Brira Ril de Maasstad. Zondag 18 MAART 1900. 4iste Jaargang No. 3505. Heroïsme. Xoogewo n n e n soo geronnen. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. COURANT. Zonder een woord te spreken, had de componist G. een hevigen uitval tegen too- neelspelers tot de laatste syllabe aangehoord. Schijnbaar stond hij in gedachten, ruikend aan een witte anjelier, waarvan hij de scherpe lncht herhaaldelijk opsnoof. Ten slotte zweeg de spreker en men richtte zich algemeen tot den componist hij had zooveel bijgewoond, hij had zooveel menschenkennis. zooveel omgegaan met ar- tisten, wat was z ij n meening over ben De toegesprokene maakte een ongeduldig gebafir en terwijl hij het voorhoofd licht fronste, begon hij met zekere drift„Het zou onzinnig zijn te beweren, dat ik alle tooneelmenschen hoog scAatte en even on zinnig, dat ik ze allen verfoeide. Ja. wel heb ik me honderd maal driftig gemaakt, gedacht dat ik gek zou wofden, als ik hun nooit eindigend kabaal weer aan den gang zag, als ik stuitte op hun onverschilligheid en hun ijdelheid. Doch naast dit gewone komediantendom, vindt men, juist bij het tooneel. een grootheid van karakter, een heldenmoed, een idee van kunst, die men in geen enkelen kring daarbuiten behoeft te zoeken. En vooral bij vrouwen. Hoe dikwijls hebben zij door hun fijn meegevoel, door hun hartstochtelijke bezieling, door hun absolute toewijding en het indenken in het wezen, dat zij scheppen moesten, de zware taak overwonnen, die een schrijver haar toevertrouwde. En kent ge de vermoeie nissen, die zij te verdragen, den tegenzin, dien zij te bekampen hadden, de moeilijk heden van hun leven, die zij moesten ver geten, om voor één avond stralend en triumfeerend voor het voetlicht te kunnen verschijnen En omdat nu enkelen zich een geleende kunstenaarspruik op het hoofd zetten, zich met een reclame-mantel van klatergoud drapeeren, waar onder vandaan hun nietigheid en hun loutere geldzucht slechts des te meer voor den dag komen, omdat een groot deel der tooneelisten dom en verwaand is en er theaters zijn die met kunst evenveel te maken hebben als een kinder-poppenkast, is dat een reden, onver biddelijk alles over één kam te scheren en allen tot den grooten hoop te tellen?" De componist zweeg even en ging daarna met iets bedaarder stem voort „Een in 't bijzonder heeft mij de betee- kenis van wat heldenmoed was, geleerd. Ik wil haar naam niet noemen. Zij leeft nog, mgar heeft zich reeds lang van het tooneel teruggetrokken. Toen we voor 't eerst kennis maakten, was ik nog zeer jong zij kwam uit Zuid- Duitschland van een zeer klein provincie- theater met haar man en een kind. Haar man was niet veel meer dan een ellendeling: hij voerde niets uit en leefde op kosten van zijn vrouw. Geen wonder, dat ze ongelukkig waren. Scheldwoorden waren hun gesprek ken en niet dikwijls sloegen ze elkaar, zij gaf hem niet genoeg geld naar zyn zin. Toen ik haar voor 't eerst zag, scheen ze mij een tragische koningin, waarlijk in staat om de hoogste rollen te vervullen. Zonder te aarzelen had zij de rol van „Eva" in mijn oratorium„Het verloren paradijs" op zich genomen. Te zamen hadden we ons aan den arbeid gezet en zij leefde zich allengs in haar rol van Eva in. Ik bewonderde de fijngevoelig- 25. SLOT, Daar kwam de kleine Liesbeth de trap weer opstormen en riep ademloos „Daar komen ze daar komen ze Ik heb het rijtuig reeds gezien." Allen bemerkten op eenigen afstand een rijtuig. Dat konden slechts de langvor- wachten zijn en de notaris sloeg dadelijk weer in zijn jubelstemming over. „Ja, zij komenherhaalde hij. „Onze ridder zonder vreesDat woord heb ik gevonden en het werd dadelijk het slag woord van de geheele pers in het proces. O, hij zal nog wel aan andere stor men het hoofd bieden, als hij maar eerst in den Rijksdag zitZe willen hem candi- daat stellen bij de volgende verkiezing, ja dergelijke redenaars moeten in het parle ment. W anneer Ernst gekozen wordt, reis ik naar Berlijn en woon alle zittingen bij, geen enkele zal ik verzuimen \f en de oude heer wipte van plezier in zijn stoel op en neer, wat Liesbeth de opmerking ontlokte „Oom Treumann,n doet net als een meike ver wanneer hij wil gaan vliegen." Nu reed het rijtuig de hoofdlaan in, reeds van verre door wenken en zakdoekengewuif I>egroet, en weinige minuten later werden de thuiskeerenden in ontvangst genomen. „Neen maar. 't is jelui aan te zien, dat je van de huwelijksreis komt. Je ziet er beiden bovenaardsch uitriep de ma joor lachend, terwijl hij zijn vriend de hand schudde. Edith had intusschen haar nicht omhelsd en wendde zich nu tot Liesbeth, die zich schuw van de schoone, voorname tante had afgedraaid. Maar de tante had die koele voornaamheid afgewend en ze nam de kleine wildzang hartelijk in haar armen. Dan was notaris Treumann aan heid, waarmeê zij de verschillende nuancen van deze rol wist uit te drukken. Wat meer was. zij wist haar geestdrift en energie ook op de andere spelers over te dragen. Eindelijk was het werk ingestudeerd, het zou aan het einde der week opgevoerd worden, toen wij plotseling vernamen, dat het kind der zangeres door een geheim zinnige ziekte was aangegrepen en dat de dokter weinig hoop had gegeven. Het hoestte, werd bleek en verweflcte als een van 't licht beroofde bloem. Het kind, dat tot dusver de rust en zachtheid zelf geweest was, werd knorrig en heftighet jammerde en schreide, zoodra zijn moeder ophield met liedjes te zingen om het te sussen. Als een gevangene,, die op haar oordeel wacht, zoo was zij aan het bed van den kleine gekluisterd. Aan ons werk, aan een dreigende in-elkaar-storting van al onze plannen, scheen zij niet meer te denken. Doch alsof zij in mij gelezen had, alsof zij met diepe erkentelijkheid het medelijden geraden had, dat zy mij inboezemde, be haalde zij mij eiken dag „Wees maar niet bezorgd, wees maar niet bezorgd, het zal wel beter gaan en ik zal zingen." Op den avond der eerste opvoering was zij op haar post. maar zij zag er in haar zwart fluweelen kleed zoo bleek uit, dat men haar nauwelijks herkende. Haar ge heele leven lag zichtbaar in den starren blik van haar oogen en men zag, dat zij haar bleeke lippen sterk rood geschminkt had. „Gaat het beter met den kleine vroeg ik, haar koude handen drukkend. Zij beefde in 't minst niet, toen ze me antwoordde toch voelde ik, hoe ze al haar geestkracht noodig had om haar stem gewoon te doen klinken „Ja, ja, ik dank u, veel beter, veel beter." En toen begon zy wonderbaarlijk schoon te zingen, met een kreet van hartstocht, die allen als een messteek in 't hart drong. Men voelde iets bovenaardsch, iets verruk kelijks en betooverends in haar zang, die boven de tonen der violen en het geschet ter der blaas-instrumenten uitklonk. Het publiek zat ademloos en luisterde in spanningaan 't slot riep men haar zesmaal onder daverende bijvalsbetuigingen terug. Ik wachtte haar op aan de deur van haar kleedkamer, ik was dieper bewogen dan ik zeggen kon en was geneigd haar te omarmen en haar alles uit te leggen wat ik gevoelde Zij zei mij op een toon, die mij door de gehuichelde opgeruimdheid, die er in door klonk, weemoedig aandeed „Nu, bent u tevreden „Ik ben nooit zoo gelukkig geweest", antwoordde ik, „en zal nooit vergeten, wat ik aan u te danken heb." Ik reikte haar haar pelsmantel toe. „Mijn vigilante wacht ons, laten we ons haasten, dat u gauw weer bij uw kind kunt zijn. Het zal den kleine lang gevallen zijn, nu u zoolang van hem geweest zijt!" Ik zal niet spoedig het oogenblik ver geten, dat ik doorleefde, toen zij mij ant woordde „Dat is niet noodig, mijn zoon is van nacht gestorven. Maar ik had u beloofd te zingen en ik heb mijn belofte gehouden." Na deze woorden zonk zij onmachtig in mijn armen." De gevierde componist had zijn verhaal geëindigd en hij wischte zich met de hand twee groote tranen weg. de beurt, die inderdaad nog weifelde tus- schen de vertrouwelijkheid van den oom en zijn ontzag voor de millioenenjuffrouw, maar de lieftalligheid en vriendelijkheid zijner nicht deden het ontzag al heel spoedig verdwij nen. Zij beloofde hem, morgen naar Heils berg te komen en naar zijn huis te komen zien. Ernst had haar zooveel van het inte ressante, oude gebouw verteld. Dan verlang de ze bepaald van „oom Treumann", dat hij haar Edith zou noemen,en bood hem haar wang tot een kus. Dat was te veel voor den goeden sukkel, hij kuste haar, zeker wel meermalen, maar de tranen sprongen er hem by in de oogen van ont roering. De jonge vrouw met haar stralende bruine oogen was een andere dan de ver wende erfgename, dié men in gezelschappen steeds zoo had gehuldigd en die het leven desondanks toch zoo leeg en hol had gevon den. Nu was het leven haar het leven waard geworden, dat zag men aan het schit teren van haar oogen wanneer ze die van haar man ontmoette. Edith M a r 1 o w was een mooi. maar koel meisje geweest, die het niet der moeite waard had ge vonden.' met iets of iemand rekening te houden,Edith Kaimar bezat die aantrekke lijke lieftalligheid,die zoo gemakkelijk is voor een schoone, gevierde vrouw. Zy had dat ongemeen goed geleerd,sedert ze had leereu beminnen. Ernst was een lange rij van jaren voor uit op zijn vrouw, maar dat bemerkte men nauwelijks aan den man,die nu in den bloei van zijn leven stond, gedragen en opge heven door het succes, door het bewust zijn van zijn eindelijk ontvangen levens geluk. De tienjarige verbanning in Heils berg was verzonken en daarmede de bleeke. ernstige droomer van toen. Nu stond hij midden in het leven en werken en haalde dagelijks nieuwe kracht daaruit. Wilma bracht nu de jonge vrouw naar de logeerkamer en was haar daar behulp zaam bij het afleggen van haar reismantel. „Ik geloof, dat je nog mooier geworden bent, Edith!" zeide zij met oprechte be wondering. „Arnold heeft volkomen gelyk, „Deze ondervinding", voegde hij er na eenigen tijd aan toe, „heeft mij (>eter dan I alle geschiedenissen van helden geleerd, wat eigenlijk Heroïsme isEn daarom, mijne heeren, zal ik de tooneelspelers blijven verdedigen, wanneer men hen allen over één kam scheert en geen onderscheid weet te maken." Rotterdam, 14 Maart 1900. CCIV. Er zijn leg o moppen getipt op buizen met piano's en ongetrouwde juffrouwen, huizen die dientengevolge onbewoonbaar zijn en waarboven de intredende als boren Dante's Hel schrijven msg„Laat na »aren alle hoop.* Men heeft en niet gansch en al ten onrechte als een der folteringen van onze moderne huisjes geeoemd den overlast, dien piano- studeerende buurmeisjes dagen en avonden l»Dg plegen te bedrijven. Wat evenwel niet wegneemt, dat de edacatie onzer jongedames het pianostudeeren als drin genden plicht aanwijst en dat men althans eenigszins toegevendheid pleiten kan voor een „noodzakelijk kwaad." Voor mij, ik ben der piano tamelijk toegevend gezind, ook met het oog op mijn eigeu dochteren, die zich bezondigen en daarmee papa's recht om als censor op te treden, volkomen verstoren. Minder toegevend ben ik nit den aard voor stadiën op cornet h piston en bas midden in de stad en evenzeer als ik 't noodig vind, dat Burg. en Wetb. een terrein buiten aanwijzen, waar uitsluitend kleeden geklopt mogen worden, vind ik het noodzakelijk dat de studies op koper uit de gemeente verwijderd moeten worden. Wat vioolstadie betreft,als schooljongen al werl ik dol van het gekras, dat een bot mes op een griffel maakt, ik behoef derhalve mijn gevoelens teu opzichte van vioolstudie niet nader uit-en te zetten, Maar ik zou alles nog vergeven kunnen, als we niet genoodzaakt waren de reeultaten van muzikale, studiën in de overigens zeer gezellige avondjes bij vrinden te beoordeelen en te roemen. Ik mag oog wel eens klagen en 't er dan voor ditmaal bij laten overh et ontzag'lijk jammervol dilettantisme in muziek. Veel goeds hebben in dazen de speel- dooeen gedaan. Zoo'n speeldoos, al is 't een onnoozel dood instrament, heelt verdiensten, iie men niet onderschatten msg Waar een speel doos 's, blijveu uiaziekdilettantan verre,'t zij nit hoog gevor 1 van artistieke vaardigheid, 't welk zich tegen concurrentie uiet een doos verz-t, 't zij uiteen gevoel v»n minderheid. Zoo volmaakt als ren speeldoos het doet, draait niet één dilettant je een melodietje van Mozart voor. Zoo'n speeldoos is zoo bescheiden. Zij neemt geen allures an van iets bijzonders te wtzeu, rustig staat zij, ofschoon tot brekens toe opgewonden, en tokkelt haar rolletjes at Er is iets mïef—bek oren ds in de korte schok-galnapjes van melodi-, die uit jelui beiden ziet er niet uit als gewone menschen." „Wij hebben ook een gedeelte van het paradijs doorgewandeld, zoowel innerlijk als uiteilijk." antwoordde Edith opgewekt. „Het was de eerste maal, dat wij beideu zoo geheel elkaar konden toebehooren, en hoe hing hebben wij daarop niet gewacht." „Ja, en waarom eigenlijkvroeg Wilma. „Wij hebben reeds lang gemerkt, hoe het met jullie beiden stond, en ik geloof, dat ge het beiden reeds lang zijt eens geweest. De uiterlijke omstandigheden verhinderden je toch niet te trouwengij zijt immers rijk genoeg." De jonge vrouw, die beur haar voorden spiegel in orde had gebracht, wendde zich lachend om. „Dan keut ge mijn Ernst en zijn trots maar heel weinig. Hij zou tot geen enkelen prijs hebben kunnen verdragen, dat hij aihankelijk moest zijn van mijn vader, ook zelfs niet voorloopig- Hij nam van mij de belofte af te wachten totdat hij in Berlijn een positie bekleedde en mij zelf iets kon aanbieden. Dat geschiedde veel sneller dan wij geloofden .Ik weet het 't best,hoezeer hij zich heeft ingespannen." „Nu, dat is juist iets naar jouw smaak," plaagde Wilma. „Je echtgenoot moest immers iets meer zijn dan alle anderen, hij moet jou en zichzelf omhoog dragen tot het toppunt van het leven nu, je Ernst neemt al reeds een aardig aanloopje daarheen. Nu willen ze hem zelfs al lid van den Rijksdag maken." „Ja, men wil hem een mandaat aanbie den," zeide Edith, wier oogen in trotschen gloed opflikkerden. „Ernst is reed? lang het politieke leven ingetreden; ik hoop. dat hij daarin eenmaal een groote rol zal spelen." „En wij wachten intusschen heel beschei den op eene benoeming tot overste," lachte Wilma. „Uw heer gemaal wil hoogerdie heeft voor zich zelf minstens een minister zetel gereserveerd, als slot van zijn loop baan. Maar kom, Edith, laten wij de heeren I nu niet langer laten wachten." De heeren waren intusschen op het terras haar opstijgen. Zij gieft wat zij b-looft: als er een variatie op Fauai aangekondigd wordt, komt zij niet mat een melodie nit Mignon aan of met iets anders dat niet op Fsust gelijkt. Zij hapert niet, zij ia on melodieus maar niet valsch, en als er behalve de muziek—mechaniek nog een mechaniek van dansende poppetjes in is, weet ik werkelijk niet i muziek-dilettint te vinden, die me zooreel genot geef' als een mnzi-kdoos. Zij l<at zich niet bidden, steek een sleutel in haar, wind haar op en zij speelt; weliswaar scheidt zij niet nit sls't u soms middenin verveelt, maar met een wollen deken is haar gelui! behorrlijk te dempen. Ook kan men een speeldoos heb ben die a 2'/j cL in een gleufje speelt" en dan is zij nog voordeelig ook. Een speeldoos heeft alzoo alles voor boven een mnsiceerend jongmensch nit de familie en prijselijk acht ik, derhalve, de voorko mendheid van mijne vrienden die, als zij m' eens een avondje hebben, geen nichtje of dochtertje laten optreden, maar een gedurende een reisje langs den Ryn aangekochte speeldoos. Ik ken zeer beschaafde en zeer ontwik kelde menschen, ik ken zelfs een recht zinnig dominé, die alle bezoekers bij hun speeldoos brengen, die opwinden en dan erbij staan mei een trots als van een moeder wier lierelinge een prijs op het conservatoirs gewonnen heeft en nn iets ten beste gelieft te geven. Komen er geen bezoekers, dan sluiten zij zich in hnn huiskamer op, knappen een fleschje Rijnwijn en laten de speeldoos al haar melodieën draaien, telkens weer, schoon hnn geen noot meer vreemd is. Zij luisteren er steeds met nieuw genot naar, bleeke lachjes op de gezichteD, kuikfeend het hoofd met de maat nn en een bijzonderen triller kon digen zij aan en begroeten zij met een prettig lonkje van vriendelijke bewondering. Men moet me niets minachtends van speeidoozen zeggen. Ik vind het nog te bezien, of er door vele hoog belaamden meer kunst gepresteerd wordt dan door zoo'n speeldoos, minder pretentieus en minder gewetensvol. Muzikale koost uit een doos stel ik tenslotte hooger dan muzikale kunst uit een mensch. We gaan in dit gelukkig opzicht vooruit Edison h:eft ons wter aan een nieuw surrogaat geholpen, dat veel voor zuiver uitgeroepen vervangen en verbeteren kan en dat zeer zeker net dilettantisme in kunst verdringen en vervangen zal. Inden laatsten tijd is namelijk populair, goedkoop en drukgeviaagd geworden de phonograaf. Voor dertig gulden of minder kan men tegenwoordig in onze muziekhan dels een smaakvolle doos koopen waarin de mechaniek van de phonograaf en daarbij voor één of twee guldens per s-uk bovendien een se-ie van ettnige honderden rollen, 't Is heerlijk ervan te genieten, 't overtreft de speeldoos zelfs, want het geeft zoo vaD alles. Eenige malen reeds heb ik er in ken nissen—avondjes van genoten en ik eiken gaarne,dat, als men nn voortaan zijn gasten niet te amuseeren weet, de schuld ligt bij den gastheer. Zoo'n phoDograaf is een wondarmachine. Wat veelzijdig genot geeft lij I Zonder een weinig gekras vsn de roludertjes uit, en 't is volmaakt. Ziehier ven deel v n het phonograafprogram, d<t 'k Zondagavond cp br-z >ek te ge. ieten krfeg: Grdchen, «ri» nit Fausi", gez ing-n door mad'elle lkweetnietmeerwie v*n de Grand Opé'a k Pa'is, „Tbe Honeymoo-i", marsch voor rol 0'kest,tD iekske dr Scheren- sli-per", voordracht van Ab-aham de Winter, „8p ansche Dons", vioolsolr» door Willem Kes, „Weet gij moeder wat ik droomde", volkszang duur een koor, frag ment van Gyrano de Bergerac, gezegd door C qnalin, „Trien en Bram van Monniken dam", voorgedragen door den heer en mejuffrouw S:,lser, een deel van de Troon rede, uitgesproken door Stlisbuiy in het Eugelsche Parlement, „Ich bin der Doctor Eisenbartb,* loor een Tyrolet jodeler, fr -g- ment uit Gismond*, gtzrgd door Sar-th Bernard, het lied van Wothan, door Anton van Rooy en „Het varker met den paardea- eta-rt"doir den karakterkomiek A. Jotissen J. A.S1. Alles gezegd, gezongen en gespeeld sprei tal voor de American Phonographe Company in New-York and Paris. De afwisseling in deze serie heeft de lez-r zelve te beoordeelen, ik mag alvast verklaren, dit wij geboeid werden van 't begin tot htt einde en dat wij zelden z66 genot-n hebben. Het is een verrassing, die niet te beschrijven is, een genot dat niet te ver- kl ren valt,een viezig er uitziende rol in een spil te zien steken, die rol ann 't draaien te zien brengen en dan plots te hooren aan kondigen, dat monsieor C. queliu zal r-citeeren een lied nit Cyiaoo de Bergerac, onmiddellijk waarna de krachtige stem van den grooten Franschman aanvangt: Ce soiit les cadels de Gsscooje, Ei het is een plezierige afwisseling na de hooge kunst van S&rah Bemard en Van Rooy, te huoren feD schuldeloos—ko- mi-k lied van Abraham de Winter, be ginnende met de regelenWat is het leven, een stap naar 't graf, wat morgen bloeboehoeit, valt gihihistreu af, olala I Het is artistiek en amasant beide. Nu ik de huis-phonograaf gehoord heb en van deu muziekhandelaar mijner dochteren ver nam „dat er tegen woordig veel meer vraag naar phonog'aeftoestellen dan naar pianino'a •is en dat men drukker phor.ograafrollen komt k open dau twee— en vierhandige nummertjes voor piano", nu weet ik dat er een nieuwe periode in de historie van binnenkamersche av mdfrest-geneuchten is aangebroken. Nu weet ik, da« onze musi- ceerende zoontjes »r. dochtertjes op zij g- zet zullen worden door Edison'* jongste vin. ding, omdat die anr-usmter en onderhouden der is dan zij. En ofschoon ik er mij groote moeite voor geg-ven heb, over- w gende dat raenschelijke talenten hooger staan dan talenten, in zoo'n doosje geblazen ik zie geen kans het te betreureD. 1>. achtergebleven en hoorden daar naar het nieuws, dat Ernst meebracht, en dat toch wel eenige verrassing baarde. „Ik heb eergister een brief van Max-ge kregen," zeide hij. „Hij deelt mij daarin mede, dat hij verloofd is. De kaarten wor den dezer dagen verzonden." „Heeft hij er eindelijk een aan den haak God zij dank riep de majoor. „Rijk zal ze natuurlijk wel zijn; zonder geld doet Max het bepaald nietnu, dan ben jij, Ernst, tenminste bevrijd van zijn smeek brieven." „Verloofd of niet, ik neem geen notitie moer van hem," verklaarde Treumann. „Weet je iets naders, Ernst?" „Slechts wat Max zelf daarover schrijft. Hij heeft zijn verloofde in Karlsbad leeren kennen. Jong schijnt ze niet meer te zijn, ook niet zeer mooi en 'bekoorlijk, zooals zekere aanduidingen verraden. Rijk is ze zonder twijfel, wat Max mij dan ook met groote genoegdoening meldt. Wellicht kent ge de dame, Arnoldzij woont in Hannover en daar hebt ge jaren gestaan. Het is eene mevrouw Altsinger." „Die Altsinger -- groote God, sta me bij riep Harmut met groote ontzetting. „Heeft die Max bij den kraag Dan zij de hemel hem genadig, dan moet hij boete doen voor al zijn zonden." „Ge kent haar dus Het is de weduwe van een voormalig grondbezitter." „Juist, door landspeculaties zijn ze rijk geworden en toen zijn ze naar de stad ge trokken, maar men stond verbaasd toen zij beiden arriveerden. Het was me een stel, of liever, zij was er eene; de brave Altsin ger was onschadelijk, hij sprak en ging als mevrouw de gemalin het wilde. Het commando had zij en zij plaagde haar echt vriend dag en nacht, totdat ze hem geluk kig onder de aarde had gebracht. Ongeveer zal ze twintig jaar ouder zijn dan Max. Houd je die schoonzuster van het lijf Ernst, het is de satan in persoon ,J k denk er niet aan, de vriendschap met Max weer aan te knoopen," antwoordde Ernst rustig. „Wij zijn zeer van elkaar ver vreemd in de laatste jarenhy kwam en schreef me nooit, wanneer hy geen geld nood had, maar dat gebeurde nog al een paar maal." „Ja, hij had steeds geld noodig," viel de notaris in „en jij liet je steeds opnieuw verteederen. Ik, dat weet ge, heb het hem nooit vergeven, dat mensch, dat hij mijn huis aan de Neustadters wilde overleveren en gedronken heeft op mijn spoedigen dood." „Vergeef hem zijn zonden, oom Treu mann riep de majoor plechtstatig. „Nu kunt ge het doen, want nu hy die Alt singer als echtgenoote, als echtvriendin heeft, nu is hij bezorgd en geborgen. Die krijgt er Max ook onder; hij is veel te dom om zich te verweren en het verweren helpt in dit geval ook niets. Laten we hem aan zijn noodlot over hij ruste in vrede Amen!" De volgende morgen,- nevelachtig en triestig, klaarde spoedig op tot een helderen dag vol zonneschijn. Het bezoek aan Heils berg was tot den namiddag verschoven geworden, omdat Ernst en Edith hadden gezegd, dat ze nog een kleine bedevaart moesten doen in den omtrek. Zij waren alleen gegaan en stonden nu weder op de plek, waar zij elkaar jaren geleden voor de eerste maal hadden gezien, een ontmoe ting, die over hun gèheele leven besliste. Het kleine kerkhof lag even verlaten en eenzaam in het woud als toen. Wat er buiten was voorbijgegaan, in strijd en storm, in geluk en vreê, hier was het stil gebleven. De dooden hadden stil geslapen onder het vallende loof van den herfst en de sneeuw van den winter, zooals zij ook nu sluimerden onder het lichte voorjaars groen. Weder speelde de zonneschijn op de ingevallen graven, de verweerde graf- steenen, en al het bloeien en geuren, dat die zon had getooverd, dat hy gewekt had rondom, ademde nu over de plaats der dooden. Uit de vervallen muren van het kerkje, vanuit de boschjes, klonk de slag van den merel, het oude, jubelende Meilied het was alles, als toen. Slechts voor die twee, die nu langzaam door het gras stapten, was het anders ge worden. Zij hadden zich immers door dien zwaren strijd moeten heenslaan tot hun.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1900 | | pagina 5