Brieyen uil de Maasstad
FEUILLETON.
Zondag 17 Maart 1901.
45ste Jaargang No. 3610.
TWEEDE. BLAD.
Welopgevoed.
Anoniem.
SCHAGER
COURANT.
Schets naar G. RIESEN.
De geheimraad Bertram heeft zijn ser
vet opgevouwen, zijn bord weggeschoven
en een sigaar opgestoken. Voor menschen
met drukke bezigheden is het „koflie-uur-
tjea het gezelligste van den geheelen
dag. Nu en dan neemt hij een slokje
uit zijn wijnglas en leest intusschen de
courant, eerst de telegrammen en het
overzicht, en dan het stadsnieuws.
„Zeg, wie is tochzoo wendt
hij zich tot zi)n vrouw die bij het raam
zit met een stapel versfelgoed, waarvan
zij ieder stuk tegen het licht houdt, om
te zien, wat er san te doen is, „her-
inner je je nietP"
„Wat bedoel je, Albert?" vraagt me
vrouw.
„Neen, wacht Olga zal het wel
weten 1" En iets luider voegt hij erbij
„Olly, kom eens hier !a
In het salon naast de huiskamer wordt
een loop, door een geoefende hand uitge
voerd, afgebroken, de pianokruk wordt
verzet, en een jong meisje komt binnen.
Als een zonnestraal verschijnt zij in
het gedempte licht van de huiskamer.
Zij is een en al zachtheid en bevalligheid.
Wat moet ik doen, papaatje F"
De geheimraad wijst op een bericht
in de courant.
„Ik lees daar juist, dat er een luite
nant Yon Tengen een ongeluk heeft
gekregen. Waar hebben wij dien toch
ontmoet De naam komt mij zoo bekend
voor."
„Mijn hemel", valt zijn vrouw hem
in de rede, „toch niet die knappe Tengen,
die den vorigen winter in dat tableau-
vivant met Olly meewerkte, bij de wel
dadigheidsvoorstelling voor de overstroom
den Herinner je je dat niet meer, Albert P
En heeft die een ongeluk gekregen P
Lees eens voor, hoe het gebeurd is
het zal toch niet gevaarlijk zijn P"
„'t Schijnt van wel. Hier staat het
viel bij het exerceeren zoo ongelukkig
met zijn paard, dat hij levensgevaarlijke
inwendige kneuzingen opliep."
„Och, hoe vreeselijkzuchtte me
vrouw, „die aardige man, zoo'n frissche,
flinke jongenOlly, en zeg jij nu
heelemaal niets Kind, doe mij het ge
noegen, en studeer nu dat Nocturne niet
verder in op het oogenblik zou ik geen
muziek kunnen verdragen",
„Kom, kom" zei de geheimraad, „het
|is treurig, dat is zeker. Maar zoo is nu
eenmaal het lot van den mensch
van een soldaat
„Neen, Olly", herhaalde mevrouw,
„wacht met pianospelen tot vanavond
Help mij liever de tafellakens verstellen
het is verschrikkelijk, zooveel gaten als
daar in gekomen zijn in de laatste
waschIk zou er een eed op durven
doen dat de waschvrouw weer chloor
gebruikt heeft. Hier", zij gaf haar
dochter een stapel linnengoed „breng
dat maar naar je kamer, want hier kan
het niet blijven liggen. Het is haast
visitetijd".
Het meisje ging heen met haastige,
onvaste schreden. Op haar kamertje liet
zij de geheele vracht op den grond
vallen, zoodat al het gemangelde goed
uit de plooien kwam, en sloeg snikkend
de handen voor het gelaat.
„Herbert! Het is niet waar
het kan niet waar zijn
Haar volle, roode lippen trillen, het
teedere lichaam schokt. Herbert ster
ven O neen, dat niet 1 dat mocht
niet gebeuren, dat zou zij niet kunnen
dragen, zoo wreed zou God niet zijn 1
Was het al niet hard genoeg, dat zij
elkander niet konden toebehooren,
het onbemiddelde meisje en de officier
zonder fortuin P En zij hadden elkaar
toch zoo lief!
Olga dacht aan den prettigen tijd toen
zij elkander dagelijks ontmoetten bij de
repetitie voor de tableaux vivants. Lang
zamerhand werd elke blik een openba
ring, ieder woordje, dat zij elkander in
de donkere coulissen konden toefluiste
ren, een onuitsprekelijk geluk. Als hij
zich over haar heenboog, zoo diep, dat
zijn adem haar lippen aanraakten, ge
voelde zij zich zalig als in een droom.
Zij waren zoo jong en het
geluk was zoo nabij.
Op den avond van de voorstelling,
toen het scherm onder luid bravo-geroep
zakte, verloren beiden hun bezinning.
De prins kuste zijn Doornroosje, en
Doornroosje sloeg de armen om den
hals van den geliefden prins.
Het was een oogenblik van innige
zaligheid, dat nimmer terugkeerde.
Zij wisten het beiden, dat zij afstand
moesten doen van hun geluk, en van
nu af vermeden zij elkander, om zoo
mogelijk te vergeten. Doch haar was
het niet gelukt, ofschoon het reeds
meer dan een jaar geleden was, en zij
genoeg aanbidders vond bij het drukke
verkeer in de wereld, waartoe haar vader
door zijn positie genoodzaakt werd.
Folterende angst deed haar de handen
ineenklemmen. Herbert 1 Hoe zou het
met hem gaan Wat moest zij begin
nen Tot wien kon zij zich wenden
De onzekerheid in het kleine vertrek
benauwde haar. Zij maakte zich gereed
om uit te gaan, en sloop de trap af en
en de deur uit. Zij wilde een vriendin
gaan bezoeken, ais bij toeval het gesprek
op het ongeluk brengen eu zoo mis
schien iets naders vernemen.
Doch na een paar haastige stappen
deinsde zij terug met een gesmoorden
kreet van schrik. Daar, op den hoek
van de straat, stond de oppasser van
Tengen zij herkende hem dadelijk,
hij had indertijd het maskeradepak van
zijn heer gebracht. Onzeker en verlegen
kwam hij naar haar toe.
„U is immers de freule, die in No.
zeventien woont P"
Olga knikte. Het was, alsof haar de
keel werd dichtgesnoerd.
„Dan is het goed", ging de man blijk
baar verlicht voort. „Gisteravond heb ik
al een uur voor het
ten, of u niet naar
huis moeten wach-
buiten kwam. De
luitenant is zoo erg ziekof u den
brief maar eens wilde lezen".
Olga greep de enveloppe, die nogal
te lijden had gehad in de ruwe soldaten-
handen, en vloog er meê naar binnen.
Zij durfde niet langer met den oppasser
te blijven pratenieder oogenblik
konden er kennissen voorbij komen, die
zich zouden verwonderen over de zon
derlinge ontmoeting. Al wat zij weten
wilde, stond ook in den brief. Met
bevende handen scheurde zij hem open
en las
„Ik gij sterven. Liefste, kon ik u
nog slechts éénmaal zien
Daar stond het, het vreeselijke.
Onafgebroken staarde zij de paar regels
aan, alsof zij den inhoud maar niet kon
begrijpen.
Haar slapen bonsden, zij had kunnen
gillen van smart. Zoo stil en trouw had
hij haar dus liefgehad, dat hij nog in
zijn stervensuur aan haar dacht, om haar
riep. O God, hoe graag zou zij naar
hem toe gevlogen zijn Maar durfde of
kon zij zoo iets doen De dochter van
een hooggeplaatst ambtenaar in de
woning van een jongen officier 1 Wat
zou de wereld er van zeggen en
haar ouders Hoe zij haar hersenen
ook pijnigde, zij vond geen uitkomst.
Des namiddags kwamen een paar oude
dames een visite maken. Olga moest thee
en koekjes presenteeren en op verzoek van
haar moeder in het salon blijven. Er werd
over allerlei dingen gesproken, ook over
het ongeluk van luitenant Yon Tengen,
en hoe de doctoren meenden, dat hij er
niet door zou komen. Jammer van zoo'n
knappen, vroolijken jongen, zoo'n flinken
danser Daarop viel het gesprek op het bal
dat over een paar dagen bij den presi
dent zou gegeven worden. De oude da
mes vroegen belangstellend, wat treule
Olga zou aan hebben, en of zij er zich
niet op verheugde.
„O ja, zeker", was het antwoord, zooals
de plicht het haar voorschreef.
Het was alsof er geen eind aan den
avond zou komen. Toen Olga eindelijk
alleen was in haar kamertje, haalde zij het
briefje te voorschijn en kuste het telkens
weer. Daarbij deed zij de gelofte, dat zij den
laatsten wensch van haar liefste zou ver
vullen, ofschoon zij nog niet wist, hoe zij
dat zou aanleggen.
Toen zij den volgenden morgen wak
ker werd, scheen de zon helder door de
bevroren ruiten, en de kanarievogel zong
vroolijk. Zij gevoelde zich veel opgewekter.
Waarom zou alles nog niet terechtkomen P
Herbert leefde immersmisschien be
haalde zijn jeugdige kracht de overwin
ning.
Aan tafel, tusschen de soep en het
gebraad, vroeg mevrouw Bertram aan
haar man, of hij niets gehoord had van
luitenant Von Tengen. Neen, de geheim
raad had zooveel aan zijn hoofd, dat hij
geen gelegenheid had gehad, om aan wat
anders te denken. Olga maakte zichzelf
wijs, dat geen tijding goede tijding was.
Tegen den avond overviel haar plotse
ling weer een onverklaarbare angst. On
der het voorwensel dat zij hoofdpijn had,
verzocht zij vroeg naar haar kamer te
mogen gaan. Zij ging echter niet naar
bed Zij kreeg haar schrijfmap en schreef
in vliegende haast een langen brief aan
den zieke, waarin zij hem zeide, hoe
lief zij hem had, en hoe wanhopig
het haar maakte niet bij hem te kunnen
zijn.
Toen las zij den brief over en
scheurde hem aan kleine stukjes. Neen,
zoo mooht zij niet schrijven. Dat was
nog veel erger, veel gevaarlijker, als het
eens in verkeerde handen kwam. En
opnieuw begon zij, nu ieder woord wik
kend en wegend. Doch nu werden het
akelig stijve, verwarde, opgeschroefde
zinnen, koud eu onhartelijk. Olga kneep
het papier in elkander en schoof de
schrijfmap weg. Zij sprong op, greep haar
kort pelsmantelje en donker bonten
mutsje, waarvan Herbert zoo vaak gezegd
had, dat het haar zoo snoezig stond. Zij
drukte het op het volle blonde haar en
ging voor den spiegel staan, waarbij de
tranen van medelijden met zichzelf haar
in de oogen kwamen. Die donkere krin
gen in het bleeke gezichtjeKon hij ze
maar eens zien Het was werkelijk een
voldoening voor haar, dat zij zoo bleek
was. Kon hij maar voelen, hoe ontdaan
zij was, omdat hij zoo in levensgevaar
verkeerde
Yoorzichtig schoof zij een paar krulle
tjes recht en trok haar handschoenen
aan, langzaam, heel langzaam, vinger
voor vinger gladstrijkend. Nu was het
beslissend oogenblik daar, nu moest er
gehandeld worden.
Werktuigelijk blies Olga de lamp uit,
werktuigelijk opende zij de deur. Zou zij
den voet over den drempel zetten
en den laatsten wensch vervullen van den
stervende, die naar haar verlangde P Zou
zij het doen P
En dan, wat zou er dan gebeuren P
Stond niet haar geheele toekomst, haar
positie, ja de liefde van haar ouders op
het spel P Zou zij gaan, of zou zij blijven P
Haar hart bonsde alsof het breken
zou. Zij was te zeer opgevoed in den
eerbied voor gebruik en fatsoen, om niet
te gevoelen, dat zij den stap niet doen
zoumaar om voor zichzelf verantwoord
te zijn, wilde zij toch al haar wilskracht
besteden aan de poging daartoe.
Bevend sloop zij de trap af en tastte
naar het slot van de huisdeur. Toen haar
hand het kille metaal aanraakte, liep
haar een rilling van doodsangst door de
ledenvol ontzetting vloog zij terug
naar haar kamer, schoof den grendel op
de deur, viel in donker op haar bed
neder en verborg het gelaat in de kussens.
De dag van het groote bal bij den
president, het schitterendste feest van het
seizoen, was daar. Bij Bertram lagen
de toiletten van de dames gereed in de
slaapkamer. De kapster was juist ver
trokken, na Olga's blonde haren kunstig
opgemaakt, en met een ruikertje viooltjes
versierd te hebben.
Olga zag er vandaag niet zoo mooi
uit als anderszij scheen eenigszins ver
moeid en weinig opgewekt, tot groot
verdriet van haar mama. Dat zij nu ook
juist vandaag weer die akelige hoofdpijn
moest hebbenOlga bad zelfs thuis
willen blijven. Maar verbeeld u bij
het bal van den presidentEr was niets
aan te doen het arme kind moest zich
maar goedhouden onder het dansen zou
het wel beter worden.
Maar wat was dat P Mevrouw Ber
tram luisterde. Dof en eentonig kwam
het nader, altijd dichterbij en duidelijker
de Doodenmarsch van Chopin, Zij kijkt
het raam uit. Daar komen zij aaD. On
der akelig tromgeroffel het muziek
korps, een lijkkist, met bloemen bedekt,
de helm en de sabel van den overledene
erop, dan een eindelooze optocht van
schitterende uniformen.
„Olly, kom eens kijken, daar brengen
ROMAN
van
MARIE STAHL.
34,
De vrijheer moest erkennen, dat hij Lydia
verder aan zichzelf moest overlaten. Hij
wilde de bijna in zwijm gevallen vrouw op
zijn armen nemen en naar haar kamer
brengen, maar zjj hervond nog de kracht haar
weg alleen te gaan.
HOOFDSTUK XXXVII.
Den volgenden dag verwachtte Lydia
den advocaat harer tante, bij wien het tes
tament was gedeponeerd en die het haar
nu zou brengen en openen.
De vrijheer begaf zich in de vroegte
reeds naar Staffenhagen, naar Bieberitz, om
te hooren, hoe deze bij mevrouw Kober
gevaren was. Hij liet zijn vrouw zeggen,
dat hij met hetzelfde rijtuig, waarmede de
rechtsgeleerde van het station werd ge
haald, weer thuis zou komen.
In dien tijd kwam Ottfried op Lieben-
berg en kwam van zijn moeder te weten,
wat er den vorigen avond was geschied.
De barones was als gebroken naar lichaam
en naar ziel, maar zij verklaarde haar zoon,
dat zij zijn vader, die als een smeekeling
tot haar was gekomen, niet weder van zich
on stooten. Zij kon evengoed een moord
begaan.
Ottfried geraakte buiten zichzelf. Hij
en bezwoer zjjn moeder, toch geen
overijld besluit te nemen. Hy geloofde niet
aan het berouw van zijn vaderhij nam
veeleer aan, dat de erfenis hem weer terug
gebracht had en dat hij zich nu met zijn
vrouw wilde verzoenen, om zoodoende het
oude leven weer opnieuw te beginnen.
Lydia moest ervaren, dat de zoon de ach
ting voor en het vertrouwen in zijn vader
geheel had verloren en een onverbiddelijk
rechter over hem was.
„Moeder," zeide Ottfried eindelijk, nadat
hij al zijn argumenten in 't veld had ge
bracht tegen Lydia's overtuiging dat zij zich
opofferen moest om haar man van onder
gang te redden, „beloof me slechts dit
eenedoe geen beslissenden stap zonder
onzen besten vriend Dr. Balduin om raad
te hebben gevraagd."
„Ach Ottfried, lief kind, juist dien mag
ik daarover niet vragen. Ik mag niet. God
alleen ziet mijn grooten nood, tot Hem
alleen mag ik mijn toevlucht nemen. En God
eischt van mij, dat ik mijn plicht doe, ook
al breekt mij daarbij het hart."
Lydia had verslagen de beide handen in
den schoot gevouwen en zag met een blik,
waarin naamloos leed, tot haar zoon op.
Op dat oogenblik begreep de jonge man
zijne moeder.
Hij wist plotseling, welk een vreeselijken
strijd tusschen plicht en geluk zij streed,
bereid zichzelf en haar geheele toekomst
te offeren. Zfjne bewondering voor haar
werd, zoo mogelijk, nog grooter.
„Mijn arme, lieve moeder
Verder was hij niet in staat iets te zeg
gen, maar hij sloeg zijne armen om haar
heen, en zjj legde haar hoofd aan zijn borst
en weende als een kind.
Dat, wat beiden de ziel bewoog, moest
tusschen moeder en zoon onuitgesproken
blijven, een heilige fijngevoeligheid
verbood, daaraan te roeren, maar er lag
een oneindige geruststelling in het bewust
zijn dat ze elkaar begrepen.
Met de blijmoedigheid der jeugd gaf
Ottfried zich aan de hoop over, dat alles
nog wel tot een goed einde zou komen
ja, het vervulde hem bijna met vroolijke
verwachting, nadat hij het geheim van zijne
moeder had geraden.
Hij besloot dadelijk, heimelijk aan Dr. Bal
duin te schrijven, en hem de verandering
mede te deelen, natuurlijk zonder zijne
moeder te verraden, ot ook maar eenigs
zins aan te duiden wat hij ervaren had.
Zijn gansche hoop was gevestigd op het
testament van tante Wanzlow. Hij geloofde
als zeker te mogen aannemen, dat deze te
voren reeds precies had geweten, wat komen
zou en alle middelen te baat had genomen om
zijn moeder te beschermen tegen het groote
egoïsme van haar man en de verantwoor
ding van de echtbreuk haar van het geweten
te nemen.
De vrijheer had in dien tusschentijd een
conferentie met Bieberitz, die ook haar
conflicten meêbracht.
Bieberitz wilde dadelijk naar mevrouw
Kober gaan, om het zaakje aan een eind
te maken, zooals hij zeide, daar hij alles
reeds pasklaar had gemaakt.
Op de vraag, hoe Valerie zich onder de
beschuldiging had gedragen, ging Bieberitz
naar een oud cylinderbureau, dat het vóór
naamste meubel uitmaakte van manneke
Pieper's heele hebben en houwen, maakte
het open en haalde er een aantai blauwe
papiertjes uit, die hij voor de verwonderde
oogen van zijn vriend uitspreidde en neer
telde. Bovendien toonde hjj nog een wis
sel op den bankier van Valerie.
„We hebben elkaar goed begrepen, zoo
als je ziet," zeide hij, in het beste humeur
van de wereld. „Men moet er slag van
hebben, om met dames om te gaan. Wij
hebben het heel gemoedelijk bij thee en
een eierpunch gedaan. En we zijn ge
scheiden als de beste vrienden."
„Maar heeft ze zich niet doodgeschaamd
riep Von Kraschwitz driftig uit. „Ik was
in den grond gezonken als men mij zoo iets
voor de voeten had gegooid."
„Mijn hemel, Kraschwitz, jij kent je
luidjes al heel slecht. In jouw begripsver
mogen heerscht een schandelijke verwarring
als het vrouwen betreft. Jij hebt, schijnt
het, maar één maatstaf voor allen, en het
blijkt dat die telkens veel te laag is voor
de eene soort en weer veel te hoog voor
de andere. En houdt jij mij dan voor zoo'n
ezel, dat ik een mooie vrouw, die zulke
heerlijke punch heeft, de gelegenheid geef,
zich dood te schamen voor mij Ik heb het
zaakje behandeld als een aangenaam grapje
voor ons beiden. Je hadt eens moeten zien,
hoe hartelijk Valerie lachte, toen ik heel
comisch voorstelde,hoe wij elkaar bij den neus
hadden gehad. We waren het verder geheel
eens, dat het allemaal lomperds zijn, die Staf
fenhagen herbergt; wij stemden in ons oordeel
over dat „gebroedsel" heel goed overeen. We
beweerden beiden, dat ze hun leven ver
dienden, dat ze er voor geschapen waren
gefopt en bedrogen te worden, ja ,dat een
mensch, die wat hooger was aangelegd, als
't ware er toe werd gedwongen ze te mis
handelen en uit te lachen. De lieve vrouw gaf
mij er een allerliefste schildering van, hoeveel
pret ze had gehad met haar pylen van uit
den duister te zenden en heimelyk gade te
zij hem naar het kerkhof, den armen
Tengen Och, hoe treurig Wie had dat
den vorigen winter gedacht De gene
raal naast dien ouden heer met zijn
witte haren, vlak achter de lijkkist, is
dat niet generaal Von Steckern P Ja,
waarachtig 1 Nu, dat vind ik lief van
hem. Papa had eigenlijk ook wel mogen
meegaanmaar neen, vandaag, op den
dag van het bal zoo iets maakt een
mensch heelemaal in de war".
Een zachte, droevige snik doet mevrouw
Bertram omkijken. Daar staat Olga en
en staart met strakken blik den stoet na.
„Om 's hemels wil, kind, wat zie je
er uit 1 Wat scheelt er aan P"
Twee ijskoude handen omklemmen de
hand van mevrouw Bertram.
„Mama, ik kan niet dansen van
daag, nu hij, ik kan niet
„Maar hai'tedief, zoo teerhartig moet
je heusch niet wezenTengen is toch
geen familie van onsIk ben waarlijk
niet hardvochtig, maar als wij vandaag
thuis bleven, zou papa heel boos zijn.
En bovendien
De lijkstoet was voorbij, men hoorde
nog enkel een paar losse trompetklanken
dan niets meer.
Mevrouw Bertram streelde zacht het
doodsbleeke gelaat van haar dochter.
„Mijn lieveling is ook zoo goedhartig
Wij zullen in het geheel niet meer
denken aan die treurige geschiedenis.
Als je maar eerst in de vroolijkhoid
bent, zul je wel plezier hebben. Heeft
de regeeringsraad Dankert je niet gevraagd
voor het souper P" Mevrouw Bertram
lachte vergenoegd. „Wees maar heel
lief en vriendelijk tegen hem, OllyIk
heb zoo mijn eigen gedachten het was
teel opmerkelijk, dat hij mij laatst zoo
verzekerde, dat bij hem niets ging boven
een zacht, blond meisje, met een rein en
frisch gemoed."
Een frisch gemoed o, als moeder
eens wist, hoe het daarbinnen pijn deed
Maar waartoe er over te praten, nu nu
toch alles te laat was PTevergeefs had
de stervende van minuut tot minuut
gewacht, vergeefs geroepen, vergeefs ge
hoopt, totdat de dood de oogen sloot, die
zoo naar haar aanblik verlangd hadden.
Nu was al het overige haar onverschillig.
Olga deed, wat de welopgevoede doch
ter haars vaders behoorde te doen. Toen
het avond werd, trok zij het wazig blauwe
crêpe kleedje aan, dat opzettelijk voor
het feest van heden gemaakt was, en
reed met haar ouders naar het bal van
den president.
Een welopgevoed meisje, frisch en rein
van gemoed! Hd.blad.
CCXXXL
Rotterdam, 14 Maart 1901.
Op mijn schrjjftafel lag vanavond een
nog al vettig boekje: „Recepten van de
Haagsche Kookschool door Mej. A. C.
Manden, directrice van de Haagsche
Kookschool.—Vijfde druk. 's-Gravenhage.
De Gebroeders van Cleef. 1897."
Denkelijk heeft de keukenmeid 't er
even neergelegd en 't vergeten. Ik ben
erin aan 't bladeren gegaan en er be
halve honger, veel ervaring uit opgedaan,
keukenervaring.
slaan, hoe die uilskuikens hun getroffen neu
zen of andere lichaamsdeelen wreven, en te
zien wat voor gezichten ze daarbij trokken en
hoe hoogst belachelijk ze zich gedroegen hoe
ze daarbij elkaar bespiedden en elkaar voor
de schuldige hielden."
„Zoo," viel de vrijheer boos uit, „tot die
belachelijke uilskuikens behooren wij ook,
Lydia en ik. Ik zal nog eens extra onze
lieve vriendin gaan bedanken."
„Och, Kraschwitz, wat ben je toch een
aartsezel. Bij jou was het immers heel iets
anders. Daar waren andere motieven bjj
in 't spel. Ik zie de zaak al heel helder in.
De ijverzucht op je vrouw, de wensch je
huwelijk te verstoren, waren natuurlijk de
eerste drijfveeren tot de heele intrige.
Later kreeg die kleine, voortreffelijke we
duwe smaak in het zaakje en dreef de
onderneming op wat grooter schaal."
Kraschwitz liet zich door deze voorstel
ling van de zaak wat geruststellen, het
streelde bovendien zijn ijdelheid. Hij begon
de zaak zoowaar in een ander licht te zien.
Een vrouw, die uit liefde voor hem en om
zijnentwille uit ijverzucht zondigt, die kon
er zich van verzekerd houden door hem ver
ontschuldigd te worden voor elke daad.
Die blauwe papiertjes, die daar voor hem
op tafel lagen, maakten hem zenuwachtig,
ze deden hem watertanden, en tege
lijk voelde hij een onaangenaam gevoel
in zijn binnenste. Hij was toch nog niet
zoo geraffineerd als Bieberitz; op het punt
van eergevoel was hij toch niet heelemaal
verstompt, hij kende toch nog schaamte
voor zichzelf.
„Maar hoe kwam het dan hoe hebt
ge dan vroeg hij aarzelend, met'een
zydelingschen blik op de tafel.