1?V§ -*
IE LEGERWET.
Zondag 14 Januari 1900.
44ste Jaargang 3To. 3436.
Zoogewonnen
soo geronnen.
TWEEDE BLAD.
De Theeavondjes
bij M. A. G. KUS.
FEUILLETON.
IIRANT.
Eenzaamheid in den huize Nus. Roosje's hart
en gevoel. Kenau Hazelaar. Elandelaagte
en mijne'voorgevoelen». Silda van Hui
lenburg. H raak ademende Roosje.Geen
Boeren -maar een porseleinen kopje
Jong-Schagensche geestdrift Oor
logsplannen in Holland. Haar
was la ast een Roosje loos. Op
offerende Nu». Roosje woedend.
Toen ik builen kwam. Projectielen
op mijn zondig hoofd. Pier gevonden
laarzen voor den lezer verklaard.
Schagen, 11 Januari '00.
Ik heb groot ongenoegen met Roosje
gehad. Luistert en schrikt, mijne vrienden.
We hebben 't eenzaam nu, in den
huize Nus. Roosje en ik leven rustigjes
de dagen van Kerstmis tot na Nieuwjaar
door. De goeie vrienden blijven in
eigen familiekring en laten ons tijdelijk
aan ons lot over. 't Is stil in de politiek.
We lezen de Schager Courant, we
spelen ons partijtje en voor de rest
babbelen we. O, vervelen ons niet
Er is zoo veel te kouten in deze
dagen. Roosje en ik, we zijn vol over
den Transvaal-oorlog en we zijn allebei,
natuurlijk, hevig Boerengeziud. Roosje,
die de goedaardigheid in hoogsteigen
persoon is, haar hart is zoo week als
in thee gesopte beschuit, haar gevocls-
zenuwen zoo slap ais afgeschonken thee,
Roosje wordt, als ze over de Engelschen
begint, een Kenau Simons Hasselaar,
Ik wou da'k ze hier hadriep ze
gisteravond, toen ik een brief had voor
gelezen van neef Nus, die bij Elandslaagte
met de lanciers kennis heeft gemaakt.
Ze kookte, toe ze hoorde van de gru
weldaden van de miserabele slachters,
die gewonde Boeren met hun lansen
afmaakten.
Zijn me dat mensehenHonden
zijn hetBeulen O, ik wou dat ik er
bij geweest was Kokend lood op hun
hoofdenGloeiende pek in hun oogen
Hun haren één voor één uitgetrokken 1
Dat riep Roosje, mijn bloedeigen,
zachtaardigeRoosje Ik was er versteld van.
Hou je gemak, mijn kind, zei ik.
Wind je niet zoo op, want je hebt ze
immers niet hier. En je zult ze ook
niet hier krijgen ook. Schagen is rustig
en vol liefljjkheden. Gevaren dreigen
ons niet een politieke lezing van
Staalman uitgezonderd. Waarom zul je
je boos maken op Eng.-lsch gespuis, dat
gewonden aandurft, maar voor een pair
Boeren aan den haal gaat? Ze krijgen
hun streken thuis, Roosje, laat je dit
gezegd wezen. Ze hebbeD zoolang niet
den beul kunnen spelen. Na Elandslaagte,
waar ze de groote meerderheid hadden,
hebben ze niet één voordeel meer behaald.
Klap op klapEn ze zijn er nog niet.
Het ergste moet voor h?n nog komen.
Roosje haalde diep adem en balde de
vuisten.
Ja zei ze, met een zwaren zucht.
God zal ze straffen
Hou jij je dan maar bedaard,
mijn lieve, zei ik. En schenk me nog
een kopje in. Meisjes moeten zich niet
zoo opwinden, vind ik, om oorlogsgedoe.
Zij, priesteresjes van den vrede, hebben
zich alléén met de lieflijkheden dezer
aarde te bemoeien ten bate van hun
aanstaand gezin. En al is, helaas voor
Roosje de kans op man en kinderen
niet groot meer, uithoofde van hare jaren;
ik heb met haar samen te leven en in
mjjn eigen bolang ben ik dus tegen alle
Silda van Iluylenburg-neigingen van
mijn Roos.
Mijn woorden knapten Roos een heel
eind op. Ze ademde nog wel wraak, ik
zag het in 't geborrel van haar thee,
telkens als zij het kopje aan den mond
zette, maar zij was toch rustiger dan te
voren.
Pas op, Roos, jouw kopje is geen
Boerenkopje, 't breekt als je 't vallen
laat, zei ik, toen ik haar kopje nog in
haar hauden beven zag. En toen lachte
zij weer en het vuur harer boosheid was
voor 't oogenblik gebluscht.
Toen kregen we bezoek of liever, onze
straat k'eeg bezoek. Een heel troepje
kinderen liep onder onze ramen voor
bij, aardige kleuters met takken en
vlaggen in de hand, vol prettig rumoer.
Ze zongen van die Vierkleur van ons
dierbaar land en van het heldenvolk dat
zoolang geknecht is en van de Boeren
die overwonnen hebben, hip hip hoera
alleraardigst. Jong-Schagensche geest
drift.
Roos was in een wip op. Ze schoof
het raam open en stak vol welgevallen
heur mager hoofdje naar buiten
Juffrouw, juffrouw Roosje riep één
van de geestdriftige bengels naar boven.
Kom nou is op voor de Boeren
Een uitnoodiging, Roos, om mee
te gaan vechten muiide ik mees.
Een paar centjes voor de Boertjes
assieblieftriep de boy.
Roosj 's gezicht glansde. Ik was een
oogenblik bevreesd, dat zij de geheele
bende boven zou roepen om meê thee
te drinken. Maar zij was gelukkig ver
standiger. Alle centen, die zij beschikbaar
had, pakte zij in een papiertje en gaf alzoo
haar aandeel in de centen, die onze
jongens in Schagen hebben opgehaald.
Lang zullen Nus en Roosie leven,
falderalderire! zongen ze buiten en dat deed
Roofje nu toch zoo innig goed.
Wat dappere kinderenzei ze,
7.
Mijnheer Marlow had zijn dochter ongetwij
feld lief en hij wastrotsch op haar,maai warm
te en hartelijkheid lagen nu eenmaal niet in
zijn karakter. Edith was voor de wereld opge
voed en als 't ware klaargemaakt om daarin
een schitterende rol te spelen; die rol werd
haar nu aangeboden, en dat was voldoende
andere gevoelens bestonden er niet.
Het ratelen van een rijtuig maakte beiden
opmerkzaam. Zou dat Ronald reeds zijn
Neen, het waren meerdere heeren, die in
een open rijtuig zaten, dat weldra den
tuin inreed. De bankier fronste het voorhoofd.
„Bezoek En dat juist nu Hoe lastig
hier kan men niet zeggen, dat men niet thuis
is. Nu, ik hoop dat ze maar niet lang blijven
en Ronald komt eerst tegen den avond.
Nog iets, Edith; wij moetenWilma natuurlijk
in vertrouwen nemen, maar we zullen je ver
loving nog geheim houden voor vreemden en
nu zal ik zoo vrij zijn, mij terug te trekken.
Ik heb geen trek deze heeren waarschijn
lijk Heilsbergers te leeren kennen."
Hij ging naar zijn kamer. Edith vond
het ook zeer lastig en onaangenaam, heden
een gesprek te houden met de kennissen
harer nicht, en besloot eveneens voorloopig
te verdwijnen. Niet, dat ze bijzonder ge
stemd was, omdat vandaag haar toekomstige
echtgenoot zou komen, om het ja-woord van
haar te vragen, o neen, daarop was ze im
mers reeds lang voorbereidmaar dit be
zoek van vreemden stoorde en verveelde
haar slechts. Editli Marlow wist niets van
al het droomen, verlangen en hopen, dat bij
velen aan zulk een uur verbonden is,ofschoon
deze verloving geheel naar haar wenschen
was en haar trots en eergierigheid volkomen
bevredigde. Het was ook waarlijk geen
kleinigheid, een Ronald te krijgen, wiens
geniale scheppingsgeest ieder tot bewonde
ring dwong, wiens ontzaglijke rijkdom hem
een bijna onbegrensde macht gaf, die allen
voor zich deed buigen
Allen NeenEen was er, die boog
niet, die deed zich openlijk en zonder
schroom kennen als vijand van den bijna
ahnachtigen man; die waagde het zoo ja,
hem te dreigen want wat was het anders
dan een bedreiging geweest, die er in de
oogen, in de gansche houding van dien
vreemdeling gelegen had,ofschoon hij die niet
had uitgesproken?
Zonderling Edith kon zich van de her
innering aan hare ontmoeting op 't oude
kerkhof maar niet losmaken, en ze was
toch verre van aangenaam geweest, want
die ontmoeting was geëindigd met een
terechtwijzing, die het trotsche meisje als
een beleediging had opgenomen.
Het was een kwellende herinnering, die
dikwijls genoeg ongeduldig werd afgewezen,
maar zij kwam toch telkens weer. Ook nu
kwam ze weer aansluipen, zacht, onmerk
baar, en spon haar onzichtbaar net en
legde op het schoone, koele gelaat van
Edith een droomende uitdrukking, die daar
anders volkomen vreemd was.
Daar dook het kleine kerkhof weder op,
dat zoo eenzaam en vergeten, diep in het
woud lag, waar de zonneschijn dartelde
over de half ingevallen muren, waar dood
en leven zoo zonderling vereenigd waien
in het bloeien en geuren, dat boven de
graven wies. Daar ruischte weer het zoem-
zoem der wüde bijen, dat als verre muziek
klonk, en het gezang van de merel, het
juichende Lentelied. En daar stond ook de
man, met de moede, donkere oogen, die toch
konden opvlammen als men het waagde hem
te beleedigen. Dat alles was eerst een paar
dagen geleden gebeurd, en lag toch zoo ver,
als een sprookje dat men ergens gehoord
of gedroomd heeft en dat niets te maken heeft
met de helle, nuchtere werkelijkheid.
Daar weerklonken stemmen in de tuin
kamer en Edith ontwaakte uit haar droomen.
Zij had het storend bezoek geheel vergeten
en draaide zich nu half misnoegd om, maar
deinsde plotseling een stap terug, want zé
vergenoegd. En ze neuriede zachtkens
meê, met de wegtrekkende bende:
En dn Boeren hebben overwonnen,
Hiep hiep hoera hiep hiep hoera
Goed zoo, mijn kind, zei ik, goed
zooZing jij maar. Dat is beter dan dat
je zoo moordlustig bent.
O, praat me daar niet van, zei ze,
als ik kans had, ging ik zeker meê.
Ik neusde in de Schager.
Maar wij zullen wel niks tegen
Engeland ondernemen, smaalde ze,
wij durven niet.
Potstausend vloekte ik, in eens,
Roosje schrok ervan er schjjnen plan
nen te wezen
Wat is 't informeerde Roos
nieuwsgierig.
Hier, kijk 'ris in de Schager. Een
oproeping van meneer Berman aan alle
lotelingen, om dienst te nemen bij de
zeemilitie.
En wat zou dat?
Begrijp-je dat niet, Roor Er zijn
zeesoldaten noodig. En wat wil dat zeg
gen P Als wij tegen Engeland optrekken,
doen we 't alleen ter zee, voorloopig.
De Transvaalsche Hollanders te land en
en de Hollandsche Hollanders ter zee.
Onze vloot wordt versterkt.
Je meent
Ik meen, dat er iets op til is.
Burgemeester Berman heeft een wenk
uit Den Haag gekregenOnze vloot
moet sterk bemand worden zelfs de Scha
ger lotelingen moeten er aan meê doen.
O, da's heerlijk, zuchtte Roos,
weer zoo oorlogszuchtig als straks.
Een kollje naar jouw hand, Roos,
lachte ik, prethebbend om de goedgelo
vigheid van mijn nicht. Weet je wat je
doet, meld je ook aan.
Ilè?
Ga naar meneer Berman, zei ik,
oogenschijnlijk geheel ernstig. Ga naar
den Burgemeester, en zeg hem
Daar is nu een meisje loos,
Die wil gaan varen,
Die wil gaan varen
Als zeematroos,
Dat meisje heet Roos
Wat ben jij een flauwe ventriep
Roosje.
Niks flauw. Als jij zoo oorlogs
zuchtig bent, trek er dan meê op uit. Is
niet de Fiiesland in de Delagoabaai
Hebben ze al niet gezegd, dat er op de
Friesland gevuurd was Kans op ruzie
is er altijd. Welnu, waarom zou de
regeering niet meer oorlogsschepen sturen?
't Zijn bange tijden. En dappere
menschen als jij kunnen ze best gebruiken.
Onzin riep Roos.
Niks geen onzin. Ik ben te oud.
Maar ik wil het vaderland mijn offer
brengen. Ik wil mijn goede theezetster
afstaan Meer kan ik niet doen. Maar
als je matroos of marinier worden wil,
heb je mijn toestemming.
De lezer begrijpt, dat ik geen ander
doel had, dan Roosje's krijgszucht wat
te bespotten. Helaas, had ik geweten
met welke gevolgen, ik zou gezwegen
hebben.
En ik verk'es het nietschreeuwde
zag dezelfde gestalte, die haar zooeven nog
duidelijk voor den geest had gestaan. Dooi
de glazendeur, die naar het terras leidde,
I verscheen mevrouw vou Maiendorf met
eenige heeren, majoor Hannut, Max Raimar
en den vreemde van het kerkhof.
Max snelde haastig op de jonge dame
toe om haai- te begroeten en prees daarbij
voornamelijk het „toeval", dat hem juist
naar Heilsberg had gevoerd. De majoor
hernieuwde de kennismaking van den Burg-
berg en nu naderde ook Wilma met den
vreemdging en zeide ongedwongen
„U kent mijn nicht nog niet. Beste
Edith mijnheer Raimar, de notaris van
Heilsberg juffrouw Marlow."
Ernst Raimar was wel de eenige, die het
zag, dat de jonge dame voor een oogenblik
haar zelfbeheersching verloor, toen zijn
naam werd genoemd. Hij boog beleefd,
1 maar alsof hij haar geheel vreemd was.
„Zeer geëerde juffrouw, sta mij toe u
mijn dank uit te spreken voor de gast
vrijheid, die mijn broer steeds ten uwent
heeft mogen ondervinden. Hij heeft me
daarvan verteld."
„Ja, zeer veel", riep Max ijverig. „Ernst
weet, hoe hoog ik het geluk schat, tot uw
vrienden te mogen behooren, mejuffrouw."
Edith was zichzelve reeds weder meester
en antwoordde eenige onverschillige woor
den, maar daarbij trof een toornige blik
den man, die het gewaagd had, zoo met
haar te spelen. Hij lachte bijna onmerk
baar hij wist nog zoo nauwkeurig elk
woord, dat ze over dien „ouden" geuit had.
Het gesprek werd nu algemeen. Notaris
Treumann was niet meegekomen en liet
zich verontschuldigen. Er moest in den
omtrek iets uitgegraven worden en daar kon
hij natuurlijk niet gemist worden. De majoor
vermaakte de kleine Liesbeth weder, die hem
jubelend ontvangen had en hem geen oogen
blik met rust liet. Het kind betoonde, geheel
in tegenstelling met haar anders zoo groote
schuwheid, den majoor een vriendelijke
vertrouwelijkheid. Max, die nu in zijn
element was, speelde de ridderlijke cavalier
en ook Ernst toonde zich opgewekter dan
anders, maar geen woord, geen blik her-
RooFje plotseling.
VY at niet, m'n lieve
Ik verkies het niet, dat jij me voor
den mal houdt. Omdat ik een fier 11 ol-
lacdsch-Schagenech hart bezit, dat warm
voor de Boeren klopt, wil ik niet voor
marinier worden uitgemaakt.
Maar m'n lieve Roos, suste ik.
Neen neen neen bulderde Roos.
Ik was even vcrfcbrikt. Nou, zei ik,
kalmeer je maar. Ik ga even uit. De
Burgemeester, als een zorgzaam stads-
vader, vraagt den menschen lun rekenin
gen in te zenden en ik heb nog een
rekeningetje met meneer Berman te ver
effenen. Als je boos bent, zul je terwijl
wel tot rust komen.
Maar Roos gaf geen antwoord. Woe
dend keek ze me aan.
Ik kleedde me. Mijn spotzucht was
inmiddels nog niet gekalmeerd. En toen
ik de hand aan den deurknop had, gaf
mijn booze genius me een spotgedachte
in die ik, ik erken het gaarne, liever
vóór me had moeten houden.
Zeg Roos, zei ik, wees nou niet
boos. Ik meende het eerlijk met je.
Waarom zou je niet probeeren (ik opende
de deur) om aangifte te doen, datje wel
zin hadt (ik stond in het portaal)
baker op een oorlogsschip te «orden!
(nèt had ik de deur achter me dicht
gegooid).
Wat er in deze oogenblikken in Roos
omging, weet ik niet. Maar wel weet ik
dat o, het is gruwelijkdat, toen
ik op straat stond, ik plotseling het raam
boven me boorde openschuiven en
daar kreeg ik iets tegen m'n hoofd
en nog iets, en weer iets en nog iets.
Vier keeren eenzelfde projectiel: een
schoen De dappere Roos had me vier
schoenen naar het hoofd gegooid. Uit
louter wraakzucht.
Snel stapte ik aan om uit baar bereik
te kotneu. Ik had niet kunnen denken,
dat Roos zóó gooi- en wraakzuchtig was.
In de Schager Courant van 11. Donder
dag vindt men onder officiéél dit bericht
„Ter secretarie alhier zijn inlichtingen
te bekomen omtrent een tijn met boter,
benevens twee paar gevonden schoenen".
Wie dien tija met boter naar zijn hoofd
heeft gehad, weet ik niet. Maar de
schoenen ik weet en voel het
maar al te wel.
Iu het ochtendblad van het Handelsblad van Zondag
7 Januari j.1. komt een open brief voor aan den
hertog van Devocshire, waarin de directeur en uitgever
van dat blad, tevens de schiijver der daarin voorko-
mende Van-dag-tot dag's, opkomt tegen de beschuldiging
door dezen Engelschen edelmaa tegen alle niet-Engel-
sche journalisten uitgebracht, dat deze inzake den
oorlog in ZuidAfrika öf onwetend zijn, of hun
inlichtingen zouden ontvangen van dagbladen, welke
door D r. Leyds worden gesubsidieerd Die brief,
welke ruim dertien kolommen van het Handelsblad
inneemt, is in het Engelsch geschreven, en zal op
zeer ruime schaal als een stuivetsbrocbure in Groot-
Brittannië, Australië en Amerika worden verspreid,
i Deze brief is niet vertaald, de heer Charles
Boissfi vain vond dit niet noodig, omdat bij bevat,
wat in menig Van dag tot dag door hem werd opge
merkt, en boveudien, omdat hij niet gericht is „tot
iimerde er aan, dat hij Edith reeds vroeger
gezien hadhij bewaarde tegenover haar
zijn koele teruggetrokkenheid.
Iiitusschen was in de tuinkamer de thee
tafel klaar gezet en mevrouw vou Maien
dorf verzocht haar gasten, plaats te nemen.
Harmut en Max volgden haar en Ernst
was van plan eveneens het terras te ver
laten, toen een halfluide roep hem terug
hield:
„Mijnheer Raimar 1"
Hij draaide zich om „U roept.juffrouw
„Een oogenblik, verzoek ik u."
Raimar bleef staan en keek vragend
naar de jonge dame, wier trekken ontwij
felbaar opgewondenheid verriedende
zelfde opgewondenheid sprak uit haar toon,
ofschoon ze fluisterend sprak.
„Gij schijnt vergeten te hebben, dat
wij elkander niet vreemd zijn
Ernst boog even. „Ik meende daarmede
in uw geest te handelen, en ik wist niet,
of gé u onze ontmoeting nog herinnerdet."
Het spotlachje, dat daarbij om zijne
lippen speelde, ergerde de jonge dame
buitengewoon. Alsof een dergelijke terecht
wijzing maar zoo spoedig vergeten kon
worden. Maar midden in haar ergernis zag
ze toch, hoe het gelaat van den man aan
schoonheid won als hij lachte.
„Gij liet mij expres in het onzekere
omtrent uw persoon," zeide ze met volle
scherpte, „ofschoon gij wist, dat dit incog
nito reeds na een paar dagen zou worden
opgeheven. Ik weet inderdaad niet, hoe ik
een dergelijk spel moet noemen
„Pardon, mejuffrouw," viel Raimar haar
met nadruk in de rede. „Ik heb mij geenszins
veroorloofd, met u te spelen, want ik ben
het gesprek niet begonnen en kon van te
j voren evenmin weten, welk eene wending
het zou nemen. Dat ik mij niet dadelijk
uederigjes bekend maakte toen u de goed
heid hadt een vleiende meeuing over mijn
persoon ten beste te geven.is wel te vergeven.
Ik wilde ons beiden een zekere
verlegenheid bespyen."
„Ons beiden!" Edith heet zich op de
lippen; zij wist het, aan welke zijde de ver-
1 legenheid hier Was, maar zij bedwong haar
ons Tolk, dat weet, maar tot duizenden Engelschen,
die niet weten".
Hoewel wij dit volkomen toegeven sinds jaren
zijn wij witende zal het altijd nog rijn nnt kunnen
hebben, indien voor hen, die niet de E igel-che taal
machtig zijn, een vertaling in het licht verschijnt,
omdat ze daarnit tevens kunnen leeren, hoe noodzake
lijk het ia, dat een democratis:h volk zich, met de
wapenen in de vuist, weet te verdedigen tegen die
reusachtige macht, die thans de oorlogen in het leven
roept: het groot-kapital isme, dat, indien het dit in zijn
b.lang noodig oordeelt, de hand legt op elke kleine
natie en haar bezittingen, die de moeite waard zijn
om geroofd te worden.
Men ziet hetgeheel de Europeeache pers moge
geen woorden genoeg vinden om den oorlog in Zoid-
Afrika at te keuren en te vervloeken. Engeland moge
nederlaag op nederlaag lijden, de Britsche regeering,
geheel en al gesuggereerd door „kapitalisten en
aristocraten", die „in hnn eeuwigen dorst naar altijd
meer geld, in dien hartstocht voor dobbelen, welke
zich meester heeft gemaakt ook vao de hoogste
kringen," de voornaamste schold van dezen oorlog
dragen, zendt maar altijd meer mennekena, meer
kanonnen van de nieuwste vinding, meer lyddietbimmen
naar Zuid-Afrika, en al toont de geschiedenis in onze
woisteling tegen Spanje het tegendeel aan, op andere
bladzijden kannen wij lezen, hoe dikwijls mocht boven
n cht triomfeerde en het meest hardnekkige terzet onder
ging in bloed en tranen
Het bekend ,si vis pacem para bellnm" indien
gy den vrede wilt, iraak n dan gereed voor den
oorlog geldt meer dan ooit, ooral nu de oorlogen
niet meer zullen zijn dynastie- of politieke oorlogen,
maar we! belangen oorlogen, waarbij de eer der natie,
vaderlandsliefde en dergelijke groote woorden meer,
slechts dienst moeten doen om andere, zeer lage
aspiratiën te verbergen.
„Kapitalisten en aristocraten", schreef de heerBoig-
setain, zijn de oorzaak van dezen oorlog en bij het
veldwinnen der democratie kan men er wel zeker
van zijn, dat hun in Engeland reeds zoo innig verbond,
hechter en hechter, zelfs internationaal zal worden en
ons derhalve nog menige verrassing ksn bezorgen.
Uit dit oogpunt beschouwd, is de quaestie van de
verdediging des lands een nieuwe phase ingetreden.
Moeten wij deze vraag rijst van zelf op, wij,
een democratisch volk, er niet voor werken, zoolang
dit mogelijk is, dat wij onze zelfstandigheid bewaren
Niet alleen om ziju koloniën, maar ook om zijn
zelfs wille is Nederland met zijn welvarende
bevolking, zijn uitgebreiden handel, zijn mooie havens
een begeerlijk brokje gronda en waar al trilt
geheel Europa van verontwaardiging de groote
politiek de spoliatie van twee kleine volken toch
maar kalm haar gang laat gaan, daar vragen we
ons zei ven af of het spreekwoord: „wie zich aan een
ander spiegelt, spiegelt zich zacht" ons er niet toe
moet voeren, om met het oog op de kapitalistische,
imperialistische politiek de landsverdediging meer
populair te doen maken, dan ze tot nu toe was.
De vraag, ot volkswapening niet oneindig beter
zou zijn, dan het staande leger, hetwelk wij thans
bezitten, is maar ai te vaak gedaanmen beeft
gewezen op Zwitserland, waar het leger waarlijk
een volksleger is, en wat de Boeren thans aan
heldenstukjes uithalen, wordt als een triomfeerend
bewijs, door de voorstanders van volkswapening
aangehaald.
In de Arnhemsche Courant van 31 December jl.
wordt dan ook door een zekeren heer Cambreaux,
met het oog op de groote uitwerking van het
geweervuur van de Transvaalsche en Vrijstaatsche
Boeren, voorgesteld, om schietvereenigingen op te
richten, b.v. een Algemeenen Nederlandschen
Scherpschuttersbond, die er naar zou streven, dat
liet schieten tot op zekere hoogte een gemeentezaak
zou worden, evenals in Zwitserland en in Transvaal.
De gemeente zou den grond afstaan, het Ministerie
van Oorlog voor de wapens en munitie zorgen en de
overige kosten zouden dan door de vereenigingen
worden gedragen.
Z« ker, langs dien weg zou een volksleger kunnen
gevormd worden. Als iedere jongen, rijk of arm,
op zijn zestiende jaar een geweer in handen kreeg
en dat leerde gebruiken, dan zou de oefening i-i de
kazerne tot een minimum-tijd kunnen worden
gereduceerd, maar zonder de dwingende macht van
een wel zou men, naar onze bus. heiden meeniog, bij
vrijwillige toetreding alleen, niet zeer ver komen.
De heer Cambreaux wijst er zelf op, hoe onder
den overweldigenden indrnk van de oorlogen van
1864 en 1866 in dat laatste jaar allerwege
weerbaarheids- en scherpschuttersvereenigingen
werden opgericht en hoe, toen in 1870, op aandringen
van het Centraal comité van den Nederlandschen
Weerbaarheidsbond, aan elk n weerbaarheidsman de
vraag werd voorgelegd, of hij bereid was, op de
eerste roepstem des KoniDgs als individu of in
gevoelens en pareerde den spot.
„Ik sprak van een onbekende toen."
„Zooals ik door mijn broer zoo liefdevol was
geschilderd Ik weet dat, maar ik ben niet
zoo verwaand te gelooven, dat de persoon
lijke bekendheid uw oordeel veranderd heeft.
Ik buig me geheel voor uw eens geuite
meening en voor de menschenkennis van
mijn broer."
Deze niets verschoonende spot beroofde
de jonge dame geheel de voorname, koele
houding, die zij ook ditmaal trachtte aan
te nemen. Deze notaris van Heilsberg liet
zich nu eenmaal niet uit de hoogte behan
delen, maar verkeerde met haar op den voet
van volkomen gelijkheid en daarbij gedroeg
hij zich zoo slagvaardig als kwam hij direct
uit de Berlijuer salons. Deze klein-steedsehe
jonkman behandelde haar, de werelddame,
met een ironische meerderheid, die bijna
ondraaglijk was, en zij was niet van plan
dat te verdragen. Zij nam nu harerzijds
tot den spot haar toevlucht.
„Uw broer schijnt u al heel weinig te
kennen", merkte ze op. „Wellicht beoordeel
ik u beter, mijnheer Raimar; in ieder ge
val bewonder ik uw liefde voor uw geboor
teplaats, die u zoo geketend houdt aan
dat heerlijke Heilsberg."
„Heilsberg is mijn vaderstad niet. Ik
zeide u immers reeds, dat ik van Berlijn
kom
„Zooveel te meer bewonder ik u. Er
behoort een zeer kalm karakter toe, zulk een
plaats als woonplaats te kuiïnen kiezen, want
uw wonen hier is toch zeker wel blijvend
Het lachje was van Raimar's gelaat ver
dwenen en de oude schaduw had zich
daar weer overgelegd, toen hij met groote
bitterheid vroeg
„Gelooft u, dat men vrijwillig in verban
ning gaat Doch ik vrees juffrouw Marlow,
dat we weer op een punt komen,waarover
we het al eenmaal niet eens zijn kunnen
worden. Ik denk dat het beter is, dat we
dat laten rusten."
Hij brak af. tot groote "fjijt vin
Edith. voor wie het gesprek weer die
zekere bekoring begon te krijgen, die haar
reeds iu het bosch had aangegrepen. De