Brieven uit den Polder. Zondag 31 Maart 1901. 45ste Jaargang No. 3614 TWEEDE BLAD. Drie patente jongens! FEUILLETON. Binnenlandsch Nieuws. HAGGR COURANT. VII. Daar kèb je 't nu alzei Grietje opgewonden, toen ze Dinsdag van een theevisite thuiskwam. Zenuwachtig deed zij hoed en mantel af en haalde toen een verfrommelde krant uit haar zak, die ze op tafel wierp. Daar heb je 't nu alKind, kind, hadt je toch je mond maar gehouden 1 Nu sta je warempel al in Extra Tijding Is 't waarachtig riep ik verrast. En driftig voer ik uit tegen KoosjeO, jou ondeugend nest van een meid Nu weet ook Staalman zelf, hoe je hem ver guisd hebt. O, hoe kón je ook zoo over mijn edelen vriend uitpakken Een man, wiens lust en wiens leven is om goed te doen(Immers, dat blijkt voortdu rend uit z'n eigen krant en die zal het toch wel wetenEen man van wien het mij niets zou verwonderen te vernemen, dat hij sedert eenige weken zijn tóch al eenvoudige woning verlaten had om iu een ellendige hut te gaan leven, teneinde nog méérdere weldaden te kunnen bewijzen Een man die enfin, een man uit duizend M'n brilriep ik gebiedend. Ik wil dadelijk zien wat er van je gezegd wordt Als hetover héér nog maar alléén was snikte Grietje. Over haar nog maar alléén P Hoe méén je dat P Wat bedoel je daarmeê Ach Teunis, m'n beste, goeie Teu- nisWe komen er alleméél in voor. En jij, jij vooral, die Staalman nog zoo warm tegen Koosje's boosaardigen aan val verdedigd hebt. 0,'t is verschrikkelijk 1 Ik brandde van verlangen om te lezen, wat Extra Tijding over m ij te zeggen had. Dat kon natuurlijk niet anders dan góeds zijn. Maar, m'n bril O ja, ik had dien op m'n kantoortje gelaten 1 Wacht, ik zal 't wel even. vóór- lezen zei Grietje, die inmiddels haar tranen afgeveegd en zich weer wat her steld had. Ze nam de krant op, die ze had meegenomen en zeiAlles wat Jaap en Tijs zeggen, zal ik maar niet lezen, maar kijk, hier staat dit: Jaap. Och mao, die Sehagei Krant heeft 't zoo op d'r henpen 't Komt krek uit aooals ik gedacht heb. Niet de redactie schrijft er over (n.1. over de verkiezing voor Provinciale Staten), maar Teunis Ploeger, dat is een of andere schoolmeester, die z'n naam niet durft uoemeu en" Ha, ha, halachte Koosje. En Jaap en Tijs dan P Noemen d i e hun naam wèl Een leuke baas toch, die Jaap, om een ander kwalijk te nemen wat hij zélf doet van C. WENTLAND. 1. oooo HOOFDSTUK I. Het concert was uit. In de zaal daverde nog steeds het applaus, telkens en telkens weer als een storm opstekend het scheen geen einde te zullen nemen. De breede trappen van het concert gebouw af snelden twee heeren, in pelsen gehuld. Ze wandelden verder de schitterend verlichte straat langs, en de kleinste sprak onophoudelijk en levendig tot zijn motgezel. „Maar zeg dan toch eens een enkel woord", riep hij plotseling geërgerd uit, „ik weet zeer goed hoeveel aan jouw goede of slechte meening is gelegen. Heeft hjj niet heel mooi gezongen? meesterlijk De aangesprokene, wiens scherp gelaat met de kleine schitterende oogen den cri ticus vermoeden deed, haalde de schouders °P' „Jij 'zegt het, hij heeft meesterlijk gezongen, en ons lief publiek heeft dat door zijn bijval bevestigd, morgen zal de jonge man een dozijn geurige briefjes ontvangen, die hem hetzelfde zullen verze keren, wat komt mijne meening er dan nog op aan „Wees nu niet zoo brommerig", riep de ander, „ik geloof, mijn beste, dat jij niet tevreden te stellen bént. Ik weet wel, dat je steeds koel bent tot in je nieren, maar zulk een prachtmensch als Helmers kan jou toch ook nog wel een weinig begees teren. Aan dien man is Alles harmonie 2ijn gestalte, zijn gezicht, zijn lachen neeregod, als ik nog eens zoo kinderlijk kon lachen als die jonge kerel lacht zijn stem ook wanneer hij maar slechts spreekt streelt het je reeds je hart. Weet ge, hoe onze dames hem noemen Helios, Stil meid, hou je mond Lees maar door vrouw en stoor je niet aan dat kind. Welnu, dan vertelt Jaap wat aan Tijs over de Liberalen. D i t onder anderen Van belangstelling voor hun werk onder bet kie zersvolk is heelemaal geen sprake «n daarom is 't niet anders dan bluften, wanneer ze 't zoo doen voor komen, alsof zij alleen de wet hebben voor te schrijven, enz., enz. Bravoriep ik. Die Jaap is toch een kerelEn ik vergat voor een oogen- blik, dat hij me even te voren voor een schoolmeester had uitgescholden.Ja, hij heeft wel gelijk! Van belangstelling onder de liberale kiezers was bitter wei nig te bespeuren Wacht maar, viel Grietje mij in de rede. Je zult zoo meteen wel anders praten, als je gehoord hebt wat Jaap over jouzelf in het midden heeft te bren gen. Hoor maar eens, wat hier b.v. staat Tjjs. Wat ik je vragen wou, Jaap, ken je dien zoogenaamden Teunis Ploeger met z'n achtbare familie, die ze tegenwoordig in de Schager Krant zoo af en toe een bekkie laten doen over Staalman? Jaap. Ja zeker ken in dien meneer Nu, dót merk ik 1 schaterde Koosje. Want hij hield u daar straks voor een schoolmeester. U een schoolmeester Teunis Ploeger een schoolmeester I Is het niet om te gillen f Is het niet om het uit te proesten PHa, ha, ha, hal Maar om één ding hadt u dat toch wel mogen willen, ging zij voort. Hoe zóó vroeg ik norscb. Want het is te begrijpen, dat die vrijpostigheid van Koosje mij bitter tegen moet staan. Wel, dan was u nooit in dat dak venstertje big ven zittenWant ik heb nog nooit van corpulente schoolmeesters gehoord. Praat me niet over die Amster- damsche reis I zei ik wrevelig. Haal liever m'n bril van 't kantoortje. Dan wil ik zelf dat stuk eens lezen. Toen Koosje met m'n bril terug kwam, nam ik zelf Extra Tijding ter hand. En nu ik dat stukje gelezen heb, m'n beste Jaap en Tijs, nu wil ik eris een heel gemoedelijk woordje met jullie spreken. Want heusch nee warempel, ik méén het ik mag jullie geestig geschrijf wel Ja, ja, jullie bent guitjes, jullie bent oolijke broekjesen we zullen best met mekaar opschieten hoorWant, onder ons gezeid, al ben ik dan een vijftiger, ik schiet óók nog wel eens graag een keertje uit m'n slofMaar kijk, jullie beiden bent stellig nog jong. Dat leid ik hier uit af, dat jullie zoo spoedig boos wordt. Omdat nu Koosje zoo ongepast over onzen braven Staalman heeft uitgepakt, moeten jullie daarom tegen iedereen te keer gaan of er het wee van de wereld aan hing P Kom, kom, Koosje is immers nog maar een kind I En heb ik haar niet dadelijk da kamer uitgestuurd P Maar als jullie nu begint met zoo ver bazend veel notitie van haar woorden en waarachtig, ze hebben gelijk." De criticus lachte sarcastiseh. „Een liofdedroomende bakvisch is eèn kind in de bakerkleeren, bij jou vergeleken, beste Wilken." „Ach wat, spot jij maar, ik ben de eenige niet, die op dien jongen man verzot is. Geheel S. verwent hem en 't meest de vrouwen hij lachte zacht voor zich heen, ,,'t is wé&r, ongelooflijk wat die al niet uithalen." „Natuurlijkmompelde de ander woe dend. Hij stootte met driftige beweging met zijn parapluie op de straat en nam plotseling zulke stappen, dat Wilken hem niet kon bijhouden. „Maar wacht even, Mathesius," riep hij verbluft, „wat heb je nu weer De ander bleef staan en draaide Wilken I een grimmig gelaat toe. „Natuurlijk, die wijven!" herhaalde hij nog eenmaal, en daarna, na eens diep adem te hebben ge haald „Je weet, Wilken, ik laat mij niet overbluffen, ik ben niet vatbaar voor invloed van anderen ik ben een nietswaardige criticus, zooals de meesten beweren, maar zie je, voor jouw favoriet heb ik nu een zwak. Dat is er een zooals er niet velen rondloopen uit hem kan nog eens iets ge maakt worden wat echts, goeds Worden hoor je wel? worden! Ik geef eerlijk toe,de jonge man heeft gestudeerd, en een stem zoo welluidend en van een kracht, die men maar zelden hoort, maar er ontbreekt hem nog iets en juist dót is in mijne oogen alles, dat maakt eerst den echten kunstenaar. Laten wij ons toch geen illusies maken, beste Wilken wanneer Helmers niet de gene was die hij nu is, dat wil zeggen, als het niet zoo'n knappe, sympathieke jonge kerel was, hij is geen adonis, maar hij heeft iets dat de harten wint dan zou men zijn zang knap vinden, maar men zou er koel onder blijven. Het ontbreekt hem aan het „hemelhoog juichend" en „tot den dood bedroefd", vooral dat laatste 1 kortom, zijn lied ontbreekt het aan harts tocht Het leven heeft hem nog steeds gesuikerd brood gegeven, de smart, het leed kent hjj in 't geheel nog niethoe te nemen, wel lieve deugd nog toe, dan wordt ze nog verwaander dan ze reeds is 1 Nee beste jongens, dat is niet verstandig. Bovendien, houdt je zelf altijd hoog: ,A q u i la non capit m u s c a s 1" En weet je, wat ik ook niet verstandig vind, Jaap P Dat jij zoo, dag in dag uit, tegen de schoolmeesters uitvaart. Heusch, ze lachen je nog uit toe, zoo is dat volk 1 't Is waar, het z ij n lastige lui, maar als je zoo onophoude lijk tegen ze raast en tiert, zouden ze zich waarachtig nog gaan verbeelden, dat ze gevAArlijk voor je konden wor den. En och hemeltje, is dót nu toch niet al te dwaas Een beetje meer zelfbe- heersching dus. Dat je gauw opstuitt, jon getje, och, dat brengt de jonkheid zoo mee. Maar wat ik je raden mag, zorg altijd dat de menschen niet mérken, hoe gauw ze je boos hebben. Want heusch, gelóóf me, ze dóen 't er dan om. Als je dus weer eens door een aanval van boosheid gekweld wordt, och, kom dan gerust bij me hoor 1 Dan zal ik je eens op je rug kloppen tot de hoestbui van schimpwoorden wat gebroken is. Dat is toch altoos beter, nietwaar, dan dat jij je zoo belachelijk maakt tegenover de buitenwereld. Want ik mag je dol graag! Je liegt nooit, je lastert nooit,je maakt niemand verdacht, je verdraait iemands woorden niet, je bent altijd even beschaafd, zoodat ik, als Poldermensch, nog heel wat van je leeren kan en ja, je weet zoo scherp, zoo echt logisch te redeneeren 1 Maar wat me bovenól zoo in je bevalt, je kunt tusschenbeiden zoo verbazend geestig, zoo fijn humoristisch zjjnHet idéé b.v., dat de „liberale heertjes" pillen kunnen slikken, die voor een koebeest nog te groot zijn Nee maar, o jou oolijkerd, hoe kóm je d'r bijja, hoe kóm je d'r bij 1 Op 't. oogenblik zit ik er nog om te schudden van pleizier. En ook jou, Tijs, mag ik graag. Ook jou vind ik zoo'n bovenstbest kereltje, zoo'n allergezelligst snaakje. Jammer maar, voor je zelf, dat je zoo vreeselijk bang schijnt voor alles, wat rood is. In je verbeelding zie je reeds overal „rooie schoolmeesters, rooie advo caten en rooie dominé's", die de mensch- heid „knevelen en knechten" en wat al niet meer. Me dunkt, die vrees voor rood moet toch verbazend lastig zijn. 't Is waar, ze zal je afhouden van vele soorten van wijnmaar rood is toch óók de kleur van de liefde, rood is één der kleuren van de Nederlandsche vlag. Iedere Nationale teestdag moet dus een eindelooze kwelling voor je zijn 1 En dan, als je maar een rood lapje ziet, draaf je als een dolle stier door de politieke Aróna, dat het opgetrappelde vuil de onschuldige toeschouwers om de ooren spat 1 En Jaap (want niet ten onrechte zegt het spreekwoord„als de eene koe draaft, tilt de ander haar staart zou hij er dan toe in staat zijn, die smart aangrijpend te uiten." „Daar heb je gelijk in," zeide Wilken, „hij is een type van een Zondagskind." „Ik wenschte," ging Mathesius voort, „dat hij eens aangegrepen werd door een groóten hartstocht, zoo een, die elke zenuw trillen doet, en hopeloos moet 't bovendien nog zijn dat zou hem kunnen helpen." Wilken ging nadenkend naast hem voort. „Er dringen zich genoeg meisjes en vrouwen op zijn weg daar zal ook wel nog de zooge naamde rechte komen." Mathesius haalde de schouders op. „Dan wordt het echter tijd dit ze komt; want al moge hij nu nog onschuldig als een kind al die huldebetoogingen in ontvangst nemen, zoo zal hij er toch langzamerhand behagen in beginnen te scheppen. En dan zal hij zijn gevoel vermorsen door vele liaisons en steeds koeler en koeler van inhoud worden. Ik wenschte, dat hij eens klaps eens dood-ongelukkig werd dan j was hij geholpen." j „God bewaar me, je wenscht den armen kerel toch recht mooie dingen. Ik geloof, dat uwentwege de mensch Helmers halt ten gronde zou kunnen gaan, wanneer de kunstenaar Helmers maar tot zjjn recht kwam." Mathesius zweeg eene seconde en zeide dan ernstig„Dat voortdurend vleien en loven is gift voor hemzelfs het beste karakter kan dat op den duur niet ver dragen. Ik heb Helmers met de beste be doelingen een standje gemaakt, ja, zelfs hem bijtende spot niet gespaardde ge volgen waren, dat het gansche publiek, zijn lieven Helios inbegrepen, mij verklaarde voor een zwartgalligen vent. De weinige kunstkenners, die wij hier hebben, geven mij gelijk, maar wie luistert naar tien afkeurders, wanneer duizenden bravo brullen „Waarom probeer je niet eens, Helmers' vertrouwen te winnen „Omdat ik mij niet afwijzen laat, en bovendien, daartoe is het nu te laat. Maar van jou, Wilken, weet hjj dat je het goed met hem meent. Den grooten hartstocht," op,") vriend Jaap holt je dan dadelijk als een bezetene achterna. Beste jongens, bedenkt toch, (ik raad jullie dat voor je eigen gezondheid en rust), bedenkt toch, dat niet ieder, die een rood lapje ophoudt, een politieke toréador is! Maar overigens, op m'n woord, ik hóii van jullieJe bent zulke sjoviale man- nekes I Onder ons gezeid, want ik gooi me zelf óók nog lang niet weg, ik vind, we pAssen zoo bij mekaar We vormen, om zoo te zeggen, zoo'n prachtig trio 1 Jaap, Tijs en Teunis 1 Een klaverblad van drie patente jongens 1 En daarom, jongetjes, niet langer zuur zien om een woord of wat van Koosje, hoor 1 Dat hou jullie toch niet vol. Welnee, kijk maar, daar lach jullie alweer. Allo dan, snaakjes, reiken we elkaar dan nu de hand en laten wij onze vriend schap eens hartelijk uiten door het houden van een oud-vaderlandschen dans. Kldér Vooruit dan maar, jongens, daar gaat-ie Wat is er, mijn Jaap? Wat i s er, mijn Jaap Kom Japie, hon je toch stil! Zeg, waarom zon je zoo razen gaan, Of hééft Koosje Ploeger je kwaad gedaan Wat i s er, mjjn Jaap t Wat i 8 er, myn Jaap Kom, Japie, hou je toch stil 1 Teunis Ploeger. Op eene vergadering van de Afdeeling Haraingerhorn der Holl. Mij. van Landbouw op a. s. Dins dag zal worden behandeld het voorstel tot ontbinding der Afd. Den 2en Paaschdag heeft te Kol hor n plaats eene Tooneel- en Muziekuitvoering, waarvan de netto opbrengst komt ten bate van het a.s. schoolfeest. Het programma biedt veel afwisselendsviool- en pianospel, zang, voordrachten en rederijken. Alle records geslagen. Uit IJMUIDBN wordt geschreven Dat stoomtrawlers soms verbazende hoe veelheden visch in korten tijd vangen en groote besommingen maken, is voldoen de bekend. Woensdag kwam echter de En- gelsche stoomtrawler „Uvulania" binnen, die in een korte reis het schip geheel vol gevangen had en er ter markt f 6515 voor besomde, waarmede het record geslagen werd. Men meldt uit SCHERMER- HORN: Een eigenaardig geval is van hier te vermelden met betrekking tot de leer plichtwet. Een joDgen van elf jaar was al van school af en verdiende reeds iets voor zijne arme ouders, maar moest weer op school terugkomen natuurlijk. Een paar dagen is hij verschenen, maar toen hadden de ouders raad geschaft. Zij hij lachte ironisch, „kunnen wij beiden hem niet geven, maar er is nog wel een ander punt, waarin ge hem wellicht kunt helpen. Helmers bezit beslist een groot talent tot componeeren, de melodieën stijgen zoo maar in hem op, dat weet ge ook wel maar hij behandelt dat zaakje maar zoo terloops, zoo geheel voor zijn genoegen. Hij speelt er mede, hij verwaarloost die gave. En toch heeft hij talent, en wanneer Hel mers met ernst aan het werk ging, zou hij iets beteekenends kunnen schenken. Overi gens, daar valt mij iets in niet waar, jij kent hem van vroeger? Hoe komt het toch, dat h(j eerst zoo laat zich op de muziek heeft toegelegd „Dat is heel spoedig verteld. Hij is de eenige zoon van den opperhoutvester van den hertogzijn vader stierf jong. De moeder overleefde haar man maar enkele jaren zij moet een goede en verstandige vrouw zijn geweest, die den muzikalen aanleg van haar zoon heel goed zag. Hellmers spreekt met groote vereering van haar, maar zij stierf, zooals gezegd, zeer vroeg en op den wensch van zijn voogd studeerde Helmers in de rechtsgeleerd heid. Hij legde met gunstig gevolg zijn examen af, en nadat het kleine kapitaaltje, dat hij bezat, voor de grootste helft was verdwenen en hij nu het weinig aangename vooruitzicht had, als schrijver op 't kantoor van een advocaat op een aanstelling te moeten wachten, hoorde Harden hem toevallig op een dilettanten-concert. Nu, je kent den meesterhjj was vuur en vlam. En Helmers, wiens gansche ziel aan de muziek hing en die waarschijnlijk een heel middelmatigrechtsgeleerde zou zijn geworden, ging dadelijk op zijne plannen in. Harden zond hem met een aanbevelingsbrief eerst naar het conserva torium in M. en behield zich het recht voor,later zijn stem de laatste kuur te geven." „Ik begrijp waarachtig niet. hoe Harden er nog zoo kalm onder kan blijven, dat Helmers zijn talent van componeeren zoo verwaarloost." „God, onze Harden 1 Je kent hem immers 1 Hjj zou zeer verwonderd vragenwat heeft wisten hun zoontje verhuurd te krijgen als knecht bij een tuinier in deBeemster,die wel slechts 7 of 8 minuten gaans van de school te Schermerhorn af woont, maar vrij zeker meer dan 4000 meter van de naaste school in de Beemster. Beemster kinderen nu worden hier niet toegelaten, zoodat de jongen nu mooi aan de „tyrannie" der wet ontsnapt is. Paardenfokkery. Een gewijzigd ontwerp van wet is ingediend. Met genoegen vernam de minister van binnenlandsche zaken uit het Yoorloopig Verslag, dat krachtige maatregelen tot verbetering van het Nederlandsche paar denras, inzonderheid verplichte heDgsten- keuring,vrij algemeen noodzakelijk werden geacht en dat verschillende leden met de Regeering van oordeel waren, dat meer directe staatsinmenging op het ge bied der paardenfokkerij, speciaal het in het leven roepen eener algemeene Rijks keuring van alle openbare dekhengsten, dringend noodig is voor de verdere ont wikkeling van dien tak van landbouw. Dat deze meeningen niet door iedereen worden gedeeld, was genoegzaam bekend. De Minister blijft met volle vrijmoedig heid de beginselen, in het wetsontwerp neergelegd, verdedigen. De Minister wijst er op, dat in vele landen, in DuitschJand b.v., van Staats wege een groot aantal Rijkshengsten ter beschikking worden gesteld, om daardoor eene bepaalde fokrichting te bevorderen. Uit de verschillende voorschriften in andere landen blijkt bovendien, dat daar veel strenger regeeringsmaatregelen be staan dan in dit ontwerp zijn opgenomen en dat regeeringszorg voor de paarden fokkerij, waar die wordt gevonden, elders veel sterker is geconcentreerd dan thans wordt voorgesteld. Uit de verschillende rapporten der provinciale commissiën blijkt, dat de wijziging van den bestaan- den toestand wenschelijk is. Dat van het onderhavige wetsvoorstel dooding te wachten is van het particulier initiatief en dat het gevaar oplevert voor de vrij heid van fokrichting, kan de Minister niet toegeven. De voordeelen der keuring door een Rijkscommissie worden door de Regeering in het licht gesteld. Uit den aard der zaak kan men van haar verwachten, dat zij meer algemeene kennis omtrent paardenrassen bezit. Er is geen sprake van, dat langs indirecten weg de vrijheid der fokkers, wat de keuze van het ras betreft, aan banden zal worden gelegd, of dat ten opzichte der fokrichting eene ondoelmatige uniformiteit in de plaats zal treden van eene gewenschte versohei- denheid in verband met het verschil van plaatselijke omstandigheden. Met het oog op het ras zal en mag geen hengst worden goed- of afgekeurd. De totale keuringskosten zullen ver moedelijk bedragen f 27.000. Verder zet de Minister uiteen, dat Helmers nog noodig buiten zijn stem Maar ik wil eens zien, ot ik nog iets voor hem kan doen." „Het zou mij eerlijk verheugen, wanneer ge iets kondet uitrichten." Ze waren aan Mathesius' woning geko men, de mannen schudden elkaar de hand. „Goeden nacht, Mathesius, maak het morgen genadig met de critiek." En terwijl Mathe sius de trap opsteeg naar zijn eenzame jonggezeflenwoning, wandelde Wilken nadenkend naar zijn elegant thuis. HOOFDSTUK II. In de villawijk waren om dezen tjjd van het jaar de meeste huizen onbewoond en. ook het koninklijk lustslotje „Friedenburg" lag als een slapend doornroosje in het midden van het park. De eigenaars dier huizen amuseerden zich op dit oogenblik in de residentie. Slechts een enkel landhuis was door zijne bewoners niet verlaten het lag afgelegen en maakte met zjjn eenvoudige vormen een deftigen indruk. In den tuin, die van achter het huis tot dicht aan het woud toeliep, wandelde menigmaal bij helder weer een oude heer op en neder. De groote, magere gestalte licht voorovergebogen en in het scherp besneden gelaat en in de door dikke wenkbrauwen beschaduwde oogen steeds dezelfde starre, wezenlooze uitdrukking. Het was de ex-minister graaf Axel von Holmström, de vroegere gunsteling van den hertog van Wilhelmsburg. Hij stamde af van een oud adellijk geslacht en reeds zijn vader was in dienst geweest bij den groothertog v. Hessen-Cassel en had daar een hoogen post bekleed;en de hoogbegaatde en eergierige zoon was de rechterhand van zijn vorst geworden. Maar door zijn matelooze heerschzucht en willekeur werd het leger zijner vijanden en benijders steeds grooter, en na een totaal mislukte proef op financiëel gebied, had men ook bij den Hertog eindelijk gewonnen spel. De rest wikkelde zich vanzelf wel af. De graaf kreeg ontslag. Voor elk ander zou dat een zware slag j i

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1901 | | pagina 5