r Zondag 15 APRIL 1900. 44ste Jaargang 2STo. 3513. mt E1 s j e. TWEEDE KLAD. INGEZONDEN. FEUILLETON. 13. URANT. M. deR.l In het nummer van den 25sten Maart j.1. van Uw blad maakt ,Een Opmerker" een paar opmerkingen naar aanleiding van het verslag, dat door mjj op de laatste algemeene vergade ring van de Vereeniging tot Ontwikkeling van den Landbouw in Hollands Noorderkwartier werd uitgebracht namens de Commissie, die belast is met het instellen van een onderzoek naar den tegenwoordigen toestand der fabriek matige kaasbereiding in deze provincie. Met genoegen vernam ik, dat „Een Opmerker" bvjna geheel meegaat met het door mij ge zegde, en na de volgende toelichting verwacht ik, dat wvj het geheel eens zullen zijn. Omtrent de kaasmakers heb ik het vol gende woordelijk gezegd: „Evenals de administratie van de geld zaken der vereeniging (tot het drijven van een kaasfabriek) aan één der leden wordt opgedragen, berust ook de tech nische leiding van het bedrijf bjj één van hen, en dikwijls beide bij denzelfden. Deze heelt daarnaast zijn eigen bedrijf en bemoeit zich met de fabriek heel weinig; hij is in den regel volstrekt geen deskundige en heeft daardoor wei nig hart voor de zaak. Enkele z. g. n. directeuren maken een gelukkige uit zondering. De gewone toestand is deze dat de leiding van het bedrijf wordt overgenomen door den kaasmaker, onder toezicht van het bestuur. Do kaasmaker is in den regel een gewoon werkman, misschien in bruikbaarheid wat uitmuntend boven zjjn standgenooten, die tot kaasmaker werd bevorderd, nadat hij eenigen tijd in de leer was geweest aan een andere fabriek. Hij heeft daar de noodige hand grepen leeren uitvoeren, en nu wordt hem opgedragen, de werkzaamheden in de fabriek te verrichten en te leiden. Ontwikkeling, kennis van administratie, theoretische kennis heeft hij niet opge daan, inzicht in zijn bedrijf heeft hij niet gekregenen ook practisch moet de pas aangestelde kaasmaker nog heel wat leeren, en dat ten koste vaD de vereeniging. En nu mag de wil uitstekend zijn, zooals dat zonder twijfel is bij een groot deel der kaasmakers, en ook de practische bekwaamheid voldoende, berekend voor de taakdie hem wordt opgelegd, is hij dikwijls niet. Hij heeft handen en hoofd te vol met allerlei grovere werkzaamheden, om veel te denken over wat daar even buiten valt, zooals verbeteringen in de bereidingswijze, melkcontröle e. d., zaken, waarvoor hem naast tijd ook nog de kennis ontbreekt. Van de leiding van het bedrjjt in eenigszins ruimeren zin door den kaasmaker komt niet in, zoo min als van die door den directeur, zoodat het bedrijf niet zelden zoo goed als zonder leiding is." Veel behoeft er, dunkt mij, aan het boven staande niet te worden toegevoegd. Er wordt dikwijls te veel van kaasmakers gevergd; onder deskundige, eenigszins wetenschappe- ik als voorbeeld iets aanhalen van de proe:- nemiDgen in de Baarsdorpermeer, die „Een Opmerker" gebruikt, om de waarde van de wetenschap voor de kaasbereiding te ontken nen. Deze proefnemingen stonden onder mijn leiding, en ér werden daar geregeld losse kazen gemaakt. De veronderstelling echter, dat een en ander daar zoo goed mogelijk was ingericht," is wel eenigszins bezijden de waarheid; o. a. moest het gebouw met al zijn gebreken worden gebruikt zooals het was; tegenover de melkleveranciers hadden de proefnemers meer te vragen dan te bevelen, en buitendien dwong het eens opgemaakte plan van proefneming den leider, om, met welke uitkomsten dan ook, de vastgestelde bereidingswijze te volgen. Dit ter veront schuldiging van „de wetenschap." En niet alle gemaakte kazen waren los een deel van de lange-wei-kazen was goed, en wel vooral die kazen, die gemaakt zijn nadat ik een middel had toegepast,om in weer wil van de slechte melk, die verwerkt werd, „in de wei" te blijven. Zooals uit het verslag dier proefnemingen') is te zien, bestond dat middel daarin, dat ik goede lange wei van dag tot dag overentte in gepasteuriseerde wei. Op het denkbeeld van zulk een middel toe te passen zou een gewoon werkman- kaasmaker niet zijn gekomen. Onder dankzegging voor de plaatsing, ven blijf ik, M de R., Met achting, Uw dw. VV. Keestra. zoon, die door de straten wandelt." Barendzei ik, op een toon van verwijt, zijt gij het Ja, wees nou maar niet geestig, oom, 't is al bedonderd genoeg Gelooide Barend, dat ik grappig zou worden op de schutterij Gelooft een ,n de lezers dit Dan zij elke ver denking, dat ik om een zoo afgekloven onderwerp is er op schutters en schoonmoeders nog wel één ongetapte ui denkbaar aardig zou willen wezen, beslist genegeerd. Ik schenk niet gaarne het water mijns geestes op een reeds veelmalen beschonken en uitgezogen theetje. Ik ga dus geen kwaad spreken van schutters. Wat scheelt eraan, Barend,Barend of de geweerd ragende leden in het bezit de schutter vroeg ik. der geweren zijn, dan wel, ol die in het Barend smeet zijn geweer voor mijn magazijn zijn opgelegd begrijpt u voeten en zijn schako op dat geweer. En er iets van keek mij aan. Nee' Barend. Het schijnt, dat, als hoofd, bladerde in het boekje en lasJ Nee', dankje, oom litterator. Hoe artikel 7 meer je 't leest, hoe minder je er van „Bij twee gelegenheden wordt de groote snapt. Hier heb ik artikel 14 het begrip klok op de groote kerk geluid, en welvan krijgstucht en orde sluit in zich, dat Bij een sterfgeval in de Koninklijke uniformdragenden niet alleen zich hebben familie, alsdan heeft het luiden der groote te onthouden van gedragingen en hande- klok 3 maal op vaste uren van den dag lingen in het openbaar, welke tot wan- plaats. 2. Bij alarm. Als het signaal orde en rustverstoring aanleiding geven, tot „alarm" gegeven wordt, zal ieder lid doch bovendien moeten medewerken tot der schutterij zich ten spoedigste naar handhaving van orde en tucht, en de vastgestelde loopplaats begeven." zelfs wanneer zij niet in dienst zijn Naar de 1 de justitie en politie in hare daartoe Naar de loopplaats, als de kippetjes, strekkende maatregelen behooren te steu- verduidelijkte Barend. Ejvenals bij het nen en behulpzaam te zijn PP?? brandsignaal, zal bij alarm het bataljon, Heel simpel, Barend. Je moet, dat voor piket is aangewezen, als loop- schutterspak aan of niet, de dienders plaats aannemen de Beurs, onverschillig helpen dronken lui meê te nemen, water- morsende dienstmeisjes bekeuren, Sets- Je doet of je je krijgsgevangen geeftmerkte ik op. Daar ligt de snorrepijperij, brulde Barend. Ik heb er nou genoeg van. rijders aanhouden en je mag zelf niet dronken zijn, geen water morsen, nergens fietsen waar 't niet m&g en andere ge dragingen en handelingen in het openbaar je de klok hoort luiden en je weet waar i doen enfin je moet een even vreed- de klepel hangt, dat je dan moet gaan zaam burger als dapper schutter wezen, loopen en als je een geweer hebt, het op- Artikel 15, las Barend het onma- leggen. tig gebruik van sterken drank is de voor- Nederlandsch Landbouw-Weekblad van 12 December 1896. gediend bent,of tot een verstandig minister groeten, hetzij deze behooren tot de je afschaft. Tot zoolang, schutter met j land- of zeemacht of tot de schutterijen CCVI. Rotterdam, 11 April 1900. lezer, is u wel eens op het moed 1 't Is een idiote zooi, vloekte Barend. Nou zeg ik nog niemendal van de exer- ceerderij op de Beurs, met een sergeant voor je die om de drie minuten „Barend, houd je pooten rechtroept, niemendal van de vooroefeningen op het Manhuis, waar je voor twintig pop kunsten met Lieve lezer, is u wel eens onverwachts een schutter verschenen, een geweer leert maken, die je oninte ressant vindt en leert loopen of je zóó niet een scherpschutter iemand die goed schiet en dus in oorlogstijd zijn vaderland onberekenbare diensten zou kunnen bewijzen, maar een aangekleed burger, op een bepaalden leeftijd aange wezen om zich te steken in een uniform, een geweer en een tasch te gaan halen en dan naar opvolging van een gedrukt lijstje, dat hij thuis ontving, opgeroepen voor vier compagnies drie bataljons en vijf schietoefeningen in de maanden April tot October; een schutter dus, lid van een korps, dat door eiken minister van oorlog, die den indruk wil maken van een serieus man te zijn, bij zijn op treden stervende wordt verklaard, maar dat altijd nog zijn loom leventje van lamme leuterkouserij met verlof blijft doorleven P Mij is dat gisteravond gebeurd. Ik schrok ervan. Plotseling stond ie voor me, mijn neef ljjke leiding zouden de meesten van hen Barend,een schako van vijf gulden op de uitmuntende werklieden zijn; voor zelf- blonde haren, een uniform van twee- breektghundede "noodde ïtwlkkehnf °Dit en-dertig gulden vijftig aan de ranke oordeel berust voor een deel op de b(j het leden. onderzoek verkregen antwoorden, en voor Dag oom, zei ie, verdrietig, een niet minder deel op persoonlijke aanraking keek op en in een moment doorflitsten met de betreitende personen zeiven. Dat de j.wee meesterstukjes van oudere poëzie wetenschap ten opzichte van de kaasbereiding in dit gewest zooveel heeft uitgewerkt, ligt m9n gedachtenvolle hersens: „De twee in dat oordeel niet opgesloten, maar wel de Broeders voor Bommel", van Bilderdijk, overtuiging, of als men wil, de zekerheid, met den aanhef: „Wie zijt gij, krijgs- dat kennis van den aard van de kaasbereiding j„y' „„ii en hare verschijnselen de praktijk ten goede I man z0° v„o1 ™°®d ea Ja> dat ™or,al zal komen. „Barend de Schutter", van den School- Tot staving van deze laatste bewering kan meester: „Ziet gij dien heldenstoet, mijn uit de wieg bent gestaptniemendal van de boeten, die ze je opleggen omdat je geen zin hadt te komen nie mendal van het dédain waarmee de offi cieren je behandelen niemendal van den spotlach, waarmeê je aan-en nagegrijnsd wordt als je je op straat vertoont Nee', Barend, zei ik, want hij blies even uit, zeg daar niets van Maar waar ik tegen op kom Kijk oom, u is litterator, tenminste u geeft je'r de allures van, u schrijft, u critiseert, u interviewt negerkoningen, u strijdt tegen kleedkloppen op de open bare straat, u verzint nieuwtjes uit Rot terdam, u prijst speeldoozen en phono- graten aan Barend, mijn jongen, mijn schutter, je bent strijdlustig en slagvaardig Welnu oom, hier. Neem dit boekje en spreek. Hij gaf me een geel-bekaft, klein, dun boekske, getiteld „Verplichtingen van de Leden der Schutterij te Rotterdam over eenkomstig de Wet van 11 April 1827." Dat is vandaag precies 73 jaren oud, Barend, een hééle leeftijd Nou, neem dit boekje en zeg of en de weerbaarheidook officieren van vreemde mogendheden behooren te wor den gegroet. De militaire groet bestaat in het brengen van de rechterhand tegen de klep van de schako, de vingers uitge strekt en tegen elkander gesloten, de palm der hand naar voren, de elleboog ongedwongen omlaag, de linkerarm natuurlijk afhangende en in het gelijk tijdige den meerdere in rang eerbiedig aanzien. Begrijpt u dat O zeker, dat is heel duidelijk. Je neemt je rechterhand en je laat je lin- Dan zul je de eenige niet wezen, O ja juist, spotte Barend, nou weet naamste bron van onheilen welke in den Barend de schutter, maar daar wordt je ik het. Maar verder„de leden der militairen stand uit wederspannigheid en niets van gevraagd. Wacht tot je uit- schutterij zullen bun meerderen in rang oneerbiedigheid van den mindere jegens den meerdere voortvloeien Hè?? Barend las nog eens en verklaarde 't geval't drankgebruik is een bron van onheilen in den militairen stand waaruit oneerbiedigheid en wederspannigheid jegens den meerdere Nee', Barend, dat wil zeggen vele schutters, die oneerbiedig en wederspannig geweest zijn, plegen naar de bron te gaan (schutterlijke voorstelling van her berg) en te gaan drinken en krijgen dan onheilen Jawel oom, u weet het. Nou maar, ik vraag U of een verstandig bestuur kerarm natuurlijk hangen (dat moet de verantwoord is, als het zulke idiotigheid sergeant je voordoen, ook om je het ver- aan eenvoudige zielen voorzet, met de schil te leeren met een onnatuurlijk waarschuwing nog wel, dat zij het zorg- ROMAN van HANNA ASCHENBACH. 0-0-0 8. Werner ziet haar eenige oogenblikken zoo vol liefde aan dan fluistert hij haar in het oor,,Ge zijt moedig en waar, kleine Else. Met het laatste hebt ge mij evenwel niets nieuws verteld, want de verhouding tusschen uwe ouders was mij bekmd, en het eerste is geen ongeluk. Slechts moed en vertrouwen op mij, en alles zal goed worden." De oogen van de kleine helderen op en beider kijkers vertellen elkan der zooveel. Langzaam buigt zich het mooie mannenhoofd naar beneden, tot de sierlijke meisjesgestalte. Wil hij haar frissche lippen aanraken, die hem zoo half geopend toelachen .-' Reeds is hij dichtbij. Maar hij leest zóóveel teederen dee moed, zóóveel liefde in haar oogen, dat de zijne vol tranen schieten, en hij richt zich met een forschen ruk rechtop en zijn lippen murmelen, bijna onhoorbaar.Uw onschuld beschermt u, kleine Else 1" Hij grijpt haar hand en drukt die hartstochtelijk, totdat ze hem door Elsje onder diep blozen wordt onttrokken.„Wij moeten terug- keeren, het is hoog tijd," stamelt Elsje. „Laat mij nog een oogenblikje»uw hand," bedelt Werner, en hij grijpt, niet lettend op haar tegenstribbelen, deze opnieuw. „Deze teere vingeren zouden huiswerk moeten doen i Neen. dat mag niet, dat kan uw moeder niet verlangen. Men kan het ze aaDzien, dat ze voor iets anders zijn bestemd. Waarom doet de dienstbode dat niet „Omdat wij er geen hebben. Mama heeft een enkele maal een werkvrouw dat is goedkooper." Zij zucht diep en de jonge oflicier maakt een beweging alsof hij wil zeggen: „Een bagatel." Och, Werner von Buchwald heeft geen begrip van geldzaken. Hij leeft zooals hem dat bevalt, en daar hij geen kostbare lief hebberijen heeft, kan hij steeds rondkomen. Verder bekommert hij zich in het geheel niet om zijn financiën en hij denkt er nauwelijks aan, dat zijn moeder geldelijk afhankelijk is van zijn tante. Hij denkt er niet over na, dat de moeder van Elsje er wel degelijk redenen voor zal hebben ge had, dat ze haar dochter tot huisvrouw wilde opleiden- maar hij versterkt de kleine, ijdele Elsje zelfs in het idée. dat reeds in haar hartje bestond: dat ze iets bijzon ders is, en hij vindt bij haar maar een al te willig oor. „Ik kan en wil niet denken, dat deze vingertjes bij het koken vuil zouden worden of hard en pijnlijk van het heete strijkijzer. Doe het niet meer, juffrouw Elsje, ter wille van mij, en wacht rustig op je Sprookjes prins, want hij zal komen en u geleiden naar het slot waar ge behoort." Elsje blijft staan en ziet hem dankbaar in de oogen. „Ik wil uw raad volgen en wachten. Hier zijn we aan mijn doel. Adieu, heer luitenant." „Adieu, juffrouw, ik dank u hartelijk voor de mij geschonken wandeling, die ik nooit zal vergeten. Tot wederziens, op Zondag, niet waar Zij haalt de schouders op, maar haar oogen beloven hem, wat hij zoo gaarne wil. Met dat antwoord tevreden, buigt de luite nant diep en gaat verder. In de huisdeur blijft het meisje staan en kijkt hem na. Daar draait hij zich om. Nog éénmaal snelt een vriendelijke groet over en weer dan trippelt de lichte gestalte de trap op. HOOFDSTUK IX. Op de derde verdieping aangeland, staat Elsje stil en drukt de hand op het hart, dat zoo wonderlijk klopt en hamert In hetzelfde tempo als nu, heeft ze deze trap toch steeds kunnen opstormen, zonder dat het haar de minste inspanning heeft gekost, en ieder, die haar vlug persoontje gadeslaat, zal dat gaarne gelooven. Maar nu heeft ze bepaald hartkloppingen. Is ze dan bang voor een standje van afhangenden arm) en je douwt je elle boog omlaag en je strekt je vingers en je sluit ze oef en je kijkt eerbiedig. O juist, dat is hetKijk u is eerbiedig,oom Ja, dat kan ik niet. Ik ben geen schutter, dat moet de sergeant je voor doen Nu verder Artikel 9 Rookt de mindere in rang, dat, gewapend zijnde, ten strengste verboden is, dan is hij verplicht de sigaar met de linkerhand uit den mond te nemen, telkens wan neer hij zijnen meerdere in rang moet groeten. Da's toch heel duidelijk, Barend. Je brengt je rechter naar je schako en je linker naar je mond en je haalt je sigaar d'r uit en je zegtdag meneer de overste. Of nee' je zegt niks, maar je neemt je sigaar en je neemt je schako, nee' je van overheidswege zóó iets aan de burgerij sigaar alleen, en die laat je natuurlijk mag worden uitgereikt, of er in Neder- j afhangen met je linkerarm, of nee', dan land niet een Lex Heinze noodig wasbrandt je je een gat in je broek, enfin, je tegen dergelijke verstandbedervende litte- haalt je sigaar uit je mond en je slikt vuldig bewaren moeten. Dit boekje met „verplichtingen" wordt denkelijk niet gelezen, de schutters weten het tbch wel, maar als 't heusch gelezen en be studeerd werd, raakte de heele schutterij voor zoover zij niet zéér vast van hoofd was, van streek. Een overheid behoort toch in de eerste plaats hare gedachten behoorlijk te kunnen uitdrukken. Ja, Barend, dat is wel zoo, stemde ik toe, maar je overdrijft lichtelijk. Ik voor mij, ik heb dat van die sigaren met die natuurlijke linkerarmen en dat watermorsen aan die bron van onheilen wel begrepen. Neem je geweer, mijn jongen en je boekje met verplichtingen en dien je vaderland. Spreek niet zoo oneerbiedig over je meerderen in rang, zie ze liever eerbiedig aan en bedenk dat verplichtingen voor een schutter wel degelijk eenigszins mystisch moeten zijn geformuleerd, wil de sjeu er niet heele- maal uitgaan. Dag Barend ratuur Barend zette zijn schako schuin op z'n den rook in en och, Barend, lees dat nummertje negen nog eens miss Wilson, omdat ze te laat is gekomen Och neen, want dat is de goede miss al reeds lang gewoon. Dus hij is er de schuld van. Wat heeft hij toch allemaal gezegd Het klonk bijna als een liefdesverklaring. En gekust had hij haar ook bijna. Hoe goed was hij toch Een heerlijk mensch. „Jam mer! jammer!" zucht Elsje, ener schemert een vochtige glans in de blauwe kijkers. Zij is, in gedachten verzonken, voor de kamerdeur blijven staan, waarop eenvoudig weg een visitekaartje is gespijkerd waarop „Miss Ellen Wilson, leerares in de Engel- sche taal." Daar wordt de deur opengedaan en de magere gestalte der Engelsche juffrouw staat voor haar leerling. „Ah, miss Elsje, wat zijt ge verbazend laat, verbazend laat. Sedert een uur ben ik van het eene ven ster naar het andere gedrenteld, om te zien of ge ook kwaamt." „Ik was verhin derd, miss", antwoordt Elsje en trekt daarbij een zoo geloofwaardig mogelijk gelaat. „Ik had een afspraak." De En gelsche fronst de wenkbrauwen. „Hm, een afspraak. Ik heb dien jongen officier, met wien ge wandeldet, wel gezien." Elsje lacht en bloost. „Dat is interessant be paald, Elsje, vertel me daar eens van." Maar Elsje heeft geen lust, om de nieuws gierigheid van haar onderwijzeres te be vredigen. Zij opent haar leerboek en, hoewel tegen haar zin, miss Wilson moet zich er in schikken. Na een half uur onafgebroken te hebben geleerd, staat het meisje op. „Ik heb vandaag niet langer den tijd te blijven. Adieu, miss." „Maar, Elsje „Ik blijf Dinsdag langer." Zij heeft intusschen haar hoed opgezet, terwijl de I Engelsche zenuwachtig aan haar boezelaartje plukt, maar toch zwijgt, terwijl het goede gelaat er diepbedroefd uitziet. Als Elsje dat in den spiegel bemerkt, snelt ze op haar toe. „Niet boos zijn, miss; dan gaan we den volgenden Dinsdag wandelen en vertel ik u alles van mijnheer von Buchwald." „Buchwald? Zeidet ge Buchwald?" roept miss Wilson uit, en een vroolijke verbazing doet hare trekken ophelderen. Zjj krygt geen antwoord, want haar leerling snelt als een wervelwind de deur uit. „Buchwald," welk eene herinnering wekt deze naam op, die haar het liefste is sedert het oogenblik,dat hij voor de eerste maal haar oor bereikte. Zij denkt en denkt. Oude tijden worden jong en die heerlijke herinnering, die haar eenzaam hart met poëzie kan vervullen, doet ook nu haar milde uitwerking weer gelden. Miss Wilson was een wees en op haar achttiende jaar als bonne gekomen op een landgoed in de nabijheid van Londen. Haar superieuren waren goede menschen, de kin deren lief en hartelijk, en zoo leefde Ellen Wilson tevreden en gelukkig. Daar kwam op een zekeren dag een familielid op bezoek, een Duitsch officier, Frits von Buchwald. De mooie man in de kranige uniform deed het de eenvoudige gouvernante aan. Zij zag in 't vervolg nog slechts zijn statige gestalte, zijn goedige oogen, hoorde slechts nog zijn welluidende stem. Wanneer hij naar Londen was gereden, hij behoorde tot het schitterende gevolg, dat de toenmalige keizer Frederik de Derde, op verjaarfeest bij zijn ouders, met zich naar Londen had meêgebracht dan liep de gouvernante droomend rond. Het was een geluk, dat haar leerlingen gedurende de feesten, waar aan het gansche land deelnam, niet naar school behoefden, want ze had ze onmogelijk onderwijs kunnen geven. Op een goeden dag was de gansche familie naar Londen gegaan er zou in het Hydepark een reusachtig vuurwerk worden ontstoken. Toen het rijtuig, waarmeê de familie ging. aan haar oog was onttrokken, snelde miss Wilson naar het salon. Daar wist ze, dat in een'album zijn portret werd be waard.Met bevende vingeren sloeg het meisje het album open. Ja, daar was hij, zoo trotsch, zoo fier, en toch zoo goed. De gouvernante zonk in een stoel neer en nam het album op haar schoot. Met heete, droge oogen bekeek ze het portret. Zij was niet zoo dwaas, zich met de geringste hoop op wederliefde te vleien; zij was zoo weinig lieftallig, bijna leelijk, arm, en zoo nederig van stand. Haar lot was ontzegging, maar liefhebben mocht ze hem, en ze wist; dat zijn beeld eeuwig in haar hart was gegrift. Zij genoot van zijn tegenwoordigheid met al haai- zenuwen, zij dankte God eiken avond, wanneer ze hem op den dag had mogen zien, den lieve ling van haar onschuldig hart. En niemand had er eenige gedachte op, dat die schijn baar zoo eenvoudige miss een gevoel koes terde zoo groot, zoo machtig, zoo onzelf zuchtig en kuisch. Uren verliepen, en nog steeds zat het meisje daar en keek naar het portret, en dat ze dat kon doen, was haar een onverdiend geluk. Daar werden de portières van een zijdeur opengeslagen en de Duitsche officier trad binnen. Verwonderd keek hij naar de gou vernante, die nog steeds onbeweeglijk in haar stoel zat. Half werktuigelijk trad hij nader en het dikke tapyt maakte zijn schreden onhoorbaar. Doch wat was dat? Zijn scherp oog had zijn eigen portret ontdekt in de handen van de gouvernante. De ontdekking van de gewijde liefde deed hem ontstellen. Hij was te edeldenkend, te edelhartig, dan dat hij een zekeren spottenden triomf zou heb ben gevoeld. Hij had hartelijk medelijden met het arme meisje en zijn vurige wensch was, onbemerkt de kamer weer uit te komen. Het gelukte hem. Buiten de deur hoestte hij een paar maal en trad dan met meer dan ge woon gedruisch de kamer binnen. De gouvernante kwam hem doodverlegen tegemoet. Maar hij deed als bemerkte hij haar bevangenheid niet, maar begroette haar vriendelijk, ja, bijna hartelijk voor de eerste maal. „Arm meisje", dacht hij daarbij, en zijn gedachten vlogen meteen naar zijn ver loofde. die hem thuis in het vaderland wachtte. Hij had een onbestemd gevoel, alsof hij onrecht jegens de arme gouver nante had gepleegd en hij nam zich voor, haar zooveel vriendelijkheid te bewijzen als maar eenigszins mogelijk was. Hij vertelde haar met korte woorden, dat hj(j voor den avond verlof had gekregen en

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1900 | | pagina 5