Brieyen uil de Maasstad FEUILLETON. Zondag 17 Maart 1901. 45ste Jaargang No. 3610. TWEEDE. BLAD. Welopgevoed. Anoniem. SCHAGER COURANT. Schets naar G. RIESEN. De geheimraad Bertram heeft zijn ser vet opgevouwen, zijn bord weggeschoven en een sigaar opgestoken. Voor menschen met drukke bezigheden is het „koflie-uur- tjea het gezelligste van den geheelen dag. Nu en dan neemt hij een slokje uit zijn wijnglas en leest intusschen de courant, eerst de telegrammen en het overzicht, en dan het stadsnieuws. „Zeg, wie is tochzoo wendt hij zich tot zi)n vrouw die bij het raam zit met een stapel versfelgoed, waarvan zij ieder stuk tegen het licht houdt, om te zien, wat er san te doen is, „her- inner je je nietP" „Wat bedoel je, Albert?" vraagt me vrouw. „Neen, wacht Olga zal het wel weten 1" En iets luider voegt hij erbij „Olly, kom eens hier !a In het salon naast de huiskamer wordt een loop, door een geoefende hand uitge voerd, afgebroken, de pianokruk wordt verzet, en een jong meisje komt binnen. Als een zonnestraal verschijnt zij in het gedempte licht van de huiskamer. Zij is een en al zachtheid en bevalligheid. Wat moet ik doen, papaatje F" De geheimraad wijst op een bericht in de courant. „Ik lees daar juist, dat er een luite nant Yon Tengen een ongeluk heeft gekregen. Waar hebben wij dien toch ontmoet De naam komt mij zoo bekend voor." „Mijn hemel", valt zijn vrouw hem in de rede, „toch niet die knappe Tengen, die den vorigen winter in dat tableau- vivant met Olly meewerkte, bij de wel dadigheidsvoorstelling voor de overstroom den Herinner je je dat niet meer, Albert P En heeft die een ongeluk gekregen P Lees eens voor, hoe het gebeurd is het zal toch niet gevaarlijk zijn P" „'t Schijnt van wel. Hier staat het viel bij het exerceeren zoo ongelukkig met zijn paard, dat hij levensgevaarlijke inwendige kneuzingen opliep." „Och, hoe vreeselijkzuchtte me vrouw, „die aardige man, zoo'n frissche, flinke jongenOlly, en zeg jij nu heelemaal niets Kind, doe mij het ge noegen, en studeer nu dat Nocturne niet verder in op het oogenblik zou ik geen muziek kunnen verdragen", „Kom, kom" zei de geheimraad, „het |is treurig, dat is zeker. Maar zoo is nu eenmaal het lot van den mensch van een soldaat „Neen, Olly", herhaalde mevrouw, „wacht met pianospelen tot vanavond Help mij liever de tafellakens verstellen het is verschrikkelijk, zooveel gaten als daar in gekomen zijn in de laatste waschIk zou er een eed op durven doen dat de waschvrouw weer chloor gebruikt heeft. Hier", zij gaf haar dochter een stapel linnengoed „breng dat maar naar je kamer, want hier kan het niet blijven liggen. Het is haast visitetijd". Het meisje ging heen met haastige, onvaste schreden. Op haar kamertje liet zij de geheele vracht op den grond vallen, zoodat al het gemangelde goed uit de plooien kwam, en sloeg snikkend de handen voor het gelaat. „Herbert! Het is niet waar het kan niet waar zijn Haar volle, roode lippen trillen, het teedere lichaam schokt. Herbert ster ven O neen, dat niet 1 dat mocht niet gebeuren, dat zou zij niet kunnen dragen, zoo wreed zou God niet zijn 1 Was het al niet hard genoeg, dat zij elkander niet konden toebehooren, het onbemiddelde meisje en de officier zonder fortuin P En zij hadden elkaar toch zoo lief! Olga dacht aan den prettigen tijd toen zij elkander dagelijks ontmoetten bij de repetitie voor de tableaux vivants. Lang zamerhand werd elke blik een openba ring, ieder woordje, dat zij elkander in de donkere coulissen konden toefluiste ren, een onuitsprekelijk geluk. Als hij zich over haar heenboog, zoo diep, dat zijn adem haar lippen aanraakten, ge voelde zij zich zalig als in een droom. Zij waren zoo jong en het geluk was zoo nabij. Op den avond van de voorstelling, toen het scherm onder luid bravo-geroep zakte, verloren beiden hun bezinning. De prins kuste zijn Doornroosje, en Doornroosje sloeg de armen om den hals van den geliefden prins. Het was een oogenblik van innige zaligheid, dat nimmer terugkeerde. Zij wisten het beiden, dat zij afstand moesten doen van hun geluk, en van nu af vermeden zij elkander, om zoo mogelijk te vergeten. Doch haar was het niet gelukt, ofschoon het reeds meer dan een jaar geleden was, en zij genoeg aanbidders vond bij het drukke verkeer in de wereld, waartoe haar vader door zijn positie genoodzaakt werd. Folterende angst deed haar de handen ineenklemmen. Herbert 1 Hoe zou het met hem gaan Wat moest zij begin nen Tot wien kon zij zich wenden De onzekerheid in het kleine vertrek benauwde haar. Zij maakte zich gereed om uit te gaan, en sloop de trap af en en de deur uit. Zij wilde een vriendin gaan bezoeken, ais bij toeval het gesprek op het ongeluk brengen eu zoo mis schien iets naders vernemen. Doch na een paar haastige stappen deinsde zij terug met een gesmoorden kreet van schrik. Daar, op den hoek van de straat, stond de oppasser van Tengen zij herkende hem dadelijk, hij had indertijd het maskeradepak van zijn heer gebracht. Onzeker en verlegen kwam hij naar haar toe. „U is immers de freule, die in No. zeventien woont P" Olga knikte. Het was, alsof haar de keel werd dichtgesnoerd. „Dan is het goed", ging de man blijk baar verlicht voort. „Gisteravond heb ik al een uur voor het ten, of u niet naar huis moeten wach- buiten kwam. De luitenant is zoo erg ziekof u den brief maar eens wilde lezen". Olga greep de enveloppe, die nogal te lijden had gehad in de ruwe soldaten- handen, en vloog er meê naar binnen. Zij durfde niet langer met den oppasser te blijven pratenieder oogenblik konden er kennissen voorbij komen, die zich zouden verwonderen over de zon derlinge ontmoeting. Al wat zij weten wilde, stond ook in den brief. Met bevende handen scheurde zij hem open en las „Ik gij sterven. Liefste, kon ik u nog slechts éénmaal zien Daar stond het, het vreeselijke. Onafgebroken staarde zij de paar regels aan, alsof zij den inhoud maar niet kon begrijpen. Haar slapen bonsden, zij had kunnen gillen van smart. Zoo stil en trouw had hij haar dus liefgehad, dat hij nog in zijn stervensuur aan haar dacht, om haar riep. O God, hoe graag zou zij naar hem toe gevlogen zijn Maar durfde of kon zij zoo iets doen De dochter van een hooggeplaatst ambtenaar in de woning van een jongen officier 1 Wat zou de wereld er van zeggen en haar ouders Hoe zij haar hersenen ook pijnigde, zij vond geen uitkomst. Des namiddags kwamen een paar oude dames een visite maken. Olga moest thee en koekjes presenteeren en op verzoek van haar moeder in het salon blijven. Er werd over allerlei dingen gesproken, ook over het ongeluk van luitenant Yon Tengen, en hoe de doctoren meenden, dat hij er niet door zou komen. Jammer van zoo'n knappen, vroolijken jongen, zoo'n flinken danser Daarop viel het gesprek op het bal dat over een paar dagen bij den presi dent zou gegeven worden. De oude da mes vroegen belangstellend, wat treule Olga zou aan hebben, en of zij er zich niet op verheugde. „O ja, zeker", was het antwoord, zooals de plicht het haar voorschreef. Het was alsof er geen eind aan den avond zou komen. Toen Olga eindelijk alleen was in haar kamertje, haalde zij het briefje te voorschijn en kuste het telkens weer. Daarbij deed zij de gelofte, dat zij den laatsten wensch van haar liefste zou ver vullen, ofschoon zij nog niet wist, hoe zij dat zou aanleggen. Toen zij den volgenden morgen wak ker werd, scheen de zon helder door de bevroren ruiten, en de kanarievogel zong vroolijk. Zij gevoelde zich veel opgewekter. Waarom zou alles nog niet terechtkomen P Herbert leefde immersmisschien be haalde zijn jeugdige kracht de overwin ning. Aan tafel, tusschen de soep en het gebraad, vroeg mevrouw Bertram aan haar man, of hij niets gehoord had van luitenant Von Tengen. Neen, de geheim raad had zooveel aan zijn hoofd, dat hij geen gelegenheid had gehad, om aan wat anders te denken. Olga maakte zichzelf wijs, dat geen tijding goede tijding was. Tegen den avond overviel haar plotse ling weer een onverklaarbare angst. On der het voorwensel dat zij hoofdpijn had, verzocht zij vroeg naar haar kamer te mogen gaan. Zij ging echter niet naar bed Zij kreeg haar schrijfmap en schreef in vliegende haast een langen brief aan den zieke, waarin zij hem zeide, hoe lief zij hem had, en hoe wanhopig het haar maakte niet bij hem te kunnen zijn. Toen las zij den brief over en scheurde hem aan kleine stukjes. Neen, zoo mooht zij niet schrijven. Dat was nog veel erger, veel gevaarlijker, als het eens in verkeerde handen kwam. En opnieuw begon zij, nu ieder woord wik kend en wegend. Doch nu werden het akelig stijve, verwarde, opgeschroefde zinnen, koud eu onhartelijk. Olga kneep het papier in elkander en schoof de schrijfmap weg. Zij sprong op, greep haar kort pelsmantelje en donker bonten mutsje, waarvan Herbert zoo vaak gezegd had, dat het haar zoo snoezig stond. Zij drukte het op het volle blonde haar en ging voor den spiegel staan, waarbij de tranen van medelijden met zichzelf haar in de oogen kwamen. Die donkere krin gen in het bleeke gezichtjeKon hij ze maar eens zien Het was werkelijk een voldoening voor haar, dat zij zoo bleek was. Kon hij maar voelen, hoe ontdaan zij was, omdat hij zoo in levensgevaar verkeerde Yoorzichtig schoof zij een paar krulle tjes recht en trok haar handschoenen aan, langzaam, heel langzaam, vinger voor vinger gladstrijkend. Nu was het beslissend oogenblik daar, nu moest er gehandeld worden. Werktuigelijk blies Olga de lamp uit, werktuigelijk opende zij de deur. Zou zij den voet over den drempel zetten en den laatsten wensch vervullen van den stervende, die naar haar verlangde P Zou zij het doen P En dan, wat zou er dan gebeuren P Stond niet haar geheele toekomst, haar positie, ja de liefde van haar ouders op het spel P Zou zij gaan, of zou zij blijven P Haar hart bonsde alsof het breken zou. Zij was te zeer opgevoed in den eerbied voor gebruik en fatsoen, om niet te gevoelen, dat zij den stap niet doen zoumaar om voor zichzelf verantwoord te zijn, wilde zij toch al haar wilskracht besteden aan de poging daartoe. Bevend sloop zij de trap af en tastte naar het slot van de huisdeur. Toen haar hand het kille metaal aanraakte, liep haar een rilling van doodsangst door de ledenvol ontzetting vloog zij terug naar haar kamer, schoof den grendel op de deur, viel in donker op haar bed neder en verborg het gelaat in de kussens. De dag van het groote bal bij den president, het schitterendste feest van het seizoen, was daar. Bij Bertram lagen de toiletten van de dames gereed in de slaapkamer. De kapster was juist ver trokken, na Olga's blonde haren kunstig opgemaakt, en met een ruikertje viooltjes versierd te hebben. Olga zag er vandaag niet zoo mooi uit als anderszij scheen eenigszins ver moeid en weinig opgewekt, tot groot verdriet van haar mama. Dat zij nu ook juist vandaag weer die akelige hoofdpijn moest hebbenOlga bad zelfs thuis willen blijven. Maar verbeeld u bij het bal van den presidentEr was niets aan te doen het arme kind moest zich maar goedhouden onder het dansen zou het wel beter worden. Maar wat was dat P Mevrouw Ber tram luisterde. Dof en eentonig kwam het nader, altijd dichterbij en duidelijker de Doodenmarsch van Chopin, Zij kijkt het raam uit. Daar komen zij aaD. On der akelig tromgeroffel het muziek korps, een lijkkist, met bloemen bedekt, de helm en de sabel van den overledene erop, dan een eindelooze optocht van schitterende uniformen. „Olly, kom eens kijken, daar brengen ROMAN van MARIE STAHL. 34, De vrijheer moest erkennen, dat hij Lydia verder aan zichzelf moest overlaten. Hij wilde de bijna in zwijm gevallen vrouw op zijn armen nemen en naar haar kamer brengen, maar zjj hervond nog de kracht haar weg alleen te gaan. HOOFDSTUK XXXVII. Den volgenden dag verwachtte Lydia den advocaat harer tante, bij wien het tes tament was gedeponeerd en die het haar nu zou brengen en openen. De vrijheer begaf zich in de vroegte reeds naar Staffenhagen, naar Bieberitz, om te hooren, hoe deze bij mevrouw Kober gevaren was. Hij liet zijn vrouw zeggen, dat hij met hetzelfde rijtuig, waarmede de rechtsgeleerde van het station werd ge haald, weer thuis zou komen. In dien tijd kwam Ottfried op Lieben- berg en kwam van zijn moeder te weten, wat er den vorigen avond was geschied. De barones was als gebroken naar lichaam en naar ziel, maar zij verklaarde haar zoon, dat zij zijn vader, die als een smeekeling tot haar was gekomen, niet weder van zich on stooten. Zij kon evengoed een moord begaan. Ottfried geraakte buiten zichzelf. Hij en bezwoer zjjn moeder, toch geen overijld besluit te nemen. Hy geloofde niet aan het berouw van zijn vaderhij nam veeleer aan, dat de erfenis hem weer terug gebracht had en dat hij zich nu met zijn vrouw wilde verzoenen, om zoodoende het oude leven weer opnieuw te beginnen. Lydia moest ervaren, dat de zoon de ach ting voor en het vertrouwen in zijn vader geheel had verloren en een onverbiddelijk rechter over hem was. „Moeder," zeide Ottfried eindelijk, nadat hij al zijn argumenten in 't veld had ge bracht tegen Lydia's overtuiging dat zij zich opofferen moest om haar man van onder gang te redden, „beloof me slechts dit eenedoe geen beslissenden stap zonder onzen besten vriend Dr. Balduin om raad te hebben gevraagd." „Ach Ottfried, lief kind, juist dien mag ik daarover niet vragen. Ik mag niet. God alleen ziet mijn grooten nood, tot Hem alleen mag ik mijn toevlucht nemen. En God eischt van mij, dat ik mijn plicht doe, ook al breekt mij daarbij het hart." Lydia had verslagen de beide handen in den schoot gevouwen en zag met een blik, waarin naamloos leed, tot haar zoon op. Op dat oogenblik begreep de jonge man zijne moeder. Hij wist plotseling, welk een vreeselijken strijd tusschen plicht en geluk zij streed, bereid zichzelf en haar geheele toekomst te offeren. Zfjne bewondering voor haar werd, zoo mogelijk, nog grooter. „Mijn arme, lieve moeder Verder was hij niet in staat iets te zeg gen, maar hij sloeg zijne armen om haar heen, en zjj legde haar hoofd aan zijn borst en weende als een kind. Dat, wat beiden de ziel bewoog, moest tusschen moeder en zoon onuitgesproken blijven, een heilige fijngevoeligheid verbood, daaraan te roeren, maar er lag een oneindige geruststelling in het bewust zijn dat ze elkaar begrepen. Met de blijmoedigheid der jeugd gaf Ottfried zich aan de hoop over, dat alles nog wel tot een goed einde zou komen ja, het vervulde hem bijna met vroolijke verwachting, nadat hij het geheim van zijne moeder had geraden. Hij besloot dadelijk, heimelijk aan Dr. Bal duin te schrijven, en hem de verandering mede te deelen, natuurlijk zonder zijne moeder te verraden, ot ook maar eenigs zins aan te duiden wat hij ervaren had. Zijn gansche hoop was gevestigd op het testament van tante Wanzlow. Hij geloofde als zeker te mogen aannemen, dat deze te voren reeds precies had geweten, wat komen zou en alle middelen te baat had genomen om zijn moeder te beschermen tegen het groote egoïsme van haar man en de verantwoor ding van de echtbreuk haar van het geweten te nemen. De vrijheer had in dien tusschentijd een conferentie met Bieberitz, die ook haar conflicten meêbracht. Bieberitz wilde dadelijk naar mevrouw Kober gaan, om het zaakje aan een eind te maken, zooals hij zeide, daar hij alles reeds pasklaar had gemaakt. Op de vraag, hoe Valerie zich onder de beschuldiging had gedragen, ging Bieberitz naar een oud cylinderbureau, dat het vóór naamste meubel uitmaakte van manneke Pieper's heele hebben en houwen, maakte het open en haalde er een aantai blauwe papiertjes uit, die hij voor de verwonderde oogen van zijn vriend uitspreidde en neer telde. Bovendien toonde hjj nog een wis sel op den bankier van Valerie. „We hebben elkaar goed begrepen, zoo als je ziet," zeide hij, in het beste humeur van de wereld. „Men moet er slag van hebben, om met dames om te gaan. Wij hebben het heel gemoedelijk bij thee en een eierpunch gedaan. En we zijn ge scheiden als de beste vrienden." „Maar heeft ze zich niet doodgeschaamd riep Von Kraschwitz driftig uit. „Ik was in den grond gezonken als men mij zoo iets voor de voeten had gegooid." „Mijn hemel, Kraschwitz, jij kent je luidjes al heel slecht. In jouw begripsver mogen heerscht een schandelijke verwarring als het vrouwen betreft. Jij hebt, schijnt het, maar één maatstaf voor allen, en het blijkt dat die telkens veel te laag is voor de eene soort en weer veel te hoog voor de andere. En houdt jij mij dan voor zoo'n ezel, dat ik een mooie vrouw, die zulke heerlijke punch heeft, de gelegenheid geef, zich dood te schamen voor mij Ik heb het zaakje behandeld als een aangenaam grapje voor ons beiden. Je hadt eens moeten zien, hoe hartelijk Valerie lachte, toen ik heel comisch voorstelde,hoe wij elkaar bij den neus hadden gehad. We waren het verder geheel eens, dat het allemaal lomperds zijn, die Staf fenhagen herbergt; wij stemden in ons oordeel over dat „gebroedsel" heel goed overeen. We beweerden beiden, dat ze hun leven ver dienden, dat ze er voor geschapen waren gefopt en bedrogen te worden, ja ,dat een mensch, die wat hooger was aangelegd, als 't ware er toe werd gedwongen ze te mis handelen en uit te lachen. De lieve vrouw gaf mij er een allerliefste schildering van, hoeveel pret ze had gehad met haar pylen van uit den duister te zenden en heimelyk gade te zij hem naar het kerkhof, den armen Tengen Och, hoe treurig Wie had dat den vorigen winter gedacht De gene raal naast dien ouden heer met zijn witte haren, vlak achter de lijkkist, is dat niet generaal Von Steckern P Ja, waarachtig 1 Nu, dat vind ik lief van hem. Papa had eigenlijk ook wel mogen meegaanmaar neen, vandaag, op den dag van het bal zoo iets maakt een mensch heelemaal in de war". Een zachte, droevige snik doet mevrouw Bertram omkijken. Daar staat Olga en en staart met strakken blik den stoet na. „Om 's hemels wil, kind, wat zie je er uit 1 Wat scheelt er aan P" Twee ijskoude handen omklemmen de hand van mevrouw Bertram. „Mama, ik kan niet dansen van daag, nu hij, ik kan niet „Maar hai'tedief, zoo teerhartig moet je heusch niet wezenTengen is toch geen familie van onsIk ben waarlijk niet hardvochtig, maar als wij vandaag thuis bleven, zou papa heel boos zijn. En bovendien De lijkstoet was voorbij, men hoorde nog enkel een paar losse trompetklanken dan niets meer. Mevrouw Bertram streelde zacht het doodsbleeke gelaat van haar dochter. „Mijn lieveling is ook zoo goedhartig Wij zullen in het geheel niet meer denken aan die treurige geschiedenis. Als je maar eerst in de vroolijkhoid bent, zul je wel plezier hebben. Heeft de regeeringsraad Dankert je niet gevraagd voor het souper P" Mevrouw Bertram lachte vergenoegd. „Wees maar heel lief en vriendelijk tegen hem, OllyIk heb zoo mijn eigen gedachten het was teel opmerkelijk, dat hij mij laatst zoo verzekerde, dat bij hem niets ging boven een zacht, blond meisje, met een rein en frisch gemoed." Een frisch gemoed o, als moeder eens wist, hoe het daarbinnen pijn deed Maar waartoe er over te praten, nu nu toch alles te laat was PTevergeefs had de stervende van minuut tot minuut gewacht, vergeefs geroepen, vergeefs ge hoopt, totdat de dood de oogen sloot, die zoo naar haar aanblik verlangd hadden. Nu was al het overige haar onverschillig. Olga deed, wat de welopgevoede doch ter haars vaders behoorde te doen. Toen het avond werd, trok zij het wazig blauwe crêpe kleedje aan, dat opzettelijk voor het feest van heden gemaakt was, en reed met haar ouders naar het bal van den president. Een welopgevoed meisje, frisch en rein van gemoed! Hd.blad. CCXXXL Rotterdam, 14 Maart 1901. Op mijn schrjjftafel lag vanavond een nog al vettig boekje: „Recepten van de Haagsche Kookschool door Mej. A. C. Manden, directrice van de Haagsche Kookschool.—Vijfde druk. 's-Gravenhage. De Gebroeders van Cleef. 1897." Denkelijk heeft de keukenmeid 't er even neergelegd en 't vergeten. Ik ben erin aan 't bladeren gegaan en er be halve honger, veel ervaring uit opgedaan, keukenervaring. slaan, hoe die uilskuikens hun getroffen neu zen of andere lichaamsdeelen wreven, en te zien wat voor gezichten ze daarbij trokken en hoe hoogst belachelijk ze zich gedroegen hoe ze daarbij elkaar bespiedden en elkaar voor de schuldige hielden." „Zoo," viel de vrijheer boos uit, „tot die belachelijke uilskuikens behooren wij ook, Lydia en ik. Ik zal nog eens extra onze lieve vriendin gaan bedanken." „Och, Kraschwitz, wat ben je toch een aartsezel. Bij jou was het immers heel iets anders. Daar waren andere motieven bjj in 't spel. Ik zie de zaak al heel helder in. De ijverzucht op je vrouw, de wensch je huwelijk te verstoren, waren natuurlijk de eerste drijfveeren tot de heele intrige. Later kreeg die kleine, voortreffelijke we duwe smaak in het zaakje en dreef de onderneming op wat grooter schaal." Kraschwitz liet zich door deze voorstel ling van de zaak wat geruststellen, het streelde bovendien zijn ijdelheid. Hij begon de zaak zoowaar in een ander licht te zien. Een vrouw, die uit liefde voor hem en om zijnentwille uit ijverzucht zondigt, die kon er zich van verzekerd houden door hem ver ontschuldigd te worden voor elke daad. Die blauwe papiertjes, die daar voor hem op tafel lagen, maakten hem zenuwachtig, ze deden hem watertanden, en tege lijk voelde hij een onaangenaam gevoel in zijn binnenste. Hij was toch nog niet zoo geraffineerd als Bieberitz; op het punt van eergevoel was hij toch niet heelemaal verstompt, hij kende toch nog schaamte voor zichzelf. „Maar hoe kwam het dan hoe hebt ge dan vroeg hij aarzelend, met'een zydelingschen blik op de tafel.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1901 | | pagina 5