Zondag 30 Juni 1901.
45ste Jaargang No. 3040.
TWEEDE BLAD.
De Thee-avondjes
bij M. A. G. MIS.
FEUILLETON.
Binnenlaodseb. Nieuws.
NGEZÖNDEN.
SCHAGË
COURANT
Schagert, 27 Juni 1901.
Taat. Nus is filosofisch. Hij vindt woor
den van troost in het groote verlies.
Wat de volgende vier jaren zullen
geven. Afbreken gemakkelijker clan
doen. Staalman hofnar. Een
artikeltje in zijn blad. Men-
schelijke dwaasheid. Roosje reci
teert een vers van den School-
meester- Pieter Jelles. P. C.
Van Houten af. Leider
en lijder en nog eens
leider. Voor of tegen
het geloof en om
de baantjes. De
toekomst. De
Schag er
kermis en
de politie
ke ker
mis.
Wie kan ,'t zeggenBedriegen mijn
politieke oogen mij niet, dan zie ik in de
volgende vier jaren eene versterking van de
liberale partij. Eene oppositie-partij is in het
land bijna altijd de meest geziene, omdat nn
eenmaal van bestrijden meer uiterlijk gewicht
schijnt af te stralen dan van doen. De liberale
partij zal zich oefenen en, door deze ervaring
geleerd, innerlijke veeten op zij zetten en zich
weder vast aanéénsluiten. Na vier jaren zal
haar de overwinning kunnen zijn.
Taat zag dit nog zoo zeker niet in.
Zéker is 't ook niet, vervolgde ik, maar
het is waarschijnlijk. Vooral ook daarom, wijl
de clericale partijen van de regeering niet
veel zullen terecht brengen. Afbreken is zoo
gemakkelijk geweest, maar nu zullen zij zelf
moeten doen. Laten we eens zien, wat ze
daarvan klaarspelen.
Er is onder hen te veel verschil van
opvatting, merkte Taat op.
Precies, dat is het juist. Laten we eens
zien, hoe de vijf verschillende groepen 't naast I
elkaar tot werken brengen.
Nu heeft Staalman kans om minister te
worden, beweerde Poosje.
Wanneer er nog een hofnar was, mijn
kind, en de partijen naar hare sterkte hadden
hem aan te wijzen, dan was Staalman zéker
van het baantje.
Ik geloof, dat zijne herkiezing hem ge
ducht heeft aangepakt, zei Taat. Hij was door
't dolle heen, hoor ik.
Hebt u zijn artikeltje over zijne ver
kiezing gelezen vroeg Poosje.
Neen, zei Taat, ik zie dat Staalmansche
blaadje nooit.
O, 'tis een document van menschelijke
ijdelheid, zei ik. Staalman heeft half Den
Helder in razernij van geestdrift gezien. Hij
had gedacht, dat er kiezers dood voor zijne
voeten zouden neervallen, dood van blijdschap
omdat hij weer vier jaren Kamerlid is. Neen,
lees dat blad eens, en bewaar het, zooals ik
het doe.
En aan zulke menschen is nu het lot
des lands toevertrouwd, zuchtte Taat.
Afwachten, vriend, vermaande ik, af
wachten.
Dit versje van den Schoolmeester heb ik
voor Staalman afgeschreven, deelde Poosje
mee, en zij citeerdeAan het kamerlid
Staalman. „Staaltje van ijdelheid"
land nog geen 1900 stemmen bij me-kaar ge
kregen. De Van Houtensche partij staat zoo
zwakjes, dat ze geen partij meer is. Onze
Samuel, de maker van de menschelijk vol
maakte kieswet, is staatsman af. Als iemand
weinig plezier van zijn maaksel beleefd heeft,
is hij het. In plaats van leider, is hij lijder ge
worden.
Leider zei Roosje, die haar Duitsch vrij
wel verstaat.
En jouw kansen op 't burgemeesterschap
zijn er niet beter op geworden, mijn beste
Taat, zei ik.
Och, in een liberale gemeente zal ook een
christelijke regeering toch wel een liberalen
burgemeester benoemen, troostte Taat zich.
De Liberalen hebben tenminste altijd christe
lijke bestuurders gegeven aan christelijke ge
meenten.
Maar de Schaepmanniaansche en Kuy-
periaansche partijen hebben toch altijd gezegd,
dat er te veel baantjes aan de Liberalen gingen,
merkte Roosje op.
Och jawel, maar ze hebben ook gezegd,
dat de Liberalen anti-kerkscli zijn, hoewel
nooit en nergens de Liberalen de kerk hebben
benadeeld. Hieruit is de onzalige leus: „Voor
of tegen het geloof" geboren.
Dus de leus „om de baantjes" kon even
goed gelden vroeg Poosje.
Evengoed als: Voor of tegen het geloof!
zeker. Ze zijn beide even dwaas. Haar je
moet maar niet bang wezen, Taat, een liberale
burgemeester zal toch wel ergens plaats kunnen
krijgen. We moeten nu toch niet gaan denken
wat zoo hier en daar al gezegd is, dat we
nu een zeer vroom land zullen worden, waar alle
café's en plaatsen van vermaak gesloten wor-
meenteraad, door B. en W. bepaald op 3 en
15 Juli a.s.,worden in het stembureau benoemde
nevens den Voorzitter de heeren W. Govers
en C. Groot, en als vierde lid de heer C. Bij-
post, met de overige leden als plaatsver
vangers.
In verband met het verlof van twee maan
den, verleend aan mej. Schaafsma, tot herstel
van gezondheid, vraagt de heer De Jongh,
hoe het onderwijs aan de school te Waarland
nu is geregeld.
De Voorzitter antwoordt, dat het hoofd der
school, de heer Plaatsman, het onderwijs
gedurende het verlof geheel voor zijne reke
ning heeft genomen, terwijl het onderwijs in
de nuttige handwerken gegeven wordt door
mej. Plaatsman. In bijzonderheden is hem de
regeling echter niet bekend.
De heer De Jongh zou gaarne bekend zijn
met de regeling door den heer Plaatsman ge
maakt wanneer toch de gemeente zich voor
neemt, voor het meerdere werk, door den heer
P. te verrichten, eene belooning te geven,
heeft de Raad er recht op, te weten, op
welke wijze de zaak geregeld is.
De Voorzitter zegt een onderzoek naar
deze aangelegenheid toe.
Tot leden der Commissie voor het onder
zoek der rekening van 1900 worden benoemd
do heeren W. Keesom en C. Groot.
Door den heer J. Schoorl wordt in zijne
kwaliteit van rendant-armenvoogd de rekening
overgelegd van de alg. armen over 1900.
De rekening wordt nagezien, met de be
scheiden vergeleken en goedgekeurd in ont
vangst op f2290.653, in uitgaaf op f2024.373,
derhalve met een batig saldo van f 266.28.
Hierna wordt aan de orde gesteld het be
den, waar 's Zondags iedereen zijn uren methandelen van eene verordening op den Hoof-
bÜ
Taat was bij me, ge weet wel, Taat, de
candidaat-burgemeester, en zoo sip zat de
goeie man te kijken, dat Poosje hem na
drukkelijk vroeg, of de thee wel goed was.
Uitstekend, juffrouw, zei Taat. Maar ik
ben zorgelijk gestemd.
Waarom? vroeg ik.
Wel, zei hij, we zitten hier den uitslag
van de herstemmingen af te wachten, betrek
kelijk veilig, omdat we hier wel weten, dat
onze candidaat er komt, maar ik ben alles
behalve gerust over den uitslag in 't verdere
land. We zullen nog meer verliezen dan we
al verloren hebben.
Daar is kans op, zei ik.
Maar m'n hemel, meneer Nus, barstte hij
uit, hoe kunt u daar zoo kalm onderblijven!
Vindt U het feit, dat de liberale partij ge
ducht geslagen is, niet erg genoeg om er ge
heel ontdaan van te zijn
M'n beste Taat, zei ik, rustig. De liberale
partij is geslagen, geducht geslagen, dat is
waar. We krijgen een clericale overheersching,
erger nog dan in '87, toen althans de Eerste
Kamer liberaal bleef. Maar ik zie volstrekt
geen reden om nu bij de pakken neer te zit
ten. Ik weet zelfs niet, of de harde les, die de
liberale partij thans gekregen heeft, haar niet
ten zegen zal wezen. Zij had een les noodig,
vrindlief. Wat al te veel was zij zich bewust
van haar groote kracht, van hare vermogens,
van haaj invloed. Zij was wat over 't paard
getild. Eén sterke vrijzinnige partij heeft er
niet meer bestaan sinds de verkiezingen van
'93. Het zou wel gaan, dacht men, en er be
gonnen zich groepjes af te scheiden, er werd
onderling getwist, men deed precies of er
geen tegenpartij was, en of alles vanzelf
„recht zou kom". In 1897 hebben wij per
geluk, bij de herstemmingen, nog zoowat de
meerderheid opgehaald, nu was de nederlaag
te voorzien. En nu die er is, treur ik er niet
zoo erg om.
U vindt het een aderlating
-—Ja, zóó iets. Een heilzame les.
En wat denkt U dat er nu zal gebeuren
vroeg Taat.
Zoo hopen deze paardevijgen,
Die enzoovoorts,
Hun afkomst onbeschaamd verzwijgen
En zweren dat ze uit zwemmen gaan,
Door al dat gaad'loos bluffen slaan
Tot hooger glorie nog te stijgen,
Een eeretitel te verkrijgen
En recht xnen 's Landheers bruiloft aan,
Als app'len op 't dessert te gaan.
En ook
Zoo waant zich vaak 't bezopen veulen
Der ezelin een jeugdig paard,
En, zoo het de ooren en den staart
Slechts weg kan steken of verheulen,
Den hoogen prijs van 't strijdros waard.
Ja wel, Staalman gelooft zich een
tweeden Kuyper, zei Taat.
Minstens, merkte ik op. En voorloopig,
nu zijn partij de baas is, zullen we van hem
hooren, wacht maar. Nu gaat hij wetten
voorstellen.
Let op, hij wordt minister, profeteerde
Roosje.
Nu, 't kan best wezen dat ze bij gebrek
aan portefeuilledragers, hem mee laten doen.
Hij zou 't wel waarnemen. En dat hij 't
graag wou, wees daar zeker van, zei Taat.
Laten we nu eens over een meer redelijk
onderwerp spreken, verzocht ik. Onze vrind
Pieter Jelles is er uit, hè Ik heb hem een
kaartje gestuurd met p. c. er op, maar hij
heeft me omgaand geantwoord, dat hij geen
condolatie noodig had, want dat Van der
Zwaag, die tweemalen gekozen wordt, één
plaats voor hem vrij zal maken.
't Heeft mij gespeten, dat Troelstra er
uit ging verklaarde Taat.
Mij ook. Maar er waren er, van wie 't
mij evenzeer speet. Veegens bijvoorbeeld, en
Heldt. Voor één van beiden maakt Borgesius
nog wel een plaatsje vrij. Och, de lui van betee-
kenis komen er bij de nieuwe stemmingen
wel weer in. Alleen Van Gilse schijnt te heb
ben afgedaan. v
En Sam van Houten, zei Roosje.
Samuel van Houten heeft in 't geheele
er
zei
rusten en bidden moet slijten op straffe
de wet te bepalen. Zóó erg is 't nu niet.
Dan ging onze Schager kermis
ook aan, de vroolijkste aller kei-missen,
Roosje.
Hebt u braaf kermis gehouden vroeg
Taat.
Warempel, meneer Taat. Ik was zóó
beu geworden van al die politiek, dat ik me
eens heerlijk op de Markt en op de Laan ben
gaan vermaken. Ik ben in den stoomdraai-
molen geweest en heb me alle politiek uit
gedraaid.
Gelukkig kind, oreerde ik. Wie op een
kermisterrein afleiding vinden kan voor de
zware gedachten der politiek, is wel te benijden.
Wij ouderen, menschen die aan staatkunde
doen, wij zouden er geen kans toe zien. Wij
zitten in den politieken reuzendraaimolen en
wij draaien alweer voor vier jaar. Kuyper
speelt het orgel, Schaepman zet het paard
aan, Lohman haalt de centen op en Staalman
slaat op de bekkens om 't spectakel heel groot
te maken.
Vergadering van den Raad
der gemeente HARINGCARSPEL, gehouden
op Dinsdag 25 Juni 1901.
Tegenwoordig alle leden.
De Voorzitter opent de vergadering en
verzoekt den Secretaris, de notulen te lezen
van de vorige vergadering, die onveranderd
worden vastgesteld.
Medegedeeld wordt, dat bij de jongste T)I) vrm t r,
verificatie der kas van den Gemeente-ont-j zeggen ai.ijn, dat keizers
vanger, aanwezig is bevonden eene som van en Koningen gelukkige menschen moeten
delijken Omslag. Overeenkomstig het daarvan
opgemaakte concept, 't welk eene progressie
inhoudt, voorzoover de wet die toestaat,
wordt de verordening op de heffing, alsmede
die op de invordering, vastgesteld. Als onbe
last, wordt van ieder inkomen vrijgesteld
f 300.terwijl voor ieder kind beneden de
zestien jaren wordt afgetrokken f 25.
De gebruikelijke rondvraag niets opleve
rende, sluiting der vergadering.
Uit het kiesdistrict OUD-
BEIERLAND.
Terwijl de vrouw aan het wic=gotouw
trekt, komt de Verkiezingsagent haastig
binnen.
Waar is je man
In het land, aan het werk!
Hij gaat toch zeker stemmen
Dat geloof ik niet, want hij heeft zijn
kaart niet medegenomen
Breng hem dan dadelijk en zeg dat
hij bepaald Vos moet stemmen
Ik kan niet weg van dat schreeu
wend jong.
O Daar zal ik wel zoolang op passen.
Terwijl de vrouw de kaart naar het
land brengt, schudt de verkiezingsagent
aan de wieg, onder het zingen van „trek
maar aan het touw'je en de wieg zal
gaan
voor het lidmaatschap van den Gemeente
raad. Da lijst had reeds dagen in de
buurt gecirculeerd en een meer dan
voldoend aantal handteekeningen beves
tigde de candidatuur. Vergenoegd over
het verkregen goede resultaat, werd de
lijst gedeponeerd in den zak van den
hoofdonderteekenaar. Diens vrouw echter,
waarschijnlijk minder ingenomen met
's mans candidaatschap, had Maandagnacht
ter sluiks het corpus delicti uit den zak
gebaald en verbrand.
M. de Red.
Beleefd verzoek ik U het navolgende
in Uw courant te wilen opnemen.
In het belang van toekomstige
miliciens, herinneren wij er aan,
dat zij, die wenschen deel te nemen
aan het voorbereidend militair
onderricht, zich daartoe vóór 1 Juli
moeten aanmelden te Den Helder bij
den Heer Commandeerenden Officier
der Infanterie (fort Erfprins), of bij dien
der Artillerie (kazerne Lange3traat)
terwijl zij, die in eene gemeente buiten
Den Helder wonen, zich vóór 1 Juli moe
ten aanmelden bij den Heer Burgemeester
hunner gemeente (Raadhuis).
Ook brengen wij in herinnering, dat
do onlangs door de Tweede Kamer aan
genomen Legerwetten eene bepaling
bevatten, waarbij aan hen, die vóór
hunne inlijving bij de militie een zeke
ren graad van geoefendheid in militaire
execitiën hebben verkregen, voor korter
verblijf onder de wapens als milicien
kunnen worden aangewezen. Het voor
bereidend militair onderricht nu stelt
iedereen kosteloos in de gelegenheid om
dien graad van geoefendheid te behalen.
Voordeelig, ja noodig is het, dat men
het onderricht twee winters vóór de
inlijving bij de militie bijwoont.
bij voorbaat dankend voor de plaat
sing, M. de Red., heb ik de eer te zijn,
Uw dw.,
v. cl. W.
's-Gravenhage, 26 Juni 1901.
Uit den volksmond in
NOVELLE
van
MAX HIRSCHFELD.
13. o-o-o
Weder begon Edith te weenen, toen Ed-
gar opnieuw op eene beslissing aandrong, j
Édgar wendde zich vertwijfeld af, en dacht
er over na wat hem te doen stond. Het
plan opgeven Dat wilde zooveel zeggen
als de schoonste hoop zijns levens begraven.
„Volgens de ingeving van haar hart",
dacht hij, „is zij er zeer na aan toe, mijn
wensch te vervullen, maar de angst, de
besluiteloosheid, rukken haar wil heen en
weer als een schip zonder roer. Wellicht
kom ik tot mijn doel, wanneer ik haar
beveel
Plotseling knielde hij voor haar neer en
keek haar in de oogen.
„Zie mij aan, Edith; ge zult doen, wat ik
je opdraag."
Edith knikte werktuigelijk.
„Morgen vroeg, om vijf uur, zal in het
volksplantsoen een rijtuig staan. Ik hoop
tenminste, dat ik een koetsier zal kunnen
vinden. Wanneer ge evenwel geen rijtuig
ziet, wacht ik je in het gele paviljoen. Dat
is immers niet gesloten
„De sleutel ligt altijd onder de trap."
neemt mede, wat je het meest noo
dig hebt voor een korte reis, en je tracht
ongezien en onopgemerkt bij mjj te komen.
Kan ik daar nu bepaald op rekenen Kan
ik je verwachten
„Ik wil alles doen, wat ge wenscht1',
fluisterde Edith, haar armen om zijn hals
slaande.
Na een innig afscheid, gingen ze van
elkaar heen. Edith snelde naar' de dans-
plaats, waar de dames, daar er juist een
pauze was, op en neer liepen. Edgar ging
naar een kiosk toe, die als buffet was
ingericht. Voor de kiosk stonden banken,
waarop de heeren zaten die niet dansten.
HOOFDSTUK X.
Op een der banken voor de kiosk zaten twee
heeren, de eerste was graaf Von Schnee-
berg, die zich op zijn reizen een beetje
kennis had weten te verschaffen en die
onder zijn kameraden, voor 't meerendeel
domme sportliefhebbers, voor een waar genie
werl gehouden. Die naast hem zat, was
baron Von Weber en ook deze was van die
overtuiging doordrongen.
„Op het welzijn der dame3 1" zeide bij,
terwijl hij zijn champagnekelk tegen die
van den graaf aanstootte.
„Dan doe ik je geen bescheid, baron!"
„Dus je bent een vijand van de vrouwen?"
„DAt wil ik nu ju'st niet zeggen, maar
ik heb wat de menschen noemen rheuma-
thiek en dus hoor ik in geen damesgezel
schap thuis, want dat vordert een lenigen
rug. En mij me r dan voor anderen inspannen
voor die vrouwelijke wezens neen, dank-
je. Tegenwoordig willen die bekoorlijke
schepseltjes als halve godinnetjes behandeld
worden. Maar het ergste bljjft het bukken.
De eene laat haar waaier vallen, de andere
haar zakdoek, enz. enz. Dan moet ge toe
springen, buigen, bukken dat is allemaal
f 337.7i. Voor kennisgeving aangenomen.
De Voorz. deelt mede, eene uitnoodiging te
hebben ontvangen van den heer C. Kroon
te Noordscharwoude, tot eene bijeenkomst op
Maandag 24 dezer ten raadhuize aldaar, ten-
einde over de verbiudingsspoorlijn eene defi-
I nitieve beslissing te nemen. Op die bijeen
komst zouden tegenwoordig zijn de heer Jhr.
Mr. W. F. van de Wijck, chef van den algem.
dienst der Holl. IJzeren Spoorwegmaatschap
pij, terwijl met het oog op inlichtingen, die
verlangd mochten worden omtrent andere plan
nen, de heer O. Bosman van Alkmaar mede aan
wezig zou zijn. Wijl andere bezigheden den
Voorzitter beletten die Vergadering bij te
wonen, heeft hij voor dien tijd den heer Kroon
medegedeeld, dat de Raad zijn woord gestand
doet, wat betreft het verleenen der rentega
rantie, doch zeer waarschijnlijk ongenegen zal
zijn, het toegezegde bedrag te verhoogen.
Eveneens voor kennisgeving aangenomen.
Voor de stemming en herstemming ter
verkiezing van twee leden voor den ge-
niets voor mij."
„Dat is interessant. Maar wanneer je nu
zulk eene opvatting hebt, waarom bèn je
dan op elk partijtje, bij elke soiree, op elk
bal
„Dat zal ik je zegen, baron. Het is een
dwaasheid, maar jij bent immers
al reeds vele malen aan zee geweest.
Het ruischen van de zee 1 men gaat
aan het strand zitten en luistert
steeds datzelfde geluid, diezelfde bekoring,
't Is zoo'n soort van wiegelied voor groote
kinderen, dat je zoo brengt tusschen wuken
en droomen. Dat echter is meer voor bak-
vischjes ot jongelui ik ben dat al lang
zat. Het ruischen van de zee maakt op
mij geen indruk meer. Maar zoo op een
bal in den achtergrond zitten, bij die
gedempte muziek het geruisch van die
stemmen dat klinken der glazen
het lachen der dames dat alles brengt
mij in een stemming, a's het ruischen van
de zeo doet bij zoovele anderen."
„Je spreekt a's een dichter, graaf."
„Ja juist, zoo midden in dit mensrhen-
gewoel ben ik ook eigenlijk een dichter.
Wel wat platonisch. Ik bevind mij nog
in het stadium der ontwikkeling, dat
vele adellijke collega's reeds achter zich
hebben, 't Is geen louter toeval, dat zoo
velen onzer standgenooten schrijver worden.
De hooge en krachtige golven van den bur
gerstand spoelen steeds grooter stukken at
van het eiland der hooggeborenen. Dat
kan men ook vandaag hier bemerken. Van
jaar tot jaar neemt het burgerelement ook
op dit feest toe."
„Dat is volkomen waar, graaf Sclmee-
berg", liet zich nu een stem hooren van
de bank achter hen. Zij behoorde aan een
zijn. „Dat on^is nie vj'aar", zei Fré de
snuiver. „Zie, do Keizer van Oosten
rijk heeft het treurigst9 loven da ge kent
deuken
Waarom vroeg
iiern, hiel
verwonderd, zijn via... „Omdat die Kei
zer miestal zitte Weenoo."
Terwijl de gemeente in en
om de kerk was, teneinde mede te vie
ren het 25-jarig priesterfeest van Nu-
land's herder, ontstond te NULAND
brand (half twaalf des middags), waarbij
een 27-jarige vrouw en twee kinderen
van 5 en 3 jaar omkwamen. Terwijl
men aan 't blusschen was, dacht men er
niet aan, dat er menschen in de bran
dende woning waren.
In BREDA zou iö eender
districten een candidaat gesteld worden
assessor, die met meer andere heerom
verhit van het dansen, naar het buffet
was gesneld om een verkoelenden drank te
gebruiken. Onder die nieuw-aan gekomen en
bevond zich ook George von Belgart en
weinige oogenbükken later verscheen mede
Edgar, eenigszins ter zijde van de luid-
pratende groep plaats nemend.
„Dat is waar," zeide de assessor, een
zekere mijnheer Von Grabow, „maar het is
heel duidelijk, hoe die burgerluidjes de
zege bevechten. De eerepalm daarvan komt
hun dames toe. Tegen schoonheid kunnen
wij ons onmogelijk harnassen, integendeel,
die schoone sterren begroeten wij met
vreugde".
Graaf' Sclineeberg knikte den spreker toe,
terwijl baron Von Weber mompelde
„Ho-ho, ook bij'ons adellijken zijn er schoon
heden genoeg."
Do heeren zagen elkaar lachend aan,
daar de vrouwelijke bloedverwanten van
den baron juist tot diegenen behoorden, die
al heel weinig aanspraak op den prijs dei-
schoonheid konden doen gelden.
„Ik wilde, dat het waar was", zoide
Schneeberg, „ik moet evenwel den assessor
gelijk goven, ja, nog meer, ik beweer zelfs,
dat op 't gebied van schoonheid de hoogere
stonden misdeeld zijn maar enkele schoon
heden vindt ge onder onze dames, bij de
lagere standen daarentegen velen."
Daartegen verhief zich een levendig pro
test, dat evenwel spottend en plagend werd
gevoerd, daar men het overdrijven van den
graaf wel kende, en wel wist dat bij het
zelt óók niet zoo ernstig meende.
„Jelui kunt je dagelijks van de waar
heid mijner bewering overtuigen. Ga eens
naar de opera, wanneer die goed bezocht
M. de Red. 1
Beleefd verzoek ik U plaatsing voor
onderstaande regelen in uw blad.
V/oensdag j.1. per rijtuig de waterma
chine passeerende, had ik het twijfelachtig
geluk, dat zij juist in werking zou worden
gebracht, wat vergezeld gaat van zulk
een oorverdoovend geraas, dat elk dan
voorbijgaand paard er schrikachtig en
daardoor gevaarlijk voor voerman of be
rijder, door wordt.
Dit geraas of lawaai wordt veroorzaakt
door stoom, welke door eene buis aan de
noordzjjde van het machinegebouw ont
snapt. Als het nu een te groot bezwaar
is, die stoomuitlatiiig telken male te doen
ophouden, wanneer zulks door geleiders
van vee of paarden mocht worden ver
zocht (art. 99 der Polltie-verordeDiDg),"Ou
hef dan riet mogelijk zijn, die buisnaar
de oostzijde van 't gebouw te leiden
Ik geloot, dat 't kwaad dan nagenoeg
opgeheven zou zijn.
lik.
Wioringerwaard, 27 Juni 1901.
is, en kijk dan het publiek eens rond. In
de loges en in het parket virdt ge maar
enkele schoonheden, als oasen in de woestijn,
maar hoe hooger ge komt, des te aange
namer wordt je oog getroffen, en wanneer
je een schoonheid éérste klasse vinden wilt
zult ge haar slechts vinden in den engelenbak'.
„Juist die laatste bewering wil ik be
strijden", viel Grabow in, „men zal op de
galerij vele aardige gezichtjes vinden,
maar geen enkele echte schoonheid. Deze
treft men eerder aan onder den gezeten
burgerstand. Men hoeft daar hulpmiddelen,
die den ondersten lagen geheel ontbreken."
„Ik wed," lachte een ander, „dat je nu
denkt aan onze eerste balschoonheid, mejuf
frouw Edith Frendlin."
Eecige heeren protesteerden en noemden
namen van dames, aan wie zij de voorkeur
zouden geven.
„De oogen alken zijn slechte beoordee
laars van schoonheid,-' riep graaf Schneeberg.
„Een jonge schoone, commo il lautmoet alle
zinnen streelen. Haar stem moet aangermam
je gehoor aandoen het parfum,'dat ze
gebruikt, moetje reukzenuwen streoier.
„Dan blijft do smaak en 't gevoel no
over," vervolgde er een, toen dc graaf aar
„Ja,
zeide voort te gaan.
eenig middel
zich
gen,
zcido deze, „dan kan de kus als
te baat worden genomen."
Gedurende dat gesprek hadden allo hecven
zich om de praters gegroepeerd en
't een en ander uit het buffet laten bren
dat zo ijverig naar binnen werkten, 't Ijve
rigst wel George von Belgart, die 't eene
glas na het andere naar binnen spoelde.
„De onaantastbaarheid van uwe theorie
voorop gezet, graaf Schneeberg," verklaar ie
hij, „proclameer ik Edith Frendlin als