BriBTra lil ie Maasstad.
Zondag 17 Februari 1901.
45ste Jaargang No. 3602.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Anoniem.
PLAATSELIJK NIEUWS.
SCHAGCR
COURANT.
CCXXIX.
Rotterdam, 11 Februari 1901.
Heb je 't gehoord P Willem van
Zuylen is dood.
Toen ik vanmorgen in de f tad kwam,
was do eerste vraag van den eersten
gooien kennis dien ik ontmoette d i t.
Willem van Zuylen dood Zooals ik
het bericht ontving, met dien feilen
schok van schrik, waarmee men de
doodstijding hoort van een, wien men
zeer groote sympathie beeft toegedragen,
zoo zullen wel allen het ontvangen
hebben.
Willem van Zuylen doodHet is
juist vandaag een maand geleden dat hij in
„Groote l agen", het blijspel van onzen
stadgenoot Henri Dekking, op zoo
bijzondere wijze, verrassend van fantasie
en vankracht, heelemaal zoo de
oude, groote Yan Zuylen, de hoofdrol
creëerde. Wat was hij subliem dien
avond Hoe prachtig heeft hij uitgebeeld
de tragiek want ook in de fratsen
van uiterlijkheden in die rol moet een
fond van tragiek bedoeld zijn van
den prots, die zich zoo voelt en zoo
met allerlei kleinigheden wordt geplaagd.
Hij kreeg een krans, maar veel meer
dan dat, een enthousiaste dankbetuiging
van het publiek na elk bedrijf. Dat
moet hem goed gedaan hebben. In den
laatsten tijd was hij wat op den achter
grond geraakt. Anderen speelden zijn
rollen, er kwam zoo weinig voor hem.
Hij moet iets gevoeld hebben van
langzamerhand wat verdrongen te worden.
Die première-avond was voor Van
Zuylen een mooie avond. Hij voelde
zich weer.
Het was de elfde Januari. En op den
elfden Februari is hij gestorven, de
groote plaats die bij innam, is leeg.
Er is, onder de thans levende acteurs,
géén, die zijn plaats kan innemen,
absoluut géén. Mon kan de acteurs van
dit genre de revue van zijn critisch
vermogen laten passeerenSchultze,
Kreeft, Poolman, zij evenaren Van
Zuylen niet. Hij was tooneelspeler van
het echte ras en alleen de hoogere
ontwikkeling faalde, waarmeê hij de
gelijke had moeten worden van een
reus als Coquelin. In ons land zijn er
maar enkelen aan te wijzen, die op het
eerste plan staan Bouwmeester en zijn
zuster, onder de levenden velen onder
de doodenCath. Beersman, Albrecht,
Driessens, de best-bekenden bij de ouderen
onder ons.
Een verscheiden als dit laat weer eens
pijnlijk gevoelen, hoe weinig glorieus de
toekomst is van ons Hollandsch tooneel.
Er is veel goede wil, veel ijver, ook wel
technisch vermogen, maar er is een
paar jongeren uitgezonderd, bij wie even-
ROMAN
van
MARIE STAHL.
26.
„Goed, ik wil je nog een goeden dienst
bewijzen",zeide Valerie,terwijl zij den brief
weer zorgvuldig wegsloot. „Breng mij in
kennis met mijnheer Von Bieberitz, ik wil
eens met hem praten."
„Dat kan gebeuren, maar
„Wat maar
„Je moet me beloven dat charmante
mensch niet zoo het hoofd op hol te bren
gen als mij."
„Dwaas Zij lachte gracieus en wendde
zich coquet af.
Spoedig nadat mijnheer Von Kraschwitz
was verdwenen, werd mevrouw Vogtlander
aangediend.
Deze dame werd ontvangen in tegen
woordigheid van miss Jefferson.
De brave dikke Engelsche zat als een
schildwacht aan het venster van het salon,
alsof zij nooit van deze plaats week.
HOOFDSTUK XXVII.
Een grauwe, regenachtige September-
avond was het en de straten van Staffen-
hagen waren leeg. De scherpe, koude wind
lokte niet uit tot uitgaan.
Het was een avond zooals manneke
Pieper in de „Zwarte Arend niet beter
kon wenschen, want zijn lokaal was al
reeds op een heel vroeg uur geheel ge
vuld.
De stamtafel van de ambtenaren en offi
cieren, de lange hoofdtafel, was weldra
vol en verscheidene kleine tafeltjes waren
met kaarters bezetin een ander lokaal,
alleen door een portière afgescheiden,
hoorde men de biljartballen klotsen, i
en de met groene schermpjes behangen
lampen lichtten door den blauwen tabaks
walm als matte zonnen door den nevel.
wel de toekomst nog zal moeten bewijzen
of hu-i ontwikkeling hen inderdaad brengt
waar onze verwachtingen hen plaatsen
maar er is géén grootheid. Van
Zuylen was groot. Wat hij deed, en 't
was héél bijzonder meestal, deed hij bij
intuitie. Het zat in hem. Ik geloof niet
dat hij veel en ernstig studeerde, zich
lange avonden opsloot met zijn rol, om
te overdenken, te wegen, te doen en over
te doen hij leerde zijn rol en ook dèt
niet altijd in de perfectie, maar hij kwam
op de planken en hij deed iets dat boven
het gewone Hollandsche tooneelgedoe
stond. Dat kwam vanzelf uit hem Hij
kon het niet anders doen dan zóó en
het was goed. Ware hij een kunste
naar van dóórdenken en diepe studie
geweest, Van Zuylen zou één der meest
enormen van onzen tijd zijn geworden.
Maar wie zal dit gemis aan de heilige
toewijding en den eminenten ernst, die
de allergrootsten hebben opgevoerd, in
Van Zuylen misprijzen, ook al betreurt
hij het Hoe ontzagwekkend is dit leven
voor ons allen, die ook willen „er" ko
men. Is het niet één lange, stage wor
steling van den armen hongerlijdenden
jongen tot den acteur op wien heel
Nederland trotsch is P één zich maar aldoor
losrukken uit de benauwing van de
aan alle zijden op hem aandringende
misère P Negen maanden heeft hij school
gegaan en hij is geworden de kunstenaar
van het woord amper lezen en schrijven
heeft hij geleerd, en géén Hollandsch
auteur die bij hèm zijn werk niet absoluut
veilig wist. Hij was de self-made man
van het echte ras. Oók met de gebreken
van dien. Maar over de gebreken zal
men niet meer mogen spreken, nu zullen
het alleen zijn groote verdiensten wezen,
die wij memoreeren, als wij den kunste
naar, die van ons heengegaan is, uitluiden.
Rotterdam is bijna alle jaren van zijn
tooneelloopbaan Van Zuylen's woonplaats
geweest, hij was Rotterdammer en de
Maasstad was trotsch op hem. Hij was
er een figuur, die er behoorde, ditdelijk
opvallend in een stad die zoo weinig
figuren rijk is.
De schilder Charles Rochussen en de
tooneelspeler Willem van Zuylen samen
vormden bet geheel uit he!' bourgeois-ver-
band van ons openbaar leven tredend
kunstelement van Rotterdam. Als zij op
straat gingen, zag men ze. Men bleef even
staan als zij voorbij wandelden en keek
hen na. Daar gaat Rochussen 1 Daar
heb je Van Zuylen 1"
Vooral Van Zuylen was er populair.Aan
zijne verschijning op straat knoopte zich
vanzelf bij elk individu in het verkeer
op den openbaren weg de herinnering
aan een avond-van-genot vast. Er was
bewondering en dankbaarheid in den
glimlach waarmeê men hem na-zag.
O zeker, Van Zuylen heeft velen wel
gedaan. Welgodaan in werkelijken zin,
want hij was goed en royaal voor wien in
nood was en hulp noodig had welgedaan
vooral in figuurlijken zin, welgedaan in
Manneke Pieper gevoelde zich zeer ge
wichtig. In zulke uren gevoelde hij het
kleinsteedsche niet meer en leefde hij
geheel in de atmosfeer van den oberkellner
uit de residentiehjj kon zijn genie als
bierschenker laten schitteren en alle ver
borgen krachten zijner ziel waren in
werking.
Hij was gróót in dergelijke oogenblikken.
Zooals hij, met de eene hand losjes in zijn
vest gestoken, met zijn grooten haardos,
naast den burgemeester stond en met hem
converseerde over de politieverordening van
het stedeke, terwijl hij zijn buffetjuffrouw
in het oog hield en den gasten in de verste
hoeken gezeten, de wenschen uit de oogen
las, was hij bepaald bewonderenswaardig.
„Ja, ziet u, heer burgemeester wat de
permissiën aan onze herbergiers betreft, daar
moet ons politiehoofd aan onze zijde staan,
in plaats van hen te dwarsboomen.
Het is noodig, dat de arbeider zijn glas
bier en zijn borrel krygt, evengoed als een
heei recht heeft op zijn versnapering
maar op iederen hoek der straat een
restaurant met open tafel dat Solly
geef een glas donker voor mijnheer den han-
delsraad! dat,heer burgemeester is wel iets
voor Berlijn, maar niet voor Staffenhagen."
Zijn plicht dreef hem verder en terwijl
het thema door de andere heeren werd
uitgesponnen, gaf manneke Pieper Solly
order, een speeltafeltje klaar te zetten; de
heeren wilden kaarten.
Dadelijk daarop maakte hij zijn compli
ment bij den justitieraad Klengner, die op
zijn gewone plaats zat, en daarna wendde
hij zich slagvaardig tot kapitein Trelling,
die hem dwars door het lokaal toeriep
„Manneke, heb je het reeds gehoord
welk een strijd er is losgebroken over het
denkmaal, dat voor jou zal worden opge
richt? Het dankbare Staffenhagen vecht
nog alleen maar over de plaats, waar het
zal verrjjzen.
„Tegen het kerkeplein protesteert de
dominé, omdat je zoo'n heiden bent en aan
Bacchus offert er is dus niets aan te doen,
je zult op de markt moeten, b. v. tusschen
het stalletje waarop moeder Wiedemanus
geest en gemoed. Of neen, ook dat in
werkelijken zin. Lachen is zulk een kos
telijk ding in ons grijs leven.
Bij het jubileum van den Amsterdam-
schen komiek Kelly stond, zoo las ik in
een verslag de tandmeester Stark in
de stalles op en riep „Al de medicamenten
der faculteit, alle doctoren van Leuven
en Leiden leggen 't af tegen de genees
wijze van den komiekhet goddelijk
lachen". Van Zuylen heeft heel zijn le
ven die geneeswijze mogen toepassen
en vele duizenden in aantal zijn zijne
dankbare patiënten. Ja, is er één Hol
lander in Noord- en Zuid-Nederland,
die niet om Van Zuylen gelachen heeft,
die niet in zijn herinnering zich dank
baar zijner gedenkt
Zijn dood is plotseling gevallen. Voor
hem en voor ons. Voor ons een reden
tot innig leedwezen. Voor hem, misschien,
een geluk. Want het is de vraag, of
Van Zuylen in de narigheid van dage-
lijksche beslommeringen in zijn huiselijke
omgeving, door zijn toenemende vermin
dering van krachten, en vooral van
kleinere en grootere onaangenaamheden in
zijn tooneelleveD, waarbij de sterke man
al zooveel van zijne blijgeestigheid beeft in
geboet, het is de vraag of Van Zuylen
den triesten toestand van gedwongen rust
en langzaam verkwijnen, waarin een
paar van zijne oude collega's thans ver-
keeren,had kunnen verdragen hij met zijn
opvliegend gestel.
Of, door zijn vroegen dood, niet een
te vreezen tijdperk van naleven op ouden
roem zonder verder-kunnen is voor
komen Hij heeft gearbeid, künnen
arbeiden, tot den laatsten dag. De dood
heeft hem midden uit zijn werk gehaald.
Gelukkige Van Zuylen 1
Gelukkig is Van Zuylen in zijn rumoe
rig leven toch ook altijd geweest. Hoe
velen, groot van aanleg, mislukken. Hij
is geslaagd
Het publiek heeft hem altijd dank
baarheid bewezen, het heeft hem gehul
digd véle, zéér vele malen. Het laatst
nog bij zijn veertigjarig jubileum in 1895.
Levendig herinneren we ons den Febru-
ariavond, toen de zaal zóó vol was als
we haar nooit, vóór of nè. dien tijd, gezien
hebben, toen zelfs het schellinkje, volgens
de typische zegging van Johan de Mees
ter (wiens verslag van dien avond, in
de N. R. C., we altijd bewaard hebben
met enkele van zijn uitnemende feuilletons)
een reusaohtige schelling was; waternorme
huldiging was dè,t.
En daarna een diner, hem aangeboden
door den voorzitter van het Tooneelver-
bond, waarbij zélfs onze Burgemeester
aanzat, met de élite van onze overigens
zeer prude cóterie van handelslui. Hij
sprak toen van zijn vijftigjarig jubileum
als iets dat hij met volle recht verwach
ten mocht, zoo jong, zoo sterk voelde hij
zich. En ook de anderen spraken ervan.
Met trots heeft "Van Zuylen toen zijn
leven gereleveerd, hij gevoelde zich toen
den man, die er was, fier op zijn verle-
haar kool verkoopt, en het haringstalletje
maar dat past heel goed want kool
praat je steeds en voor haring zorg je
steeds als
„Zet mij op het exercitieplein, kapitein en
laat eiken morgen uw compagnie voor mij
defileeren dat beb ik wel aan u verdiend."
Allen brulden van lachen, want men wist
dat de kapitein heel dik bij Pieper in het
krijt stond.
„Manneke, manneke," zeide de kapitein
met den vinger dreigend. „Jij bent zoo
verbazend slagvaardig, dat ik geloof, dat
'jij de schrijver bent van die anonieme brie
ven, die Staffenhagen zoo onveilig maken."
Het was alsof met dat woord een vonk
in een vat met buskruit was geslagen. Alle
aanwezigen werden opgewonden. Het thema
over de anonieme brieven werd dadelijk
algemeen, door het gansche lokaal.
„Kapitein 1" riep manneke Pieper, zich
met zichtbare verontwaardiging op zijn
borst slaande „zeg tegen mij je bent
oen dief, een inbreker, een moordenaar
mijnentwege een sociaal-democraat maar
zeg niet van mij, dat ik anoniem ben.
Anoniem ben ik in mijn ganschen levensloop,
van kellner tot patroon in Staffenhagen, nog
nooit geweest; ik veracht dat als het laag
ste en gemeenste dat er bestaat."
Intusschen was dr. Balduin binnenge
komen.
In den laatsten tijd kwam hij heel zelden
in de „Zwarte Adelaar," want de gebeurte
nissen op Liebenberg namen zijn vrije
uren in beslag. Vandaag zocht hij daar
zijn vriend dr. Springer, maar vond hem
niet.
Hij werd dadelijk door andere kennissen
aan da stamtafel geroepen, waar men
plaats voor hem maakte.
Tot zijne verrassing hoorde hij dat men
daar druk aan het redeneeren was over de
anonieme brieven en hij vernam daar voor de
eerste maal welk een omvang deze pest
van verdachtmaking had gekregen.
De oude heeren werden zeer ernstig en
keken donker voor zich heen, zoodra het
onheilspellende woord „anoniem" geuit werd.
De meesten bewaarden een veelzeggend
den. Dat was de glorieavond van zijn
leven daarna is het afwaarts gegaan,
Zijn leven, door hemzelven verteld en
naverteld door Henri Dekking (Amster
dam Van Holkema en Warcndorf)
deze auto-biografie is een verkwikking
voor allen die in momenten van twijfel
aan zichzelven kracht noodig hebben.
Nooit, zelfs niet in het allerbenardste,
heeft hij den levensmoed verloren. Hij
is, in de onwrikbare kracht, waarmeê
hij alles en ieder in den bestaansstrijd
stond, voor ons allen een voorbeeld.
Mogen wij ook allen zóó sterk kunnen
zijn, al is dan ook voor de meesten onzer
zhlk een slagen niet denkbaar.
Zijn voorbeeld moge ons nuttig zijn,
dan zal Van Zuylen, ook al is hij dood,
voor ons blijven een belangrijke, groote
mensch. Zijn uitvaart was schitterend, de
uitvaart van een vorst, Rotterdam heeft
hem aan zijn graf zéér nobel geëerd. Maar
't allerbest zullen wij zijne nagedachte
nis eeren als wij ons de figuur van Van
Zuylen steeds voor oogen stellen. Hem
tot hulde, ons tot nut
O.
Schagen, 16 Februari 1901.
Donderdag j. 1. had ten
lokale van den heer J. Vader alhier
plaats de lezing over Xtaffeissen-
banken, door den heer A. J. van
Benthem, hoofd der school te Wognum,
uitgeschreven door de Vereeniging tot
ontwikkeling van den Landbouw in
Hollands Noorderkwartier.
De heer Zuurbier van Beemster opende
de vergadering met een passend woord,
waarna de heer Van Benthem het woord
verkreeg.
Hij begon met te zeggen, dat met
de oprichting van Raffeissenbanken werd
beoogd een betere regeling van het land-
bouwcrediet. Zij werden ook wel eens
genoemd spaar- en voorschotkas. Deze
banken waren, in tegenstelling met
andere inrichtingen die geld verschaften
niet opgericht voor eigen belang,maar voor
het belang van hare leden in 't algemeen.
Door den Boerenbond was de oprichting
dier banken zeer bevorderd en in ons land
waren al een 80 dorpsbanken opgericht
in Noordholland bestonden er al reeds
een 20. De naam Rafleissenbank was
te danken aan den oprichter van die in
richtingen, een burgemeester van het
Duitsche dorpje Raffeisse. In 1849
werd de eerste bank opgericht en nu heeft
men er in Duitschland, Frankrijk en
elders ruim 5000.
't Wordt wel eens gezegd, dat de
Raffeissenbanken grootendeels in katho
lieke handen zijn. Spr. zegt, dat dit
onwaar is, maar al was dat het geval,
het is een zaak, waar de politiek geheel
buiten moet blijven; 't wordt alleen gedaan
in 't belang van den boerenstand in 't
algemeen.
Waarom zijn de Raffeissenbanken in
zwijgen, dat duidelijk genoeg argwaan en
verdenking verried, die niet kon worden
uitgesproken. Eenige anderen spraken zacht
en voorzichtig met elkaar.
Luider en meer ongegeneerd uitte zich
de jeugd, die zich aan het benedeneinde
van de laDge tafel had verzameld.
Dr. Balduin, die, doordat mevrouw von
Kraschwitz ook van die brieven had
gehad, levendig belangstelde in het
zaakje, wendde zich tot den justitieraad
Klengner, met de vertrouwelijke vraag
wat hij van de zaak dacht, en of hem uit
zijn veeljarige praktijk soms ook reeds een
dergelijk geval bekend was.
Deze haalde de schouders op.
„Hoewel niet direct uit mijn praktijk,
zijn me toch verschillende gevallen bekend.
En, zooals de ervaring leert, vergist men
zich nooit als men den dader zoekt in
eigen kring. De ontdekking is evenwel
zeer lastig, daar verschillende bezwaren in
den weg staan, maar het geldt vóór alles de
geringste sporen zelfs van een verdenking
te volgen."
„Zeg mij eens," verzocht dr. Balduin
zacht en dringend, „heeft u al eenig spoor,
hoe onzeker dan ook Ik zou er niet voor
terugdeinzen dat te volgen."
„Cherchez la femme", antwoordde de
ander met een lachje. „Men kan hier, zoo
als in de meeste gevallen, ervan verzekerd
zijn, dat eene dame de handen in het spel
heeft. Ik heb evenwel geen enkele aan
duiding, die mjj het recht zou geven een
verdenking te uiten. Het materiaal aan
anonieme brieven dat ik heb, geeft mij
door den inhoud, den stjjl, de manier van
beginnen, aan, dat al die brieven van ééne
en dezelfde persoon zijn."
„Het is een ongehoord schandaal
bromde een oude overste, mijnheer Knor
ring, die opmerkzaam had toegeluisterd.
„Wanneer men dat boosaardige wjjf maar
eens te pakken kon krijgen, dat al dat
onheil sticht. Nu, mynheer de justitieraad,
ik hoop, dat,als we haar vinden, u ze een paar
jaar zal laten brommen. Daar zult u zich
zeker toch niet van terughouden
„Maar natuurlijk niet, overste, onze
het leven geroepen P Grootendeels omdat
het grootste deel van de eigendommen
der boeren in den lommerd is, of, zooals
met een deftig woord wordt aangeduid,met
hypotheek bezwaard. De Raffeissen
banken beoogen een betere regeling
van het landbouw-crediet. 't Is voor de
boeren ook de leushelpt u zelf, veree-
nigt u, dan zijt ge sterkdaarom
beheert uw eigen geld.
Hypotheken hebben groote bezwaren
dat is juist niet de rente, maar wel het
opzeggen van de hypotheken. Bij de
Raffeissenbanken is daar geen zorg
voormen lost bij de Raffeissenbanken
gelijdelijk afmen neemt geen hypotheek.
Gok geen bankinstellingen en nota
rissen zijn voor de boeren de gewenschte
geldschietersdie zjjn te duur, te
onpractisch. De postspaarbank is soliede,
maar geeft voor uitgezet geld te weinig
procenten rente.
De leden van de Raffeissenbanken
moet men beschouwen als leden van een
groot huisgezin, die eikaars belangen
behartigen. De rijke helpt den arme, de
begaafde den dommemen helpt elkaar,
door eigen kracht. De Raffeissenbanken
eischen van de bemiddelden niet hun
geld, maar wel hun naam en zedelijken
steun. De landbouwers moeten hun eigen
zaken regelen, ook waar het hun geld
betreft.
De Raffeissenbanken zijn de meest
soliede geldbelegging, doordat ieder lid
hoofdelijk aansprakelijk is. Er wordt
een fonds gevormd om de vérliezen te
dekken en door het benoemen van een
bestuur en een raad van beheer voor
toezicht en verdere maatregelen van
controle zorgt men voor een goed
beheer.
De Raffeissenbanken mogen niet te
groot worden men moet de leden kennen,
of ze eerlijk zjjn daarom liefst voor elk
dorp een bank.
De Raffeissenbanken willen niet alleen
geld verschaffen, men moedigt ook het
sparen aan. Zoodoende krijgt de bank een
eigen kapitaal, behoeft zij geen hooge
procenten bij anderen te geven en werkt
dus goedkooper.
De regeering geeft f 175.bij de op
richting van elke dorpsbank, aangesloten
bij de Centrale Bank in Utrecht.
Spr. eindigt met een beroep op aller
medewerking.
Niemand der enkele aanwezigen vroeg
inlichtingen, zoodat de heer Zuurbier de
vergadering sloot met het uitspreken van
de hoop, dat een elk in zijn kring over
dit punt eens van gedachten zou wisselen.
Daar Noorderkwartier er niet toe besloten
had, verdere pogingen te doen om tot de
oprichting eener bank te Schagen te
geraken,deelde de heer Z, nog mede, dat de
heeren Van Benthem te Wognum, Van
Kampen te Bovenkarspel en hij zelf bereid
waren alle inlichtingen te verschaffen.
De algemeene jaarver-
gadering van de Weatfrieache
Kanaalvereeniging werd j.1.
stratrechtbank is voor zulk een geval niet
gemakkelijk," antwoordde de kleine, droge
justitieraad, terwijl hij zijn gouden bril
afveegde en zijn scherpe oogen op den
soldaat richtte. „Leugens en lasterlijke
aantijgingen tegen den goeden naam van
zijn medemenschen worden gestraft en
niet slechts met boeten. Het is alleen de
zaak maar, de schuldige te pakken. We
zouden bepaald een monster-proces krijgen
en de meeste families zouden het zaakje
wellicht liever niet aan de groote klok
zien hangen."
Weder zag men zorgvolle en verstoorde
gezichten rondom. De huisvaders dachten
met schrik eraan, dat hunne families in
een schandaal-proces gewikkeld zouden
kunnen worden. Er was bij allen wel eens
het een en ander dat beter was als het bedekt
bleef en telkens werd de bange vraag
onderdruktzouden wij er met eere door
komen
Boven het druk gepraat der jongelui uit,
hoorde dr. Balduin plotseling duidelijk de
snorkende stem van Luitenant Lanz zeggen:
„Ik was bijna een ezel geweest nu,ik was
dan niet de eenige geweest, Führing en Ho-
henfee waren even erg op de kleine verliefd
als ik, alleen de positie van mijn papa
veroorloofde mij verder te gaan, terwijl zij
zich bjj die eigenaardige omstandigheden
op Liebenberg achteraf moesten houden.
Nu zou ik wel een triomfmarsch mogen
laten spelen dat ik het hoofd uit den strop
heb gehaald."
„Zeg eens Lanz, wat is er eigenlijk
geworden van onzen „schoonvader-op-het
nippertje" vroeg luitenant Fuhring schert
send. „Die maakt zeker een historische
studie over de moderne vrouw in het verre
Westen, of bij de Zoeloes
De scherts van schoonvader-op-het-
nippertje vond bijval en werd lachend
verder verteld, bjj welke gelegenheid de
familie-omstandigheden en de algemeen be
kende geldverlegenheid der Kraschwitzen op
grove wijze tot het doelwit van aller spot
werden gemaakt.
Luitenant Lanz was de toonaangever
hem scheen die beschimping van de vrij-