Brira Ril de Maasstad.
Zondag 18 MAART 1900.
4iste Jaargang No. 3505.
Heroïsme.
Xoogewo n n e n
soo geronnen.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
COURANT.
Zonder een woord te spreken, had de
componist G. een hevigen uitval tegen too-
neelspelers tot de laatste syllabe aangehoord.
Schijnbaar stond hij in gedachten, ruikend
aan een witte anjelier, waarvan hij de
scherpe lncht herhaaldelijk opsnoof.
Ten slotte zweeg de spreker en men
richtte zich algemeen tot den componist
hij had zooveel bijgewoond, hij had zooveel
menschenkennis. zooveel omgegaan met ar-
tisten, wat was z ij n meening over ben
De toegesprokene maakte een ongeduldig
gebafir en terwijl hij het voorhoofd licht
fronste, begon hij met zekere drift„Het
zou onzinnig zijn te beweren, dat ik alle
tooneelmenschen hoog scAatte en even on
zinnig, dat ik ze allen verfoeide. Ja. wel
heb ik me honderd maal driftig gemaakt,
gedacht dat ik gek zou wofden, als ik hun
nooit eindigend kabaal weer aan den gang
zag, als ik stuitte op hun onverschilligheid
en hun ijdelheid. Doch naast dit gewone
komediantendom, vindt men, juist bij het
tooneel. een grootheid van karakter, een
heldenmoed, een idee van kunst, die men
in geen enkelen kring daarbuiten behoeft
te zoeken. En vooral bij vrouwen. Hoe
dikwijls hebben zij door hun fijn meegevoel,
door hun hartstochtelijke bezieling, door
hun absolute toewijding en het indenken
in het wezen, dat zij scheppen moesten, de
zware taak overwonnen, die een schrijver
haar toevertrouwde. En kent ge de vermoeie
nissen, die zij te verdragen, den tegenzin,
dien zij te bekampen hadden, de moeilijk
heden van hun leven, die zij moesten ver
geten, om voor één avond stralend en
triumfeerend voor het voetlicht te kunnen
verschijnen En omdat nu enkelen zich
een geleende kunstenaarspruik op het hoofd
zetten, zich met een reclame-mantel van
klatergoud drapeeren, waar onder vandaan
hun nietigheid en hun loutere geldzucht slechts
des te meer voor den dag komen, omdat
een groot deel der tooneelisten dom en
verwaand is en er theaters zijn die met
kunst evenveel te maken hebben als een
kinder-poppenkast, is dat een reden, onver
biddelijk alles over één kam te scheren en
allen tot den grooten hoop te tellen?"
De componist zweeg even en ging daarna
met iets bedaarder stem voort
„Een in 't bijzonder heeft mij de betee-
kenis van wat heldenmoed was, geleerd. Ik
wil haar naam niet noemen. Zij leeft nog,
mgar heeft zich reeds lang van het tooneel
teruggetrokken.
Toen we voor 't eerst kennis maakten,
was ik nog zeer jong zij kwam uit Zuid-
Duitschland van een zeer klein provincie-
theater met haar man en een kind. Haar
man was niet veel meer dan een ellendeling:
hij voerde niets uit en leefde op kosten van
zijn vrouw. Geen wonder, dat ze ongelukkig
waren. Scheldwoorden waren hun gesprek
ken en niet dikwijls sloegen ze elkaar,
zij gaf hem niet genoeg geld naar zyn zin.
Toen ik haar voor 't eerst zag, scheen
ze mij een tragische koningin, waarlijk in
staat om de hoogste rollen te vervullen.
Zonder te aarzelen had zij de rol van
„Eva" in mijn oratorium„Het verloren
paradijs" op zich genomen.
Te zamen hadden we ons aan den arbeid
gezet en zij leefde zich allengs in haar rol
van Eva in. Ik bewonderde de fijngevoelig-
25.
SLOT,
Daar kwam de kleine Liesbeth de trap
weer opstormen en riep ademloos
„Daar komen ze daar komen ze Ik heb
het rijtuig reeds gezien."
Allen bemerkten op eenigen afstand een
rijtuig. Dat konden slechts de langvor-
wachten zijn en de notaris sloeg dadelijk
weer in zijn jubelstemming over.
„Ja, zij komenherhaalde hij. „Onze
ridder zonder vreesDat woord heb ik
gevonden en het werd dadelijk het slag
woord van de geheele pers in het
proces. O, hij zal nog wel aan andere stor
men het hoofd bieden, als hij maar eerst
in den Rijksdag zitZe willen hem candi-
daat stellen bij de volgende verkiezing, ja
dergelijke redenaars moeten in het parle
ment. W anneer Ernst gekozen wordt, reis
ik naar Berlijn en woon alle zittingen bij,
geen enkele zal ik verzuimen \f en de oude
heer wipte van plezier in zijn stoel op en
neer, wat Liesbeth de opmerking ontlokte
„Oom Treumann,n doet net als een meike
ver wanneer hij wil gaan vliegen."
Nu reed het rijtuig de hoofdlaan in, reeds
van verre door wenken en zakdoekengewuif
I>egroet, en weinige minuten later werden
de thuiskeerenden in ontvangst genomen.
„Neen maar. 't is jelui aan te zien,
dat je van de huwelijksreis komt. Je ziet
er beiden bovenaardsch uitriep de ma
joor lachend, terwijl hij zijn vriend de hand
schudde. Edith had intusschen haar nicht
omhelsd en wendde zich nu tot Liesbeth,
die zich schuw van de schoone, voorname
tante had afgedraaid. Maar de tante had
die koele voornaamheid afgewend en ze
nam de kleine wildzang hartelijk in haar
armen. Dan was notaris Treumann aan
heid, waarmeê zij de verschillende nuancen
van deze rol wist uit te drukken. Wat meer
was. zij wist haar geestdrift en energie ook
op de andere spelers over te dragen.
Eindelijk was het werk ingestudeerd, het
zou aan het einde der week opgevoerd
worden, toen wij plotseling vernamen, dat
het kind der zangeres door een geheim
zinnige ziekte was aangegrepen en dat de
dokter weinig hoop had gegeven. Het
hoestte, werd bleek en verweflcte als een
van 't licht beroofde bloem. Het kind, dat
tot dusver de rust en zachtheid zelf geweest
was, werd knorrig en heftighet jammerde
en schreide, zoodra zijn moeder ophield
met liedjes te zingen om het te sussen.
Als een gevangene,, die op haar oordeel
wacht, zoo was zij aan het bed van den
kleine gekluisterd. Aan ons werk, aan een
dreigende in-elkaar-storting van al onze
plannen, scheen zij niet meer te denken.
Doch alsof zij in mij gelezen had, alsof
zij met diepe erkentelijkheid het medelijden
geraden had, dat zy mij inboezemde, be
haalde zij mij eiken dag
„Wees maar niet bezorgd, wees maar
niet bezorgd, het zal wel beter gaan en ik
zal zingen."
Op den avond der eerste opvoering was
zij op haar post. maar zij zag er in haar
zwart fluweelen kleed zoo bleek uit, dat
men haar nauwelijks herkende. Haar ge
heele leven lag zichtbaar in den starren
blik van haar oogen en men zag, dat zij
haar bleeke lippen sterk rood geschminkt
had.
„Gaat het beter met den kleine vroeg
ik, haar koude handen drukkend.
Zij beefde in 't minst niet, toen ze me
antwoordde toch voelde ik, hoe ze al haar
geestkracht noodig had om haar stem gewoon
te doen klinken
„Ja, ja, ik dank u, veel beter, veel beter."
En toen begon zy wonderbaarlijk schoon
te zingen, met een kreet van hartstocht,
die allen als een messteek in 't hart drong.
Men voelde iets bovenaardsch, iets verruk
kelijks en betooverends in haar zang, die
boven de tonen der violen en het geschet
ter der blaas-instrumenten uitklonk.
Het publiek zat ademloos en luisterde
in spanningaan 't slot riep men haar
zesmaal onder daverende bijvalsbetuigingen
terug.
Ik wachtte haar op aan de deur van
haar kleedkamer, ik was dieper bewogen
dan ik zeggen kon en was geneigd haar te
omarmen en haar alles uit te leggen wat
ik gevoelde
Zij zei mij op een toon, die mij door de
gehuichelde opgeruimdheid, die er in door
klonk, weemoedig aandeed
„Nu, bent u tevreden
„Ik ben nooit zoo gelukkig geweest",
antwoordde ik, „en zal nooit vergeten, wat
ik aan u te danken heb."
Ik reikte haar haar pelsmantel toe.
„Mijn vigilante wacht ons, laten we ons
haasten, dat u gauw weer bij uw kind
kunt zijn. Het zal den kleine lang gevallen
zijn, nu u zoolang van hem geweest zijt!"
Ik zal niet spoedig het oogenblik ver
geten, dat ik doorleefde, toen zij mij ant
woordde
„Dat is niet noodig, mijn zoon is van
nacht gestorven. Maar ik had u beloofd te
zingen en ik heb mijn belofte gehouden."
Na deze woorden zonk zij onmachtig in
mijn armen."
De gevierde componist had zijn verhaal
geëindigd en hij wischte zich met de hand
twee groote tranen weg.
de beurt, die inderdaad nog weifelde tus-
schen de vertrouwelijkheid van den oom en
zijn ontzag voor de millioenenjuffrouw, maar
de lieftalligheid en vriendelijkheid zijner
nicht deden het ontzag al heel spoedig verdwij
nen. Zij beloofde hem, morgen naar Heils
berg te komen en naar zijn huis te komen
zien. Ernst had haar zooveel van het inte
ressante, oude gebouw verteld. Dan verlang
de ze bepaald van „oom Treumann", dat
hij haar Edith zou noemen,en bood hem
haar wang tot een kus. Dat was te veel
voor den goeden sukkel, hij kuste haar,
zeker wel meermalen, maar de tranen
sprongen er hem by in de oogen van ont
roering.
De jonge vrouw met haar stralende
bruine oogen was een andere dan de ver
wende erfgename, dié men in gezelschappen
steeds zoo had gehuldigd en die het leven
desondanks toch zoo leeg en hol had gevon
den. Nu was het leven haar het leven
waard geworden, dat zag men aan het schit
teren van haar oogen wanneer ze die van
haar man ontmoette. Edith M a r 1 o w was
een mooi. maar koel meisje geweest, die
het niet der moeite waard had ge
vonden.' met iets of iemand rekening te
houden,Edith Kaimar bezat die aantrekke
lijke lieftalligheid,die zoo gemakkelijk is voor
een schoone, gevierde vrouw. Zy had dat
ongemeen goed geleerd,sedert ze had leereu
beminnen.
Ernst was een lange rij van jaren voor
uit op zijn vrouw, maar dat bemerkte men
nauwelijks aan den man,die nu in den bloei
van zijn leven stond, gedragen en opge
heven door het succes, door het bewust
zijn van zijn eindelijk ontvangen levens
geluk. De tienjarige verbanning in Heils
berg was verzonken en daarmede de bleeke.
ernstige droomer van toen. Nu stond hij
midden in het leven en werken en haalde
dagelijks nieuwe kracht daaruit.
Wilma bracht nu de jonge vrouw naar
de logeerkamer en was haar daar behulp
zaam bij het afleggen van haar reismantel.
„Ik geloof, dat je nog mooier geworden
bent, Edith!" zeide zij met oprechte be
wondering. „Arnold heeft volkomen gelyk,
„Deze ondervinding", voegde hij er na
eenigen tijd aan toe, „heeft mij (>eter dan I
alle geschiedenissen van helden geleerd, wat
eigenlijk Heroïsme isEn daarom,
mijne heeren, zal ik de tooneelspelers
blijven verdedigen, wanneer men hen allen
over één kam scheert en geen onderscheid
weet te maken."
Rotterdam, 14 Maart 1900.
CCIV.
Er zijn leg o moppen getipt op buizen
met piano's en ongetrouwde juffrouwen,
huizen die dientengevolge onbewoonbaar
zijn en waarboven de intredende als
boren Dante's Hel schrijven msg„Laat
na »aren alle hoop.* Men heeft en
niet gansch en al ten onrechte als
een der folteringen van onze moderne
huisjes geeoemd den overlast, dien piano-
studeerende buurmeisjes dagen en avonden
l»Dg plegen te bedrijven. Wat evenwel
niet wegneemt, dat de edacatie onzer
jongedames het pianostudeeren als drin
genden plicht aanwijst en dat men althans
eenigszins toegevendheid pleiten kan voor
een „noodzakelijk kwaad."
Voor mij, ik ben der piano tamelijk
toegevend gezind, ook met het oog op
mijn eigeu dochteren, die zich bezondigen
en daarmee papa's recht om als censor
op te treden, volkomen verstoren.
Minder toegevend ben ik nit den aard
voor stadiën op cornet h piston en bas
midden in de stad en evenzeer als ik 't
noodig vind, dat Burg. en Wetb. een
terrein buiten aanwijzen, waar uitsluitend
kleeden geklopt mogen worden, vind ik het
noodzakelijk dat de studies op koper uit
de gemeente verwijderd moeten worden.
Wat vioolstadie betreft,als schooljongen
al werl ik dol van het gekras, dat een
bot mes op een griffel maakt, ik behoef
derhalve mijn gevoelens teu opzichte van
vioolstudie niet nader uit-en te zetten,
Maar ik zou alles nog vergeven kunnen,
als we niet genoodzaakt waren de reeultaten
van muzikale, studiën in de overigens zeer
gezellige avondjes bij vrinden te beoordeelen
en te roemen. Ik mag oog wel eens klagen
en 't er dan voor ditmaal bij laten
overh et ontzag'lijk jammervol dilettantisme
in muziek.
Veel goeds hebben in dazen de speel-
dooeen gedaan.
Zoo'n speeldoos, al is 't een onnoozel
dood instrament, heelt verdiensten, iie
men niet onderschatten msg Waar een speel
doos 's, blijveu uiaziekdilettantan verre,'t zij
nit hoog gevor 1 van artistieke vaardigheid,
't welk zich tegen concurrentie uiet een doos
verz-t, 't zij uiteen gevoel v»n minderheid.
Zoo volmaakt als ren speeldoos het doet,
draait niet één dilettant je een melodietje
van Mozart voor.
Zoo'n speeldoos is zoo bescheiden. Zij
neemt geen allures an van iets bijzonders
te wtzeu, rustig staat zij, ofschoon tot
brekens toe opgewonden, en tokkelt haar
rolletjes at Er is iets mïef—bek oren ds in de
korte schok-galnapjes van melodi-, die uit
jelui beiden ziet er niet uit als gewone
menschen."
„Wij hebben ook een gedeelte van het
paradijs doorgewandeld, zoowel innerlijk als
uiteilijk." antwoordde Edith opgewekt.
„Het was de eerste maal, dat wij beideu
zoo geheel elkaar konden toebehooren, en
hoe hing hebben wij daarop niet gewacht."
„Ja, en waarom eigenlijkvroeg Wilma.
„Wij hebben reeds lang gemerkt, hoe het
met jullie beiden stond, en ik geloof, dat ge
het beiden reeds lang zijt eens geweest.
De uiterlijke omstandigheden verhinderden
je toch niet te trouwengij zijt immers
rijk genoeg."
De jonge vrouw, die beur haar voorden
spiegel in orde had gebracht, wendde zich
lachend om.
„Dan keut ge mijn Ernst en zijn trots
maar heel weinig. Hij zou tot geen enkelen
prijs hebben kunnen verdragen, dat hij
aihankelijk moest zijn van mijn vader, ook
zelfs niet voorloopig- Hij nam van mij de
belofte af te wachten totdat hij in Berlijn
een positie bekleedde en mij zelf iets kon
aanbieden. Dat geschiedde veel sneller dan
wij geloofden .Ik weet het 't best,hoezeer hij
zich heeft ingespannen."
„Nu, dat is juist iets naar jouw smaak,"
plaagde Wilma. „Je echtgenoot moest
immers iets meer zijn dan alle anderen, hij
moet jou en zichzelf omhoog dragen tot het
toppunt van het leven nu, je Ernst neemt
al reeds een aardig aanloopje daarheen.
Nu willen ze hem zelfs al lid van den
Rijksdag maken."
„Ja, men wil hem een mandaat aanbie
den," zeide Edith, wier oogen in trotschen
gloed opflikkerden. „Ernst is reed? lang
het politieke leven ingetreden; ik hoop.
dat hij daarin eenmaal een groote rol zal
spelen."
„En wij wachten intusschen heel beschei
den op eene benoeming tot overste," lachte
Wilma. „Uw heer gemaal wil hoogerdie
heeft voor zich zelf minstens een minister
zetel gereserveerd, als slot van zijn loop
baan. Maar kom, Edith, laten wij de heeren I
nu niet langer laten wachten."
De heeren waren intusschen op het terras
haar opstijgen. Zij gieft wat zij b-looft:
als er een variatie op Fauai aangekondigd
wordt, komt zij niet mat een melodie nit
Mignon aan of met iets anders dat niet
op Fsust gelijkt. Zij hapert niet, zij ia on
melodieus maar niet valsch, en als er
behalve de muziek—mechaniek nog een
mechaniek van dansende poppetjes in is,
weet ik werkelijk niet i muziek-dilettint te
vinden, die me zooreel genot geef' als een
mnzi-kdoos. Zij l<at zich niet bidden, steek
een sleutel in haar, wind haar op en zij
speelt; weliswaar scheidt zij niet nit sls't
u soms middenin verveelt, maar met een
wollen deken is haar gelui! behorrlijk te
dempen. Ook kan men een speeldoos heb
ben die a 2'/j cL in een gleufje speelt"
en dan is zij nog voordeelig ook.
Een speeldoos heeft alzoo alles voor boven
een mnsiceerend jongmensch nit de familie
en prijselijk acht ik, derhalve, de voorko
mendheid van mijne vrienden die, als zij
m' eens een avondje hebben, geen nichtje
of dochtertje laten optreden, maar een
gedurende een reisje langs den Ryn
aangekochte speeldoos.
Ik ken zeer beschaafde en zeer ontwik
kelde menschen, ik ken zelfs een recht
zinnig dominé, die alle bezoekers bij
hun speeldoos brengen, die opwinden en
dan erbij staan mei een trots als van een
moeder wier lierelinge een prijs op het
conservatoirs gewonnen heeft en nn iets
ten beste gelieft te geven. Komen er geen
bezoekers, dan sluiten zij zich in hnn
huiskamer op, knappen een fleschje Rijnwijn
en laten de speeldoos al haar melodieën
draaien, telkens weer, schoon hnn geen
noot meer vreemd is. Zij luisteren er steeds
met nieuw genot naar, bleeke lachjes op
de gezichteD, kuikfeend het hoofd met
de maat nn en een bijzonderen triller kon
digen zij aan en begroeten zij met een
prettig lonkje van vriendelijke bewondering.
Men moet me niets minachtends van
speeidoozen zeggen. Ik vind het nog te
bezien, of er door vele hoog belaamden
meer kunst gepresteerd wordt dan door
zoo'n speeldoos, minder pretentieus en
minder gewetensvol. Muzikale koost uit
een doos stel ik tenslotte hooger dan
muzikale kunst uit een mensch.
We gaan in dit gelukkig opzicht
vooruit Edison h:eft ons wter aan een
nieuw surrogaat geholpen, dat veel voor
zuiver uitgeroepen vervangen en verbeteren
kan en dat zeer zeker net dilettantisme
in kunst verdringen en vervangen zal.
Inden laatsten tijd is namelijk populair,
goedkoop en drukgeviaagd geworden de
phonograaf. Voor dertig gulden of minder
kan men tegenwoordig in onze muziekhan
dels een smaakvolle doos koopen waarin
de mechaniek van de phonograaf en daarbij
voor één of twee guldens per s-uk bovendien
een se-ie van ettnige honderden rollen,
't Is heerlijk ervan te genieten, 't overtreft
de speeldoos zelfs, want het geeft zoo vaD
alles.
Eenige malen reeds heb ik er in ken
nissen—avondjes van genoten en ik eiken
gaarne,dat, als men nn voortaan zijn gasten
niet te amuseeren weet, de schuld ligt bij
den gastheer. Zoo'n phoDograaf is een
wondarmachine. Wat veelzijdig genot
geeft lij I Zonder een weinig gekras vsn
de roludertjes uit, en 't is volmaakt.
Ziehier ven deel v n het phonograafprogram,
d<t 'k Zondagavond cp br-z >ek te ge. ieten
krfeg: Grdchen, «ri» nit Fausi", gez ing-n
door mad'elle lkweetnietmeerwie v*n de
Grand Opé'a k Pa'is, „Tbe Honeymoo-i",
marsch voor rol 0'kest,tD iekske dr Scheren-
sli-per", voordracht van Ab-aham de
Winter, „8p ansche Dons", vioolsolr» door
Willem Kes, „Weet gij moeder wat ik
droomde", volkszang duur een koor, frag
ment van Gyrano de Bergerac, gezegd door
C qnalin, „Trien en Bram van Monniken
dam", voorgedragen door den heer en
mejuffrouw S:,lser, een deel van de Troon
rede, uitgesproken door Stlisbuiy in het
Eugelsche Parlement, „Ich bin der Doctor
Eisenbartb,* loor een Tyrolet jodeler, fr -g-
ment uit Gismond*, gtzrgd door Sar-th
Bernard, het lied van Wothan, door Anton
van Rooy en „Het varker met den paardea-
eta-rt"doir den karakterkomiek A. Jotissen
J. A.S1. Alles gezegd, gezongen en gespeeld
sprei tal voor de American Phonographe
Company in New-York and Paris.
De afwisseling in deze serie heeft de
lez-r zelve te beoordeelen, ik mag alvast
verklaren, dit wij geboeid werden van 't
begin tot htt einde en dat wij zelden z66
genot-n hebben.
Het is een verrassing, die niet te
beschrijven is, een genot dat niet te ver-
kl ren valt,een viezig er uitziende rol in een
spil te zien steken, die rol ann 't draaien
te zien brengen en dan plots te hooren
aan kondigen, dat monsieor C. queliu zal
r-citeeren een lied nit Cyiaoo de Bergerac,
onmiddellijk waarna de krachtige stem van
den grooten Franschman aanvangt: Ce
soiit les cadels de Gsscooje,
Ei het is een plezierige afwisseling na
de hooge kunst van S&rah Bemard en
Van Rooy, te huoren feD schuldeloos—ko-
mi-k lied van Abraham de Winter, be
ginnende met de regelenWat is het
leven, een stap naar 't graf, wat morgen
bloeboehoeit, valt gihihistreu af, olala I
Het is artistiek en amasant beide. Nu
ik de huis-phonograaf gehoord heb en van
deu muziekhandelaar mijner dochteren ver
nam „dat er tegen woordig veel meer vraag
naar phonog'aeftoestellen dan naar pianino'a
•is en dat men drukker phor.ograafrollen
komt k open dau twee— en vierhandige
nummertjes voor piano", nu weet ik dat er
een nieuwe periode in de historie van
binnenkamersche av mdfrest-geneuchten is
aangebroken. Nu weet ik, da« onze musi-
ceerende zoontjes »r. dochtertjes op zij g- zet
zullen worden door Edison'* jongste vin.
ding, omdat die anr-usmter en onderhouden
der is dan zij. En ofschoon ik er mij
groote moeite voor geg-ven heb, over-
w gende dat raenschelijke talenten hooger
staan dan talenten, in zoo'n doosje geblazen
ik zie geen kans het te betreureD.
1>.
achtergebleven en hoorden daar naar het
nieuws, dat Ernst meebracht, en dat toch
wel eenige verrassing baarde.
„Ik heb eergister een brief van Max-ge
kregen," zeide hij. „Hij deelt mij daarin
mede, dat hij verloofd is. De kaarten wor
den dezer dagen verzonden."
„Heeft hij er eindelijk een aan den haak
God zij dank riep de majoor. „Rijk
zal ze natuurlijk wel zijn; zonder geld doet
Max het bepaald nietnu, dan ben jij,
Ernst, tenminste bevrijd van zijn smeek
brieven."
„Verloofd of niet, ik neem geen notitie
moer van hem," verklaarde Treumann.
„Weet je iets naders, Ernst?"
„Slechts wat Max zelf daarover schrijft.
Hij heeft zijn verloofde in Karlsbad leeren
kennen. Jong schijnt ze niet meer te zijn,
ook niet zeer mooi en 'bekoorlijk, zooals
zekere aanduidingen verraden. Rijk is
ze zonder twijfel, wat Max mij dan ook
met groote genoegdoening meldt. Wellicht
kent ge de dame, Arnoldzij woont in
Hannover en daar hebt ge jaren gestaan.
Het is eene mevrouw Altsinger."
„Die Altsinger -- groote God, sta me bij
riep Harmut met groote ontzetting. „Heeft
die Max bij den kraag Dan zij de hemel hem
genadig, dan moet hij boete doen voor al
zijn zonden."
„Ge kent haar dus Het is de weduwe
van een voormalig grondbezitter."
„Juist, door landspeculaties zijn ze rijk
geworden en toen zijn ze naar de stad ge
trokken, maar men stond verbaasd toen zij
beiden arriveerden. Het was me een stel,
of liever, zij was er eene; de brave Altsin
ger was onschadelijk, hij sprak en ging
als mevrouw de gemalin het wilde. Het
commando had zij en zij plaagde haar echt
vriend dag en nacht, totdat ze hem geluk
kig onder de aarde had gebracht. Ongeveer
zal ze twintig jaar ouder zijn dan Max.
Houd je die schoonzuster van het lijf Ernst,
het is de satan in persoon
,J k denk er niet aan, de vriendschap met
Max weer aan te knoopen," antwoordde
Ernst rustig. „Wij zijn zeer van elkaar ver
vreemd in de laatste jarenhy kwam en
schreef me nooit, wanneer hy geen geld
nood had, maar dat gebeurde nog al een
paar maal."
„Ja, hij had steeds geld noodig," viel de
notaris in „en jij liet je steeds opnieuw
verteederen. Ik, dat weet ge, heb het hem
nooit vergeven, dat mensch, dat hij mijn huis
aan de Neustadters wilde overleveren en
gedronken heeft op mijn spoedigen dood."
„Vergeef hem zijn zonden, oom Treu
mann riep de majoor plechtstatig. „Nu
kunt ge het doen, want nu hy die Alt
singer als echtgenoote, als echtvriendin
heeft, nu is hij bezorgd en geborgen. Die
krijgt er Max ook onder; hij is veel te dom
om zich te verweren en het verweren helpt
in dit geval ook niets. Laten we hem aan zijn
noodlot over hij ruste in vrede Amen!"
De volgende morgen,- nevelachtig en
triestig, klaarde spoedig op tot een helderen
dag vol zonneschijn. Het bezoek aan Heils
berg was tot den namiddag verschoven
geworden, omdat Ernst en Edith hadden
gezegd, dat ze nog een kleine bedevaart
moesten doen in den omtrek. Zij waren
alleen gegaan en stonden nu weder op de
plek, waar zij elkaar jaren geleden voor
de eerste maal hadden gezien, een ontmoe
ting, die over hun gèheele leven besliste.
Het kleine kerkhof lag even verlaten en
eenzaam in het woud als toen. Wat er
buiten was voorbijgegaan, in strijd en
storm, in geluk en vreê, hier was het stil
gebleven. De dooden hadden stil geslapen
onder het vallende loof van den herfst en
de sneeuw van den winter, zooals zij ook
nu sluimerden onder het lichte voorjaars
groen. Weder speelde de zonneschijn op
de ingevallen graven, de verweerde graf-
steenen, en al het bloeien en geuren, dat
die zon had getooverd, dat hy gewekt
had rondom, ademde nu over de plaats der
dooden. Uit de vervallen muren van het
kerkje, vanuit de boschjes, klonk de slag
van den merel, het oude, jubelende Meilied
het was alles, als toen.
Slechts voor die twee, die nu langzaam
door het gras stapten, was het anders ge
worden. Zij hadden zich immers door dien
zwaren strijd moeten heenslaan tot hun.