Brieven uil flen Polder. Brieven uil de Maasstad. Zondag 3 Maart 1901. 45ste Jaargang No. 3606. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Anoniem. ccxxx. SCHAG OURANT. IV. O verVader Cats eu Eoosj e Ploeger. Mijn vrienden in de stad hebben een wonderlijk denkbeeld van mijn levens wijze bier in den Polder. Ze schijnen wel te meenen dat het leven op een boerderij haast gelijk staat met het verblijf in een gevangenis en dat elke grondeigenaar hier geen raad weet met zijn lee'gen tijd. Ik kan dan ook geen stadsvrieud ontmoeten, geen vrienden- brief uit de stad ontvangen, of het is „Maar mijn beste Ploeger, krijgen we dan nooit meer een Polderbrief van je in de Schager P" Lieve deugd nog toe, alsof ik niet zoovéél anders te doen heb. „Het auipt by my bek]eet, is vol gestage sorgen,* Vol aenspraecks, vol gewoel, oock in den vroegen [morgen, Soo dat men naeuw een uur oock van een langen dach, Tot noodigh overlegh, sijn eyghen wezen mach''. Nu ja, dit heeft voornamelijk betrek king op de zomerwerkzaamheden, zal men zeggen. Maar de lango winter avonden, hoe kom je die door? Je kunt toch niet a 11 ij d zitten pandoeren Ik antwoord echter: ,Hoe? Sul ick tot vermaeek met kaert of teerlingh [spelen Neen, neen, die boecken heeft, en kan geen tijt [verveelen," Ziedaar, vrienden, het geheim dat ik mij nooit vervee! ik ben een aartslief hebber van lezen Ja, dat my best bevalt omtrent ons buyten-leven, Dat is bet soet vermaeek dat my de boecken geven. Nu moet men daaruit echter weer niet gaan afleiden, dat ik een letter- verslinder ben, die maar alles leest wat hem voor de hand komt. „Neen, ik wil niet te woest cloor hondert schrijvers [dwalen, lek lese daer iek kan het meeste voordeel balen." Ik lees bijgevolg weinig van den nieuweren tijd, maar ik dweep met de leerzame verzen van Vader Cats. Ja, Vader Cats kennen mijn vrouw en ik zonder twijfel wel voor de helft van buiten en alles wat ik tot nog toe aanhaalde was dan ook uit de schatkamer zijner poezië afkomstig. Cats was een man van nadenken en geleerdheid, een veelzijdig man, die niet voor het óógen- blik, maar voor de eeuwen geschreven heeft. Immers, nut nog gebeuren er telkens on tèlkens dingen, waarop eenige zijner versregels nog toepasselijk zijn. Zoo las ik eenige dagen geleden met blijde opgewondenheid uit de Schager Courant aan mijn buisgenooten het bericht voor, dat de heer Staalman het plan had om aan alle arme kinderen in Den Helder P neen, in den Póldei' een feest te bereiden. Ik was verheugd, getroffen en beschaamd tegelijk. Er ROMAN van MARIE STAHL. 30 „Drommels, Kraschwitz, wat ben jij een geluksvogel. Maak je kans je ten nutte. Je wordt juist op het rechte moment weer vrij. Je kunt met je fameuzen titel van vrijheer en je bekende onweerstaanbaarheid nog een glanzende partij doen en je bent zoo waarvoor de rest van je leven nog een man in bonis. Dat de mooie Valerie je zonder je titel niet hebben wil, bewijst, dat ze het eerlijk met je meent." „Eerlijk gezegd, geloot ik dat je gelijk hebt. De kleine is bekoorlijk. Maar dat kan ik maar zoo gemakkelijk niet. Ik ben nu eenmaal een gevoelsmensch daar zijn oude banden de kinderen ach Bie- beritz, ik heb zooveel geleden. Dat los rukken van wat je lief is, is zoo zwaar." Kraschwitz bedekte een oogenblik zijn gelaat met beide handen. Die uiting was geen comedie, hij had dikwijls momenten, dat hij echt gevoelde wat hij had verloren. „Ik begrijp je volkomen, mijn arme vriend. Het leven is eigenlijk een beroerde geschiedenis. Maar na alles wat je mij hebt verteld, kan ik je toch alleen maar aanraden doe toch dezen beslissenden stap, die je van alle banden vrij maakt. Daar ia niets meer voor je te halen en aan den anderen kant wordt je nog veel, heel veel aangeboden. Maar om je een meer beslisten raad te kunnen geven, moet ik persoonlijk kunnen oordeelen. Dus vanavond zien we jouw sirene van Staffenhagen, en morgen ga ik naar Liebenberg om onder het een of ander voorwendsel de familie te leeren kennen en jouw beschuldiging te toetsen. Je kunt je bepaald op mij verlaten hoor, in rojjn metier leert men wel zoo n bee je menschenkennis." De vrienden brachten een zeer aango- ging mij een nieuw licht over hem op. Immers, hoeveel ouders heeft hij in zijn Extra Tijding (in zijn heiligen drang tot verbetering der tnenschheid) al door het slijk gesleurd, zoodat ik lang reeds de gevolgtrekking had gemaakt, dat Staalman geen hart had voor kinderen. Want wie de ouders in het openbaar, hoe wèl verdiend ook, te schande maakt, die wondt als met dolken het hart van het kind. En nu beoordeelde ik Staalman op eens veel beter. Nu begreep ik, dat hij bij het schrijven van zijn zeer persoon lijke schimpartikelen niet aan de gevolgen voor het kind gedacht moet hebben. Want zie, daar stond het Staalman wilde een feest geven aan alle arme schoolkinderen in den Polder. Ifc las het voor met van geestdrift trillende s:emIn mijn gedachten drukte ik den edelen kindervriend de hand I En Grietje liet haar breikous vallen en uitte vol verrukking de woorden van Vader Cats: „Van dat de werelt stout, tot heden op den dagh, Niet een die hem gelyckt of hem bereyeken magh.* Helaas, mijn vreugde en die van mijn vrouw over dat bericht werd maar al te spoedig verstoord door een uitbarsting van onze Koosje. Dat kind, dat voor eenige maanden van de kostschool is thuisgekomen, schijnt allen eerbied voor het ouderlijk gezag voor goed te hebben afgeschud. „Praat mij niet van Staalman," barstte zij eensklaps los, „want dien man vind ik eenvoudig niet om uit te staan I" Ik keek haar over mijn bril ernstig- vermanend aan,oen manoeuvre die vroeger nooit nagelaten had, haar tot zwijgen te brengen. Maar jawel, mijn vaderlijk- bestrafiende blik schoot op dat weerbar stig gemoedje net zoo glad af als een ouderwetsche geweerkogel op een olifants huid „O, zeker," ging zij in al den overmoed van haar achttien jaren voort, „zeker, Staalman geeft feesten aan arme kinderen en aan arme ouden van dagen. Prachtig, overheerlijk, zou men opper vlakkig zeggen. Maar de manier waaróp hij dat doet, is in één woord w a 1 g e- 1 ij k 't Is begrijpelijk, dat mij dit, als vader, wel wat kras ging. Maar toch, ik be hield nog altijd mijn bedaardheid. „Kind, kind zei ik gemoedelijk, „hoe kuD je de weldaden van een edel menschenvriend toch zoo onmeedoogend verguizen 't Is maar gelukkig dat de heer Staalman zelf je ontboezeming niet hooren kan. Immers, wie weet of hem zoo iets niet bang zou maken, om nog langer zegenend door het leven te gaan, waar de grootste miskenning zijn deel bleek". „Je vader heeft wel gelijk," voegde Grietje erbij. „Men ziet dat wel meer gebeuren. Zegt ook niet onze wijze Vader Cats „Het i» van outs gemerekt, hoe een verschroeyde kat Is schromigh naderhant ook van het killig nat P" namen avond bij mevrouw Kober door. De theetafel bood den lekkerbekken de heerlijkste proefjes, want mevrouw Kober verstond die kunst. Zij was weer in een witte japon gekleed, wat haar bij de donkere kleuren van haar salon uitstekend stond. Alles aan haar was wit en blank als de onschuldeen wit kleed, witte bloemen, die losjes in haar donkere lokken waren gestoken, en zelfs de kleine zijden schoentjes waren wit. De wedstrijd tusschen de beide mannen, om haar te flatteeren, was haar hoogst aange naam. Beiden hadden er slag van, het onderhoud aangenaam en pikant te maken, en mevrouw Valerie op haar beurt pareerde met gracieuze coquetterie de complimentjes haar gemaakt. Toen de beide vrienden arm in arm de straat langs gingen, riep Bieberitz uit „God, Kraschwitz wat een vrouw 1" Én de vrijheer floot zacht een vroolijk liedje voor zich heen. HOOFDSTUK XXXH. Bieberitz had uitdrukkelijk aan Krasch witz gevraagd op den eersten avond van zijn kennismaking met mevrouw Kober het thema van de anonieme brieven niet aan te roeren. Hij wilde een kalm, eigen oordeel vellen, zonder zich door argumenten van anderen te laten influënceeren. Den volgenden dag begaf hij zieh met een heel ongunstig vooroordeel tegen de lamilie van den vrijheer, naar Liebenberg. Hij stelde zich de barones voor als een oude coquette, die dol op intrigeeren was en die door het verlies van haar plaats en positie in de maatschappij boosaardig ge worden was, en hij dacht zich de dochters als hoogmoedige en neuswijze bakvischjes. Toen hij het park van het heerenhuis betrad, zag hij twee jonge meisjes op een groot grasvlak balspelen. Achter een boom verscholen,bleet hij een poosj e naar haar staan kijken. Daarbjj vergat hij geheel zijn ambt van geheim detective en keek met eerlijk wel gevallen naar de spelende zusters. Alle drommels, wat waren dat een paar Onze vermaning, n hadden echter geen andere uitwerking op het verstokte kind, dan dat het zich nog hoe langer hoe meer be^on op te winden.„Weldaden vervolgde zij op dicp-verachtelijken toon. „'tZijn me de weldadigheden wèl! En dat van iemand, die aitijd den mond vol heeft van Godsdienst en Christelijkheid 1 Laat uw linkerhand niet weten wat de rechter doet! heeft eenmaal de Groote Meester gespro ken. En wét doet Staalman, die zich een volgeling van Christus roemt P In stede van den arme een weldaad te bewijzen in allen eenvoud des harten, kondigt hij dagen van te voren al aan, dat hij in Casino een feest geven zal. Jaap en Tijs, als een paar ordinaire, geeatelooze Hans worsten voor een zesderangs kermistent, maken van de te verwachten vertooning alvast een ophef van belang. Nee' maar, dét zal nou 'ereis een fuif wezen 1 H i e r zal je zien, wat je nóóit hebt gezien 1 De groote sensationeele weldadigheidstoer van den onovertroffen politieken Hercules Staalman! „Dan volgt weer eens een be richt tusschen twee opzichtige randen (met groote letter gedrukt natuurlijken in geleid door het minstens 3 regels be slaande, reclame-makende kopstuk Feeateu in Casino Precies het beschilderde doek voor een honden- en apenspel 1 Men zou meenen, dat het nu toch eindelijk wèl genoeg was. Maar neen, er zijn altijd nog menschen, die Extra Tjjding niet lezen. Ook die moeten weten, hoe goed, hoe milddadig, hoe edel de vrome Staalman toch is. Nog meer reclame dus! Welnu, in 16 rijtui gen zullen de beweldadigde oudjes te kijk gezet worden en door de stad worden rondgetoerd. Ziezoo, nu weet de gansche Heldersche bevolking dat haar plaatsge- genoot Staalman een weldaad heeft ge daan. Pardon, ik wil zeggen zal doen." Koosj e I „Een weldaad z a 1 doen, zeg ik. Maar nu verderDe weldaad i s dan eindelijk bewezen. Het feest is achter den rug. Maar Staalman's eigen krant raakt er vooreerst nog niet over uitge praat. Jaap en Tijs zijn er nog vol van. Ja, ouder het opschrift„Een feestdag in Casino" wordt alles wat de arme drommels gegeten hebben, nog eens be hoorlijk nageteldvan de aardappelen met snijboonen en rollade af, om met de tabletjes van Driessen, Bensdorp en Van Houten te eindigen 1" Meid, hou je mond riep ik driftig, want ik kón me niet langer bedwingen, 't Is schandelijk, verregaand schandelijk dat zoo'n ding, dat pas komt kijken, de nobele daad van een groot menschenvriend op de jammerlijkste wijze gaat verguizen Spreek toch in 's Hemelsnaam zoo niet buitenshuis, voegde mijn vrouw er angstig bij, „want dan sta je morgen in Extra Tijding." O, ik begrijp heel goed," antwoordde het brutale nest, „dat, wanneer het Staal- lieve kinderen. Wat echte buitenkinderen, die zich zoo zonder dwang bewogen, over het grasveld rolden, zoo ongedwongen en vrij. Wat een frissche kracht in de ledematen, wat een bloeiend incarnaat op de wangen, wat een vrijen overmoed in alle bewegingen Vooral Margot, dat zou een mooie vrouw worden. Hij keek zonder ophouden naar de beide meisjes en moest lachen toen haar beider gelach luid opklonk, het was zoo hartelijk, zoo natuurlijk. En toch overschreden deze jonge meisjes niet één enkele maal de grenzen der be tamelijkheid. Bieberitz had als man van de wereld een scherpen blik daarvoor, hij wist dat men den graad van beschaving bij de vrouwen het best kan beoordeelen naar de manier waarop ze,zich ongezien wanend, zich overgeven aan haar vrooljjkheid. Eindelijk zonk Margot, moe van het spel, op een bank neer en Tilly kwam spoedig bij baar. Zij klom op een zijtak van een ouden boom en bengelde met haar lange beenen heen en weer. „Weet je wat, Margot", zeide Tilly, „ik ga vandaag nog met den boschwachter naar het bosch om beukenoten te zoeken. Ga je mee „Ach neen, dat is mij te vervelend." „Dat is heelemaal niet vervelend. Tiede- mann vertelt de mooiste verhalen, hij leert mij jachthonden africhten. Wat ga jij dan doen „Ik ga met mama wandelen en een be zoek aan de zieke Anne brengen, en dan werken we samen en lezen elkaar voor. Ik verheug me daar nu reeds op." Maar in het bosch is het nu zoo heerlijk. Wij kruipen in het dichtste kreupelhout, en dat is zoo verrukkelijk, vooral bij die schaduwen van de zon. Tiede- mann neemt zijn boterhammen meê en ik ook brood met boter, en dan eten we het samen op. Je kunt niet gelooven, hoe goed hij het bosch en de gansche natuur kent. Hij vertelt mij dan van de bevers, hoe die hun woningen bouwen en hoe verschillende vogels oorlog tegen elkaar voeren. Hij kent ieder dier en van alle woudbewoners hunne eigenaardigheden. Dikwijls zegt hjj mjj man ter oore komt, hoe ik over hem denk, ik door zijn gittspuwers Jaap en Tijs uït Extra Tijding zal aange vallen worden, dat de honden er geen brood van lusten, eu zij mij onmiddellijk eenige kwalijkriekende volzinnen naar het hoofd zullen smijten. Maar toch" en dat Dest nam me zoowaar een houding aan als een jonge Koningin „maar toch zal ik aaD ieder die deswege mijn meening vraagt, antwoorden, dat ik Staal man's lawaaimakerige manier van wèl te doen meer dan walgelijk vind." De kamer uitriep ik ziedend van woede. Och man, wind je toch niet zoo op suste Grietje. „Dat kind praat naar dat het verstand heeft." Ja, dat is het juist wat me ergert! Die wijsneus redeneert maar eindeloos door en ze is te kortzichtig om in te zien, waaróm de heer Staalman zooveel be kendheid aan zijn daad gegeven heeft. Dat dit klaarblijkelijk geschiedde met de bedoelingZiezoo, rijke menschen, dat doe i k voor den arme, doe jullie nu óók eens wat. Die ophef was dus bere kend op het voordeel der minvermogen den. Och kom, vader, u weet wel beter Al die herrie vóór het feest en er nó. was enkel en alleen om de menschen te beduidenKijk, zoo'n best, braaf en edel mensch ben i k. Zou het dus niet doodjammer wezen, als i k niet opnieuw in de Kamer kwam P" Meid, meid, wat bón je op die kostschool toch diep verdorven geworden, 't Is meer dan ergerlijk, om iemand's edelste bedoelingen zóó te durven mis kennen. Maar gesteld, dat het wéér was, gestéld dat de man dat alles wérkelijk had gedaan om stemmen te winnen, ook dén nog zou hij recht hebben op onze eerbiedige bewondering. Tal van groote staatslieden toch zijn hem voorgegaan en evenwel niet één die tot nog toe oorzakelijk verband heeft weten te bren gen tusschen een maaltijd in Casino en het recht om een stoel te bezetten op het Binnenhof te 's-Gravenbage. Als het dus wdar was wat je zegt, ook dan nog zouden wij ons over het feit mogen verheugen en met Vader Cats moeten uitroepen #Hier coomt een niewe Swaen met onghemeene [pennen, Hier coomt een hoogher glieest door onse landen [rennen." „Ja",zei Koosje, (maar toen moest ze ook onherroepelijk de kamer uit), „in Den Helder moet stellig eenmaal een standbeeld voor hem verrijzen, waarvan het voetstuk bestaat uit vier zakken met aardappelen, geflankeerd door eenige rolladen en versierd met arabesken van snijboonen. Nooit zal men beter voor tijdgenoot en nakomelingschap kunnen verzinnelijken waarin 's mans politieke grootheid heeft bestaan 1" Tennis Ploeger. heel stil te zijn en te luisteren. Het is wonderbaar,wat je dan wel hoort. En dan verklaart hij mij ook alles. Hij kent elke soort van boomen aan het ruischen, en elk stuk wild aan het kraken van het doode hout, iederen vogel aan zjjn vleugelslag." „Dat weet ik," zeide Margot, „hjj weet meer dan menig professor in de natuur wetenschappen en meer dan er in vele boe ken staat." „Boeken zijn dom," zeide Tilly met sou- vereine minachting; „wanneer ik iets weten wil, zet ik mijne oogen wijd open en kijk rondom mij." „Dat is juist wat voor jou," antwoordde Margot, „maar je kunt niet alles van de natuur leeren. Men moet tegenwoordig zooveel meer weten, dan hoe de bijen brom men en de boomen ruischen." „Ik weet reeds genoeg en wanneer mama ons vertelt van de heidensche goden, of van groote kunstenaars en beroemde man nen, dan luister ik daar heel gaarne naar, evenzoo wanneer Dr. Balduin van Vreemde landen en volken vertelt, of groote gebeur tenissen uit de geschiedenis maar in boeken staat alles zoo dor en droog ge schreven, zoodat je die heerlijke, wonderbare wereld een onuitstaanbaar ding schijnt te zijn." „Ach, ik wilde dat Dr. Balduin maar weer kwam, hoe verschrikkelijk zullen we hem dezen winter missen." „Ja, dat ze dien gevangen zetten, is al te gek," schreeuwde Tilly en sloeg met haar gebalde vuist op den boom. „De beste, liefste, edelste man." Een paar dikke tranen rolden haar over de wangen. „Ik geloof, Margot, Wilhelm Teil of een an dere held waren bepaald niets beter dan hij." „Ik geloof het ook niet. Vele van die groote helden in de wereldgeschiedenis waren bepaald niet zoo goed en opoffe rend als hij. Toen allen ons in den nood verlieten, bleef hij ons trouw. Nu beeft hjj zelfs zijn leven op het spel gezet, om Ottfried te helpen. En wat heeft hij daardoor alleen gehad Ergernis, ver volging, veel sohade, zooveel zelfs dat het hem ■v Rotterdam, 27 Februari 1901. De Tramwegmaatschappij heeft niet alleen vele jaren hare aandeelhouders telkens een verrassing in den vorm van 10 of méér procenten dividend bezorgd, wat zeker hoogst verdienstelijk is, zij heeft ook de burgerij met haar tamme paarden en moeilijk loopeude wagens een rust-wekkend, zenuwstiliend middeltje bezorgd, wat nog verdienstelijker is. Zij had o. i. geen hooger eerzucht moeten knuffelen dan dit te blijven doen en zóó velen ten zegen te zijn. Wel had zij in de beide laatste jaren een concurrente gekregen in de R. O. M. (Rotterd. Omnibusmaatschappij), maar die is, cause van ons bitter slecht plaveisel, niet gevaarlijk. De R. T. M. hield het rijk alleen. En nu komt zij plotseling onze ge moederen verstoren met groote toekomst plannen afschaffing van paarden, invoe ring van electrische beweegkracht, uit breiding van het net, verleening der concessie. Er is een boekdeel bescheiden gedrukt, de raadsleden hebben ijverig amendementen gebroed, de kranten nemen beschouwingen en ingezonden stukken op, de vroede vaderen komen in commis sies, zéér in het geheim, bijéénopen bare vergaderingen met debat worden belegd en bestormd, het is kortom een ongehoord getroffen-zijn van de stedelijke publieke opiniewaarbij het eigenlijk alleen onplezierig is, dat het juist de R. T. M, moet wezen, die zooveel op schudding verwekt. Kalmpjes gaat inmiddels het bedrijf voort: de trampaardjes hollen even rustig voor de wagens uit, alsof er geen sprake van was, hen af te schaffen. Zoo'n drieëenheid van paard, wagen en koetsiej bekijkend, begrijpt men plots helder, dat ons open baar leven in opstand komt bij de idéé van een tram die hard rijdt. De overgang zal te groot wezen. Dat ik óók, als goed Rotterdammer, meedoe aan de algemeene ontsteltenis en óók afschuw te kort kom bij het te ver wachten feit van zestig vliegende trams in één uur en in één nauwe straat, spreekt vanzelf. Maar de zaak bij onze scherp- zinnig-amendeerende raadsleden in goede handen wetend, maak ik mij verder niet druk en wacht gelaten af de dingen die gebeuren gaan. Zoo doen de allermeeste Rotterdammers óók. Wij zijn een tam ras. 't Meest indolent in het geval zijn mijns bedunkens de trampaarden, die even onverschillig zijn als onze schutters aan wie toch ook de ramp van afgeschaft te worden, boven het hoofd hangt. Die lamme reorganisaasjeszei een adjudant-onderofficier der d.d. schutterij onlangs tot me, toen we zéér deskundig de plannen van den minister Eland bespraken, nou zit je misschien zijn betrekking heeft gekost." „Margot, ik bezweer je, dat ik gaarne mijn laatsten druppel bloed voor hem zou geven. Mijn gansche leven lang zal ik er aan denken, hoe ik hem kan vergelden wat hij voor ons heeft gedaan. Maar zeg mij toch eens, wat hebben de menschen tegen hem? Hoe is het toch mogelijk, dat zulk een goed mensch, die steeds het hoogste en beste wil, door anderen zoo miskend wordt Ik kan het niet begrijpen, dat niet alle menschen hem vereeren zooals wij 1" „Ja, weet je, Tilly, er zijn nog een massa domme en boosaardige menschen op de wereld, die alles verkeerd zien en de onschuldigste dingen opzettelijk verdraaien. Maar daar komt mama 1" Een zacht ritselen van dorre bladeren op het pad dat achter de boschjes ver scholen was, kondigde het naderbijkomen van een derde aan. Met gespannen nieuws gierigheid keek Bieberitz van uit zijn schuilhoek naar mevrouw Von Kraschwitz. De kinderen sprongen haar tegemoet en werden door haar met moederlijke teeder- heid begroet. Dan gingen alle drie nog eens weer op de bank onder den grooten beuk zitten. „Mama", zeide Tilly, „wij spraken er juist over, boe het mogelijk is, dat dr. Balduin zoovele vijanden heeft. De menschen moeten toch wel meer slecht dan goed zijn, omdat de meesten hem nu maar niet mogen ljjden." „Neen, geloof dat niet, kleine, de men schen zijn niet meer slecht dan goed. Zoo- velen van hen zijn maar bevangen door vooroordeelen. En deze vooroordeelen zijn het uitvloeisel van opvoeding en levens wijze. Dat maakt de menschen zoo, dat ze tot helder oordeelen niet meer in staat zijn. Jij bent nog te jong en onervaren om dit geval te kunnen beoordeelen. Het is goed van je, dat je zoo warm de partij kiest van onzen vriend, maar gewen het jezelf niet, zoo minachtend over de wereld en de menschen in het algemeen te denken. Ge kent ze nog niet, dus moogt ge ze ook niet beoordeelen. De menschen doen elkaar wel heel veel pijn, maar er ia

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1901 | | pagina 5