Brieven uil flen Polder.
Brieven uil de Maasstad.
Zondag 3 Maart 1901.
45ste Jaargang No. 3606.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Anoniem.
ccxxx.
SCHAG
OURANT.
IV.
O verVader Cats eu Eoosj e Ploeger.
Mijn vrienden in de stad hebben een
wonderlijk denkbeeld van mijn levens
wijze bier in den Polder. Ze schijnen
wel te meenen dat het leven op een
boerderij haast gelijk staat met het
verblijf in een gevangenis en dat elke
grondeigenaar hier geen raad weet met
zijn lee'gen tijd. Ik kan dan ook geen
stadsvrieud ontmoeten, geen vrienden-
brief uit de stad ontvangen, of het is
„Maar mijn beste Ploeger, krijgen we
dan nooit meer een Polderbrief van
je in de Schager P"
Lieve deugd nog toe, alsof ik niet
zoovéél anders te doen heb.
„Het auipt by my bek]eet, is vol gestage sorgen,*
Vol aenspraecks, vol gewoel, oock in den vroegen
[morgen,
Soo dat men naeuw een uur oock van een langen dach,
Tot noodigh overlegh, sijn eyghen wezen mach''.
Nu ja, dit heeft voornamelijk betrek
king op de zomerwerkzaamheden, zal
men zeggen. Maar de lango winter
avonden, hoe kom je die door? Je
kunt toch niet a 11 ij d zitten pandoeren
Ik antwoord echter:
,Hoe? Sul ick tot vermaeek met kaert of teerlingh
[spelen
Neen, neen, die boecken heeft, en kan geen tijt
[verveelen,"
Ziedaar, vrienden, het geheim dat ik
mij nooit vervee! ik ben een aartslief
hebber van lezen
Ja, dat my best bevalt omtrent ons buyten-leven,
Dat is bet soet vermaeek dat my de boecken geven.
Nu moet men daaruit echter weer
niet gaan afleiden, dat ik een letter-
verslinder ben, die maar alles leest wat
hem voor de hand komt.
„Neen, ik wil niet te woest cloor hondert schrijvers
[dwalen,
lek lese daer iek kan het meeste voordeel balen."
Ik lees bijgevolg weinig van den
nieuweren tijd, maar ik dweep met de
leerzame verzen van Vader Cats. Ja,
Vader Cats kennen mijn vrouw en ik
zonder twijfel wel voor de helft van
buiten en alles wat ik tot nog toe
aanhaalde was dan ook uit de schatkamer
zijner poezië afkomstig. Cats was een
man van nadenken en geleerdheid, een
veelzijdig man, die niet voor het óógen-
blik, maar voor de eeuwen geschreven
heeft. Immers, nut nog gebeuren er
telkens on tèlkens dingen, waarop
eenige zijner versregels nog toepasselijk
zijn.
Zoo las ik eenige dagen geleden met
blijde opgewondenheid uit de Schager
Courant aan mijn buisgenooten het
bericht voor, dat de heer Staalman het
plan had om aan alle arme kinderen in
Den Helder P neen, in den Póldei'
een feest te bereiden. Ik was verheugd,
getroffen en beschaamd tegelijk. Er
ROMAN
van
MARIE STAHL.
30
„Drommels, Kraschwitz, wat ben jij een
geluksvogel. Maak je kans je ten nutte.
Je wordt juist op het rechte moment weer vrij.
Je kunt met je fameuzen titel van vrijheer
en je bekende onweerstaanbaarheid nog een
glanzende partij doen en je bent zoo waarvoor
de rest van je leven nog een man in bonis.
Dat de mooie Valerie je zonder je titel niet
hebben wil, bewijst, dat ze het eerlijk met
je meent."
„Eerlijk gezegd, geloot ik dat je gelijk
hebt. De kleine is bekoorlijk. Maar dat
kan ik maar zoo gemakkelijk niet. Ik ben
nu eenmaal een gevoelsmensch daar zijn
oude banden de kinderen ach Bie-
beritz, ik heb zooveel geleden. Dat los
rukken van wat je lief is, is zoo zwaar."
Kraschwitz bedekte een oogenblik zijn
gelaat met beide handen. Die uiting was
geen comedie, hij had dikwijls momenten,
dat hij echt gevoelde wat hij had verloren.
„Ik begrijp je volkomen, mijn arme
vriend. Het leven is eigenlijk een beroerde
geschiedenis. Maar na alles wat je mij
hebt verteld, kan ik je toch alleen maar
aanraden doe toch dezen beslissenden stap,
die je van alle banden vrij maakt. Daar
ia niets meer voor je te halen en aan den
anderen kant wordt je nog veel, heel veel
aangeboden. Maar om je een meer beslisten
raad te kunnen geven, moet ik persoonlijk
kunnen oordeelen. Dus vanavond zien we
jouw sirene van Staffenhagen, en morgen
ga ik naar Liebenberg om onder het een
of ander voorwendsel de familie te leeren
kennen en jouw beschuldiging te toetsen. Je
kunt je bepaald op mij verlaten hoor, in
rojjn metier leert men wel zoo n bee je
menschenkennis."
De vrienden brachten een zeer aango-
ging mij een nieuw licht over hem op.
Immers, hoeveel ouders heeft hij in zijn
Extra Tijding (in zijn heiligen drang
tot verbetering der tnenschheid) al door
het slijk gesleurd, zoodat ik lang reeds
de gevolgtrekking had gemaakt, dat
Staalman geen hart had voor kinderen.
Want wie de ouders in het openbaar,
hoe wèl verdiend ook, te schande
maakt, die wondt als met dolken het
hart van het kind.
En nu beoordeelde ik Staalman op
eens veel beter. Nu begreep ik, dat hij
bij het schrijven van zijn zeer persoon
lijke schimpartikelen niet aan de gevolgen
voor het kind gedacht moet hebben.
Want zie, daar stond het Staalman
wilde een feest geven aan alle arme
schoolkinderen in den Polder. Ifc las
het voor met van geestdrift trillende
s:emIn mijn gedachten drukte ik den
edelen kindervriend de hand I En Grietje
liet haar breikous vallen en uitte vol
verrukking de woorden van Vader Cats:
„Van dat de werelt stout, tot heden op den dagh,
Niet een die hem gelyckt of hem bereyeken magh.*
Helaas, mijn vreugde en die van mijn
vrouw over dat bericht werd maar al te
spoedig verstoord door een uitbarsting
van onze Koosje. Dat kind, dat voor
eenige maanden van de kostschool is
thuisgekomen, schijnt allen eerbied voor
het ouderlijk gezag voor goed te hebben
afgeschud.
„Praat mij niet van Staalman,"
barstte zij eensklaps los, „want dien man
vind ik eenvoudig niet om uit te staan I"
Ik keek haar over mijn bril ernstig-
vermanend aan,oen manoeuvre die vroeger
nooit nagelaten had, haar tot zwijgen te
brengen. Maar jawel, mijn vaderlijk-
bestrafiende blik schoot op dat weerbar
stig gemoedje net zoo glad af als een
ouderwetsche geweerkogel op een olifants
huid
„O, zeker," ging zij in al den
overmoed van haar achttien jaren voort,
„zeker, Staalman geeft feesten aan arme
kinderen en aan arme ouden van dagen.
Prachtig, overheerlijk, zou men opper
vlakkig zeggen. Maar de manier waaróp
hij dat doet, is in één woord w a 1 g e-
1 ij k
't Is begrijpelijk, dat mij dit, als vader,
wel wat kras ging. Maar toch, ik be
hield nog altijd mijn bedaardheid.
„Kind, kind zei ik gemoedelijk,
„hoe kuD je de weldaden van een edel
menschenvriend toch zoo onmeedoogend
verguizen 't Is maar gelukkig dat de
heer Staalman zelf je ontboezeming niet
hooren kan. Immers, wie weet of hem
zoo iets niet bang zou maken, om nog
langer zegenend door het leven te gaan,
waar de grootste miskenning zijn deel
bleek".
„Je vader heeft wel gelijk," voegde
Grietje erbij. „Men ziet dat wel meer
gebeuren. Zegt ook niet onze wijze Vader
Cats
„Het i» van outs gemerekt, hoe een verschroeyde kat
Is schromigh naderhant ook van het killig nat P"
namen avond bij mevrouw Kober door.
De theetafel bood den lekkerbekken de
heerlijkste proefjes, want mevrouw Kober
verstond die kunst.
Zij was weer in een witte japon gekleed,
wat haar bij de donkere kleuren van haar
salon uitstekend stond. Alles aan haar was
wit en blank als de onschuldeen wit
kleed, witte bloemen, die losjes in haar
donkere lokken waren gestoken, en zelfs
de kleine zijden schoentjes waren wit. De
wedstrijd tusschen de beide mannen, om
haar te flatteeren, was haar hoogst aange
naam. Beiden hadden er slag van, het
onderhoud aangenaam en pikant te maken,
en mevrouw Valerie op haar beurt pareerde
met gracieuze coquetterie de complimentjes
haar gemaakt.
Toen de beide vrienden arm in arm de
straat langs gingen, riep Bieberitz uit
„God, Kraschwitz wat een vrouw 1"
Én de vrijheer floot zacht een vroolijk
liedje voor zich heen.
HOOFDSTUK XXXH.
Bieberitz had uitdrukkelijk aan Krasch
witz gevraagd op den eersten avond van
zijn kennismaking met mevrouw Kober het
thema van de anonieme brieven niet aan
te roeren.
Hij wilde een kalm, eigen oordeel vellen,
zonder zich door argumenten van anderen te
laten influënceeren.
Den volgenden dag begaf hij zieh met
een heel ongunstig vooroordeel tegen de
lamilie van den vrijheer, naar Liebenberg.
Hij stelde zich de barones voor als een
oude coquette, die dol op intrigeeren was
en die door het verlies van haar plaats en
positie in de maatschappij boosaardig ge
worden was, en hij dacht zich de dochters
als hoogmoedige en neuswijze bakvischjes.
Toen hij het park van het heerenhuis
betrad, zag hij twee jonge meisjes op een
groot grasvlak balspelen. Achter een boom
verscholen,bleet hij een poosj e naar haar staan
kijken. Daarbjj vergat hij geheel zijn ambt van
geheim detective en keek met eerlijk wel
gevallen naar de spelende zusters.
Alle drommels, wat waren dat een paar
Onze vermaning, n hadden echter geen
andere uitwerking op het verstokte kind,
dan dat het zich nog hoe langer hoe
meer be^on op te winden.„Weldaden
vervolgde zij op dicp-verachtelijken toon.
„'tZijn me de weldadigheden wèl! En
dat van iemand, die aitijd den mond vol
heeft van Godsdienst en Christelijkheid 1
Laat uw linkerhand niet
weten wat de rechter doet!
heeft eenmaal de Groote Meester gespro
ken. En wét doet Staalman, die zich een
volgeling van Christus roemt P In stede
van den arme een weldaad te bewijzen
in allen eenvoud des harten, kondigt hij
dagen van te voren al aan, dat hij in
Casino een feest geven zal. Jaap en Tijs,
als een paar ordinaire, geeatelooze Hans
worsten voor een zesderangs kermistent,
maken van de te verwachten vertooning
alvast een ophef van belang. Nee' maar,
dét zal nou 'ereis een fuif wezen 1 H i e r
zal je zien, wat je nóóit hebt gezien 1
De groote sensationeele weldadigheidstoer
van den onovertroffen politieken Hercules
Staalman! „Dan volgt weer eens een be
richt tusschen twee opzichtige randen (met
groote letter gedrukt natuurlijken in
geleid door het minstens 3 regels be
slaande, reclame-makende kopstuk
Feeateu in Casino Precies het
beschilderde doek voor een honden- en
apenspel 1 Men zou meenen, dat het nu
toch eindelijk wèl genoeg was. Maar neen,
er zijn altijd nog menschen, die Extra
Tjjding niet lezen. Ook die moeten
weten, hoe goed, hoe milddadig, hoe
edel de vrome Staalman toch is. Nog
meer reclame dus! Welnu, in 16 rijtui
gen zullen de beweldadigde oudjes te kijk
gezet worden en door de stad worden
rondgetoerd. Ziezoo, nu weet de gansche
Heldersche bevolking dat haar plaatsge-
genoot Staalman een weldaad heeft ge
daan. Pardon, ik wil zeggen zal doen."
Koosj e I
„Een weldaad z a 1 doen, zeg ik.
Maar nu verderDe weldaad i s dan
eindelijk bewezen. Het feest is achter
den rug. Maar Staalman's eigen krant
raakt er vooreerst nog niet over uitge
praat. Jaap en Tijs zijn er nog vol van.
Ja, ouder het opschrift„Een feestdag
in Casino" wordt alles wat de arme
drommels gegeten hebben, nog eens be
hoorlijk nageteldvan de aardappelen
met snijboonen en rollade af, om met
de tabletjes van Driessen, Bensdorp en
Van Houten te eindigen 1"
Meid, hou je mond riep ik driftig,
want ik kón me niet langer bedwingen,
't Is schandelijk, verregaand schandelijk
dat zoo'n ding, dat pas komt kijken, de
nobele daad van een groot menschenvriend
op de jammerlijkste wijze gaat verguizen
Spreek toch in 's Hemelsnaam zoo
niet buitenshuis, voegde mijn vrouw er
angstig bij, „want dan sta je morgen in
Extra Tijding."
O, ik begrijp heel goed," antwoordde
het brutale nest, „dat, wanneer het Staal-
lieve kinderen. Wat echte buitenkinderen,
die zich zoo zonder dwang bewogen, over
het grasveld rolden, zoo ongedwongen en vrij.
Wat een frissche kracht in de ledematen,
wat een bloeiend incarnaat op de wangen,
wat een vrijen overmoed in alle bewegingen
Vooral Margot, dat zou een mooie vrouw
worden. Hij keek zonder ophouden naar de
beide meisjes en moest lachen toen haar
beider gelach luid opklonk, het was zoo
hartelijk, zoo natuurlijk.
En toch overschreden deze jonge meisjes
niet één enkele maal de grenzen der be
tamelijkheid. Bieberitz had als man van de
wereld een scherpen blik daarvoor, hij
wist dat men den graad van beschaving bij
de vrouwen het best kan beoordeelen naar de
manier waarop ze,zich ongezien wanend, zich
overgeven aan haar vrooljjkheid.
Eindelijk zonk Margot, moe van het
spel, op een bank neer en Tilly kwam
spoedig bij baar. Zij klom op een zijtak
van een ouden boom en bengelde met haar
lange beenen heen en weer.
„Weet je wat, Margot", zeide Tilly, „ik
ga vandaag nog met den boschwachter
naar het bosch om beukenoten te zoeken.
Ga je mee
„Ach neen, dat is mij te vervelend."
„Dat is heelemaal niet vervelend. Tiede-
mann vertelt de mooiste verhalen, hij leert
mij jachthonden africhten. Wat ga jij dan
doen
„Ik ga met mama wandelen en een be
zoek aan de zieke Anne brengen, en dan
werken we samen en lezen elkaar voor. Ik
verheug me daar nu reeds op."
Maar in het bosch is het nu zoo heerlijk.
Wij kruipen in het dichtste kreupelhout,
en dat is zoo verrukkelijk, vooral bij
die schaduwen van de zon. Tiede-
mann neemt zijn boterhammen meê en ik
ook brood met boter, en dan eten we het
samen op. Je kunt niet gelooven, hoe goed
hij het bosch en de gansche natuur kent.
Hij vertelt mij dan van de bevers, hoe die
hun woningen bouwen en hoe verschillende
vogels oorlog tegen elkaar voeren. Hij kent
ieder dier en van alle woudbewoners hunne
eigenaardigheden. Dikwijls zegt hjj mjj
man ter oore komt, hoe ik over
hem denk, ik door zijn gittspuwers Jaap
en Tijs uït Extra Tijding zal aange
vallen worden, dat de honden er geen
brood van lusten, eu zij mij onmiddellijk
eenige kwalijkriekende volzinnen naar
het hoofd zullen smijten. Maar toch" en
dat Dest nam me zoowaar een houding
aan als een jonge Koningin „maar
toch zal ik aaD ieder die deswege mijn
meening vraagt, antwoorden, dat ik Staal
man's lawaaimakerige manier van wèl
te doen meer dan walgelijk vind."
De kamer uitriep ik ziedend
van woede.
Och man, wind je toch niet zoo op
suste Grietje. „Dat kind praat naar dat
het verstand heeft."
Ja, dat is het juist wat me ergert!
Die wijsneus redeneert maar eindeloos
door en ze is te kortzichtig om in te zien,
waaróm de heer Staalman zooveel be
kendheid aan zijn daad gegeven heeft.
Dat dit klaarblijkelijk geschiedde met de
bedoelingZiezoo, rijke menschen,
dat doe i k voor den arme, doe jullie nu
óók eens wat. Die ophef was dus bere
kend op het voordeel der minvermogen
den.
Och kom, vader, u weet wel beter
Al die herrie vóór het feest en er nó.
was enkel en alleen om de menschen te
beduidenKijk, zoo'n best, braaf en
edel mensch ben i k. Zou het dus niet
doodjammer wezen, als i k niet opnieuw
in de Kamer kwam P"
Meid, meid, wat bón je op die
kostschool toch diep verdorven geworden,
't Is meer dan ergerlijk, om iemand's
edelste bedoelingen zóó te durven mis
kennen. Maar gesteld, dat het wéér was,
gestéld dat de man dat alles wérkelijk
had gedaan om stemmen te winnen, ook
dén nog zou hij recht hebben op onze
eerbiedige bewondering. Tal van groote
staatslieden toch zijn hem voorgegaan
en evenwel niet één die tot nog toe
oorzakelijk verband heeft weten te bren
gen tusschen een maaltijd in Casino
en het recht om een stoel te bezetten
op het Binnenhof te 's-Gravenbage. Als
het dus wdar was wat je zegt, ook dan
nog zouden wij ons over het feit mogen
verheugen en met Vader Cats moeten
uitroepen
#Hier coomt een niewe Swaen met onghemeene
[pennen,
Hier coomt een hoogher glieest door onse landen
[rennen."
„Ja",zei Koosje, (maar toen moest
ze ook onherroepelijk de kamer uit), „in
Den Helder moet stellig eenmaal een
standbeeld voor hem verrijzen, waarvan
het voetstuk bestaat uit vier zakken
met aardappelen, geflankeerd door eenige
rolladen en versierd met arabesken van
snijboonen. Nooit zal men beter voor
tijdgenoot en nakomelingschap kunnen
verzinnelijken waarin 's mans politieke
grootheid heeft bestaan 1"
Tennis Ploeger.
heel stil te zijn en te luisteren. Het is
wonderbaar,wat je dan wel hoort. En
dan verklaart hij mij ook alles. Hij kent
elke soort van boomen aan het ruischen,
en elk stuk wild aan het kraken van het doode
hout, iederen vogel aan zjjn vleugelslag."
„Dat weet ik," zeide Margot, „hjj weet
meer dan menig professor in de natuur
wetenschappen en meer dan er in vele boe
ken staat."
„Boeken zijn dom," zeide Tilly met sou-
vereine minachting; „wanneer ik iets weten
wil, zet ik mijne oogen wijd open en kijk
rondom mij."
„Dat is juist wat voor jou," antwoordde
Margot, „maar je kunt niet alles van de
natuur leeren. Men moet tegenwoordig
zooveel meer weten, dan hoe de bijen brom
men en de boomen ruischen."
„Ik weet reeds genoeg en wanneer mama
ons vertelt van de heidensche goden, of
van groote kunstenaars en beroemde man
nen, dan luister ik daar heel gaarne naar,
evenzoo wanneer Dr. Balduin van Vreemde
landen en volken vertelt, of groote gebeur
tenissen uit de geschiedenis maar in
boeken staat alles zoo dor en droog ge
schreven, zoodat je die heerlijke, wonderbare
wereld een onuitstaanbaar ding schijnt te
zijn."
„Ach, ik wilde dat Dr. Balduin maar
weer kwam, hoe verschrikkelijk zullen we
hem dezen winter missen."
„Ja, dat ze dien gevangen zetten, is al te
gek," schreeuwde Tilly en sloeg met haar
gebalde vuist op den boom. „De beste,
liefste, edelste man."
Een paar dikke tranen rolden haar over
de wangen.
„Ik geloof, Margot, Wilhelm Teil of een an
dere held waren bepaald niets beter dan hij."
„Ik geloof het ook niet. Vele van die
groote helden in de wereldgeschiedenis
waren bepaald niet zoo goed en opoffe
rend als hij. Toen allen ons in den nood
verlieten, bleef hij ons trouw. Nu beeft
hjj zelfs zijn leven op het spel gezet,
om Ottfried te helpen. En wat heeft
hij daardoor alleen gehad Ergernis, ver
volging, veel sohade, zooveel zelfs dat het hem
■v
Rotterdam, 27 Februari 1901.
De Tramwegmaatschappij heeft niet
alleen vele jaren hare aandeelhouders
telkens een verrassing in den vorm van
10 of méér procenten dividend bezorgd,
wat zeker hoogst verdienstelijk is, zij
heeft ook de burgerij met haar tamme
paarden en moeilijk loopeude wagens een
rust-wekkend, zenuwstiliend middeltje
bezorgd, wat nog verdienstelijker is. Zij
had o. i. geen hooger eerzucht moeten
knuffelen dan dit te blijven doen en zóó
velen ten zegen te zijn.
Wel had zij in de beide laatste jaren
een concurrente gekregen in de R. O. M.
(Rotterd. Omnibusmaatschappij), maar die
is, cause van ons bitter slecht plaveisel,
niet gevaarlijk. De R. T. M. hield het
rijk alleen.
En nu komt zij plotseling onze ge
moederen verstoren met groote toekomst
plannen afschaffing van paarden, invoe
ring van electrische beweegkracht, uit
breiding van het net, verleening der
concessie. Er is een boekdeel bescheiden
gedrukt, de raadsleden hebben ijverig
amendementen gebroed, de kranten nemen
beschouwingen en ingezonden stukken
op, de vroede vaderen komen in commis
sies, zéér in het geheim, bijéénopen
bare vergaderingen met debat worden
belegd en bestormd, het is kortom een
ongehoord getroffen-zijn van de stedelijke
publieke opiniewaarbij het eigenlijk
alleen onplezierig is, dat het juist de
R. T. M, moet wezen, die zooveel op
schudding verwekt.
Kalmpjes gaat inmiddels het bedrijf voort:
de trampaardjes hollen even rustig voor
de wagens uit, alsof er geen sprake van
was, hen af te schaffen. Zoo'n drieëenheid
van paard, wagen en koetsiej bekijkend,
begrijpt men plots helder, dat ons open
baar leven in opstand komt bij de idéé
van een tram die hard rijdt. De overgang
zal te groot wezen.
Dat ik óók, als goed Rotterdammer,
meedoe aan de algemeene ontsteltenis en
óók afschuw te kort kom bij het te ver
wachten feit van zestig vliegende trams
in één uur en in één nauwe straat, spreekt
vanzelf. Maar de zaak bij onze scherp-
zinnig-amendeerende raadsleden in goede
handen wetend, maak ik mij verder niet
druk en wacht gelaten af de dingen die
gebeuren gaan. Zoo doen de allermeeste
Rotterdammers óók. Wij zijn een tam ras.
't Meest indolent in het geval zijn
mijns bedunkens de trampaarden, die
even onverschillig zijn als onze schutters
aan wie toch ook de ramp van afgeschaft
te worden, boven het hoofd hangt.
Die lamme reorganisaasjeszei
een adjudant-onderofficier der d.d.
schutterij onlangs tot me, toen we zéér
deskundig de plannen van den minister
Eland bespraken, nou zit je misschien
zijn betrekking heeft gekost."
„Margot, ik bezweer je, dat ik
gaarne mijn laatsten druppel bloed voor hem
zou geven. Mijn gansche leven lang zal ik
er aan denken, hoe ik hem kan vergelden
wat hij voor ons heeft gedaan. Maar zeg mij
toch eens, wat hebben de menschen tegen hem?
Hoe is het toch mogelijk, dat zulk een
goed mensch, die steeds het hoogste en
beste wil, door anderen zoo miskend wordt
Ik kan het niet begrijpen, dat niet alle
menschen hem vereeren zooals wij 1"
„Ja, weet je, Tilly, er zijn nog een
massa domme en boosaardige menschen op
de wereld, die alles verkeerd zien en de
onschuldigste dingen opzettelijk verdraaien.
Maar daar komt mama 1"
Een zacht ritselen van dorre bladeren
op het pad dat achter de boschjes ver
scholen was, kondigde het naderbijkomen
van een derde aan. Met gespannen nieuws
gierigheid keek Bieberitz van uit zijn
schuilhoek naar mevrouw Von Kraschwitz.
De kinderen sprongen haar tegemoet en
werden door haar met moederlijke teeder-
heid begroet.
Dan gingen alle drie nog eens weer op
de bank onder den grooten beuk zitten.
„Mama", zeide Tilly, „wij spraken er juist
over, boe het mogelijk is, dat dr. Balduin
zoovele vijanden heeft. De menschen moeten
toch wel meer slecht dan goed zijn, omdat
de meesten hem nu maar niet mogen
ljjden."
„Neen, geloof dat niet, kleine, de men
schen zijn niet meer slecht dan goed. Zoo-
velen van hen zijn maar bevangen door
vooroordeelen. En deze vooroordeelen zijn
het uitvloeisel van opvoeding en levens
wijze. Dat maakt de menschen zoo, dat ze
tot helder oordeelen niet meer in staat
zijn. Jij bent nog te jong en onervaren om
dit geval te kunnen beoordeelen. Het is
goed van je, dat je zoo warm de partij
kiest van onzen vriend, maar gewen het
jezelf niet, zoo minachtend over de
wereld en de menschen in het algemeen te
denken. Ge kent ze nog niet, dus moogt
ge ze ook niet beoordeelen. De menschen
doen elkaar wel heel veel pijn, maar er ia