1?V§ -* IE LEGERWET. Zondag 14 Januari 1900. 44ste Jaargang 3To. 3436. Zoogewonnen soo geronnen. TWEEDE BLAD. De Theeavondjes bij M. A. G. KUS. FEUILLETON. IIRANT. Eenzaamheid in den huize Nus. Roosje's hart en gevoel. Kenau Hazelaar. Elandelaagte en mijne'voorgevoelen». Silda van Hui lenburg. H raak ademende Roosje.Geen Boeren -maar een porseleinen kopje Jong-Schagensche geestdrift Oor logsplannen in Holland. Haar was la ast een Roosje loos. Op offerende Nu». Roosje woedend. Toen ik builen kwam. Projectielen op mijn zondig hoofd. Pier gevonden laarzen voor den lezer verklaard. Schagen, 11 Januari '00. Ik heb groot ongenoegen met Roosje gehad. Luistert en schrikt, mijne vrienden. We hebben 't eenzaam nu, in den huize Nus. Roosje en ik leven rustigjes de dagen van Kerstmis tot na Nieuwjaar door. De goeie vrienden blijven in eigen familiekring en laten ons tijdelijk aan ons lot over. 't Is stil in de politiek. We lezen de Schager Courant, we spelen ons partijtje en voor de rest babbelen we. O, vervelen ons niet Er is zoo veel te kouten in deze dagen. Roosje en ik, we zijn vol over den Transvaal-oorlog en we zijn allebei, natuurlijk, hevig Boerengeziud. Roosje, die de goedaardigheid in hoogsteigen persoon is, haar hart is zoo week als in thee gesopte beschuit, haar gevocls- zenuwen zoo slap ais afgeschonken thee, Roosje wordt, als ze over de Engelschen begint, een Kenau Simons Hasselaar, Ik wou da'k ze hier hadriep ze gisteravond, toen ik een brief had voor gelezen van neef Nus, die bij Elandslaagte met de lanciers kennis heeft gemaakt. Ze kookte, toe ze hoorde van de gru weldaden van de miserabele slachters, die gewonde Boeren met hun lansen afmaakten. Zijn me dat mensehenHonden zijn hetBeulen O, ik wou dat ik er bij geweest was Kokend lood op hun hoofdenGloeiende pek in hun oogen Hun haren één voor één uitgetrokken 1 Dat riep Roosje, mijn bloedeigen, zachtaardigeRoosje Ik was er versteld van. Hou je gemak, mijn kind, zei ik. Wind je niet zoo op, want je hebt ze immers niet hier. En je zult ze ook niet hier krijgen ook. Schagen is rustig en vol liefljjkheden. Gevaren dreigen ons niet een politieke lezing van Staalman uitgezonderd. Waarom zul je je boos maken op Eng.-lsch gespuis, dat gewonden aandurft, maar voor een pair Boeren aan den haal gaat? Ze krijgen hun streken thuis, Roosje, laat je dit gezegd wezen. Ze hebbeD zoolang niet den beul kunnen spelen. Na Elandslaagte, waar ze de groote meerderheid hadden, hebben ze niet één voordeel meer behaald. Klap op klapEn ze zijn er nog niet. Het ergste moet voor h?n nog komen. Roosje haalde diep adem en balde de vuisten. Ja zei ze, met een zwaren zucht. God zal ze straffen Hou jij je dan maar bedaard, mijn lieve, zei ik. En schenk me nog een kopje in. Meisjes moeten zich niet zoo opwinden, vind ik, om oorlogsgedoe. Zij, priesteresjes van den vrede, hebben zich alléén met de lieflijkheden dezer aarde te bemoeien ten bate van hun aanstaand gezin. En al is, helaas voor Roosje de kans op man en kinderen niet groot meer, uithoofde van hare jaren; ik heb met haar samen te leven en in mjjn eigen bolang ben ik dus tegen alle Silda van Iluylenburg-neigingen van mijn Roos. Mijn woorden knapten Roos een heel eind op. Ze ademde nog wel wraak, ik zag het in 't geborrel van haar thee, telkens als zij het kopje aan den mond zette, maar zij was toch rustiger dan te voren. Pas op, Roos, jouw kopje is geen Boerenkopje, 't breekt als je 't vallen laat, zei ik, toen ik haar kopje nog in haar hauden beven zag. En toen lachte zij weer en het vuur harer boosheid was voor 't oogenblik gebluscht. Toen kregen we bezoek of liever, onze straat k'eeg bezoek. Een heel troepje kinderen liep onder onze ramen voor bij, aardige kleuters met takken en vlaggen in de hand, vol prettig rumoer. Ze zongen van die Vierkleur van ons dierbaar land en van het heldenvolk dat zoolang geknecht is en van de Boeren die overwonnen hebben, hip hip hoera alleraardigst. Jong-Schagensche geest drift. Roos was in een wip op. Ze schoof het raam open en stak vol welgevallen heur mager hoofdje naar buiten Juffrouw, juffrouw Roosje riep één van de geestdriftige bengels naar boven. Kom nou is op voor de Boeren Een uitnoodiging, Roos, om mee te gaan vechten muiide ik mees. Een paar centjes voor de Boertjes assieblieftriep de boy. Roosj 's gezicht glansde. Ik was een oogenblik bevreesd, dat zij de geheele bende boven zou roepen om meê thee te drinken. Maar zij was gelukkig ver standiger. Alle centen, die zij beschikbaar had, pakte zij in een papiertje en gaf alzoo haar aandeel in de centen, die onze jongens in Schagen hebben opgehaald. Lang zullen Nus en Roosie leven, falderalderire! zongen ze buiten en dat deed Roofje nu toch zoo innig goed. Wat dappere kinderenzei ze, 7. Mijnheer Marlow had zijn dochter ongetwij feld lief en hij wastrotsch op haar,maai warm te en hartelijkheid lagen nu eenmaal niet in zijn karakter. Edith was voor de wereld opge voed en als 't ware klaargemaakt om daarin een schitterende rol te spelen; die rol werd haar nu aangeboden, en dat was voldoende andere gevoelens bestonden er niet. Het ratelen van een rijtuig maakte beiden opmerkzaam. Zou dat Ronald reeds zijn Neen, het waren meerdere heeren, die in een open rijtuig zaten, dat weldra den tuin inreed. De bankier fronste het voorhoofd. „Bezoek En dat juist nu Hoe lastig hier kan men niet zeggen, dat men niet thuis is. Nu, ik hoop dat ze maar niet lang blijven en Ronald komt eerst tegen den avond. Nog iets, Edith; wij moetenWilma natuurlijk in vertrouwen nemen, maar we zullen je ver loving nog geheim houden voor vreemden en nu zal ik zoo vrij zijn, mij terug te trekken. Ik heb geen trek deze heeren waarschijn lijk Heilsbergers te leeren kennen." Hij ging naar zijn kamer. Edith vond het ook zeer lastig en onaangenaam, heden een gesprek te houden met de kennissen harer nicht, en besloot eveneens voorloopig te verdwijnen. Niet, dat ze bijzonder ge stemd was, omdat vandaag haar toekomstige echtgenoot zou komen, om het ja-woord van haar te vragen, o neen, daarop was ze im mers reeds lang voorbereidmaar dit be zoek van vreemden stoorde en verveelde haar slechts. Editli Marlow wist niets van al het droomen, verlangen en hopen, dat bij velen aan zulk een uur verbonden is,ofschoon deze verloving geheel naar haar wenschen was en haar trots en eergierigheid volkomen bevredigde. Het was ook waarlijk geen kleinigheid, een Ronald te krijgen, wiens geniale scheppingsgeest ieder tot bewonde ring dwong, wiens ontzaglijke rijkdom hem een bijna onbegrensde macht gaf, die allen voor zich deed buigen Allen NeenEen was er, die boog niet, die deed zich openlijk en zonder schroom kennen als vijand van den bijna ahnachtigen man; die waagde het zoo ja, hem te dreigen want wat was het anders dan een bedreiging geweest, die er in de oogen, in de gansche houding van dien vreemdeling gelegen had,ofschoon hij die niet had uitgesproken? Zonderling Edith kon zich van de her innering aan hare ontmoeting op 't oude kerkhof maar niet losmaken, en ze was toch verre van aangenaam geweest, want die ontmoeting was geëindigd met een terechtwijzing, die het trotsche meisje als een beleediging had opgenomen. Het was een kwellende herinnering, die dikwijls genoeg ongeduldig werd afgewezen, maar zij kwam toch telkens weer. Ook nu kwam ze weer aansluipen, zacht, onmerk baar, en spon haar onzichtbaar net en legde op het schoone, koele gelaat van Edith een droomende uitdrukking, die daar anders volkomen vreemd was. Daar dook het kleine kerkhof weder op, dat zoo eenzaam en vergeten, diep in het woud lag, waar de zonneschijn dartelde over de half ingevallen muren, waar dood en leven zoo zonderling vereenigd waien in het bloeien en geuren, dat boven de graven wies. Daar ruischte weer het zoem- zoem der wüde bijen, dat als verre muziek klonk, en het gezang van de merel, het juichende Lentelied. En daar stond ook de man, met de moede, donkere oogen, die toch konden opvlammen als men het waagde hem te beleedigen. Dat alles was eerst een paar dagen geleden gebeurd, en lag toch zoo ver, als een sprookje dat men ergens gehoord of gedroomd heeft en dat niets te maken heeft met de helle, nuchtere werkelijkheid. Daar weerklonken stemmen in de tuin kamer en Edith ontwaakte uit haar droomen. Zij had het storend bezoek geheel vergeten en draaide zich nu half misnoegd om, maar deinsde plotseling een stap terug, want zé vergenoegd. En ze neuriede zachtkens meê, met de wegtrekkende bende: En dn Boeren hebben overwonnen, Hiep hiep hoera hiep hiep hoera Goed zoo, mijn kind, zei ik, goed zooZing jij maar. Dat is beter dan dat je zoo moordlustig bent. O, praat me daar niet van, zei ze, als ik kans had, ging ik zeker meê. Ik neusde in de Schager. Maar wij zullen wel niks tegen Engeland ondernemen, smaalde ze, wij durven niet. Potstausend vloekte ik, in eens, Roosje schrok ervan er schjjnen plan nen te wezen Wat is 't informeerde Roos nieuwsgierig. Hier, kijk 'ris in de Schager. Een oproeping van meneer Berman aan alle lotelingen, om dienst te nemen bij de zeemilitie. En wat zou dat? Begrijp-je dat niet, Roor Er zijn zeesoldaten noodig. En wat wil dat zeg gen P Als wij tegen Engeland optrekken, doen we 't alleen ter zee, voorloopig. De Transvaalsche Hollanders te land en en de Hollandsche Hollanders ter zee. Onze vloot wordt versterkt. Je meent Ik meen, dat er iets op til is. Burgemeester Berman heeft een wenk uit Den Haag gekregenOnze vloot moet sterk bemand worden zelfs de Scha ger lotelingen moeten er aan meê doen. O, da's heerlijk, zuchtte Roos, weer zoo oorlogszuchtig als straks. Een kollje naar jouw hand, Roos, lachte ik, prethebbend om de goedgelo vigheid van mijn nicht. Weet je wat je doet, meld je ook aan. Ilè? Ga naar meneer Berman, zei ik, oogenschijnlijk geheel ernstig. Ga naar den Burgemeester, en zeg hem Daar is nu een meisje loos, Die wil gaan varen, Die wil gaan varen Als zeematroos, Dat meisje heet Roos Wat ben jij een flauwe ventriep Roosje. Niks flauw. Als jij zoo oorlogs zuchtig bent, trek er dan meê op uit. Is niet de Fiiesland in de Delagoabaai Hebben ze al niet gezegd, dat er op de Friesland gevuurd was Kans op ruzie is er altijd. Welnu, waarom zou de regeering niet meer oorlogsschepen sturen? 't Zijn bange tijden. En dappere menschen als jij kunnen ze best gebruiken. Onzin riep Roos. Niks geen onzin. Ik ben te oud. Maar ik wil het vaderland mijn offer brengen. Ik wil mijn goede theezetster afstaan Meer kan ik niet doen. Maar als je matroos of marinier worden wil, heb je mijn toestemming. De lezer begrijpt, dat ik geen ander doel had, dan Roosje's krijgszucht wat te bespotten. Helaas, had ik geweten met welke gevolgen, ik zou gezwegen hebben. En ik verk'es het nietschreeuwde zag dezelfde gestalte, die haar zooeven nog duidelijk voor den geest had gestaan. Dooi de glazendeur, die naar het terras leidde, I verscheen mevrouw vou Maiendorf met eenige heeren, majoor Hannut, Max Raimar en den vreemde van het kerkhof. Max snelde haastig op de jonge dame toe om haai- te begroeten en prees daarbij voornamelijk het „toeval", dat hem juist naar Heilsberg had gevoerd. De majoor hernieuwde de kennismaking van den Burg- berg en nu naderde ook Wilma met den vreemdging en zeide ongedwongen „U kent mijn nicht nog niet. Beste Edith mijnheer Raimar, de notaris van Heilsberg juffrouw Marlow." Ernst Raimar was wel de eenige, die het zag, dat de jonge dame voor een oogenblik haar zelfbeheersching verloor, toen zijn naam werd genoemd. Hij boog beleefd, 1 maar alsof hij haar geheel vreemd was. „Zeer geëerde juffrouw, sta mij toe u mijn dank uit te spreken voor de gast vrijheid, die mijn broer steeds ten uwent heeft mogen ondervinden. Hij heeft me daarvan verteld." „Ja, zeer veel", riep Max ijverig. „Ernst weet, hoe hoog ik het geluk schat, tot uw vrienden te mogen behooren, mejuffrouw." Edith was zichzelve reeds weder meester en antwoordde eenige onverschillige woor den, maar daarbij trof een toornige blik den man, die het gewaagd had, zoo met haar te spelen. Hij lachte bijna onmerk baar hij wist nog zoo nauwkeurig elk woord, dat ze over dien „ouden" geuit had. Het gesprek werd nu algemeen. Notaris Treumann was niet meegekomen en liet zich verontschuldigen. Er moest in den omtrek iets uitgegraven worden en daar kon hij natuurlijk niet gemist worden. De majoor vermaakte de kleine Liesbeth weder, die hem jubelend ontvangen had en hem geen oogen blik met rust liet. Het kind betoonde, geheel in tegenstelling met haar anders zoo groote schuwheid, den majoor een vriendelijke vertrouwelijkheid. Max, die nu in zijn element was, speelde de ridderlijke cavalier en ook Ernst toonde zich opgewekter dan anders, maar geen woord, geen blik her- RooFje plotseling. VY at niet, m'n lieve Ik verkies het niet, dat jij me voor den mal houdt. Omdat ik een fier 11 ol- lacdsch-Schagenech hart bezit, dat warm voor de Boeren klopt, wil ik niet voor marinier worden uitgemaakt. Maar m'n lieve Roos, suste ik. Neen neen neen bulderde Roos. Ik was even vcrfcbrikt. Nou, zei ik, kalmeer je maar. Ik ga even uit. De Burgemeester, als een zorgzaam stads- vader, vraagt den menschen lun rekenin gen in te zenden en ik heb nog een rekeningetje met meneer Berman te ver effenen. Als je boos bent, zul je terwijl wel tot rust komen. Maar Roos gaf geen antwoord. Woe dend keek ze me aan. Ik kleedde me. Mijn spotzucht was inmiddels nog niet gekalmeerd. En toen ik de hand aan den deurknop had, gaf mijn booze genius me een spotgedachte in die ik, ik erken het gaarne, liever vóór me had moeten houden. Zeg Roos, zei ik, wees nou niet boos. Ik meende het eerlijk met je. Waarom zou je niet probeeren (ik opende de deur) om aangifte te doen, datje wel zin hadt (ik stond in het portaal) baker op een oorlogsschip te «orden! (nèt had ik de deur achter me dicht gegooid). Wat er in deze oogenblikken in Roos omging, weet ik niet. Maar wel weet ik dat o, het is gruwelijkdat, toen ik op straat stond, ik plotseling het raam boven me boorde openschuiven en daar kreeg ik iets tegen m'n hoofd en nog iets, en weer iets en nog iets. Vier keeren eenzelfde projectiel: een schoen De dappere Roos had me vier schoenen naar het hoofd gegooid. Uit louter wraakzucht. Snel stapte ik aan om uit baar bereik te kotneu. Ik had niet kunnen denken, dat Roos zóó gooi- en wraakzuchtig was. In de Schager Courant van 11. Donder dag vindt men onder officiéél dit bericht „Ter secretarie alhier zijn inlichtingen te bekomen omtrent een tijn met boter, benevens twee paar gevonden schoenen". Wie dien tija met boter naar zijn hoofd heeft gehad, weet ik niet. Maar de schoenen ik weet en voel het maar al te wel. Iu het ochtendblad van het Handelsblad van Zondag 7 Januari j.1. komt een open brief voor aan den hertog van Devocshire, waarin de directeur en uitgever van dat blad, tevens de schiijver der daarin voorko- mende Van-dag-tot dag's, opkomt tegen de beschuldiging door dezen Engelschen edelmaa tegen alle niet-Engel- sche journalisten uitgebracht, dat deze inzake den oorlog in ZuidAfrika öf onwetend zijn, of hun inlichtingen zouden ontvangen van dagbladen, welke door D r. Leyds worden gesubsidieerd Die brief, welke ruim dertien kolommen van het Handelsblad inneemt, is in het Engelsch geschreven, en zal op zeer ruime schaal als een stuivetsbrocbure in Groot- Brittannië, Australië en Amerika worden verspreid, i Deze brief is niet vertaald, de heer Charles Boissfi vain vond dit niet noodig, omdat bij bevat, wat in menig Van dag tot dag door hem werd opge merkt, en boveudien, omdat hij niet gericht is „tot iimerde er aan, dat hij Edith reeds vroeger gezien hadhij bewaarde tegenover haar zijn koele teruggetrokkenheid. Iiitusschen was in de tuinkamer de thee tafel klaar gezet en mevrouw vou Maien dorf verzocht haar gasten, plaats te nemen. Harmut en Max volgden haar en Ernst was van plan eveneens het terras te ver laten, toen een halfluide roep hem terug hield: „Mijnheer Raimar 1" Hij draaide zich om „U roept.juffrouw „Een oogenblik, verzoek ik u." Raimar bleef staan en keek vragend naar de jonge dame, wier trekken ontwij felbaar opgewondenheid verriedende zelfde opgewondenheid sprak uit haar toon, ofschoon ze fluisterend sprak. „Gij schijnt vergeten te hebben, dat wij elkander niet vreemd zijn Ernst boog even. „Ik meende daarmede in uw geest te handelen, en ik wist niet, of gé u onze ontmoeting nog herinnerdet." Het spotlachje, dat daarbij om zijne lippen speelde, ergerde de jonge dame buitengewoon. Alsof een dergelijke terecht wijzing maar zoo spoedig vergeten kon worden. Maar midden in haar ergernis zag ze toch, hoe het gelaat van den man aan schoonheid won als hij lachte. „Gij liet mij expres in het onzekere omtrent uw persoon," zeide ze met volle scherpte, „ofschoon gij wist, dat dit incog nito reeds na een paar dagen zou worden opgeheven. Ik weet inderdaad niet, hoe ik een dergelijk spel moet noemen „Pardon, mejuffrouw," viel Raimar haar met nadruk in de rede. „Ik heb mij geenszins veroorloofd, met u te spelen, want ik ben het gesprek niet begonnen en kon van te j voren evenmin weten, welk eene wending het zou nemen. Dat ik mij niet dadelijk uederigjes bekend maakte toen u de goed heid hadt een vleiende meeuing over mijn persoon ten beste te geven.is wel te vergeven. Ik wilde ons beiden een zekere verlegenheid bespyen." „Ons beiden!" Edith heet zich op de lippen; zij wist het, aan welke zijde de ver- 1 legenheid hier Was, maar zij bedwong haar ons Tolk, dat weet, maar tot duizenden Engelschen, die niet weten". Hoewel wij dit volkomen toegeven sinds jaren zijn wij witende zal het altijd nog rijn nnt kunnen hebben, indien voor hen, die niet de E igel-che taal machtig zijn, een vertaling in het licht verschijnt, omdat ze daarnit tevens kunnen leeren, hoe noodzake lijk het ia, dat een democratis:h volk zich, met de wapenen in de vuist, weet te verdedigen tegen die reusachtige macht, die thans de oorlogen in het leven roept: het groot-kapital isme, dat, indien het dit in zijn b.lang noodig oordeelt, de hand legt op elke kleine natie en haar bezittingen, die de moeite waard zijn om geroofd te worden. Men ziet hetgeheel de Europeeache pers moge geen woorden genoeg vinden om den oorlog in Zoid- Afrika at te keuren en te vervloeken. Engeland moge nederlaag op nederlaag lijden, de Britsche regeering, geheel en al gesuggereerd door „kapitalisten en aristocraten", die „in hnn eeuwigen dorst naar altijd meer geld, in dien hartstocht voor dobbelen, welke zich meester heeft gemaakt ook vao de hoogste kringen," de voornaamste schold van dezen oorlog dragen, zendt maar altijd meer mennekena, meer kanonnen van de nieuwste vinding, meer lyddietbimmen naar Zuid-Afrika, en al toont de geschiedenis in onze woisteling tegen Spanje het tegendeel aan, op andere bladzijden kannen wij lezen, hoe dikwijls mocht boven n cht triomfeerde en het meest hardnekkige terzet onder ging in bloed en tranen Het bekend ,si vis pacem para bellnm" indien gy den vrede wilt, iraak n dan gereed voor den oorlog geldt meer dan ooit, ooral nu de oorlogen niet meer zullen zijn dynastie- of politieke oorlogen, maar we! belangen oorlogen, waarbij de eer der natie, vaderlandsliefde en dergelijke groote woorden meer, slechts dienst moeten doen om andere, zeer lage aspiratiën te verbergen. „Kapitalisten en aristocraten", schreef de heerBoig- setain, zijn de oorzaak van dezen oorlog en bij het veldwinnen der democratie kan men er wel zeker van zijn, dat hun in Engeland reeds zoo innig verbond, hechter en hechter, zelfs internationaal zal worden en ons derhalve nog menige verrassing ksn bezorgen. Uit dit oogpunt beschouwd, is de quaestie van de verdediging des lands een nieuwe phase ingetreden. Moeten wij deze vraag rijst van zelf op, wij, een democratisch volk, er niet voor werken, zoolang dit mogelijk is, dat wij onze zelfstandigheid bewaren Niet alleen om ziju koloniën, maar ook om zijn zelfs wille is Nederland met zijn welvarende bevolking, zijn uitgebreiden handel, zijn mooie havens een begeerlijk brokje gronda en waar al trilt geheel Europa van verontwaardiging de groote politiek de spoliatie van twee kleine volken toch maar kalm haar gang laat gaan, daar vragen we ons zei ven af of het spreekwoord: „wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht" ons er niet toe moet voeren, om met het oog op de kapitalistische, imperialistische politiek de landsverdediging meer populair te doen maken, dan ze tot nu toe was. De vraag, ot volkswapening niet oneindig beter zou zijn, dan het staande leger, hetwelk wij thans bezitten, is maar ai te vaak gedaanmen beeft gewezen op Zwitserland, waar het leger waarlijk een volksleger is, en wat de Boeren thans aan heldenstukjes uithalen, wordt als een triomfeerend bewijs, door de voorstanders van volkswapening aangehaald. In de Arnhemsche Courant van 31 December jl. wordt dan ook door een zekeren heer Cambreaux, met het oog op de groote uitwerking van het geweervuur van de Transvaalsche en Vrijstaatsche Boeren, voorgesteld, om schietvereenigingen op te richten, b.v. een Algemeenen Nederlandschen Scherpschuttersbond, die er naar zou streven, dat liet schieten tot op zekere hoogte een gemeentezaak zou worden, evenals in Zwitserland en in Transvaal. De gemeente zou den grond afstaan, het Ministerie van Oorlog voor de wapens en munitie zorgen en de overige kosten zouden dan door de vereenigingen worden gedragen. Z« ker, langs dien weg zou een volksleger kunnen gevormd worden. Als iedere jongen, rijk of arm, op zijn zestiende jaar een geweer in handen kreeg en dat leerde gebruiken, dan zou de oefening i-i de kazerne tot een minimum-tijd kunnen worden gereduceerd, maar zonder de dwingende macht van een wel zou men, naar onze bus. heiden meeniog, bij vrijwillige toetreding alleen, niet zeer ver komen. De heer Cambreaux wijst er zelf op, hoe onder den overweldigenden indrnk van de oorlogen van 1864 en 1866 in dat laatste jaar allerwege weerbaarheids- en scherpschuttersvereenigingen werden opgericht en hoe, toen in 1870, op aandringen van het Centraal comité van den Nederlandschen Weerbaarheidsbond, aan elk n weerbaarheidsman de vraag werd voorgelegd, of hij bereid was, op de eerste roepstem des KoniDgs als individu of in gevoelens en pareerde den spot. „Ik sprak van een onbekende toen." „Zooals ik door mijn broer zoo liefdevol was geschilderd Ik weet dat, maar ik ben niet zoo verwaand te gelooven, dat de persoon lijke bekendheid uw oordeel veranderd heeft. Ik buig me geheel voor uw eens geuite meening en voor de menschenkennis van mijn broer." Deze niets verschoonende spot beroofde de jonge dame geheel de voorname, koele houding, die zij ook ditmaal trachtte aan te nemen. Deze notaris van Heilsberg liet zich nu eenmaal niet uit de hoogte behan delen, maar verkeerde met haar op den voet van volkomen gelijkheid en daarbij gedroeg hij zich zoo slagvaardig als kwam hij direct uit de Berlijuer salons. Deze klein-steedsehe jonkman behandelde haar, de werelddame, met een ironische meerderheid, die bijna ondraaglijk was, en zij was niet van plan dat te verdragen. Zij nam nu harerzijds tot den spot haar toevlucht. „Uw broer schijnt u al heel weinig te kennen", merkte ze op. „Wellicht beoordeel ik u beter, mijnheer Raimar; in ieder ge val bewonder ik uw liefde voor uw geboor teplaats, die u zoo geketend houdt aan dat heerlijke Heilsberg." „Heilsberg is mijn vaderstad niet. Ik zeide u immers reeds, dat ik van Berlijn kom „Zooveel te meer bewonder ik u. Er behoort een zeer kalm karakter toe, zulk een plaats als woonplaats te kuiïnen kiezen, want uw wonen hier is toch zeker wel blijvend Het lachje was van Raimar's gelaat ver dwenen en de oude schaduw had zich daar weer overgelegd, toen hij met groote bitterheid vroeg „Gelooft u, dat men vrijwillig in verban ning gaat Doch ik vrees juffrouw Marlow, dat we weer op een punt komen,waarover we het al eenmaal niet eens zijn kunnen worden. Ik denk dat het beter is, dat we dat laten rusten." Hij brak af. tot groote "fjijt vin Edith. voor wie het gesprek weer die zekere bekoring begon te krijgen, die haar reeds iu het bosch had aangegrepen. De

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1900 | | pagina 5