Brieven uil fle Maasstad. Voor aartappelverliouwers. Een Sfipatbie-Bidiel. Zondag 15 September 1901 45ste Jaargang No. 3662. TWEEDE BLAD^ FEUILLETON, 18. In September van bet jaar 1898 werd door mii een ingezonden stuk in verschillende cou ranten geplaatst, waarin ik beweerde, dat iedere aardappelverbouwer zijn oogst waar schijnlijk belangrijk zou kunnen vergrooten door bet pootgoed te kiezen van de beste stoelen. Dit was de aanleiding, dat door de Veree- niging tot Ontwikkeling van den Landbouw in Hollands Noorderkwartier werd besloten, in die richting een proef te nemen, en dat mij de taak te beurt viel bet plan voor zulk eene proef te ontwerpen en de uitvoering dei proef onder mijn toezicht te doen uitvoeren. In 1899 werd door den beer Jn. Hartog Jbz. te Hoogwoud zulk eene proef begonnen met Zeeuwsche blauwen, in eigen bedrijf ge teeld, en in 1900 door den beer W. Singer Jjz. te Andijk met Duitsche muizen. De uitkomsten, die deze proeven tot nog toe hebben opgeleverd, schijnen mij belangrijk genoeg om er de algemeene aandacht op te vestigen. Bij den beer Singer waren dit jaar de po ters van beste stoelen afkomstig, uitgepoot in de onevene regels, en de poters van slechte stoelen afkomstig, in de e v e n e regels, zoodat telkens op een regel poters van beste afkomst een regel van slechte afkomst volgde. De groote opbrengstverscbil- len, die tusscbcn de regels van slechte en van beste afkomst werden waargenomen, kunnen dus niet een gevolg zijn van ver schillen in de vruchtbaarheid van den grond en moeten een gevolg zijn van het verschil in afkomst. De stoelen zijn alle afzonderlijk nauwkeurig gewogen en de uitkomst was, dat de on evene regels, slechts op één uitzondering na, telkens hooger en dikwijls veel hooger opbrengst gaven, dan de e v e n e regels. Er waren in het geheel 8 bedden, waarvan bed 1, 2, 5 en 6 ieder bevatten 11 regels van 23 stoelen met een afstand tusschen de stoelen en tusschen de regels van 43 cM., terwijl bed 3, 4, 7 en 8 ieder bevatten 9 regels van 28 stoelen met een poot.afstand van 34 cM. De bedden 1, 3, 5 en 7 waren bepoot met groote poters (50 a 70 Gr.) en de bedden 2, 4, 6 en 8 met kleine poters (25 a 35 Gr.) De opbrengsten waren, per H.A. berekend bed 1, oneven 431 H.L., even 378 H.L. bed 2, oneven 390 H.L., even 290 H.L. bed 3, oneven 466 H.L., even 357 H.L. bed 4, oneven 455 H.L., even 352 H.L. bed 5, oneven 367 H.L., even 309 H.L. bed 6, oneven 338 H.L.. even 274 H.L.; bed 7, oneven 403 H.L., even 357 H.L. bed 8, oneven 396 H.L., even 305 H.L. Op alle bedden, zonder uitzondering, hebben dus de poters van beste stoelen afkomstig (oneven), eene veel grootere opbrengst gege ven dan even groote poters van slechte stoelen afkomstig. Het verschil in opbrengst bedroeg per H.A. gerekend op bed 1 53 H.L., op bed 2 100 H.L., op bed 3 109 H.L., op bed 4 103 H.L., op bed 5 58 H.L., op bed 6 64 H.L., op bed 7 46 H.L., op bed 8 91 H.L. De opbrengst aan kleine aardappelen is hierbij buiten rekening gelaten, omdat deze van weinig belang is, doch de poters van beste afkomst leverden ook meer kleine aardappelen op dan de poters van slechte afkomst. Bij den heer Hartog waren in 1900 de poters uitgepoot op 8 bedden, ieder groot V2 Are. Hier bestond in de regels van elk bed op zich zelf, wat de poters betreft, geen verschil. Op de bedden 1, 3, 5 en 7, waren gepoot groote poters (ongeveer 60 Gram), doch op 1 en 5 van beste stoelen afkomstig en op 3 en 7 van slechte afkomst, terwijl op bed 1 en 3 de afstand tusschen de regels en tusschen de planten 50 cM. bedroeg en op Ded 5 en 7, 40 cM. Op de bedden 2, 4, 6 en 8 waren gepoot kleine poters (ongeveer 20 Gram), op 2 en 6 van beste afkomst, op 4 en 8 van slechte afkomst, met op 2 en 4 een poot- afstand van 50 cM. en op 6 en 8 een poot- afstand van 40 cM. De opbrengsten waren, per H.A. berekend bad 1 516 H.L., bed 3 418 H.L.; bed 5 454 H.L., bed 7 413 H.L. bed 2 394 H.L., bed 4 376 H.L. bed 6 433 H.L., bed 8 416 H.L. Ook hier waren de opbrengsten van de poters van beste afkomst, (1, 5, 2 en 6), hooger dan van evengroote poters, op even grooten pootafstand, van slechte afkomst. Hier zijn evenwel de uitkomsten niet zoo regelmatig, want de verschillen bedragen 98, 41, 18 en 17 H.L. De opbrengst aan kleine aardappelen was op bed 3 grooter dan op bed 1 en op bed 8 iets grooter dan op bed 6, doch is als van weinig belang buiten rekening gelaten. Daar bij deze proef het loof in geringe mate door de aardappelziekte is aangetast geworden, kan de onregelmatigheid der uit komsten hieraan misschien voor een deel zijn te wijten. De uitkomsten van de in 1901 bij den heer Hartog voortgezette proef zijn nog niet be kend. Naar den stand van het gewas te oor- deelen is het zeer waarschijnlijk, dat de poters van beste afkomst de hoogste opbrengst zul len geven. Zoodra de cijfers bekend zijn, zullen zij worden bekend gemaakt. Het was wel een zeer opmerkelijk ver schijnsel, dat bij den heer Singer, bij de Duitsche muizen dus, de stoelen van slechte afkomst voor een zeer groot deel zoogenaamde „krulstoelen" waren, terwijl de stoelen van beste afkomst voor het meeren- deel goed gevormde, donker-groene en glan zige bladeren bezaten. Een dergelijk verschijnsel was ook dit jaar bij de „Zeeuwsche blauwen" van den heer Hartog waar te nemen, en was daar zelfs in hooge mate opvallend. De stoelen van slechte afkomst bezaten voor een groot deel bladeren waarvan het bovenvlak eenigszins komvormig en minder glanzig was, terwijl de stengels bij elkander getrokken schenen. Aan het gewas was dus zoowel te Andijk als te Hoogwoud zeer duidelijk te zien, dat de planten in de even regels minder goed waren dan in de oneven regels en dat heeft tengevolge gehad dat eenige landbouwers te Andijk reeds dezen zomer do beste stoelen hebben bewaard om het volgend jaar als pootgoed te dienen. Ieder, die kennis maakt met de opbrengst- cijfers, welke bij deze proeven zijn verkregen, zal inzien, dat het hier eene zeer belangrijke zaak geldt en dat iedere aardappelteler zich zelf groot voordeel kan verschaffen door alleen poters te gebruiken die genomen zijn van de allerbeste stoelen. Daarom heb ik gemeend, die cjjfers nu reeds te moeten bekend maken, nu het nog niette laat is om van de opgedane ervaring bij het rooien der late aardappelen partij te trekken. Bij den heer Hartog te Hoogwoud zijn tegen billijken prijs pootaardappelen(Zeeuwsche blauwen) te bekomen, die reeds tweemaal op deze wijze zijn gesorteerd. Leden van de Yereeniging tot Ontwikkeling van den Landbouw in Hollands Noorder kwartier genieten daarbij de voorkeur. De Rijkslandbouwieeraar voor Noordholland, C. NOBEL. Schagen, 10 September 1901. 0-0-0 Na het verwijt van Amandine streek Pierre zich met de hand langs het voor hoofd, en zich tot een lachje dwingend, antwoordde hij „Je hebt gelijk, lieve Amandine, ik ben werkelijk niet aardig voor je vergeef het me maar." Zij antwoordde met een coquet lachje, dat het dan tijd was om het af te kussen. Hij schudde treurig het hoofd. „Neen, dat kan niet. Wij hebben nu ge sproken over dingen, die mij uit mijn humeur hebben gebracht. Met den besten wil van de wereld kan ik thans niet vroo- lijk zijn." De tooneelspeelster beet zich op de lippen en boos meende ze, dat daar wat anders achter stak, omdat ze zooiets nog nooit van Pierre had ondervonden. „Amandine," sprak Pierre ernstig, „beloof me, dat ge over niets wat mij betreft, met Remaniyon, of met iemand anders, zult spreken." „Ah 1 Remamjon kent je dus „Hij moet mjj wel kennen. Geef me dus je woord, mijn naam niet in zijne tegenwoor digheid uit te spreken." „Mijn woord Daar heb je hetant woordde de jonge dame, terwijl zij, als deed zij een eed, hare hand met comisch-plechtig gebaar in de hoogte stak. „Je bent een goede kameraad," zei Pierre. «En jij bent een dwaas. Bijna geloof ik, dat het zuidelijk klimaat niet goed voor je is. Warmer stemt het je in geenen deele." „Dan schaam ik me voor het klimaat." „O, maar dat is het niet, er steekt, zoo als ik je al reeds heb gezegd, wat anders achter!" Zjj keek hem diep in de oogen en voegde er dan aan toe„Zweer mij, dat je niet verliefd bent." Een antwoord ontwijkend, wendde Pierre zich afzij echter vatte hem bij de schouders, dwong hem het hoofd op te heffen en dreigde hem met den vinger. „O, jou kleine spitsboef. Sedert een uur praat je met mij over allerlei zaken, om maar voor mij verborgen te houden, dat je verliefd bent. Het was dom van mij, om er niet dadelijk aan te denken, dat de reden van je koelheid slechts liefde voor een ander kan zijn. Is zij mooi Woont ze hier Ik ben toch erg, erg dom geweest, om te kunnen veronderstellen, dat ge je in dit nest zoudt terugtrekken om aan politiek te doen. Ik ken die politiekzij heeft blauwe, of bruine oogen. Is zij mooier dan ik Vertel dan toch 1 Wanneer je mij geen kus geven wilt, praat dan tenminste en vertel mij lietdesgeschiedenissen, want daar ben ik dol op." „Nu, ja dan, mijn hart is er bij in het spel, en daarom verliet ik Parijs." „Wat? zij is in Parijs, en jij hier? Ver tel dat aan een ander. Dat sprookje geloof ik niet." ,,'t Is waar, kindlief, het was een onge oorloofde verhouding en er moest een eind aan komen. Uit vrees, dat de geschiedenis nog onaangenamer zou kunnen worden, heb ben Dr. Appel en mijn moeder mij hier heen gezonden om aan politiek te doen „En waar je ook allerlei onbeleefdheden tegen Amandine hebt begaan. Maar enfin, ik moet mij wel met deze verklaring tevre den stellen, die even zooveel waard is als elke andere. Maar mij neemt ge niet bij den neus, mijn waarde. Wanneer uw schoone zóó ver at was, te Parijs, dan zoudt ge tegenover mjj niet zulk een ijs blok zijn geweest. Maar ik ben toch niet meer boos op je. Maar het is al twaalf uur, du3 goeden avond, koude mijnheer." Zij zag hem lachend aan en maakte een diepe buiging. „Heusch hoor, boos ben ik niet op je." Zij nam haar hoed en verliet lachend de kamer. Opgewonden liep Pierre in zjjn kamer op CCXLV. Rotterdam, 11 September 1901. De heer luitenant H. C. C. Clockener Brous- son van de infanterie naar ik meen te Breda in garnizoen heeft zooeven het één- en-tachtigste duizendtal van zijn liederen ten dienste van huisgezin, school, volk, leger en vloot in een rood-wit-blauw randje op den omslag het licht doen zien. Het is een achtste, vermeerderde druk. Naar mijne bescheiden, schoon innige over tuiging, heeft deze liederbundel voor Janmaat en Soldaat, voor School en Huis een furore gemaakt, die lang niet mis is. Een-en-tach- tigste duizendGesteld, dat gemiddeld vijf personen zoo'n boekje gebruiken en dit is een lage schatting, wijl men zich zoo'n bundel niet anders toegepast kan voorstellen, dan aan een tafel, onder lamplicht, en vele geest driftvolle gezichten met open, juichende monden er overheen gebogen, wanneer dus gemiddeld vijf personen, laat ons zeggen tien, zoo'n bundeltje hebben gezongen, dan heeft de heer luitenant Clockener Brousson acht en een half maal honderdduizend jonge en oude menschen, huisgezinnen, volksbijeenkomsten, soldaten en matrozen gelukkig gemaakt. Voor mijn vredelievend gemoed is deze arbeid van een infanterie-luitenant heel wat meer belangrijk voor land en volk, dan bij voorbeeld de vinding van een nieuw geweer, een verbeterd kanon, of een onderzeesche boot. Er staat een anker en een kanon met pro jectielen als vignet op den omslag, maar ik vermoed, dat de uitgever geen lierpalmtak of lauwerkrans in zijn kast had hij zou anders deze oorlogzuchtige problemen wel hebben vervangen door iets meer vredevols. Per stuk kost zoo'n liederen-bundel vijftien cents, maar feestcommissies kunnen honderd stuks voor f 13, duizend stuks voor f 100 krijgen. Inderdaad een koopje 1 De prijs be hoeft geen beletsel te wezen enz. Ik heb dezen avond recht aangenaam bij mijn bundel doorgebracht. Na de thee begon ik het voorwoord te lezen,toen de versjes één voor één, en zóó suggestief werkte Clockener Brousson's parels van volksliederen op me, dat ik al bij het elfde vers van de Vaderlandsche liederen begon te neuriën en bij het vier-en-dertigste zat ik geregeld hardop in mijn eentje te zin gen. Toen ik in de geschiedzangen raakte, was er geen houwen meer aan ik zong luidkeels, dat de wanden mijner kamer ervan daverden. Bij de matrozenliedjes kwam mijn vrouw angstig binnenloopen, maar ik wenkte haar te zwijgen en te luisteren, en zong door. 't Goede mensch keek over mijn schouder en begon het eerste der soldatenliederen mee te zingen. Bij het Kolonialenlied kwam de meid binnen en aangezien zij dit vers kende, stak zij meê van wal. Wij hebben een heerlijken avond met z'n drietjes gehad. Schor, maar innig voldaan, gingen wij beddewaarts. Zoo'n bundelLaat toch nooit meer iemand zeggen, dat er aan de verbetering van onzen volkszang niets wordt gedaan. Hebben wij dan niet te wijzen op Clockener Brousson en zijn bundel, met een in devote overtuiging gespreide hand en een lach van gelukzalig heid op de tot een forsche „Ha" geplooide lippen Hier is stof voor de massa die zingen wil, hier is betere kost dan „Kromme Trijn en manke Saar waarvan de Rotterdamsche kermis tien dagen lang is doordaverd. In massa's moet deze bundel worden gekocht en verspreid Ja, dat moet 1 Het is een grove fout geweest van de rijksdaaldersmenschen op het letterkundig congres te Nijmegen, wier groote en goede daden de nurksche verslaggever van de Nieuwe Rotterdamsche Courant zoo minach- en neer. Daarna verzonk hij in diep gepeins. De situatie, waarin hij zich bevond, stond hem klaar voor den geest. Aan de eene zijde zijn moeder, met Appel getrouwd aan de andere zijde zijn vader, met eene Ame- rikaansche gehuwd. Hij zelf tusschen die beide partijen in, die bereid waren elkaar te bestrijden en zijn hart als het slagveld te nemen. En hij moest zich de verschrikke lijke vraag stellen, die alles beslissen moestwie heeft bij de scheiding tus schen mijn vader en mijne moeder gelijk gehad en aan welke zijde is mijn plaats Zijn geweten riep hem luide toe, dat zijne moeder boven elke verdenking verheven was, dat zij de deugd zelve was, maar zijn vurig ste wensch was tevens, dat zijn vader geen verwijt kon treffen. Moest hij hem beschul digen, dan gevoelde hij, dat hij verplicht was, tegelijkertijd zijn vader en Bella den rug toe te keeren. Wat zou er dan echter van zijn leven worden HOOFDSTUK VIL Nauwelijks had Pierre de kamer van zijn vader verlaten, ot Claude Brun trad, alsof hij reeds als luistervink aan de deur had gestaan, de werkkamer van Dartigues binnen. Hij nam een stoel voor zich, zette zich daarin gemakkelijk neer en keek Dar tigues onafgebroken in de oogen. „Nu, hoe ver ben je met je verovering Bijt hij al toe?" „Tot dusver heb ik nog maar geringe maatregelen behoeven te nemen. De jongen is aardig en zijn hart openbaart zich met zulk eene natuurlijke gemakkelijkheid, dat het mij tegelijk in verrukking brengt en pijn doet." „Ik begrijp je niet. Je moet je wat dui delijker uitdrukken." „De zaak is toch gemakkelijk genoeg te begrijpen. Mij maakt het gelukkig, dat Pierre zich zoo gemakkelijk bij mij aansluit, en het doet mij aan den anderen kant ook weer pijn, dat ik in zoo langen tijd niet van zijne teederheid heb kunnen genieten." „Je wordt aandoenlijk." „Ik was steeds fijngevoelend." „Wellicht sinds je rijk bent geworden, tend heeft durven bespreken, dat deze bundel aldaar niet verheven is tot een feestbundel, opdat na elke toespraak een liedje kan worden gezongen. Zou het niet het aanzien van het congres grootelijks hebben verhoogd, indien Ds. Ter Haar, de grijze voorzitter, ter opening had aangeheven „Wat blinkt daar zoo prachtig dat 't ieder [verheugt Wat schrijdt daar zoo fier met beleid, Dat 't hart met het oog zich vereent met [één vreugd Congressers Zij trekken ten strijd (blz. 42.) Natuurlijk moesten enkele woorden gewij zigd worden. Doch niet overal was dit nood zakelijk geweest. Onveranderd hadden de congressers kunnen zingen van Met hoorngeschal en blij gezang, Als gingen zij ter jacht, Zoo trekken jagers welgemoed Ten strijde als het wezen moet, In hunne groene dracht, (nog eens), Of: (blz. 43.) Blaast de tamboer 't leuke jas jas jas, Dan neemt de heele troep zijn mes alras, En men treedt gezwind naar buiten aan, Om samen naar de piepers toe te gaan (blz. 58). Doch niet alleen het Nijmeegsche Congres had aldus ten bate van den volkszang werk zaam kunnen wezen. Het is mij volstrekt onduidelijk, waarom men er wellicht iets dwaas in zou vinden als permanente en hooge col leges van staat hun vergaderingen aanvingen met een liedeke uit Clockener Brousson's bundel. Als men 't goede doel wil bevorderen, moet geen offer te groot wezen. Ik neem bijvoorbeeld onzen Rotterdamschen gemeente raad, omdat het bekend is, dat daarbij vele sterke kelen zijn. Hoe luide zou het klinken door het stadhuis, als ons korps van vijf- of zes-en-veertig, met Dr. Van Haveren als tenor en den heer Den Held als bas, bij het openen der vergadering onder leiding van den burgemeester zingen zouden „Immer hooger zij ons streven, Zij de leus van ons bestaan Door geen vrees terug gedreven, Rukken we op de sterren aan. Voer' ons pad langs schoone dreven, Zij de weg ons lang en dor, Steeds den blik op 't doel geheven, Juichen wij „Excelsior (blz. 49) of ter afwisseling Wij zijn jongens van De Witt, Van de gele rijjers, Luitjes waar nog pit in zit. Hangen samen als een klit Bij de gele rijjers (nog eens) blz. 45. En bij het naar huis gaan na een avondzitting Sombre nacht heerscht over d'aarde; Diepe stilte heerscht alom En vermoeid van 't oorlogswoeden, Rust der dapp'ren krijgrendrom. (blz. 51.) Er is werkelijk voor alle college's, voor alle vergaderingen, in dit boekje kust en keur. Terecht zegt de geachte verzamelaar in zijn voorbericht„Geloof me, jongens, het zingen geeft kracht en moed, het maakt vroolijk en opgewekt, we hebben zoo nu en dan een moppie muziek of zang noodig 1" Dit is zéér waar. Met belangstelling ook las ik in dit voorbericht„Sinds er in Zuid-Afrika door onze stamverwante broeders zoo prach tig gestreden wordt voor vrijheid en voor recht" (en nu dacht ik, dat er volgen zou: „zingen wij met geestdrift liedjes te hun ner éér"), maar er volgde„zijn wij ook hier in Nederland wakker geworden. Men heeft begrepen dat er ook eenmaal voor ons volk een bange ure slaan kan, waarop oud en jong naar de wapenen zullen moeten grijpen ter verdediging van Vaderland en Oranje". Wat we dan aan liedjes zullen hebben, zegt de schrijver er niet bij, maar dat doet want vroeger ben je steeds ruw geweest. Speel comedie voor hen, die je niet kennen tegenover mij is dat heelemaal onnoodig, ik ken je daarvoor te goed." „Denk je dan soms, dat ik geen hart heb „Waarom zoudt gij er niet een hebben? Ik heb er immers ook een Zwijgen volgde. Dartigues liep in zijn kamer op en neer, blijkbaar met den wensch bezield, dit onderhoud te eindigen. Claude was dit evenwel niet van plan en ging daarom weer op het onderwerp in „Wat heb jodenjongen beloofd? Waar- meê is het je gelukt hem in die acht dagen tijds zoo murw te krijgen Ik weet wel, dat je zeer aardig kunt zijn, wanneer je wilt, maar een zoon te doen vergeten dat zijn vader hem twintig jaar heeft verwaar loosd, is toch geen kleinigheid, en hoe machtig je duivelskunsten ook zijn,ikmoetnu toch wel aannemen,dat je wat heel bijzonders hebt aangewend, om je doel te bereiken. Je moet groote middelen hebben aangewend. Heb je hem soms, als een echte satan, op eene hoogte gevoerd, om hem zoo de wereld te laten aanschouwen die aan het bezit van een vermogen als het uwe is verbonden „Ik heb mij er toe bepaald, hem te zeg gen dat ik hem lief heb." „En hij geloofde je? Roerend vertrouwen." „Kan hij dan veronderstellen, dat ik hem bedrieg „Wanneer hij er een seconde over na denkt, dan zal het hem niet meer moge lijk zijn daaraan te twijfelen." „Waarom „Omdat gij u eerst nü herinnert, welk belang ge in hem stelt." Dartigues antwoordde niet. Hij zette zijn wandeling door de kamer voort, alsof hij daardoor de bijtende critiek van zijn vriend kon ontgaan. „Naar den schijn beoordeeld", antwoordde hij na een poos, „is alles wat ge zegt, waar 1 in werkelijkheid is het echter valsch, en ge wéét het heel goed, maar ge houdt u maar on- geloovig, omdat het in uw kraam te pas komt. Ge zoekt ongenoegen met mij." „Ik zou niet weten waarom ook minder ter zake. Als we maar zingen kunnen. Een recht verdienstelijk stukje poëzie noem ik het Transvaallied van den milicien v. d. Bemd Palm, wijze „Hoep la zee De heele wereld noemt het een schandaal, Hoe Eng'land handelt ginds in 't ver Trans vaal. Door goud- en bloeddorst enkel aangespoord, Bedrijft het daag'lijks nieuwen broedermoord 's Ministers zucht om oorlog werd vervuld, Dat is die vuile Chamberlain zijn schuld [blz. 31. Had over zulk een gelukkige be-poëeting van wat ons allen na aan het hart ligt, het Congres te Nijmegen niet een motie van waardeering behooren aan te nemen Ja, ja, het heeft in dit opzicht zijn plicht verzaakt. Mijn plaatsruimte is beperkt, maar ik zou kolommen willen volschrijven over dezen bundel, mijn dolle bewondering willen uitschreeuwen over de daken. Zou men geen koloniaal worden van louter geestdrift, als men leest Naar 't lachend strand van 't schoone [Insulinde Vertrekken wij weldra vol levensmoed. Ver van het land dat wij zooveer beminden, Vloeit dan voor Koningin en Land ons bloed. En wie durft denken aan onplezierige machtsverhoudingen in ons leger, als hij meê zingt Onz' officieren, die zijn voorwaar niet kwaad Daarover hebben wij geen klagen Zij geven en zij nemen en zij reiken [ons de hand, nog 't Zijn brave officieren van ons dierbaar eens. [Vaderland. O, heerlijk boekje, o, kostelijke gave Bezit, waarop land en volk trotsch moeten zijn Gij zijt een juweel. Neen, meer, gij zijt een garve Ja, een garve E Hij was klein en rond, en droeg een buikje voor zich uit, dat door een zwaren, in de beide vestzakken geankerden horlogeketting met breede goude schalmen als bijeengesnoerd werd. Hij scheen zich in benijdenswaardige uiterlijke levensomstandigheden te bevinden, maar maakte toch niet den indruk van een tevreden mensch. Veeleer zag hij er uit als iemand, die onder iets zwaar gebukt ging. Hij zonderde zich dan ook van het kleine badgezelschap in het|Thuringer badplaatsje, dat het schouwtooneel van de hier meege deelde ontmoeting was, stelselmatig af. Ik weet niet, waarom ik terstond voor den kleinen man een soort van medelijden voelde, en 'evenmin hoe het kwam, dat wij elkaar op zekeren dag aanspraken en met elkaar bevriend werden. Toen onze kennismaking nog heel nieuw was, zeide hij eens tot mij „U houdt mij wel voor erg gezond Ik keek hem aan, met het plan om hierop een bevestigend antwoord te geven en aan de genoegeiijke ronding van zijn onderlijf een paar waardeerende woorden te wijden, toen hij, zonder mij den tijd tot antwoorden te laten, voortvoer „U vergist u Hij schudde heftig het hoofd, verdraaide tragisch zijne oogen en liet, terwijl hij zijne stem de sourdine opzette, geheimzinnig er op volgen „De schijn bedriegt, mijnheer. Het is niets goed met mij. Ik ben volstrekt niet in orde. Verbeeld u maar eens, dat ik sedert drie maanden nu al niet meer heb geniesd Ik zette groote oogen op want zulk eene opheldering van het leed, dat het eenzame mannetje met zich ronddroeg, had ik aller minst verwacht. Hij echter legde mijne verbazing anders uit en trok de mondhoeken naar beneden. „Ja, ja! Ik begrijp wel dat u er van staat „Daarom weet ik het zooveel te beter. Maar ik zal mij duidelijker uitdrukken, op dat elke valsche schjjn verdwijnt. Ik zal u niet verder op den weg laten voortgaan dien ge betreedt, zonder je alles opge helderd te hebben met betrekking tot je be doelingen." „Mijne bedoelingen? hoe dat?" „In betrekking tot Bella." Ditmaal ging Dartigues zitten, stak een sigaar aan, en zonder dat zijn anders zoo beweeglijk gelaat eenige nieuwsgierigheid of ongeduld aan den dag legde, wachtte hij rustig op datgene wat komen zou. Claude werd bleek van toorn, maar kon zich beheerschen,en sprak daarom op zachten toon „Toen wij voor veertien dagen geleden hier in Maillane aankwamen, waren mijne gevoelens voor uwe stiefdochter geen ge heim voor u. Ik heb de levendige belang stelling, die ik voor haar koester, voor u niet verborgen gehouden. Sedert ons ver trek uit Amerika waart ge van mijne gevoelens op de hoogte en hebt ook geen enkelen stap gedaan om mij in mijn neiging voor Bella te hinderen. Is dat niet waar „Juist, juist, maar je moet er eerlijk heidshalve aan toevoegen, dat ik je ook in geen enkel opzicht heb aangemoedigd." „Dat is een verwijt zonder zin. Doordat ge neutraal bleeft, hebt ge bewezen, dat het u niet onwelgevallig was. Van het oogenblik af, dat ge het mij niet hebt ver boden, hebt ge toegestaan, dat ik werk van Bella maakte. En wat kan in den grond van de zaak u daaraan ook zijn gelegen, dat ik het kleine meisje lietheb Wat kunt gij daar op tegen heb ben Zjj heeft geen vermogen, daar haar moeder alles naar zich heeft toegehaald wat aan den generaal behoorde. Er bestaat dus niets, waarbij gij feitelijk betrokken zoudt komen. Er is een groot verschil van leeftijd tusschen haar en nnj, maar wat hindert dat u, die zulk eene verachting voor vrouwen koestert, dat gij ze als een soort tijdverdrijf beschouwt Gij koes tert voor de kleine even weinig genegenheid

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1901 | | pagina 5