Brieven nit ie laassiafl. INGEZONDEN. fZondag 9 Juni 1901. 45ste Jaargang No. 3634. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. ccxxxvn. Burgerlijke Stand. Rotterdam, 6 Juni 1901. Niet om er over te klagen, of denspotmeê te drijven, maar uitsluitend uit lust om te constateeren, wil ik even op liet verschijnsel wijzen dat 't ons tegenwoordig in liet leven zoo uiterst gemakkelijk wordt gemaakt. Als wij maar geld hebben, zorgen allerlei deskun digen voor de rest. Wij behoeven ons niet druk te maken met overwegen, nadenken, proeven nemen met onzen geest en ons hart, wij behoeven geen zorgelijke uurtjes van angstig wikken en wegen meer te slijten, voor alle dingen van het leven worden ons recepten voorgediend, die wij maar te volgen hebben om geregeld de beste resultaten te zien. Deskundigen op allerlei gebied schrijven gedetailleerde werken, voorzien van een alphabetisch register, handleidingen voor invbéciles, die alle denken overbodig maken. Neem „kinderopvoeding", warempel geen kleinigheiddaar is een heele bent paedagogen die ons hunne ervaringen, geclassificeerd en zeer smakelijk toebereid, voorzetten. We hebben niets te doen dan onze kinderen het leven te geven, met handleidingen doen wij de rest. Neem gezondheid, huishouding, kraamvrouwenverpleging, tanden, haren,dienst boden, wandelingen, natuuronderzoek, verza melingen-aanleggen, neem wat ge wilt, er zijn handboeken over geschreven (met alpha betisch register). Men schaft zich een stel aan, zet ze op 't buffet in de huishoudkamer, en u kan geen leed geschieden. .Alle zorg is van u afgenomen. 't Begon met kookboeken die, met vele uitweidingen over het hygiënisch belang van zuivere, in procenten meegedeelde voedsel bereiding, van onze keukens droeve holen van mislukte, te flauwe, te zoute, te ongare baksels en kooksels maakten en alle heerlijke ervaring van in kookkunst opgegroeide vrouwelijke veteranen smadelijk tot iets'zots i degradeerden. Onze keukenmeisjes moeten 'tegenwoordig naar de regelen van't kookboek arbeiden en 't is derhalve met onze middag vreugde ganschelijk gedaan. Waar zijn de verrukkelijke schotels, die mijn goeie moeder 'placht klaar te maken, zoo heel eenvoudig, zonder handleidingen, zonder maten of gewichten, zoo rustig, met zooveel zekerheid? En nimmer mislukte haar iets. Wij, jongens, kropen eiken middag bij de tafel, verlangend ite weten wat moeder nu weer „gemaakt" 'had, hunkerend bij voorbaat. Eindelooze schooltijden werden verkort en verlicht door de gedachte aan moeder, die nu in de keuken bezig was en ons zou doen smullen. De Maandag, zoo'n vreeselijke dag voor jongens de eerste werkdag van de week maakte onze goeie, verstandige moeder voor ons dragelijk door altijd „iets bijzonders" dien dag te maken. Nu koken de moeders zelf niet "meer, de meiden doen het met 't kookboek en voor zoover ik 't in mijn omgeving kan nagaan is de goeie tijd voorbij. De kooksels, naar methode bereid, zijn laf en smakeloos en slecht verteerbaar, in vergelijking met die, welke ik mij uit mijn jeugd herinner. Voor mij, ik meen bescheidenlijk, dat kook boeken de beulen zijn geworden van alle, in eenvoud groote epicuristische genietingen en dat zij derhalve veel, dat het leven goed en ^dragelijk maakte, van ons hebben wegge- >nomen. En nu wil er bij mij de overtuiging maar niet in, dat boeken, over de opvoeding van kinderen bijvoorbeeld, waarin óók lepel voor .lepel, met omschrijvingen en wiskunstige berekeningen wordt becijferd wat er voor lelke omstandigheid noodig is, niet even verderfelijk zijn. Zeker, men kan ze met verstand raadplegen, eruit nemen wat men nuttig acht,afwijken waar dat gepast voorkomt, maar is het wel zoo natuurlijk, dat lieden, voor wie deze boeken dan toch geschreven werden, zooveel oordeel en gevoel van onafhankelijk heid hebben, dat zij ze inderdaad zóó gebrui- Iken? Is het gevaar voor slaafsche volging Jniet ontzaglijk groot en zal een jonge moeder of vader wel den moed hebben, iets aan het recept te wijzigen dat toch zoo netjes berekend lijkt? Nietwaar, men heeft vertrouwen in een kookboekschrijver en een paedagoog, of men heeft het niet Een dame van onze kennis deelde ons triom fantelijk en overgelukkig mee „Ik voed mijn kinderen op naar de methode van Dr. Oppei". Dat wilde dus zeggen „Mijn kinderen moeten geheel leven naar de wenken, die deze hoog geleerde heer wel heeft willen verstrekken. In elk geval afzonderlijk zoek ik in het alpha betisch register op wat goed en noodig is en daarvan wijk ik volstrekt niet af." Deze dame droeg gewillig alle ouderlijk gezag over op den schrijver van de handleiding en al zou zij misschien wel eens meenen durven, dat bij haar kinderen van zoo verschillenden aanleg en evenveel verschillend temperament een anderen weg wel eens beter te volgen kon zijn, Dr. Oppel heeft zij nu eenmaal tot op voeder over haar kinderen aangesteld en dus blijft zij hem onwrikbaar trouw. Zoo'n opvoeding uit de verte, als deze hand leidingen toch feitelijk bedoelen, hebben spre kende gelijkenis met consult over ziekten per correspondentie, waaraan nu toch niet zooveel lui hun hachje wagen. Het algemeen slaafsch volgen van hand boeken, dat hoe langer hoe meer in zwang gaat raken, maakt van de menschen automa ten en van onze maatschappij een kazerne. Nu zullen wel heel veel jongeren, naar sys teem opgevoed, door eigen intelligentie later hun weg zoeken naar eigen idéé, voor de vele anderen die in 't systeem verstijven, zijn de handleidingen helaas niet voor niets geschreven. Het brave-Hendriks- geslacht, dat door de frissche litteratoren en phylosofen van het begin der vorige eeuw volkomen in verval is gebracht, begint onder het licht van het handboekensysteem weer droogjes te herleven. Ik ben volmaakt overtuigd, dat de schrijvers der receptenboeken te goeder trouw zijn doch, het resultaat moet jammerlijk wezen. Waar de beste dingen in ons mensclizijn onafhankelijkheid, wil en eigen kracht, wor den verslapt in recepten, moet er uit den aard maar heel weinig van overblijven. Daarom is het noodig, dat deze plaag van het vroeg twintigste-eeuw-leven nu eens eindelijk aan de kaak wordt gesteld. Letter lijk niets meer wordt aan eigen ervaring en eigen initiatief overgelaten. En nu moge het waar zijn, dat, bijzonderlijk in het vak „op voeding jonge ouders veel te leeren hebben en dus receptenboeken voor educatie goed kunnen wezen, de arrogante en besliste wijze, waarop de raadgevingen worden verstrekt, zal ze voor de meeste lieden meer verderfelijk dan nuttig maken. De volgelingen worden slaafjes, dor en bang. De nieuwste gave op dit gebied, een boek over de huishouding, bij Van Looy te Am sterdam uitgegeven, maakt nu alweer alle door eigen vlijt verkregen huismoederlijke ervaring overbodig. In dit boek, door een heer met medewerking' van een dame ge schreven, wordt alles wat de huishouding betreft, voorgerecept, van het opstaan af tot het uitblazen van de lamp toe. Hoe men moet stof afnemen, kachel aanmaken, de wasch in 't eerste sop zetten, mangelen, thee-zetten, natte parapluies opbergen, 't huishoudboek bijhouden, alles is er uitvoerig medegedeeld. Ook daarvoor behoeven jonge huismoeders geen zorg meer te hebben. Trouw, koop handboeken, en klaar zijt ge. Ik zou wel eens een onzer grootouders, die zoo tamelijk wel de kunst verstonden van hun kinderen een uitstekende opvoeding te geven en hun huishouden voortreffelijk te drijven, bij deze handleidingen willen zien. D. VmirfÉi. NOVELLE j van MAX HIRSCHFELD. 8. o-o-o De man maakte eenige onbeholpen bui gingen. „Mevrouw de baron e3 heeft de groote goedheid ik wilde mevrouw de barones zelf niet storen, ik smeek u om vergif fenis, ik heb reeds met de hoogsten in den lande verkeerd." „Zeg mij kort en goed wat ge wilt. Gij wildet mijn broeder spreken ik weet alles wel, dus misschien kan ik u wel hel- en want ik veronderstel, dat ge onze hulp noodig hebt." Mevrouw de barones is zeer goed, maar ik "weet niet of voorname dames alles wel kunnen aanhooren wat „Spreek." Terwijl de man tot dusver op meer dan beleetden toon had gesprokeD, verviel hij nu in een huilerigen toon. Ach mevrouw de barones, ik ben maar een arme man en met de muziek is ook niet veel meer te verdienen. Steeds moet men nieuwe wijsjes hoepen en leven moet men toch ook. Daar heeft u nu mijn groot- \adei zegster Marie, zoo'n gced kind, zoo eenvoudig tot zoolang dat mijnheer de baion kwam. Ik weet niet, waarom hij tot ons, arme merschen, is gekemen. Er zijn toch zooveel mooie hccggetoren dames." Mijnheer de Redacteur Zou ik een klein plaatsje mogen verzoeken voor het onderstaande Achtend, Uw dnr., In het nummer van 30 Mei j.1. der Schager Courant komt voor een ingezonden stuk van een inwoner van Kolhom, welk stuk zeer zeker de aandacht van velen tot zich getrok ken heeft. „Hoe leerde uw kleinkind mijn broeder kennen „Natuurlijk in het danshuis, mevrouw de barones. Want het is waar, mijn Marie is geen heilige. Wanneer zij de geheele week op de fabriek heeft gewerkt, gaat ze Zondags dansen. Wat moet ze ook zoo'n geheelen dag alleen thuis doen Zondags verdien ik het meest, dan zit ik in het plantsoen „Dus in een danshuis hebben ze elkaar leeren kennen „Ja, mevrouw de baronesin den be ginne heb ik gezegd, dat ze niet moest gaan dansen, maar daarna dacht ik, dat ze toch iets van het leven moest genieten." „Waarom moest zij juist van het leven genieten," mompelde Arabella. „ik heb ook niets aan mijn leven." De oude man keek verwonderd op, en lachte dan herhaaldelijk, om het te doen voorkomen, alsof hij het als een scherts opnam. Dan ging hij voort „Toen mijne Marie mijnheer den baron leerde kennen, wist zij in het geheel niet, dat hij zulk een hoogen mijnheer was. In het danshuis gaf hij zich uit ik vraag mevrouw de barones om vergeving voor een kleermakers gezel. Die heeren zien er tegenwoordig zoo fijn uit, vooral in kleeding, dat men ze van een hoogen mijn heer bijna niet meer kan onderscheiden. En steeds heeft hy haar beloofd en bezworen, met haar te zullen trouwen. Toen hij ten laatste bemerkte, hoe het zou afloop en, liet hij r iets meer van zich hooren." „Hoe zijt go nu te weten gekomen, dat het mijn bi oer Was die „Heel toevallig, mevrouw de barones. Ik stond met min orgel op de Promenade; er kwamen een paar heeren aan en ik De schrijver redeneert daarin heel leuk de bezwaren uit den weg, die er bestaan tegen het in de vaart brengen van de motorboot van Kolhorn op Schagen. „Laat", zoo zegt hij, „het Bestuur der Scha ger Kogge Strijkmolens het peil van den Schagerkoggeboezem 10 cM. lager stellen en laat dan het Bestuur van den Schager polder het polderpeil 20 cM. verhoogen, dan is het verschil tusschen de beide waterstanden, dat onder gewone omstandigheden 30 cM. be draagt, weggevallen. Dan kan meteen het sluisje aan de Lange Snevert worden opge ruimd, de motorboot kan direct doorvaren, enz., enz." Mooi gezegd Het komt mij evenwel voor, dat geen der beide waterschapsbesturen bovenbedoeld zich zoo gemakkelijk zal laten vinden om aan den raad of het verlangen van den „inwoner van Kolhorn" gevolg te geven, en niet zonder reden waarlijk De vaststelling van een waterpeil in een boezem en in een polder is geen zaak van geringe beteekenis en allerminst zal men er toe overgaan, om daarin verandering te bren gen zonder uitgebreid en nauwlettend onder zoek naar de gevolgen, die zulk eene veran dering met zich bréngen zou. Immers in onmiddellijk verband met het waterpeil staan de geschiktheid van den bo dem voor houw- en weiland, de hoogteligging van allerlei waterkeeringen en van de duikers en goten in die waterkeeringen, ten dienste van waterafvoer of inlating van water, de hoogteligging van wegen en bruggen, de waterverversching in plaatsen, 'waar een rio- lenstelsel bestaat, de inrichting van sluizen en bemalingswerktuigen, de geschiktheid van de slooten voor vaarwater, en misschien nog wel andere min of meer belangrijke zaken. Gaan we nu even na, hoe thans de inrich ting is van het vaarwater tusschen Kolhorn en Schagendat toch is hier de groote zaak in kwestie. Het eene deel van die vaart is de Schager koggeboezem van Kolhorn langs Barsinger- horn, en het andere deel is de sloot van den Schager polder, die loopt langs de Lange Snevert en de Hoep tot in Schagen. De beide deelen zijn van elkander gescheiden door het sluisje aan de Lange Snevert, hij den mölen. Volgens reglement is bepaald, dat het (gewone) peil van den Schagerkoggeboezem gebracht wordt op 0.93 M. A. P. en het zomerpeil van het hoogere deel van den Schager polder op 1.40 M. A. P. Ter wille van den schrijver van het bewuste ingezonden stuk in de Schager Courant van 30 dezer, willen we het verschil in water stand tusschen Schagerkoggeboezem en Schager polder evenwel maar eens stellen op 30 c.M. onder de gewone omstandigheden. Wat zou er nu gebeuren, indien aan het verlangen van den „inwoner van Kolhorn" werd gevolg gegeven Onder gewone omstandigheden zou eene verlaging van het peil van den thans bestaanden Schagerkoggeboezem met 10 c.M. niet zoo heel slim zijn, wat de belangen van de aanliggende polders aangaat. Of de schippers er ook zoo over denken, dat zal nog de vraag zijn. Dit is althans zeker, dat, toen de motorboot haar proeftocht deed, liet boezemwater vrij hoog stond, en er is gezegd, dat toen reeds over sommige deelen van den boezem de waterstand niet zeer bevredigend bevonden werd. Er zou dus terdege gebag gerd moeten worden. Het sluisje aan de Lange Snevert zou opge ruimd moeten worden, en dat zou gaan, wanneer het peil van den Schager polder met even 20 c.M. werd verhoogd. Het polderpeil met 20 c.M. verhoogen Het zou mij niet verwonderen, als menig landeigenaar of landgebruiker in den Schager polder bij het lezen van het ingezonden stuk in de Schager Courant den onbekenden inwoner van Kolhorn zal hebben toegeroepen „wel, man waar zit het je En terecht, want het land in den Schager polder ligt zeer ongelijk. Er zijn stukken, die eene verhooging van het water peil met 20 c.M. wel konden hebben. Maar zou de schrijver vau het ingezonden stuk wel hebben gedacht aan de lage stukken land in den polder Twintig centimeters verhooging van polderwater is geen kleinig heid En dit is nu nog maar één van de vele zaken, die men in het oog moet houden, als dachtdie zullen wel wat in mijn muts werpentoen ik nauwkeuriger toekeek, was eeu van de twee de kleêrmakerskneckt, dat wil zeggen, de baron - vergeef mij en hij gaat mij voorbij al sof hij mij niet kent en hij werpt ook niemendal in mijn muts. Ik denk zoo in mijn domheid, dat het allebei kleêrmakers zijn en misschien, zoo denk ik, hebben ze geen werk, men kan niet weten. Maar toen zegt mij op eens de oude Webern dat is die man, mevrouw de barones, die altijd de Mei klokjes verkoopt dat is mijnheer Bel- gart. Die heeft mij ook gezegd, waar hij woont, en toen ben ik daar heengegaan en heb hem verzocht, toch iets voor Marie te doen en ook voor de kleine. Want, niet waar, mevrouw de barones, het is toch zijn kind. Hij heeft mjj toen gezegd, dat hij zien zou wat hij deed. Maar tot dus verre heeft hij niets gedaan en toen dacht ik hij is zoo verbazend rijk „Ja, dat is waar," mompelde Arabella met saamgeknepen lippen. „Nu, ziet ge, dus „De schande van uw kleindochter laat zich anders niet meer goedmaken „Ach, schande mevrouw de barones, dat is niet zoo erg, dat is bij ons soort men schen wat anders. Getrouwd had haar toch niemand, daarvoor zijn we te arm. Tegen woordig verlaDgen de mannen zooveel. De vrouw moet minstens zooveel meebrengen, dat ze haar uitzet en de meubeltjes kan betalen. Marie was met de kleine zeer blij, maar nu is l et kind zi< k en we megen al blij zijn als we brood voor ons zelf hebben, dus voor een dokter kuDnen we niet zorgen". „Wanneer do zaak zóó staat," zeide Arabella, terwijl ze haar portemonnaie voor er sprake is van verandering van peil. De schrijver spreekt daarbij ook nog maar van „onder gewone omstandigheden". Nu komen nog de buitengewone om standigheden. De Schagerkoggeboezem neemt, zooals bekend is, het water op van den polder Burghorn. het lage (de Neskaag) en het liooge deel van den Schagerpolder, den Kaag- polder, den Schringkaagpolder, den Hoog landspolder en den Slikvenpolder, met nog eenige kleinere poldertjes, die op een van deze genoemden afwateren. Over het grootste deel van het jaar wordt de boezem dus opgemalen hoven het gewone peil van 0.93 c. M. A. P. Vooral in het najaar en in het voorjaar, bij sterken regen of sneeuwsmelting, brengen de poldermolens met z'n allen een stapeltje water op dat gewone boezempeil van minstens 30 c. M., ook wel 40 c. M. Dat hoog opmalen houdt soms eenige dagen aaneen vol en dan staat het water van den boezem meermalen op de bleekjes en opgehoogde tuinen, die te Kolhorn gelegen zijn tusschen de boezemkade en den boezem zeiven, natuurlijk niet ten voordeele van de eigenaars dier gronden. Terloops zij hier opgemerkt, dat in eenzelfde sloot de diepstgelegen ruimte van b.v. 50 cM. niet zooveel waterberging aanbiedt, als de daarboven gelegen ruimte van 50 cM. hoe hooger in do sloot, hoe grooter wijdte. En daar het bij een boezem vooral aankomt op waterberging, is het, als zoodanig reeds, geene onverschillige zaak, hoe het gewone en hoog ste peil van een boezem gesteld wordt. Doch laat ons aannemen, dat' het boezem- peil met 10 cM. werd verlaagd, het zomerpeil van het hooge deel van den Schager polder met 20 cM. verhoogd en dus, hij gelijken waterstand (onder gewone omstandigheden) het sluisje aan de Lange Snevert werd. weg genomen. Dan was het hooge deel van den Schager polder hoezemland geworden, zooals thans de straks genoemde gronden onder Kolhorn zijn, en de slooten in dien Schager polder waren boezemslooten, met veranderlijk peil natuurlijk. Stel dat zulks onder gewone omstandig heden kon gaan, wat zou er nu gebeuren in die buitengewone omstandigheden, waarin de molens van de Neskaag, de Kaag, euz. moesten gaan uitmalen, in het najaar en het voorjaar Dan was de boezem vergroot met de gezamenlijke slooten van dien Schagerpolder en daardoor was de waterberging uitgebreid, maar die vergrooting zou niet zooveel bedragen, of de poldermolens, met hun zevenen, zouden ook den vergrooten boezem spoedig met 30 centimeters hebben verhoogd. Dat was dus voor den Schager polder eene peilsverliooging van 20 plus 30 is 50 c. M. minstens. Dan zouden heele streken van den Schager polder een gezicht opleveren, treuriger dan de tuintjes én bleekjes te Kolhorn bij hoog water, waarover herhaaldelijk geklaagd wordt. De ramp zou niet alleen verplaatst zijn van Kolhorn naar Schagen, maar zeer vergroot bovendien. En daarbij nog dit. Kolhorn ligt nabij het punt van uitwatering van den boezemhet stoomgemaal met de strijkmolens kunnen daar spoedig voorzien in waterbezwaarze zijn vlak hij. In tijden van ijsgang bij dooi is het in den boezem langs Barsingerhorn duidelijk waar te nemen, dat het water niet spoedig genoeg naar Kolhorn kan afstroo- men, zoodat de molens moeten staan voor peilgedurig weer. In hoeveel ongunstiger conditie zou dan het ondergeloopen hoezem land om Schagen niet verkeeren? En wat zou de Schager polder met zijne waterkeeringen wel moeten aanvangen bij eene verhooging van zijn waterstand, die tij delijk een halven meter of meer kon ver schillen met den tegenwoordigen Men stelle zich voor, om maar iets te noemen, dat de Lange Snevert bij de voorgestelde verhooging van den waterstand op sommige tijden onbe gaanbaar kon worden gemaakt door het boe zemwater Dit weinige, dat nog ruimschoots gelegen heid aanbiedt aan landeigenaren en plaatse lijke besturen om er een en ander aan toe te voegen of te verbeteren, heb ik gemeend ten beste te mogen geven, waar een inwoner van Kolhorn meent, dat verschillende menschen en zaken zouden gehaat zijn met eene verandering van waterpeil op de door hem aangegeven wijze. den dag haalde en den man eenig geld gaf, „dan kan ik u wel helpen. Geef aan mijn bediende uw adres op. Ik zal eens Dadenken hoe ik u verder zal kun nen helpen." „Dat moet maar weer vau mijn huis houdgeld af," zuchtte zij, nadat de oude man verdwenen was. Deze gedachte deed haar weer aan haar huishoudelijke plichten deuken en zoodoende ging ze naar de keuken, om daar haar orders te geven en zelf de handen uit de mouw te steken. Alles wat zij deed, ver richtte zij werktuigelijk. Het gesprek met Edgar en den orgel man soesde haar voortdurend door bat hoofd. Onwillekeurig vergeleek zij zich met het jonge meisje, dat haar broeder ten offer was gevallen. „Ten offer gevallen dacht zij, „dat is wat te grot uitgedrukt. Is zij dan zoo on gelukkig Zeker niet ongelukkiger dan ik. De scMnde gevoelt zij niet en het is er ook geene. Wat is eigenlijk schande en wat niet Dat hangt af van de opvattiDg daarover van do naaste omgeving. Slechts het beetje armoede drukt haar en hoe veel minder nog dan ons. Daarentegen heeft zij de vreugde moeder te z(jn wel de hoogste vreugde dio er voor een vrouw op aaide bestaat, tenminste volgens het beweren van zoo velen en volgens hetgeen daarover is ge schreven. Ik had den kerel niemendal moeien geven, mij niet door mijn gevoel moeten laten meêsleepen. Gevoel Het was alleen het verlangen om dien oude kwijt te raken." Dan kwamen haar gedachten weer op Edgar terug. Het was du tijd, een besluit te nemen en dat energiek door te voeren. Ik doe dat zelfs op gevaar af van het mis noegen opgewekt te hebben van den mole naar aan de Lange Snevert, wien'alvast een pensioen was toegedacht. chuitetxin Leoi* Jz. Gem. WEERINGEN. Ingeschreven van 1 tot 31 Mei 1901 GeborenAnna, d. v. Jan Bakker en Antje Koorn. Jacob Willem, z. v. Arie Dijkshoorn en Trijntje Verver. Pieter, z. v. Hendrikus Doesburg en Geertje Omis. Simon, z. v. Jan Smit en Adriaantje de Haan. Simon, z. v. Wouter Hegeman en Pietertje Zomerdijk. Geertje, d. v. Jan Koster en Geertje de Haan. Pieter Cornelis, z. v. Cornelis Lont en Trijntje Verfaille. Jan, z. v. Jan Rotgans en Trijntje Bakker. Jan, z. v. Marten Kat en Neeltje Scheltus. Paulus, z. v. Nanning Jan Poel en Gerritje Kaan. Maartje, d. v. Dirk Lont en Teetje Ruiter. Ondertrouwd D. Veenstra en G. Andringa. C. Bakker en T. Rotgans. O. Slikker en A. Lont. K. F. van Hert en G. de Vries. S. Mos- tert en A. Snooij. J. Jongkind en A. E. v. d. Wint. GehuwdA. M. Bakker en T. Bekendam. N. Mostert en T. Mulder. K. Lont en M. Rot gans. P. Everts en N. Lont. A. Wiegman en J. de Vries. C. Bakker en T. Rotgans. D. Veenstra en G. Andringa. OverledenTennis Cornelis Kooij, oud 10 mud., z. v. Jan Kooij en Aatje Bakker. Anna Bakker, oud 7 dagen, d. v. Jan Bakker en Antje Koorn. Jan Wighout, oud 45 jr., echtg. van Reinoutje ten Bokkel. Geertje Rotgans, oud 37 jr., echtg. van Arie Mostert. Maartje Bakker, oud 72 jr., echtg. van Cornelis Mos tert. Jan Boudewijn Berkemeier, oud 37 jr., echtg. van Trijntje Kaan. Gem. CALLANTSOOG. Ingeschreven van 1 31 Mei 1901. GeborenJacob, z. v. Gerrit Baken Jbz. en Neeltje Doevendans. Trijntje, d. v. Jan Biersteker 'en Neeltje Bosman. Ondertrouwd Hendrik Zeeman, jm., arbei der, 24 jr., te Callantsoog, ,en Trijntje Doorn, jd., zonder beroep, 25 jr., te Zijpe. GetrouwdArie Kooij, jm., arbeider, 26 jr.. te Anna Paulowna, en Trijntje Stins, jd., zonder beroep, 24 jr., te Callantsoog. Corne lis Wei, jm., arbeider, 24 jr., te Callantsoog, en Johanna Bakker, jd., zonder beroep, 21 jr., te Zijpe. Pieter Boontjes, weduwn. van Maartje Kooinen, landman, 46 jr., te Callants oog, en Maartje van der Oord, wed. van Fulps Nobel, kasteleines, 51 jr., te Zijpe. Pieter Paarlberg, jm., landman, 24 jr., te Schagen, en Antje Boontjes, jd., zonder beroep, 22 jr., te Callantsoog. OverledenArie Sleutel, oud 21 jr., z. v. Pieter Sleutel en van wijlen Maartje Zander. Gem. OUDE NIEDORP. Ingeschreven van 1 tot 31 Mei 1901. Geboren14 Mei. Geertrnida Anna, d. v. Cornelis Lengers en van Wilhelmina Tak. 15 dito. Elisabeth, d. v. Jan Wennips en van Maartje Sneekes. 19 dito. Ariaantje, d. v. Arien Strijbis en van Niesje Balk. 28 dito. Cornelis, z. v. Cornelis Veldman en van Guurtje Houtman. Ondertrouwd20 Mei. Willem Hink en Cornelia Pater. Gehuwd: 9 Mei. Johan Baars en Trijntje Liefhebber. Overleden13 Mei. Cornelis Tamis, z. v. Jan Tamis en van Guurtje Schilder, 14 wekeu. 21 dito. Anna de Jong, d. v. Jacob de Jong cn van Marijtje Noordstrand, 15 weken. 30 dito. Cornelis Veldman, z. v. Cornelis Veld man en van Guurtje Houtman, 2 dagen. Gem. BROEK OP LANGEND IJK. Ingeschreven van 1 tot 31 Mei 1901. BevallenKle. Glas-Hart, d. De. Smit-de Groot, d. Je. Schoon-Tromp, d. Tr. Kos-Hoog- land, z. Gehuwd Dirk Slot, weduwn. v. El. Appél boom, 57 jr. en Johanna Hart te Alkmaar, 39 jr. Pieter Hollenberg, 31 jr. en Betje de Ruiter, 26 j'r. Hendrik Pasterkamp, 26 jr. en Me. Slot, 24 jr. Nicolaas Hoogschagen, 25 jr. en Antje Hillen, 20 jr. Dirk Ootjers te Schermerhom, 29 jr. en Maria Butter, 19 jr. Overleden Geene. Levenloos aangegeven een kind van het mannelijk geslacht van S. Maakal en E. Hoogland. „Niets half", overlegde zij verder. „Kon ik maar mijn neiging met geweld onder drukken en mijne gedachten op andere diagen bepalen maar hoe zal dat moge lijk zijn En zoo blijft mij slechts over onafgebroken te denkeu over het doel dat ik wensch te bereikenalle hinderpalen moet ik vernietigen slechts mijn eigen geluk voor oogen houden. Dan moet ik mijzelf nauwkeurig den weg afbakenen, dien ik zal gaan. Ik sta niet alleen, ik heb bondgenooten, mijne familie en de machtigste, dat is de gravin zelf. Waarlijk,' ik sta sterk genoeg, ik zou een dwaas zijn als ik nu reeds het bijltje erbij neêrlegie. 's Middags kleedde zij zich aan en reed met de electrische tram naar het villa- kwartier, om mevrouw de gravin Feldern een bezoek te brengen. De vrees van Edgar daar to zu'len aantreffen, hield haar daarvan niet terug. Hot woord „het is mij pijnlijk," kend3 haar onverschrokken natuur niet. Bovendien, Edgar had wel zijn kamer thuis, maar hij hield toch gewoonlijk verblijf in een kleine wcniDg in de stad, in de nabij heid van de universiteit. Arabella werd door de gravin met vreugde ontvangen. Zij werd zonder twijlel verwacht. De gravin was, ondanks haar leeftijd van bijna vijftig jaar, nog steeds een imposante figuur. Op haar gelaat zocht men tever geefs eenig spoor van vroegere schoon heid. Haar sefcerpe, harde bekken werden door sterk uitspringende jukbeenderen juist niet milder, integendeel. In t gensteliing uiet haar gelaat, toonde haar figuur eou zekere gezetheid. Hare armen waren vau klas-ieke schoonheid, en zij hield ervan, om deze in gezelschappoa en zelfs thuis

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1901 | | pagina 5