feuilleton.
A ii o n i e m.
Donderdag 14 Maart 1901.
45ste Jaargang No. 3609.
Bit men land sch Nieuws.
SCH
Alpine! Hens-,
AAIT.
Aimteitie- Lailtonblal
Dit blad verschijnt tweemaal per week Woeüsdag- en
Zaterdagavond. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden
AÜVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Bureau: ICHIOEIV, Laan, O 4.
UitgeverP. TRAPMAN.
MedewerkerJ. \V 1 fi E L.
Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25 iedere regel meer 5 ct.
Groote "letters worden naar plaatsruimte berekend.
Bij dit nummer behoort een bijvoegsel
Door een 30-4 al leden was
overeenkomstig art. 5 van het Reglement,
schriftelijk gevraagdeene buitenge
wone ledenvergadering van de
afdeeling „NIEUWE NIEDORP" van „Het
Witte Kruis".
Die vergadering had Maandagavond j.1.
plaats in het lokaal van den heer P. Ha
ringhuizen.
Het moet zeker waar zijn, dat de mensch
een sterken drang naar emoties in ziek
heeft, want zijn op een gewone vergadering
in den regel nog geen 20 leden aanwezig,
dat getal was nu meer dan verdriedubbeld,
bijna 70 leden waren tegenwoordig.
De Voorz., de heer J. v. d. Stok, opende
met het gebruikelijk hartelijk welkom de
bijeenkomst, waarna de notuleering van
de vorige vergadering werd gelezen od
goedgekeurd.
De „mededeelingen" van punt 1 der
agenda betroffen in hoofdzaak de kosten
der verpleegsters in het gezin van den heer
D Jongejan. Ongeveer f 30.daarvan zou
voor rekening der afdeeling komen. Het
bestuur had nog eenigszins geprotesteerd bij
het Hoofdbestuur tegen de verwisseling der
verpleegster. Naar aanleiding van een paar
gevallen van besmettelijke ziekte, waarbij
desinfectio van de woningen werd noodig
geacht, werd verder de vraag voorgelegd
of de vergadering een toestel-Trillat
wenschte te koopen, dan wel alleen voor
deze gelegenheid te huren. De huur zou per
keer, alles inbegrepen, t 30f 40.kos
ten; de aankoop eischte een som van f225.
Na eenige besprekingen werd algemeen
goedgevonden, het toestel te koopen;
dat vond men op den duur voordeeliger en
het zou gelegenheid geven om meerma
len te ontsmetten, niet alleen waar dat
noodig, maar ook, waar dat wenschelijk was.
Daarop kwam aan de orde de behande
ling van het punt, waarvoor de vergadering
was bijeengeroepen de door de onderteeke
naars van het verzoek tot het beleggen der
vergadering voorgestelde motie van den
volgenden inhoud
„De vergadering van de afdeeling Nieuwe
Niedorp der N. H. Vereeniging „Het Witte
Kruis" keurt af het courantengeschrijf, dat
wantrouwen wekt tegen sommige leden van
het bestuur
betreurt, dat daardoor in gevaar wordt
gebracht eene vereeniging, die door alle
weidenkenden behoort te worden gesteund
stelt vertrouwen in de handelingen van
het Bestuur en verzoekt den Secretaris-
Penningmeester zijn besluit, om als zoodanig
af te treden, in te trekken."
De heer D. Kuilman, die hierover het
eerst het woord bekomt, zegt, dat hij als
opsteller en mede-onderteekenaar van het
verzoek om een vergadering te beleggen,
ter behandeling dezer motie, gaarne de
redenen, die hem daartoe hadden genoopt,
wil uiteenzetten. De zaak waaruan deze
motie haar ontstaan te danken had, behoefde
niet toegelicht te wordendat was vol
doende gedaan in de aan alle leden toege-
ROMAN
van
MARIE STAHL.
33.
Zoo geheel als vroeger zat Von Krasch-
witz in den diepen leeren stoel voor zijn
schrijftafel, die met couranten en brochures
was bedekt. Hij had een courant in de
hand en rookte een sigaar, net alsof hij
daar behoorde en die plaats nooit opgegeven
of verloren had.
Het was Lydia als in een droom, toen ze
hem zacht en teeder hoorde zeggen
„Kom, Lydia, kom bij me."
Langzaam ging ze op hem toe, doods
bleek bleef ze tegenover hem staan, den
starren blik op hem gevestigd.
„Wat wil je vroeg ze toonloos.
„Jou wil ik, mijn vrouw 1".
„Ik ben je vrouw niet meer."
Zij zonk op een stoel neer, zij wist dat
haar zwaarste uur was gekomen, het weid
nu een strijd om haar geluk.
Niet de aanvechtingen der werolc}, niet
nood, noch dood vreesde ze op den weg
harer liefde, maar ze was bang voor haar
eigen geweten.
Het werd zooals ze gevreesd had.
Aribert knielde in het volgende oogenblik
voor haar, drukte het hoofd in haar schoot
en smeekte
„Kunt ge den vader uwer kinderen ver-
stooten
Met deze woorden trof hjj de wonde plek
zonden en dus bekende circulaire van den
heer Van Eden. Spr. is van de oprichting
der afdeeling af lid geweest, heeft nagenoeg
alle vergaderingen bezocht, is een paar
maal bestuurslid en zelfs Voorz. geweest
en meent dus recht te hebben om te zeggen,
dat hij het leven van H. W. K. hier heeft
meegemaakt en steeds en altijd weer was
hem gebleken, dat de ziel van de ver
eeniging was de heer Van Eden. Dat is de
man, die altijd alle besognes heeft gehad
van reglementen, statuten, notulen, begroo
tingen, enz. die indertijd, men mag haast
zeggen, „hemel en aarde" heeft bewogen,
toen de vrouw van een lid onzer afdeeling
1 over hare verpleging op Heideheuvel klaag
de en die gemaakt heeft, dat het op „Hei
deheuvel" meer liefdevol toegaatdie met
de afdn. Alkmaar en P urmerend veel
moeite zich getroost heeft voor het ver
krijgen van de betere regeling der subsidie-
verdeeling die onze afdeeling heeft ge
maakt tot een van de bloeiendste, van de
grootste afdeelingen der Vereeniging, zoodat
ze voor het hoogste subsidie-bedrag in
aanmerking komtaan wien de .afdeeling
alles had te danken en nu de heer Van
Eden had gemeend als secret.-penningm. te
moeten bedanken, omdat hij door couran
tengeschrijf zich beleedigd gevoelde, nu
zou Spr. graag zien, dat men, ook al zou
men overigens den heer Van Eden aan
da galg wenschen, erkende, dat deze als
secret.-penningm. der afdeeling meer dan
zijn plicht had gedaan en dat men daarom
door algemeen applaus te kennen gaf, zijn
aanblijven te wenschen.
(Het verlangde applaus, hoewel niet
krachteloos, kon niet gezegd worden alge
meen te zijn.)
De heer J. Keuken, die hierna helpwoord
bekwam, zei, als men zijn woorden mag
samenvatten, ongeveer: „Als ik goed begrijp,
is de strekking van de voorgestelde motie
tweeledig
Ten eerste,de verklaring,dat het geschrijf in
de courant „heeft moeten dienen om wantrou
wen te wekken tegen leden van 't bestuur."
Daaromtrent wil ik al dadelijk zeggen,
dat het nooit mijn bedoeling geweest is
„wantrouwen te wekken". Ik heb niet an
ders willen zeggen, dan dat er naar mijne
meening destijds foutief is vergaderd.
Ik heb willen vragen, waarom eerst
de afgevaardigden naar de feestvergadering
waren benoemd en daarna een voorstel
is gedaan onder welke conditiën die hee-
ren daar heen zouden gaan. En ofschoon
ik niet geloof, dat het de bedoeling geweest
is van den voorsteller, om speciaal voor de
toen reeds benoemde afgevaardigden die
conditiën te stellen, dat neemt toch niet
weg, dat mijns inziens het besluit foutief
was en eerst de conditiën hadden moeten
bepaald waarop de eventuëele afge
vaardigden aan de Algem. Verg. zouden
deelnemen.
Een 2e fout van die vergadering was,
dat de Voorz. in de mijns bedunkens moei
lijke positie kwam, om in rondvraag te j
brengen een voorstel tot een vrij diner
voor zichzelf, en ik kan niet nalaten te
denken, dat het voor de leden dier verga
dering moeilijk was, om den burgemees-
van haar geweten.
Zij kwam van een versch graf, de vree-
selijke ernst des doods had haar wonde,
verscheurde ziel in al haar diepten doen
trillen, en alle strijd was opnieuw ontbrand.
Lydia behoorde tot die vrouwen, die
geheel beheerscht worden door de idééën en
gevoelens, die haar door opvoeding en
positie eigen zijn geworden.
Het geloof aan de heiligheid van den
echt, aan de onaantastbaarheid van het
verbond met den man die de vader was van
hare kinderen, was bij haar zoo vast als
een rots.
De ontzettende slagen, die haar hadden
getroffen en het wonder der nieuwe, groote
liefde, die zachtkens in haar hart was
geslopen, hadden haar wel uit haar gewonen
gedachtengang gerukt, maar de wederge
boorte des geestes, welke noodwendig was
om haar uit de banden van haar oud-mensch-
zijn te bevrijden, ging niet dan met grooten
strijd.
Als verdoofd staarde zij haar man aan,
die voor haar geknield lag en haar smeekend
toeriep
„Lydia, wij behooren toch bij elkaar, het
is een groote zonde, als wij ons van elkaar
laten scheiden. Een vrouw als gij kan
niet den man, dien zij eenmaal met lijf en
ziel heeft toebehoord, verlaten en zich in
de armen van een ander werpen, o neen,
neen, beroof mij niet van het geloof in je
reinheid, in je goedheid van harte. En al
was ik geweest een duivel van slechtheid,
dan is het nu zooveel te meer je heilige
plicht, voor God en voor de menschen, een
engel van geduld en zielegrootheid te zjjn,
een engel die alles vergeeft, die tot haar laat-
sten ademtocht strjjdt en bidt voor de ziel van
ter in het aangezicht het vrij diner te
weigeren. Een 3e fout was, dat bij accla
matie dat besluit genomen is.(**) Zooals ik
zei, alleen om op die fouten te wijzen,
heb ik geschreven. En als ik op de ver
gadering tegenwoordig was geweest en ik
had gezegd hetzelfde wat ik nu
schreef, zou dan het „krantengeschrijf"
voorkomen zijn het mag betwijfeld worden.
Do 2e strekking der motie is uitdruk
king te geven aan het vertrouwen in den
heer Van Eden als secretaris-penuingmees-
ter, en wat dat betreft, ik zal niemand
anders als zoodanig wenschen, dan juist
den heer Van Eden. Ook i k ben er ten
volle van overtuigd, dat hij allen lof ver
dient en ik wil dan ook graag mijn stem
geven om zijn aanblijven te verzoeken,
maar kan dat niet doen bij de voorgestelde
motie. Voor het geval dat dit met meer
deren het geval mocht zijn, stel ik bij deze
aan de vergadering voor, de volgende motie
aan te nemen de vergadering v. d. afd. N.
Niedorp der N. H. Vereeniging „Het Witte
Kruis" merkt tot haar spijt op, dat leden
van bestuur dezer afdeeling de in de Scha-
ger Courant voorkomende ingezonden stuk
ken opvatten, als geschreven met de be
doeling om wantrouwen tegen het bestuur
op te wekken
betreurt, dat daardoor in gevaar wordt
gebracht het blijven bestaan onzer hoogst
nuttige afdeeling
verklaart zich vóór het aanblijven van
alle bestuursleden en drukt haar verlangen
uit, dat de secretaris-penningmeester zijn
besluit om als zoodanig af te treden,in trekt."
De heer J. G. van Eden zou over deze
zaak zeer kort zijn en noch over de eene,
noch over de andere motie iets zeggen
alleen moest Spr. verklaren, dat hij niets
terug nam van zijn besluit om als secret.-
pem ingm. te bedanken. Ik ben, zei Spr., 7
jaren secret.-penningm. geweest en heb die
betrekking steeds met veel liefde waarge
nomen, werkelijk zonder dat dit mij een
opoffering was, maar ik wil beslist door
mijn persoon geen zweem van strijd in
H. W. K. brengen. We hebben gezien
wie geschreven heeft, en of het na mijn
heengaan uit zal zijn, weet ik niet, maar
geen schijn zelfs van strijd zal mijn per
soonlijkheid in onze afd. opwekken.
Den heer B. Sieswerda kwam het voor
bij het lezen van de motie (Kuilman c. s.)
dat zij doelloos was. Het eerste gedeelte
was doelloos en kon geen resultaat hebben,
want immers, al werd de motie aangenomen,
dan bleven toch de tegenstemmers vrij om
later in de courant over de besluiten te
schrijven. Niemand was toch door het
aannemen van de motie gebonden. Ook het
tweede gedeelte had geen reden van bestaan.
Er werd nu voorgesteld om het couranten
geschrijf af te keuren, maar de zaken van H.
W. K. kwamen immers toch altijd in de
krant Er was geen vergadering, die niet
door den verslaggever werd bijgewoond het
kwam er hier maar op aan, juist wat de
heer Van Eden had gezegd, wie er
schreef. Toen de heer Keuken indertijd
een paar vragen stelde, werd er niet
door het bestuur, maar door den verslag
gever op geantwoord, maar nu de heer
haar verdorven man. Lydia, ik beken schul
dig te zijn, zwaar heb ik tegen je misdreven,
maar ik heb bitter berouw. Ik zou gaarne
een nieuw mensch worden, een nieuw leven
beginnen. Jij hebt dat in je hand en God
zal je eenmaal rekenschap vragen.
Lydia bedekte steunend haar gelaat met
beide handen.
Was 't niet de stem van den plicht, die
daar tot haar sprak Had niet haar
geweten haar duizendmaal datzelfde
gezegd
Was niet de man die haar het geluk
bood, het hoogste, zoetste geluk op aarde
dat men maar kan droomen, toch" niet een
verleider die haar van het pad van plicht
en deugd had afgelokt
Was zij beter dan hij die daar deemoe
dig en berouwhebbend aan haar voeten
lag neergeknield en dien zij zoo streng
veroordeeld en gericht had Had ook zij
niet de trouw van den echt verbroken in
het zondig begeeren van een ander en
door het ongeoorloofd verbond met dien
ander vóór haar huwelijk voor God
en de menschen was ontbonden Brandden
niet de kussen en liefkoozingen van dien
ander nu als schand- en brandmerken
op haar lippen
„Kijk, Lydia 1" ging Aribert voort,
terwijl hij haar zacht haar handen van de
oogen wegtrok en deze met kussen bedekte,
„ook ik kan zware aanklachten en beschul
digingen tegen je inbrengen, die mij ter
oore zijn gekomen, maar ik heb nooit
opgehouden in je te gelooven. Ik weet dat
je je met toorn in het hart van mij hebt
afgewend en dat je gekrenkte trots je
1 gewillig maakte het oor te leenen aan mjjn
vjjanden, die tegen mjj intrigeerden, om
Schermerhorn een paar eenvoudige vragen
deed, werd er èn door bestuursleden èn
door niet-bestuursleden op geantwoord en
naar Spreker's meening waren die antwoor
den haatademend, wat niet van de vragen
van den heer Schermerhorn gezegd kon
worden. De heer Van Eden had niet noo
dig zich terug te trekken, want het stuk
was voor hem niet beleedigend geweest.
De openbaarheid had men immers steeds
voorgestaan, dus waarom nu niet
de hatelijkheid was van den anderen kant
en niet van den kant van Schermerhorn
gekomen.
De heer W. C. Visser, die zijn leed
wezen uitdrukte, dat dit waarschijnlijk een
lange vergadering met een onverkwikkelijke
polemiek zou zijn, geloofde mèt den heer
Sieswerda, dat andere, buiten de vereeni
ging liggende oorzaken tot deze kwestie
aanleiding hadden gegeven. Het had spr.
intusschen genoegen gedaan, dat aan den
heer Van Eden recht was gedaan, bij de
woorden van den heer Kuilman. Niemand,
ook niet één van zijn tegenstanders, zou kun
nen ontkennen, dat de heer Van Eden in
H. W. K. was, en altijd geweest was, d e
man en het had spr. dan ook leed gedaan,
dat niet meer applaus geweest was op
de woorden van den heer Kuilman. Spr.
wilde gaarne algemeen aan den heer Van
Eden vragen „trek uw besluit in en blijf".
De heer Schermerhorn wilde ook graag
even het woord over deze kwestie.
Ofschoon de heer D. Kuilman de zaak
voldoende toegelicht achtte in de circulaire,
die spr. verder maar zou laten voor wat
zij was, wenschte de heer Sch. toch even toe
te lichten, waarover h ij eigenlijk geschreven
had. Spr. had in zijn stukje, dat hij in de
circulaire des heeren Van Eden vóór zich
had, gewezen op het verband tusschen
het vrij diner aan den eenen kant en de
weigering van meer belooning voor Pool
aan den anderen kant. Die beide besluiten
had spr. heel duidelijk tegenover elkander
gesteld als tegenstrijdig en juist dat feit
had men geëclipseerd. Men had in zijn
stukje iets gelegd, wat er niet in lag en
was buiten de kwestie om gegaan.
Spreker zou wel idioot moeten zijn, als
hij twijfelde aan de goede zorgen en de
eminentie van den heer Van Eden als secre
taris van „H. W. K.", en het was dan ook
geenszins zijne bedoeling geweest, iemand
te beleedigen. Het verband tusschen de
twee tegenstrijdige besluiten, dat men niet
had kunnen of willen opmerken, doch waar
op spreker duidelijk gewezen had, had men
verdonkeremaand. En als in zijn woorden
eenig wantrouwen doorschemerde, dan was
dat toch altijd nog tegen die vergadering
en in geen geval tegen den heer Van Eden,
of het bestuurdie waren met geen enkel
woord opgenoemd.
De heer D. Kuilman wees er op, dat het
volgens den heer Sieswerda wel hetzelfde
scheen te zijn, het verslag van de verga
deringen en de ingezonden stukken. Die
redeneering zou men toch wel niet vol
houden. Waar zou het heen, als ieder maar
thuis bleef en zich aldus onttrok aan de
verantwoordelijkheid voor de besluiten en
men schreef dan maar couranten vol en
mij zoodoende vrouw en kinderen afhandig
te maken. Maar ik ken je, ik weet dat je
liever zoudt zijn gestorven dan aan
je vrouweneer te kort te doen en
terwijl de wereld je reeds met den vinger
nawees en je de lieveling noemde
van dien eerlooze, heb ik nooit aan je
getwijfeld. Ik weet, dat je je terwille van de
kinderen niet aan een ander zult weg
werpen, terwille van die kinderen zult ge
hun vader redden.
„Gij zult het niet dulden, dat ik met een
geschandvlekten naam zal moeten heengaan
om te verzinken in een poel van verderf en
aan alle booze machten in handen te vallen,
want met het geloot aan jou verlies ik
ook dat, wat mij weer tot een beter leven
zou kunnen terugvoeren."
Lydia bleef stom slechts in hare oogen
stond het naamlooze leed te lezen waaraan
zij ten prooi was.
Zelfs wanneer haar man tot haar terug
keerde ter wille van die erfenis, was het
dan nóg niet haar plicht, hem aan
te nemen Was het niet haar plicht, haar
man en de kinderen voor een openlijke
schande, die een scheiding mee moest
brengen, te sparen
De vrijheer zag en gevoelde welk een
indruk zijne woorden op haar maakten en
hoe gunstig hem het oogenblik was. Dat
gaf hem nieuwen moed en verleende hem
nog grooter welbespraaktheid. Hij sloeg
den warmsten, innigsten toon aan, dien hij
maar kon vinden, want het was hier de kwes
tie het hart van zijn vrouw te roeren.
Lydia was als gebroken in haar stoel
neêrgezonken. Ze gevoelde als een cente-
naarslast den druk van zijn smeekbeden.
Met groote handigheid gebruikte hjj alle
kamde alle besluiten af. Waarom komen
die lui niet op een volgende vergadering
en zeggen daar, wat zij van de besluiten
meenen te moeten zeggen Dan kunnen ze
hunne meening stellen tegenover die van
anderen. Het is en blijft volgens spreker
af te keuren, dat men van de vergaderin
gen wegblijft en thuis stilletjes de zaken
gaat atkammen. Dat is ook in de motie
bedoeld met de „afkeuring van het cou
rantengeschrijf"
De Voorz. veronderstelde, dat de heer
Keuken wel niet bedoeld zou hebben te
zeggen, dat spreker die bewuste vergade
ring van Mei met opzet foutiet had geleid
anders zou spreker daar natuurlijk tegen
moeten protesteeren.
De heer Keuken geloofde volstrekt niet,
dat er boos opzet was geweest.
Wilde de heer Kuilman het krantenge
schrijf afkeuren, dan was dat z ij n e zaak,
zei de heer Schermerhorn, maar er werd
gezegd: „krantengeschrijf, dat wantrouwen
wekt tegen sommige bestuursleden", en
daarvan kon geen kwestie zijn er waren
immers geene personen genoemd.
Volgens den heer D. Kuilman behoefden
ook geen namen genoemd te worden. De
personen waren immers aangewezen Van
Eden als voorsteller van het vrij diner en
als bestrijder van de verhooging aan Pool,
en de Voorz. en dr. Maats, die het gratis
diner genoten hadden. Anderen konden niet
bedoeld zijn men kon de stukken nooit van
persoonlijkheid vrijpleiten.
De heer Schermerhorn wees op de woor
den in zijn stukje „wordt besloten" en „is
beschikt" daarmeê waren toch geen per
sonen aangewezen. De geheele vergadering
was voor de besluiten verantwoordelijk, en
geen enkele personen.
Dan, zoo zei de heer Kuilman, is uw
stuk, wat u eens van een ander ingezon
den stuk zei„geraffineerd" het noemt
zelf geen personen, maar dwingt de lezers
om dit te doen.
De heer Keuken, verbolgen, omdat men
ondanks al zijn pogingen niet gelooven
wilde, dat hij de zaak en niet de per
sonen op het oog had, wenschte niet
langer lid van „H. W. K." te zijn en ver
liet de vergadering.
De heer J. Kuilman wees er nog op, dat
men in de courant toch personen verdacht
had gemaakt, maar de Voorz. deed opmer
ken, dat men aldus van de hoofdzaak af
dwaalde. Tot zijn spijt was de heer Keuken,
die toch had gezegd in geen geval per
soonlijk te willen zijn, heengegaan.
Aangezien de motie-Keuken geen amen
dement was op die, waarvoor de vergadering
was belegd, werd de motie-Kuilman c.s. in
stemming gebracht, nadat eerst nog op
verzoek van den heer Sieswerda was uit
gemaakt, of over de geheele, dan wel over
gedeelten van de motie zou worden gestemd,
waarbij tot het eerste werd besloten. De
motie werd aangenomen met 46 tegen 20
stemmen, terwijl de Voorz. en de Secretaris
zich buiten stemming hielden.
Nadat aldus de motie zelf was aange
nomen, wenschte de heer D. Kuilman, dat als
conclusie der motie deze groote vergade
ring (met Mei zou er misschien weer een
wapenen van haar oud geloof tegen haar,
want hij wist heel nauwkeurig hoe ze
voelde en dacht. Hij kende alle zwakke
punten in den muur die tusschen hen
beiden was verrezen en wist dus hoe hij
den stormaanloop met goed gevolg kon
ondernemen. Hij wist ook, hoe hulpeloos
een edele, fijngevoelende vrouw is in de
hand van den man dien zij eenmaal heeft
toebehoord.
En terwijl man en vrouw oog in oog
den vurigsten strjjd streden, en hij van zijn
kant alle macht aanwendde om de gebr oke>
draden weer aan te knoopen, klaagde de
herfstwind om het oude huis, en in de
groote, stille duisternis, die van den hemel
neerzonk, klonk het overoude lied van dood
en sterven.
In Lydia's ooren was, toen ze haar man
de hand reikte ter verzoening, de klank van
de doodsklokken en het doffe geluid van de
vallende aardkluiten op de doodkist, welke
zij vandaag gehoord had.
,Ik vergeef je alles, ik heb het recht niet
je te verdoemen," zeide zij eindelijk, doodaf,
aan het eind van haar kracht. „Laat mjj
nu gaan, ik kan verder niets meer bespre
ken. Laat ons rustig overdenken wat het
best is voor de kinderen."
Maar de vrijheer wilde het ijzer smeden
terwijl het heet was, hij wilde de vaste
belofte hunner verzoening.
Lydia moest nog een laatsten aanval over
haar hoofd laten heengaan, een bijna met
geweld opeisehen van oude rechten. Dat was
den boog te strak gespannen. De ongelukkige
vrouw kreeg een aanval van wanhoop, dien
ze slechts met de grootste inspanning
meester werd.
WORDT VERVOLGD.