r
Zondag 15 APRIL 1900.
44ste Jaargang 2STo. 3513.
mt
E1 s j e.
TWEEDE KLAD.
INGEZONDEN.
FEUILLETON.
13.
URANT.
M. deR.l
In het nummer van den 25sten Maart j.1. van
Uw blad maakt ,Een Opmerker" een paar
opmerkingen naar aanleiding van het verslag,
dat door mjj op de laatste algemeene vergade
ring van de Vereeniging tot Ontwikkeling van
den Landbouw in Hollands Noorderkwartier
werd uitgebracht namens de Commissie, die
belast is met het instellen van een onderzoek
naar den tegenwoordigen toestand der fabriek
matige kaasbereiding in deze provincie. Met
genoegen vernam ik, dat „Een Opmerker"
bvjna geheel meegaat met het door mij ge
zegde, en na de volgende toelichting verwacht
ik, dat wvj het geheel eens zullen zijn.
Omtrent de kaasmakers heb ik het vol
gende woordelijk gezegd:
„Evenals de administratie van de geld
zaken der vereeniging (tot het drijven
van een kaasfabriek) aan één der leden
wordt opgedragen, berust ook de tech
nische leiding van het bedrijf bjj één van
hen, en dikwijls beide bij denzelfden.
Deze heelt daarnaast zijn eigen bedrijf
en bemoeit zich met de fabriek heel
weinig; hij is in den regel volstrekt
geen deskundige en heeft daardoor wei
nig hart voor de zaak. Enkele z. g. n.
directeuren maken een gelukkige uit
zondering. De gewone toestand is deze
dat de leiding van het bedrijf
wordt overgenomen door den
kaasmaker, onder toezicht van het
bestuur. Do kaasmaker is in den regel
een gewoon werkman, misschien in
bruikbaarheid wat uitmuntend boven
zjjn standgenooten, die tot kaasmaker
werd bevorderd, nadat hij eenigen tijd
in de leer was geweest aan een andere
fabriek. Hij heeft daar de noodige hand
grepen leeren uitvoeren, en nu wordt
hem opgedragen, de werkzaamheden in
de fabriek te verrichten en te leiden.
Ontwikkeling, kennis van administratie,
theoretische kennis heeft hij niet opge
daan, inzicht in zijn bedrijf heeft hij
niet gekregenen ook practisch moet
de pas aangestelde kaasmaker nog heel
wat leeren, en dat ten koste vaD de
vereeniging. En nu mag de wil uitstekend
zijn, zooals dat zonder twijfel is bij een
groot deel der kaasmakers, en ook de
practische bekwaamheid voldoende,
berekend voor de taakdie hem
wordt opgelegd, is hij dikwijls
niet. Hij heeft handen en hoofd te vol
met allerlei grovere werkzaamheden, om
veel te denken over wat daar even
buiten valt, zooals verbeteringen in de
bereidingswijze, melkcontröle e. d., zaken,
waarvoor hem naast tijd ook nog de kennis
ontbreekt. Van de leiding van het bedrjjt
in eenigszins ruimeren zin door den
kaasmaker komt niet in, zoo min als
van die door den directeur, zoodat het
bedrijf niet zelden zoo goed als zonder
leiding is."
Veel behoeft er, dunkt mij, aan het boven
staande niet te worden toegevoegd. Er wordt
dikwijls te veel van kaasmakers gevergd;
onder deskundige, eenigszins wetenschappe-
ik als voorbeeld iets aanhalen van de proe:-
nemiDgen in de Baarsdorpermeer, die „Een
Opmerker" gebruikt, om de waarde van de
wetenschap voor de kaasbereiding te ontken
nen. Deze proefnemingen stonden onder mijn
leiding, en ér werden daar geregeld losse
kazen gemaakt. De veronderstelling echter,
dat een en ander daar zoo goed mogelijk
was ingericht," is wel eenigszins bezijden
de waarheid; o. a. moest het gebouw met
al zijn gebreken worden gebruikt zooals het
was; tegenover de melkleveranciers hadden
de proefnemers meer te vragen dan te bevelen,
en buitendien dwong het eens opgemaakte
plan van proefneming den leider, om, met
welke uitkomsten dan ook, de vastgestelde
bereidingswijze te volgen. Dit ter veront
schuldiging van „de wetenschap."
En niet alle gemaakte kazen waren los
een deel van de lange-wei-kazen was goed,
en wel vooral die kazen, die gemaakt zijn
nadat ik een middel had toegepast,om in weer
wil van de slechte melk, die verwerkt werd,
„in de wei" te blijven. Zooals uit het verslag
dier proefnemingen') is te zien, bestond dat
middel daarin, dat ik goede lange wei van
dag tot dag overentte in gepasteuriseerde
wei. Op het denkbeeld van zulk een middel
toe te passen zou een gewoon werkman-
kaasmaker niet zijn gekomen.
Onder dankzegging voor de plaatsing, ven
blijf ik, M de R.,
Met achting,
Uw dw.
VV. Keestra.
zoon, die door de straten wandelt."
Barendzei ik, op een toon van
verwijt, zijt gij het
Ja, wees nou maar niet geestig,
oom, 't is al bedonderd genoeg
Gelooide Barend, dat ik grappig zou
worden op de schutterij Gelooft een
,n de lezers dit Dan zij elke ver
denking, dat ik om een zoo afgekloven
onderwerp is er op schutters en
schoonmoeders nog wel één ongetapte
ui denkbaar aardig zou willen wezen,
beslist genegeerd. Ik schenk niet gaarne
het water mijns geestes op een reeds
veelmalen beschonken en uitgezogen
theetje. Ik ga dus geen kwaad spreken
van schutters.
Wat scheelt eraan, Barend,Barend of de geweerd ragende leden in het bezit
de schutter vroeg ik. der geweren zijn, dan wel, ol die in het
Barend smeet zijn geweer voor mijn magazijn zijn opgelegd begrijpt u
voeten en zijn schako op dat geweer. En er iets van
keek mij aan. Nee' Barend. Het schijnt, dat, als
hoofd, bladerde in het boekje en lasJ Nee', dankje, oom litterator. Hoe
artikel 7 meer je 't leest, hoe minder je er van
„Bij twee gelegenheden wordt de groote snapt. Hier heb ik artikel 14 het begrip
klok op de groote kerk geluid, en welvan krijgstucht en orde sluit in zich, dat
Bij een sterfgeval in de Koninklijke uniformdragenden niet alleen zich hebben
familie, alsdan heeft het luiden der groote te onthouden van gedragingen en hande-
klok 3 maal op vaste uren van den dag lingen in het openbaar, welke tot wan-
plaats. 2. Bij alarm. Als het signaal orde en rustverstoring aanleiding geven,
tot „alarm" gegeven wordt, zal ieder lid doch bovendien moeten medewerken tot
der schutterij zich ten spoedigste naar handhaving van orde en tucht, en
de vastgestelde loopplaats begeven." zelfs wanneer zij niet in dienst zijn
Naar de 1 de justitie en politie in hare daartoe
Naar de loopplaats, als de kippetjes, strekkende maatregelen behooren te steu-
verduidelijkte Barend. Ejvenals bij het nen en behulpzaam te zijn PP??
brandsignaal, zal bij alarm het bataljon, Heel simpel, Barend. Je moet,
dat voor piket is aangewezen, als loop- schutterspak aan of niet, de dienders
plaats aannemen de Beurs, onverschillig helpen dronken lui meê te nemen, water-
morsende dienstmeisjes bekeuren, Sets-
Je doet of je je krijgsgevangen
geeftmerkte ik op.
Daar ligt de snorrepijperij, brulde
Barend. Ik heb er nou genoeg van.
rijders aanhouden en je mag zelf niet
dronken zijn, geen water morsen, nergens
fietsen waar 't niet m&g en andere ge
dragingen en handelingen in het openbaar
je de klok hoort luiden en je weet waar i doen enfin je moet een even vreed-
de klepel hangt, dat je dan moet gaan zaam burger als dapper schutter wezen,
loopen en als je een geweer hebt, het op- Artikel 15, las Barend het onma-
leggen. tig gebruik van sterken drank is de voor-
Nederlandsch Landbouw-Weekblad van
12 December 1896.
gediend bent,of tot een verstandig minister groeten, hetzij deze behooren tot de
je afschaft. Tot zoolang, schutter met j land- of zeemacht of tot de schutterijen
CCVI.
Rotterdam, 11 April 1900.
lezer, is u wel eens op het
moed 1
't Is een idiote zooi, vloekte Barend.
Nou zeg ik nog niemendal van de exer-
ceerderij op de Beurs, met een sergeant
voor je die om de drie minuten „Barend,
houd je pooten rechtroept, niemendal
van de vooroefeningen op het Manhuis,
waar je voor twintig pop kunsten met
Lieve lezer, is u wel eens
onverwachts een schutter verschenen, een geweer leert maken, die je oninte
ressant vindt en leert loopen of je zóó
niet een scherpschutter iemand die
goed schiet en dus in oorlogstijd zijn
vaderland onberekenbare diensten zou
kunnen bewijzen, maar een aangekleed
burger, op een bepaalden leeftijd aange
wezen om zich te steken in een uniform,
een geweer en een tasch te gaan halen
en dan naar opvolging van een gedrukt
lijstje, dat hij thuis ontving, opgeroepen
voor vier compagnies drie bataljons
en vijf schietoefeningen in de maanden
April tot October; een schutter dus, lid
van een korps, dat door eiken minister
van oorlog, die den indruk wil maken
van een serieus man te zijn, bij zijn op
treden stervende wordt verklaard, maar
dat altijd nog zijn loom leventje van
lamme leuterkouserij met verlof
blijft doorleven P
Mij is dat gisteravond gebeurd. Ik
schrok ervan.
Plotseling stond ie voor me, mijn neef
ljjke leiding zouden de meesten van hen Barend,een schako van vijf gulden op de
uitmuntende werklieden zijn; voor zelf- blonde haren, een uniform van twee-
breektghundede "noodde ïtwlkkehnf °Dit en-dertig gulden vijftig aan de ranke
oordeel berust voor een deel op de b(j het leden.
onderzoek verkregen antwoorden, en voor Dag oom, zei ie, verdrietig,
een niet minder deel op persoonlijke aanraking keek op en in een moment doorflitsten
met de betreitende personen zeiven. Dat de j.wee meesterstukjes van oudere poëzie
wetenschap ten opzichte van de kaasbereiding
in dit gewest zooveel heeft uitgewerkt, ligt m9n gedachtenvolle hersens: „De twee
in dat oordeel niet opgesloten, maar wel de Broeders voor Bommel", van Bilderdijk,
overtuiging, of als men wil, de zekerheid, met den aanhef: „Wie zijt gij, krijgs-
dat kennis van den aard van de kaasbereiding j„y' „„ii
en hare verschijnselen de praktijk ten goede I man z0° v„o1 ™°®d ea Ja> dat ™or,al
zal komen. „Barend de Schutter", van den School-
Tot staving van deze laatste bewering kan meester: „Ziet gij dien heldenstoet, mijn
uit de wieg bent gestaptniemendal
van de boeten, die ze je opleggen
omdat je geen zin hadt te komen nie
mendal van het dédain waarmee de offi
cieren je behandelen niemendal van den
spotlach, waarmeê je aan-en nagegrijnsd
wordt als je je op straat vertoont
Nee', Barend, zei ik, want hij blies
even uit, zeg daar niets van
Maar waar ik tegen op kom
Kijk oom, u is litterator, tenminste u
geeft je'r de allures van, u schrijft, u
critiseert, u interviewt negerkoningen, u
strijdt tegen kleedkloppen op de open
bare straat, u verzint nieuwtjes uit Rot
terdam, u prijst speeldoozen en phono-
graten aan
Barend, mijn jongen, mijn schutter,
je bent strijdlustig en slagvaardig
Welnu oom, hier. Neem dit boekje
en spreek.
Hij gaf me een geel-bekaft, klein, dun
boekske, getiteld „Verplichtingen van de
Leden der Schutterij te Rotterdam over
eenkomstig de Wet van 11 April 1827."
Dat is vandaag precies 73 jaren
oud, Barend, een hééle leeftijd
Nou, neem dit boekje en zeg of
en de weerbaarheidook officieren van
vreemde mogendheden behooren te wor
den gegroet. De militaire groet bestaat
in het brengen van de rechterhand tegen
de klep van de schako, de vingers uitge
strekt en tegen elkander gesloten, de
palm der hand naar voren, de elleboog
ongedwongen omlaag, de linkerarm
natuurlijk afhangende en in het gelijk
tijdige den meerdere in rang eerbiedig
aanzien. Begrijpt u dat
O zeker, dat is heel duidelijk. Je
neemt je rechterhand en je laat je lin-
Dan zul je de eenige niet wezen, O ja juist, spotte Barend, nou weet naamste bron van onheilen welke in den
Barend de schutter, maar daar wordt je ik het. Maar verder„de leden der militairen stand uit wederspannigheid en
niets van gevraagd. Wacht tot je uit- schutterij zullen bun meerderen in rang oneerbiedigheid van den mindere jegens
den meerdere voortvloeien
Hè??
Barend las nog eens en verklaarde 't
geval't drankgebruik is een bron van
onheilen in den militairen stand waaruit
oneerbiedigheid en wederspannigheid
jegens den meerdere
Nee', Barend, dat wil zeggen vele
schutters, die oneerbiedig en wederspannig
geweest zijn, plegen naar de bron te
gaan (schutterlijke voorstelling van her
berg) en te gaan drinken en krijgen dan
onheilen
Jawel oom, u weet het. Nou maar,
ik vraag U of een verstandig bestuur
kerarm natuurlijk hangen (dat moet de verantwoord is, als het zulke idiotigheid
sergeant je voordoen, ook om je het ver- aan eenvoudige zielen voorzet, met de
schil te leeren met een onnatuurlijk waarschuwing nog wel, dat zij het zorg-
ROMAN
van
HANNA ASCHENBACH.
0-0-0
8.
Werner ziet haar eenige oogenblikken
zoo vol liefde aan dan fluistert hij haar
in het oor,,Ge zijt moedig en waar,
kleine Else. Met het laatste hebt ge
mij evenwel niets nieuws verteld, want
de verhouding tusschen uwe ouders was mij
bekmd, en het eerste is geen ongeluk.
Slechts moed en vertrouwen op mij, en alles
zal goed worden." De oogen van de kleine
helderen op en beider kijkers vertellen elkan
der zooveel. Langzaam buigt zich het
mooie mannenhoofd naar beneden, tot de
sierlijke meisjesgestalte. Wil hij haar frissche
lippen aanraken, die hem zoo half geopend
toelachen .-' Reeds is hij dichtbij.
Maar hij leest zóóveel teederen dee
moed, zóóveel liefde in haar oogen, dat
de zijne vol tranen schieten, en hij richt
zich met een forschen ruk rechtop en zijn
lippen murmelen, bijna onhoorbaar.Uw
onschuld beschermt u, kleine Else 1" Hij
grijpt haar hand en drukt die hartstochtelijk,
totdat ze hem door Elsje onder diep
blozen wordt onttrokken.„Wij moeten terug-
keeren, het is hoog tijd," stamelt Elsje.
„Laat mij nog een oogenblikje»uw hand,"
bedelt Werner, en hij grijpt, niet lettend op
haar tegenstribbelen, deze opnieuw. „Deze
teere vingeren zouden huiswerk moeten
doen i Neen. dat mag niet, dat kan uw
moeder niet verlangen. Men kan het ze
aaDzien, dat ze voor iets anders zijn bestemd.
Waarom doet de dienstbode dat niet
„Omdat wij er geen hebben. Mama heeft
een enkele maal een werkvrouw dat is
goedkooper." Zij zucht diep en de jonge
oflicier maakt een beweging alsof hij wil
zeggen: „Een bagatel."
Och, Werner von Buchwald heeft geen
begrip van geldzaken. Hij leeft zooals hem
dat bevalt, en daar hij geen kostbare lief
hebberijen heeft, kan hij steeds rondkomen.
Verder bekommert hij zich in het geheel
niet om zijn financiën en hij denkt er
nauwelijks aan, dat zijn moeder geldelijk
afhankelijk is van zijn tante. Hij denkt er
niet over na, dat de moeder van Elsje er
wel degelijk redenen voor zal hebben ge
had, dat ze haar dochter tot huisvrouw
wilde opleiden- maar hij versterkt de kleine,
ijdele Elsje zelfs in het idée. dat reeds
in haar hartje bestond: dat ze iets bijzon
ders is, en hij vindt bij haar maar een al
te willig oor.
„Ik kan en wil niet denken, dat deze
vingertjes bij het koken vuil zouden worden
of hard en pijnlijk van het heete strijkijzer.
Doe het niet meer, juffrouw Elsje, ter wille
van mij, en wacht rustig op je Sprookjes
prins, want hij zal komen en u geleiden
naar het slot waar ge behoort." Elsje blijft
staan en ziet hem dankbaar in de oogen.
„Ik wil uw raad volgen en wachten.
Hier zijn we aan mijn doel. Adieu, heer
luitenant."
„Adieu, juffrouw, ik dank u hartelijk voor
de mij geschonken wandeling, die ik nooit
zal vergeten. Tot wederziens, op Zondag,
niet waar
Zij haalt de schouders op, maar haar
oogen beloven hem, wat hij zoo gaarne wil.
Met dat antwoord tevreden, buigt de luite
nant diep en gaat verder. In de huisdeur
blijft het meisje staan en kijkt hem na.
Daar draait hij zich om. Nog éénmaal
snelt een vriendelijke groet over en weer
dan trippelt de lichte gestalte de trap op.
HOOFDSTUK IX.
Op de derde verdieping aangeland, staat
Elsje stil en drukt de hand op het hart,
dat zoo wonderlijk klopt en hamert
In hetzelfde tempo als nu, heeft ze deze
trap toch steeds kunnen opstormen, zonder
dat het haar de minste inspanning heeft
gekost, en ieder, die haar vlug persoontje
gadeslaat, zal dat gaarne gelooven. Maar
nu heeft ze bepaald hartkloppingen.
Is ze dan bang voor een standje van
afhangenden arm) en je douwt je elle
boog omlaag en je strekt je vingers en
je sluit ze oef en je kijkt
eerbiedig.
O juist, dat is hetKijk u is
eerbiedig,oom
Ja, dat kan ik niet. Ik ben geen
schutter, dat moet de sergeant je voor
doen
Nu verder Artikel 9 Rookt de
mindere in rang, dat, gewapend zijnde,
ten strengste verboden is, dan is hij
verplicht de sigaar met de linkerhand
uit den mond te nemen, telkens wan
neer hij zijnen meerdere in rang moet
groeten.
Da's toch heel duidelijk, Barend.
Je brengt je rechter naar je schako en je
linker naar je mond en je haalt je sigaar
d'r uit en je zegtdag meneer de overste.
Of nee' je zegt niks, maar je neemt je
sigaar en je neemt je schako, nee' je
van overheidswege zóó iets aan de burgerij sigaar alleen, en die laat je natuurlijk
mag worden uitgereikt, of er in Neder- j afhangen met je linkerarm, of nee', dan
land niet een Lex Heinze noodig wasbrandt je je een gat in je broek, enfin, je
tegen dergelijke verstandbedervende litte- haalt je sigaar uit je mond en je slikt
vuldig bewaren moeten. Dit boekje met
„verplichtingen" wordt denkelijk niet
gelezen, de schutters weten het tbch
wel, maar als 't heusch gelezen en be
studeerd werd, raakte de heele schutterij
voor zoover zij niet zéér vast van hoofd
was, van streek. Een overheid behoort
toch in de eerste plaats hare gedachten
behoorlijk te kunnen uitdrukken.
Ja, Barend, dat is wel zoo, stemde
ik toe, maar je overdrijft lichtelijk. Ik
voor mij, ik heb dat van die sigaren
met die natuurlijke linkerarmen en dat
watermorsen aan die bron van onheilen
wel begrepen. Neem je geweer, mijn
jongen en je boekje met verplichtingen
en dien je vaderland. Spreek niet zoo
oneerbiedig over je meerderen in rang,
zie ze liever eerbiedig aan en bedenk
dat verplichtingen voor een schutter wel
degelijk eenigszins mystisch moeten zijn
geformuleerd, wil de sjeu er niet heele-
maal uitgaan. Dag Barend
ratuur
Barend zette zijn schako schuin op z'n
den rook in en och, Barend, lees
dat nummertje negen nog eens
miss Wilson, omdat ze te laat is gekomen
Och neen, want dat is de goede miss al
reeds lang gewoon. Dus hij is er de schuld
van. Wat heeft hij toch allemaal gezegd
Het klonk bijna als een liefdesverklaring.
En gekust had hij haar ook bijna. Hoe goed
was hij toch Een heerlijk mensch. „Jam
mer! jammer!" zucht Elsje, ener schemert
een vochtige glans in de blauwe kijkers.
Zij is, in gedachten verzonken, voor de
kamerdeur blijven staan, waarop eenvoudig
weg een visitekaartje is gespijkerd waarop
„Miss Ellen Wilson, leerares in de Engel-
sche taal." Daar wordt de deur opengedaan
en de magere gestalte der Engelsche juffrouw
staat voor haar leerling. „Ah, miss Elsje, wat
zijt ge verbazend laat, verbazend laat.
Sedert een uur ben ik van het eene ven
ster naar het andere gedrenteld, om te zien
of ge ook kwaamt." „Ik was verhin
derd, miss", antwoordt Elsje en trekt
daarbij een zoo geloofwaardig mogelijk
gelaat. „Ik had een afspraak." De En
gelsche fronst de wenkbrauwen. „Hm, een
afspraak. Ik heb dien jongen officier, met
wien ge wandeldet, wel gezien." Elsje
lacht en bloost. „Dat is interessant be
paald, Elsje, vertel me daar eens van."
Maar Elsje heeft geen lust, om de nieuws
gierigheid van haar onderwijzeres te be
vredigen. Zij opent haar leerboek en, hoewel
tegen haar zin, miss Wilson moet zich er in
schikken. Na een half uur onafgebroken te
hebben geleerd, staat het meisje op. „Ik
heb vandaag niet langer den tijd te blijven.
Adieu, miss."
„Maar, Elsje
„Ik blijf Dinsdag langer." Zij heeft
intusschen haar hoed opgezet, terwijl de
I Engelsche zenuwachtig aan haar boezelaartje
plukt, maar toch zwijgt, terwijl het
goede gelaat er diepbedroefd uitziet. Als
Elsje dat in den spiegel bemerkt, snelt ze
op haar toe. „Niet boos zijn, miss; dan
gaan we den volgenden Dinsdag wandelen
en vertel ik u alles van mijnheer von
Buchwald."
„Buchwald? Zeidet ge Buchwald?" roept
miss Wilson uit, en een vroolijke verbazing
doet hare trekken ophelderen. Zjj krygt
geen antwoord, want haar leerling snelt als
een wervelwind de deur uit. „Buchwald,"
welk eene herinnering wekt deze naam op,
die haar het liefste is sedert het oogenblik,dat
hij voor de eerste maal haar oor bereikte.
Zij denkt en denkt. Oude tijden worden
jong en die heerlijke herinnering, die haar
eenzaam hart met poëzie kan vervullen,
doet ook nu haar milde uitwerking weer
gelden.
Miss Wilson was een wees en op haar
achttiende jaar als bonne gekomen op een
landgoed in de nabijheid van Londen. Haar
superieuren waren goede menschen, de kin
deren lief en hartelijk, en zoo leefde Ellen
Wilson tevreden en gelukkig. Daar kwam
op een zekeren dag een familielid op bezoek,
een Duitsch officier, Frits von Buchwald.
De mooie man in de kranige uniform deed
het de eenvoudige gouvernante aan. Zij zag
in 't vervolg nog slechts zijn statige gestalte,
zijn goedige oogen, hoorde slechts nog zijn
welluidende stem. Wanneer hij naar Londen
was gereden, hij behoorde tot het
schitterende gevolg, dat de toenmalige keizer
Frederik de Derde, op verjaarfeest
bij zijn ouders, met zich naar Londen had
meêgebracht dan liep de gouvernante
droomend rond. Het was een geluk, dat
haar leerlingen gedurende de feesten, waar
aan het gansche land deelnam, niet naar
school behoefden, want ze had ze onmogelijk
onderwijs kunnen geven.
Op een goeden dag was de gansche
familie naar Londen gegaan er zou in het
Hydepark een reusachtig vuurwerk worden
ontstoken. Toen het rijtuig, waarmeê de
familie ging. aan haar oog was onttrokken,
snelde miss Wilson naar het salon. Daar wist
ze, dat in een'album zijn portret werd be
waard.Met bevende vingeren sloeg het meisje
het album open. Ja, daar was hij, zoo
trotsch, zoo fier, en toch zoo goed.
De gouvernante zonk in een stoel neer
en nam het album op haar schoot.
Met heete, droge oogen bekeek ze het
portret. Zij was niet zoo dwaas, zich met
de geringste hoop op wederliefde te vleien;
zij was zoo weinig lieftallig, bijna leelijk,
arm, en zoo nederig van stand. Haar lot
was ontzegging, maar liefhebben mocht ze
hem, en ze wist; dat zijn beeld eeuwig in
haar hart was gegrift. Zij genoot van
zijn tegenwoordigheid met al haai- zenuwen,
zij dankte God eiken avond, wanneer ze
hem op den dag had mogen zien, den lieve
ling van haar onschuldig hart. En niemand
had er eenige gedachte op, dat die schijn
baar zoo eenvoudige miss een gevoel koes
terde zoo groot, zoo machtig, zoo onzelf
zuchtig en kuisch.
Uren verliepen, en nog steeds zat het
meisje daar en keek naar het portret, en dat
ze dat kon doen, was haar een onverdiend
geluk.
Daar werden de portières van een zijdeur
opengeslagen en de Duitsche officier trad
binnen. Verwonderd keek hij naar de gou
vernante, die nog steeds onbeweeglijk in
haar stoel zat. Half werktuigelijk trad hij
nader en het dikke tapyt maakte zijn schreden
onhoorbaar. Doch wat was dat? Zijn scherp
oog had zijn eigen portret ontdekt in de
handen van de gouvernante. De ontdekking
van de gewijde liefde deed hem ontstellen.
Hij was te edeldenkend, te edelhartig, dan
dat hij een zekeren spottenden triomf zou heb
ben gevoeld. Hij had hartelijk medelijden met
het arme meisje en zijn vurige wensch
was, onbemerkt de kamer weer uit te komen.
Het gelukte hem. Buiten de deur hoestte hij
een paar maal en trad dan met meer dan ge
woon gedruisch de kamer binnen.
De gouvernante kwam hem doodverlegen
tegemoet. Maar hij deed als bemerkte hij
haar bevangenheid niet, maar begroette
haar vriendelijk, ja, bijna hartelijk voor
de eerste maal.
„Arm meisje", dacht hij daarbij, en zijn
gedachten vlogen meteen naar zijn ver
loofde. die hem thuis in het vaderland
wachtte. Hij had een onbestemd gevoel,
alsof hij onrecht jegens de arme gouver
nante had gepleegd en hij nam zich voor,
haar zooveel vriendelijkheid te bewijzen als
maar eenigszins mogelijk was.
Hij vertelde haar met korte woorden, dat
hj(j voor den avond verlof had gekregen en