sliepen in een bed
stede in de benedenachterkamer, woonden, aten en
dronken daarin en daarin zijn successievelijk zes
kinderen geboren, een paar miskramen niet meegerekend.
Toen de kinderen langzamerhand talrijker en grooter
werden, werden de drie oudste jongens gestopt in
bovengenoemd opkamertje en de twee meisjes gingen
slapen op den lagen zolder, die tevens als pakhuis
voor de kruidenierswaren dienst deed Het jongste
kind werd gestopt iu een krib in de bedsteden, waarin
de ouders sliepen Het geheele gezin woonde en huisde
geheel in de achterkamer,tevens slaap- en kraamkamer1'.
In het bekende academisch proefschrift^OverWoningtoe-
zicht'Van dr.J W.Jenny Wegerman,bet vorige jaar in het
licht verschenen,wordt medegedeeld,dat men zelfs in
huizer. in de zoogenaamde „Bocht van de Heeren
gracht" te Amsterdam niet-bygiènische toestanden
heeft ontdekt, die verbazing wekten.
Nu is het wel zeker, dat, hoewel wij ean de aan
neming van het ontwerp-woningwet niet twijfelen
de beer Van Nierop wees ook reeds hierop in den
Amsterdamschen Gemeenteraad daarmee nog wel
O.
„Gelden deze woorden mij dan wijs ik
ze terug Gij hebt geen recht een vreemde,
wiens beweegredenen gij niet kent, gemeen
heid aan te wrijven, als hij zegt een
vijand te zijn van een ander. Ik heb mijn
redenen voor die vijandschap. Wat weet gij
ook eigenlijk van den strijd des levens U is
hij toch zeker nooit genaderdWie vrij
en gelukkig op een hoogte staat, kan ge
makkelijk den staf breken over anderen, die
niet strijden kunnen omdat zij de handen
niet vrij hebben. Leer eens begrijpen wat
„noodlot" beduidt, dat plotseling over een
mensch kan losbreken en bem weerloos
maakt tegen vijandelijke machten, en oor
deel dan
Edith stond als versteend bij deze
uitbarsting zij vond er in het eerste oogen
blik geen antwoord op. Wie was toch ei
genlijk die vreemdeling, wiens houding
in het eerste moment zoo moede scheen,
die zoo droevig over het leven sprak, als
lag het reeds achter hem? Nu was er
plotseling leven, en welk een leven in die
moede, doffe oogen, nu voerde hij een taal,
zooals het verwende jonge meisje nog
nooit had gehoord, zoodat zij zelfs, ondanks
de haar gegeven terechtwijzing, iets als
bewondering gevoelde. Maar dat duurde
slechts een oogenblik, dan kreeg haar be
leedigde trots de overhand.
„Ik geloof, dat wij dit onderhoud moeten
eindigen, het voert ons al te ver. zeide
de jonge dame uit de hoogte en daarbij
trof een vernietigende blik* den man
die het waagde, zoo tot haar te spreken
maar hier had het geen uitwerking. Die
donkere oogen hielden tegenover de hare
stand en de gloed daarin was nog niet ver
doofd. Zoo stonden 45e eenige seconden lang,
zag, hoe zij over het kerkhof snelde, het
hek opende, en in het bosch verdween
dan haalde bij diep adem en streek met de
hand over bet voorhoofd. Nu kwam hij
eerst tot het besef, in welke mate hij zich
had laten meesleepen.
Dus dat was de dank van een broer,voor
wien bij zich had opgeofferd; zóó stond hij
dus in de oogen van een meisje, tot wie
Max den blik had opgeheven. Een oude,
vrek, die van het hoogere van het leven geen
begrip had, en in zijn burgerlijke bekrom
penheid den jongen schilder wilde vastke
tenen aan zijn eigen levenskring. Nog gis
ter had hij een dergelijke ervaring met een
bitter lachje en een schouderophalen kun
nen beantwoorden, nu evenwel klemde hij
de tanden op elkaar en op zijn voorhoofd
verscheen een donkere, schaduw, toen hij
het heensnellende meisje nakeek.
„Zij moet op de eene of andere manier
tot" dien Ronald in betrekking staan mom
pelde hij.
„Dat was niet het partij-trekken van een
vreemde; maar wat gaat dat mij eigenlijk
aan Zij zullen zeker als een troep wilde
dieren op mij aanvallen, als ik het waag,
wat ieder wagen mag wiens naam rein
is* maar wat hindert dat mij, wanneer het
doel slechts bereikt wordt. Eén moet er het
woord spreken, en daar er geen ander
i9 hij riekte zich op, met een beweging,
als wierp hij een lang gedragen last van
zich „ik wil niet langer een lafaard
zijn, die in het donker onder gaat Nu is
het'beslist. Er kome van wat wil."
Hij gin o*; daar klonk weder het geroep van
de merel,''en nu vloog zij op uit de wildernis
tusschen de verweerde muren en vloog het
bosch in, naar het lenteleven daar buiten.
Stil en eenzaam lag het kleine hot des
vredes weder daar, en de zonnestralen
sponnen huil gouden draden over het oude,
verweerde gesteente,waar stond, onder mos
en klimop, het beteekenisvolle woord
Ontwaakt
Mijnheer notaris Treumami was een zeer
populair man in Heilsberg, waar hij, ofschoon
hij voor jaren reeds zijn ambt had neerge
legd, nog de eerste viool speelde. Hij had
er in zijn bijna dertig jaar notaris-zijn zich
een vermogen verworven, dat voor zijn
bescheiden eischen meer dan voldoende was;
hij bezat bovendien een aardig huis met
tuin en leefde daar, als jonggezel, onder
het toezicht van een oude huishoudster, zeer
behaaglijk en tevreden.
Iedereen mocht den ouden heer gaarne,
die de dienstvaardigheid en gemoedelijkheid
in eigen persoon was. Er was slechts één
punt. waar deze eigenschappen ophielden
en in het tegenovergestelde veranderden,
en dat kwam beslist, zonder uitzondering,
wanneer iemand zich de vrijheid veroor
loofde, aan Heilsberg niet den noodigen eer
bied en vereering te bewijzen. De notaris
had zijn stad lief, waar hij geboren en waar
hij de tweede generatie reeds had zien op
groeien; hij had zijn stad lief, met waar
fanatisme. Wat men hem zelf aandeed, dat
kon hij vergeven, al was het ook nog zoo
erg, maar Heilsberg dan werd hij'woest,
als een stier die rood ziet.
Hij had, toen het ongeluk over zijn
familie losbrak, gedaan wat maar
eenigszins in zijn vermogen was. Hij was
dadelijk naar Berlijn gekomen en had de
weduwe en haar jongsten zoon dadelijk mede
naar Heilsberg genomen, om hen aan al de
schande te onttrekken, die onmiddellijk bij
de ontknooping van het drama volgde.
Ernst bleef achter, om het noodwendigste
te regelen, een vreeselijk werk voor den
jongen man, die alleen de volslagen ruïne
vaststellen kon, en de meest vertwijfelde
pogingen te doen, om den naam van zijn
vader te redden. Daarna volgde voor hem
de tweede zware beproeving: voor moeder
en broer te zorgen, en toen was het weer
oom Treumann die hielp.
Hij legde zijn ambt als notaris, ten be
hoeve van zijn oudsten neef, neer, vroeger
rtnn oorspronkelijk rijn plan was geweest,
eenigen tijd zal gemoeid gaan Is het aangenomen,
dan hebben do gemeentebestnren nog altjjd volgens
art. 8 twee jaren den tijd om nieuwe verordeningen
te maken of bestaande te wijzigen en nn komt het
ons voor, dat het de taak is van allen, die zich met
sociale wetgeving bemoeien, zoowel kiezers als geko
zenen, om in openbare vergaderingen aan de hand van
het wetsontwerp het vraagstuk der volkshuisvesting
meer en meer populair te maken
Voor de kiesvereenigingen, aangesloten bij de Libe
rale Cuie, ligt hier een rnim arbeid.veld om een der
schoonste ponten van haar Program van Urgentie te
brengen onder de aandacht van geheel het volk.
Het vraagstuk moet nn niet mper alleen van de
studeerkamer nil worden behandeld, maar de brandende
qnaestie worden, die aller gemoederen bezig houdt.
Niettegenstaande alle verdienstelijke rapporten, welke
zijn uitgebracht, heerscheu nog maar al te veel
onkunde, zorgeloosheid en onwil, welke laatste maar
al te vaak hel vorige eigenbelang tot grondslag heeft.
Want, wanneer de regeering ons thans een ontwerp
aan de hand geeft, dat zells door de stelselmatigste
oppositie voor „sympathiek" wordt verklaard, dan
moet men niet denken, dat zij dit alleen deed voor
de arbeidersklasse, maar voor geheel de gemeenschap,
voor geheel het volk, dat zoowel in de hoogste als
in de laagste rangen, daarvan eenmaal de zegenrijke
gevolgen zal ondervinden.
De strijd moet niet alleen gevoerd worden tegen
de onwetendheid en zorgeloosheid der gemeentebesturen,
maar ook tegen de overschilligheid van zeer velen,
die met hnn: „ben ik mjjns broeders hoeder?" in
hun domheid vergeten, dat het niet-hoeden ook voor
hen de meeat verderflijke gevolgen na zich kan
slepen, ja dit reeds, jaar in, jaar uit, heeft gedaan j
en nog doet.
CXCIX.
Rotterdam, 2 Januari 1900.
De post, de regeering en verdere
officiëele menschen, noteeren op hun
stempels dit nieuwe jaai ondanks den
DuitschenKeizer en de anti-revolutionnaire
Standaard een sterfjaar en niet een ge
boortejaar met een dubbele nul. Dat
staat wel onnoozel, maar 't is niettemin
practisch. Een kwestie van gewoon wor
den. M'n eerste brief in dit jaar,
ontving ik ouit de hoofdstad, 't op
schrift ervan: „Adam 1.1.00." zag
me er in 't eerst zeer wonderlijk uit,
't had zoo heelem.ial niets van een
datum, meer van een koffie-noteering of
zoo iets, een cijfer-boodschap dat Lady-
smith gevallen was, alles, behalve
een datum.
Onnoozel schijnt dit dubbele-nul-jaar
toch niet te zullen worden, politiek en
moreel moet het ons heel wat brengen,
al was het alleen ma.ir de „dutch su-
premacy" in Zuid-Afrika, die we allen
even graag verwachten.
De regeering heeft dit jaar ingewijd
met een algemeene telliog van de in
Nederland beschikbare staatsburgers.
Wat een reuzenwerk, zoo'n volkstel
ling. Ik heb in den nacht van Oude
jaar gedroomd dat ik veroordeeld was
al de ingekomen blauwe-, witte-, oranje-
en rosekaaiten te tellen en over te
schrijven. Zoo'n nachtmerrie heb ik nog
nooit doorgemaakt. „Badende in mijn
zweet", enz.
.'t Ziet er heusch heel vreeseljjk uit,
't verplicht zijn de resultaten van de
telling op te maken. Ongeveer vijf mil-
lioen groote en kleine onderdanen van
Hare Majesteit de Koningin en dan nog
eens een deel dubbel als logé of ander
soort tijdelijk inwoner, 't lijkt een onmo
gelijke taak, iets om niet eerder gereed
te hebben dan met de a s. negende volks
telling
Stel u voor, dat de heele plechtige
telling in de war loopt en dat ze moet
worden overgedaan
Stel u bijvoorbeeld onzen knappen
hoofdcommies van den Burgerlijken
Stand voor naast het stapeltje van een
half millioen kaarten, die hij zoo dadelijk
met zijn mannetjes zal gaan tellen
Het is een ontzaglijk werk. Voor de
statistiek onzer bevolking iB zij noodig
en nuttig, o zeker, maar het is een zegen
dat ze maar eens om de tien jaren noodig is.
Ik heb, met allen eerbied dien ik
mijne regeering verschuldigd beD, de
kaarten die ik voor mijn talrijk gezin
ontving, zeer conscientiëuselijk ingevuld
een deel van den ouwejaarsavond
heb ik er aan besteed en wat mij
betreft, de formulieren zijn nog al handig
ingedeeld en nog al duidelijk geredigeerd.
Ik geloof tenminste wel, dat ik de vragen
behoorlijk begrepen en juist beantwoord
heb.
Een heele plechtigheid was het. Ik
had ze allen om de tafel geschaard,
mijne dierbaren, met de meiden die mijn
gezin vormen, mijn eigen logé's, een
zusje van een van de meiden en een
ouwe schoonmaakster, die al van moeders
tijd ouwejaarsavond in mjjn gezin viert.
Er was groote belangstelling voor de
kaarten, die in een verschoten bruinen
omslag door een volksteller een
onderwijzer, vader van een groot gezin,
dien mijn oudste zoon daarom een volks
teler noemde, waren thuis bezorgd.
Ik las de voorschriften en inlichtingen
'angzaam voor, maar ik had er niet veel
plezier van, want algemeen beweerden
de luisteraars, dat zij er niet veel van
begrepen. Ook mij hadden al die bepa-
lingeu omtrent het doel van de telling,
waar men geteld wordt, ziekenhuizen,
militairen, krankzinnigen, invaliden en
gevangenen, zooals ze beminnelijk eu
veelzeggend door de formulieren bijeen
gevoegd zijn, weinig licht gegeven.
Ik ging dus maar aan het invullen,
in het eerst diepe, bewonderende stilte
om mij heen.O,ik voelde mij zeer gewich'ig.
De bepaling dat ik„hoofd des gezins" was,
schreef ik me groote letters, krachtig
onderstreept. Ik moest toen nog eens
verklaren dat ik gehuwd was en op de
kaart van mijn vrouw moest ik mededee-
len, datik haar „laatste" echtgenoot ben.
Dat hopen we tenminste.
De beroepsvragon gingen minder ge
makkelijk. Eerst moest ik mededeelen
in welk vak ik weikzaam ben, dan
welk beroep ik uitoefen en dan nog eens
in welke dienstbetrekking ik arbeid.
Verschil zie ik daarin niet.
„Hoeveel vertrekken bewoont bij met
zijn gezin
Deze no. 11 geplaatste vraag gaf heel
wat getel. Onze keuken, onze glasdichte
serres en onze alkoven moesten we mee
tellen, een groote kast is ten onzent als
alkoof ingericht, die rekenden we dus
mee, maar over de badkamer was twij
fel en ook over de „mooie kamer"
bracht hem op de hoogte van het vak en
maakte hem de overdracht zoo gemakkelijk
mogelijk. Dat de jonge advocaat, die met
zijn eerste pleidooi de lauweren reeds
had geplukt, deze verandering in zijn leven
als een geestelijken dood beschouwde, dat
kwam oom Treumann niet in de gedachte.
De oude heer stond evenwel met Ernst
steeds op voet van oorlog. Hij hield Ernst
er van verdacht, dat hij met zekere min
achting op zijn werkkring en op Heilsberg
neerzag, en daarmede had de jonge notaris
het bij den ouden verkorvente meer
I daar deze het stille en terughoudende in
Ernst's natuur voor ondankbaarheid opnain.
Die zaak met zijn vader was nu immers
afgeloopenhij had nu een kalm, net
baantje wat wilde de ondankbare nog
meer?
De verklaarde lieveling van den ouden
notaris was zijn jongste neef,dien hij,in wed
strijd met zijn zuster, den jongen z'n moeder,
vertroetelde en bedierf. Hij hield den snaak
voor een talent van den eersten rang, koes
terde de grootste verwachtingen van zijn
toekomst, en behandelde hem steeds als een
aanstaande grootheid. Max liet zich natuur
lijk dat heel kalmpjes welgevallende
erfoom had aanspraak op zijn vriendelijk
heid die had steeds een appeltje voor den
dorst, als de kas van den jongen schilder
niet sloot, en dat was geregeld het geval.
Zoodoende stonden die heide luidjes op den
meest vriendschappelijken voet met elkaar.
Daar Ernst voor twee dagen naar Neu-
stadt gegaan was, voelde Treumann zich
verplicht, den vriend van zijn neef de hon
neurs te bewijzen. Hij sleepte majoor Har-
mut zoodoende heel Heilsberg door, toonde
hem alles, natuurlijk ook de beroemde fol
terkamer, en gaf als voorzitter van de
historische vereeniging ook de noodige
langdradige verklaringen. Hij merkte daar
bij in het geheel niet op, dat de majoor
zich over hem en zijn stokpaardje vroolijk
maakte en nam dus diens ironische bewon
dering voor goede munt aan. Zco hadden
zij dan beiden den Burgberg bestegen,
waar de ruïne van het oude slot Dg. De
notaris had de geheele kroniek van het
gravengeslacht ten beste gegeven en was
daarbij zoo in de middeleeuwen verdwaald
geraakt, dat hij er niet meer uit kon
komen. Om zich te redden, eindigde hij
met een breede handbeweging
„Ja, wij staan hier op geschiedkundigen
bodemIedere steen, iedere voet grond
om en in Heilsberg getuigt van het groote
verleden. Dat is het, wat wij voor hebben
boven al de andere steden in de provincie
wij zijn door en door historisch."
„Maar Neustadt heeft een spoorweg," liet
de majoor nuchter hooren. „En de Stein-
ielder werken behooren daar immers ook
bij daarmede heeft het Heilsberg reeds
lang overvleugeld."
Treumann, die nog in de zestiende eeuw
zwelgde, werd plotseling heel onaangenaam
in den jare 1899 teruggebracht.
„Neustadt?" herhaalde hij. „Ja zeker,
dat wil nu de groote stad spelen, omdat
het een paar duizend inwoners meer heeft.
Belachelijk. Kent ge dat Neustadt?"
„Slechts als spoorwegstation. Ernst heeft
me van daar afgehaald en wij zijn er door
gereden. Een flinke plaats."
„A indt ge dat vroeg de oude heer op
zeer hoogen toon. „Nu, voor acht jaar geleden
was het een jammerlijk nest, dat in 't ge
heel den naam van stad niet verdiende,
totdat het dien grootmachtigen Ronald in de
hersenen kwam, zijn werken daar aan te
leggen en zoo zette die lord den spoorweg
ook door. Die zet alles door wat hem in
zijn kop komt. Flinke plaatsBah, werk-
manszoodje, menschen zonder opvoeding
kolenstof en machine-alarm gewoon alle-
daagsch gedoe dat is Neustadt; het
is niets, gewoon weg niets
Harmut lachte hij wist reeds uit aan
gehoorde gesprekken, dat tusschen Neustadt
en Heilsberg een grimmige naijver bestond,
die. tot groot geluk, slechts theoretisch
werd uitgevochten. De Neustadters dreven
den spot met de geschiedkundige Heils
legers en dezen van hun kant hadden een
diepe verachting voor die „moderne zwen-
delstad*', zooals zij Let naburige Neustadt
noemden. Notaris Treumann stond natuur
lijk vooraan iu den strijd en zijne anders