Donderdag 31 October 1901. 45ste Jaargang No. 3075. Bureau 8CHAGM, JLaan, I) 4. UitgeverP. TRAPMAN. MedewerkerJ. W 1\KEL. EERSTE BLAD, Gemeente Schagen. Bekendmakingen. Nationale Militie. FEUILLETON. Nóg eens Staatspensionneering. TRANSVAAL. SCHA iieiis-, AflIT. Alralïitifi- Laitlmullal. Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- en Zaterdagavond. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60. Afzonderliike nummers 5 Cent. ADVERTENTIEN van 1 tot 6 regels f 0.25 iedere regel meer 5 cf. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Dit nummer bestaai uit twee bladen. ONDERZOEK VAN VERLOFGANGERS TE LAND. Burgemeester en Wethouders van Schagen brengen ter kennis Tan belanghebbenden, dat het ondersoek ran de in die gemeente verblijf houdende verlof gangers te land. voor zoo verre zij in de maand Juni niet aan dat onderzoek hebben behoeven deel te nemen, zal plaats hebben op Vrijdag 6 December 1901, des voormiddags ten 11 ure, in de vestibule van het raadhuis te Alkmaar, en dat mitsdien op evengenoemd tijdstip zich voor dat onderzoek aan het raadhuis aldaar moet bevinden de onder staande persoon Lichting Namen en voornamen Korps 1896 Pieter Bakker le reg. infanterie. Belanghebbenden worden verder herinnerd, dat zij moeten verschijnen in uniform gekleed en voorzien van de kleeding- en uitrusting-stukken, hun bij hun vertrek met verlof medegegeven, alsmede van hnnne zakboekjes; dat zij, in uniform zijnde, onderworpen zijn san het reglement van krijgstucht, en zich bij verzuim, nalatigheid of wangedrag blootstellen aan arrest-straffen van twee tot zes dagen, alsmede aan onroeping tot werkelijken dienst voor den tijd van drie tot zes maanden. Schagen, den 25 October 1901. Burgemeester en Wethouders voornoemd, H. J. POT. De Secretaris, DENIJS. (Niet-geplaatste ingezonden stukken worden nimmer teruggegeven.) Mijnheer de Redacteur 1 Is het niet eigenaardig, dat de heer Feisser zich opmaakte om den heer Yerwoij en niet mij te bestrijden op het punt van Staatspensionneering, waar de heer V. aanleiding vond tot Z'jn schrijven in het door mij gesprokene op een openbare vergadering van de Afd. Kolhorn van den „Bond voor Staatspensionneering" op llOct.j.1. Immers, waar de heer F. eindigt met te zeggen, dat hij niet in dit verband wil roepen«leve deze of gene partij", daar houdt zijn betoog meer overeenstemming met het door mij voorgestane standpunt, dan met dat van den Verweij, omdat ook ik de partijzaak geheel buiten beschouwing heb gehouden. Dit een en ander vindt zeker zijn oorzaak iu het feit, dat uw verslag gever meende in zijn eerste verslag niet genoeg recht te hebben laten wedervaren aan het iu het debat door den heer V. gezegde en er later op terugkwam. Maar ook, omdat de S. D. A. P. meer reclame maakte voor hare beginselen dan de Bond voor Staatspensionneering nog heeft kunnen doen en ook op andere wijze dit deed, dan de Bond voornemens is te doen. En reclame, niet waar f doet het hem in onze dagendat hebben we aan Barnum en Bailey gezien. Bovendien vind ik het jammer, dat de heer F, zich in het schrijven over deze zaak niet kalm weet 0-0-0 31. Sedert zijn zoon Maillane had verlaten, was Dartigues nog zonder eenig bericht van hem. Alles wat hij in betrekking tot Pierre had kunnen te weten komen, was hem door Remanijon verteld, en het bestond slechts in de boodschap, dat de jongë man de papieren van Galbran had gekocht. Plotse ling klopte zijn hart in smartelijke opge wondenheid. Vanwaar kon Bertier Massol de gegevens hebben, die hij voorgaf te bezitten Had hij dan de papieren, die in 't bezit van Pierre waren ge weest had deze ze aan Des Barres over geleverd? De gedachte aan zulk een ver raad leek hem zóó ongehoord, dat hij ze met afschuw van zich wees. Neen, Pierre kon de papieren van Gal bran onmogelijk aan de vijanden van zijn vader hebben overgeleverd. Maar hij had ze in zijn bezit gehouden en de nieuwsgierig heid niet kunnen weerstaan om ze door te lezen.Toen Dartigues aan de zaakjes dacht, die gepasseerd waren en waarbij ook de vroe gere onder-prefect Galbran was geïnteres seerd geweest, steeg hem het schaamterood naar de wangen, en boog hij het hoofd. Wat schenen die zaken hem nu onzuiver en verdacht, en vroeger had hij ze zonder eenige aarzeling opgeworpen en uitgevoerd. Van welk een verschillend standpunt be keek hij ze nü. Ontwaakte in bem het ge weten Of was het niet méér de vraag, wat Pierre er wel van dacht, die hem zoo zeer in de war bracht Het koude zweet kwam hem op het voorhoofd. Hij wendde zich tot Barondet, en al zijn krachtsamen- rapend, sprak hij toornig „Ik zal bij dergelijke bedreigingen niet dadelyk het byltje er by neêrleggen Wanneer men my aanpakt, zal ik my ver-j te honden. In een betoog als het zijne zjjn uitdruk kingen als „'l ïs immers al te dwaas" niet op haar plaats. Vooral als het blijken kon, dat het bestredene nog zoo dwaas niet is Ik mag niet zooveel van uwe ruimte vragen om dit in den breede aan te toonendaartoe leent zich meer een mondelinge uiieenzetting gelijk ik 11 October te Kolhorn gehouden heb. Maar gaarne zou ik den heer F wel met een paar woorden willen inlichten. De zaak is, dat, ook naar mijn oordeel, het loon van vele arbeiders niet vjldoende is, om ook nog een premie voor peasioen te betalen. Nu zegt de heer F wel«Verplicht dan de werkgevers, die hunnen werklieden een hongerloon geven, b y wet, dat zij dat loon verhoogen tot een fatsoenlijk stuk brood, en dan zullen de werklieden ook kannen doen wat op hun weg ligt en hun plicht iszorgen voor eigen vrouw eu kinderen"Ik zal niet zeggen, wat de heer F. tot den heer Verweij zeidemaar heeft de heer Feisser hierover voldoende nagedacht? Hoe zou zulk een wet mogelijk zijn Zou dit niet terstond loodzwaar drukken op de gansche inrichting van onze maatschappij Ea na meen ik, dat een premie, die overeenkomt met het later uitte betalen pensioen en niet al een zekere tegemoetkoming van den Staat in zich sluit, gelijk het geval ia met de premie van alle ambtenaren, niet door den werkman betaald kan worden. Een werkman van 25 jaar, die gemiddeld 8 gulden per week ver dient er zjjn er op het platte land, vooral in Friesland, velen, die het met minder moeten stellen en een gezin heeft, kan bij het vele waarvoor hij reeds te zorgea heeft, moeilijk nog een weekpremie betalen van 17'/j 27'/j et. enkel voor een pensioen op 65 jarigen leeftijd van 8 a 5 gulden. De heer F. haalt zelf aan, dat bij de wet van 9 Mei 1890 bepaald is, dat „de bijdrage (voor een pensioen aan Staatsambtenaren) niet verschuldigd is door ambtenaren, wier wedde of belouning niet meer dan 400 gulden in hetjaar bedraagt". Welnu, het is den Bond voor Staatspensionneering in de eerste plaats om dezen te doen. Het ligt immers voor de hand, dat, als de Staat alle ouden van dagen reaht geeft op pensioen, op dat „recht" kom ik aanstonds dit laatste dus door de burgers gemeenschappelijk betaald moet worden. Hoe, dat is van later zorg, dat bepalen de wetgevers. Maar al- dezen b.v. besluiten tot eene inkomsten-belastiDg, dan zonden alleen zij, die meer dan f 400 verdieneo ik noem dit bedrag, omdat de wet zelve dit voor Staatsambtenaren aangeeft daaraan moeten betalen. Doch nu komt eigenlijk nog de hoofdzaak. De heer Verweij had vooral aanstoot genomen aan het woord van dos verslaggever, dat, wanneer het doel van den Bood voor Staatspensionneering werd bereikt, de vooruitgang van de S. D. A. P. zeer zon worden „gebreideld". Hoewel dit laatste volstrekt niet in de bedoeling van den Bond ligt, zon dit zeker het geval zijn. Wjj zijn van oordeel, dat de S. D. A. P. niet in alles ongelijk heeft. Zoo vooral in het opkomen voor die zwakken, die, door den ouderdom gedwongen, niet meer voor zich zeiven kunnen zorgen. In dat opzicht komen wij hen te hulp doch gaan vorder dan zij. Niet enkel de loontrekkenden, allen moeten recht hebben op pensioen. Onder de loontrekkenden in den gewone* zin zijn velen, die wel zelt hiervoor kunnen zorgen. Maar die daarbuiten staanen de vrouwen Wij meenen dat het eenvoudig onmogelijk is, de loonen eensklaps zoo te regelen, dat ieder voor zijn eigen pensioen kan zorgen. Maar als de zorg voor den ouden dag is opgeheven, dan is de reden tot rechtmatige ontevredenheid over den maaischappelijken toestand weer voor een deel weggenomen. Maar „allen een pensioen van den staat" de heer (ledigen. Ik zal die couranten bestoken. Ben ik de man, om mij te laten overvleu gelen Ik heb wel voor heeter vuren gestaan. Van welken kant komt deze slag „Ja, van welken kant komt deze slag herhaalde Barondet bezorgd. „Dat is juist het ergste van de zaak. Een van ons eigen volkje moet het zijn, die ons verraadt. Hij, die Bertier Massol onderricht heeft, kent al onze aangelegenheden, evengoed als wij zelf." Dartigues, die steeds de kamer op en neer had geloopen, bleef staan, keek Ba rondet in de oogen, en vroeg met dreigende stem „Verdenk je iemand? noem zijn naam 1" „Noem hem zelf maaru weet heel goed aan wien ik denk." „Claude Brun „Zeker. Wat drommel, waar zit die? ik heb hem in geen veertien dagen gezien. Hij geeft op, voor zaken op reis te zijn, voor de verkiezing in Maillane. Daar is geen woord van waar. Hij is in Parijs, waar bij tegen ons optreedt. Gij hebt hem ontevreden gemaakt en dat was een groote fout van u." Dartigues verbleekte van toorn en werd daarna vuurrood. Alles draaide met hem in het rond en hij moest zich vasthouden om niet neer te vallen. „Kón ik anders handelen Hij heeft ge dreigd Hij sloeg mij een ruilhandel voor." „En gij hadt hem alles moeten beloven wat hij begeerde. Het was dan steeds nog mogelijk geweest, hem later alles te weige ren. De omstandigheden kunnen het eischen, dat een mensch ontrouw wordt aan zijn gegeven woord." Het was steeds gewoonte geweest onder deze spitsboeven, om aldus te handelen, en Dartigues had dezen raad in een ander geval ook bepaald in toepassing gebracht, maar er was hier sprake van Pierre, en de macht, die do jonge man over zijn vader had, gedoogde niet, dat deze zóó geweten loos handelde. Ernstig antwoordde hij „Het was onmogelijkClaude wilde met Bella trouwen,en mijn zoon heeft het meisje lief." Barondet deed zyn ontevredenheid hoo- Feisser zegt: „Het moge dan bij de wet geregeld zy n, maar genadebrood blijft het." Dat kon de heer F. niet meenen. Ik veronderstel, dat de heer F. kin deren heeft. Dezen gaan ter school en de heer F. be taalt schoolgeld. Zij gaan naar een Hoogere Burger school en de heer F. betaalt eveuzoo schoolgeld. Maar is dit zoo geregeld, dat hjj met al de andere ouders van schoolkinderen samen betaalt wat de school aan gebouwen, leermiddelen, onderwijzers kost? 't Zal wel heel wat minder zijn. Maar dan betalen dit voor den heer F. al die anderen, die geen kinderen ter school hebben en nooit van deze voordeelen genieten. Zoo gaat 't nog sterker met die ouders, die hun kinderen aan kosteloos onderwijs laten deelnemen. Wat worden die ouders toch „gedemoraliseerd'1 Alle fierheid moeten zij verliezen, waar men hen er op wijst „ik betaal made het onderwijs van uw kind gij ontvangt ondersleuning van mij 1" En zoo gaat het desgelijks met het betalen van politietoezicht, bot wandelen op de wegen en honderden zaken, die door gemeente of staat worden bekostigd. Niet wordt met juistheid door iéder dat deel daarvan betaald, voorzoover hij er van geniet. Maar wie kan, betaalt er aau meê. Zoo willen ook wij het voor het pensioen aan alle onden van dagen. Een betaling naar de draagkracht van ieder. Te zijner tyd kan ook ieder, desgewenscht, er van geuieten. Maar de Bchande van onze zoogenaamde christelijke maatschappij moet hoe eerder hoe liever weggenomen, dat ouden van dagen gebPek 1 ij d e n, soms aan het allernoodigsteen de voornaamste, zoo niet de eenige oorzaak is gelegen in hun hoogen ouderdom. Eerst heden kon ik er toe komen om dit ie schrij ven, naar aanleiding van het ingezondene van den heer F. in uw nummer van 24 Octuber j 1. Ik weet niet, of in het nummer van heden ik heb dit nog niet ontvangen reeds over deze zaak wordt gehandeld. Maar, M. de R., gij zult mij verplichten dit stuk in nw nummer van Woensdagavond op te nemen. Ik zal u niet meer lastig vallen. Mijn meening heb ik voldoende toegelicht en zal geen verder debat voeren. Laat ieder maar ernstig over de verschillende meeningen in deze zaak nadenken en dan eene keuze doen. Met mijn dank voor de opname, Hoogachtend, Üw dw. P. A. Vis. Beemster, 27 Oclober 1901. Geachte Redactie Vergnn my, mijnheer de Redacteur, nogmaals eenige plaatsruimte in UEd.'s Courant, naar aanleiding der ingezonden stukken van de H.H. J Jonk Azn. en UEd.'s verslaggever. Bij voorbaat mijn dank. Ondanks al dat geschrijf, blijf ik bij mijne bewe ring, dat het stukje nieuws, waarop ik doelde, niet iets nieuws ia, en ik staaf deze bewering, door erop te wijzen, dat de methode van den heer Jonk, berust (in hoofdzaak) op het aanwenden van een zware perspomp, wat door anderen reeds werd gedaan. De overige handelingen zijn bijzaken, want zonder zulk een pomp kunnen de buizen noch ingedrukt, noch ingeslagen worden. Het indrukken op zichzelf toch is oud, dit werd ook al gedaan bij het gebruiken van de klepboor. Hoofdzaak van mijn ingezonden stuk was dan ook, op het tegenstrijdige. onware en partijdige van het schrijvan van Uwen Verslaggever te wijzen. En waar ik aantoon, dat zijn bericht niet als iets nieuws beschouwd kan worden, blijft over, dat dit om andere redenen werd geplaatst. Wat de 90 liter water betreft, ik zon dit, zoo n o o d i g gaarne herroepen, doch kan dit niet, renhij schudde heftig met het hoofd. „Mijn beste Dartigues, laat mij het u onomwonden zeggen, dat ge een vreeselijke dwaasheid hebt begaan met dien jongen naar je toe te halen. In geheele vrijheid hebt ge steeds je weg afgelegd, en nu hang je zoo eensklaps zoo'n lastpost aan je hals, die heel rare ideeën heeft en die ge- meene zaak maakt met je ergste tegen standers. „Alles wat er nu gebeurd is,is het gevolg van die groote dwaasheid, doch ik ben er van overtuigd, dat alles nog is goed te maken. Ik meen begrepen te hebben, dat het ar tikel van Bertier Massol alleen gebaseerd is op een „hooreis-zeggen". Hij zegt nog op datums te wachten en op verdere opga ven, die hem een interpellatie mogelijk zul len maken. Wanneer Claude het is, die hem die bewijzen heeft beloofd, blijft er niets anders over, dan dezen te ontwapenen, en dan blijft die goede Bertier met zijn ge bakken peren zitten en zijn interpellatie valt in 't water." „Ik moet dus maar beloven, wat Claude vordert? Dat is onmogelijk. Dat kan ik niet doen." „Spreek eens met hem. Ik geloof niet, dat het de eerste maal zou zjjn dat ge hem om uw vingers wikkelt. Dat kunt ge meesterlijk. Maar, om 's hemels wil, geen grofheden, geen strengheid, kalm-aan, zachtkens. Zaken doet men niet met een leelijk gezicht en met een meening die als een paal overeind staatplooien moet men steeds." „Ge zegt, dat Claude in Parijs is. Is dat een vermoeden, of zijt ge er zeker van „Ik ben er volkomen zeker van. Ik heb hem gisteren gezien ;hij heeft mij ook gezien, maar hij draaide het hoofd af. Ik herhaal u, dat alles van hem uitgaat. Hij is een wraakzuchtig menschhoe hebt ge u zijn haat toch op den hals durven halen I" Dartigues antwoordde niet, hij dacht na. Na een paar oogen blikken draaide hij Ba rondet een lachend gelaat toe. „Je hebt gelijk, ik moet met hem praten en zal hem trachten te overtuigen. Wil je my een dienst bewijzen en even naar zyn daar ik, mij Vrijdagavond bij den heer Jonk ver voegend, om van zijn aanbod gebrnik te maken om mij van de waarheid le overtnigen, ben afgewezen, om dat ik volgens zijn zeggen te laat kwam. Ik had de wel gezien, en op dit zien berustte myne bewering. Trouwens, ik heb niet gezegd, dat de wel 45 liters geeft, maar dat het daar korter aan zou zijn, dan aan de 90 liters, en dacht werkelijk aan ongeveer 60 liter. Verder 'breng ik onder de aandacht van UEd.'s Verslaggever, dat ik de veis bestellingen niet heb te danken aan het reclame maken per advertentie allee*, (zeker geen ongeoorloofde manier, in den vorm zooals ik dit deed), wel neen, ik heb dit te danken aan het onvermijdelijk stukslaan, en aan de omslachtige en langdurige wijze van in werken. Van de beweriDg, dat 2 jongens het kunnen doen, blijft ook niet veel over, daar 4 mannen voor de pomp en 2 voor het haDteeren van dommekrachten, (wat zeker toch ook geen „jongenswerk" is samen 6 mannen wordt. Hiermede het laatste woord in deze gunnend aan wie het lust, heb ik de eer te zyn, UEd. dw. dn. A. Droog. Kolhorn, 26 Oct. 1901. Anna Paulowna, 27 October 1901. M. de R. In een der vorige nnmmers het schrijven van den heer F. uit Schagen lezende, nam ik dadelijk papier enz., om daarop te antwoorden bij Dadenken liet ik dit echter, omdat dat stuk gericht was aan den heer V. van Aartswoud, en meende ik, dat deze man den heer F. wel van antwoord zonde dienen. Nu in het Zondagsnummer geen antwoord van deD heer V. voorkwam, maar wèl een schrijven uit Kol horn, dacht ik, dat ook ik nu wel over dit onderwerp iets in het midden mocht brengen. Ook ik ben vauaf de oprichting lid van dien bond, en gevoel daar veel voor, maar wil niet ontkennen, dat het idóe van den hoer F. m.i. wel de overwe ging waard is. Een andere vraag is echter, of onze Volksvertegen woordiging genegen is, om een wet in te voeren, die den werkgever verplicht, om hun arbeiders een loon uit te keeren, waarvan een gedeelte kan worden gemist voor een pensioen. Maar van een anderen kant bezien, vind ik het nog niet zoo verkeerd, dat de Staat aan den arbei der een behoorlijk pensioen op leefiyd uitkeert, als men nagaat, dat de Staat in vorige jarea zelfs belas ting hief van behoeftige weduwen en van de armsten onder de armen. Van een weduwe toch in mijne omgeving, die vry wonen en een gulden 's weeks om te leven ontviDg van Kerk of Gemeente, vorderde men jaarlijks nog f 1.256 doormiddel van Personeele Belasting. Een andermaal moest ik aanzien, dat men van een huisvader, die in dien tijd hoogstens een jaar lang f 5.50 per week verdiende, diens boeltje opschreef, omdat deze man de personeele belasting niet kon voldoenals men nu weet, dat deze man voor zjjn dochtertje, dat school ging, eerst een der omwonenden oni brood voor dat meisje ging vragen, dunkt mij, dat het Rijk, dat zooiets aandurfde, thans e6ns toone. dat het voor de menschen, die geen bijdrage in geld voor een pensioen konden geven, maar wel hun krachten gaven aaD het Algemeen, thans enkele guldens per week op gevorderden leeftijd over heeft. Hiermede is dan een oude schuld vereffend, en de rente denkelijk bijgevoegd. woning telefoneeren en vragen, of hij daar ia, en ie dat zoo, hem verzoeken eens bij mij te komen „Goddank," riep Barondet bevredigd. „Nu herken ik jo weerNu ben je niet meer die zenuwachtige, onnadenkende,rede- neerende Dartigues. Nu ben je weer de verstandige kerel, die met een helder hoofd nadenkt, en nu is het succes je ook reeds verzekerd." Barondet ging met vlugge pasjes naar het telefoontoestel. Het bellen weer klonk. Dartigues was intusschen gaan zit ten en dacht na. Een diepe rimpel groef zich in zijn voorhoofd. Het verleden kwam hem weer helder voor den geest, en zijn leven met Brun en diens slechte invloeden,ze herleefden weer in zijn gedachten. Was niet Brun het geweest, die hem uit Frankrijk had weg gevoerd, die hem door zijn booze raadge vingen uit Europa had gedreven Was niet hij bet geweest, die door duistere aan duidingen met betrekking op Francine, den vrede uit zijn huishouden had verjaagd ?Een slecht mensch,Dartigues wist het maar al te goed, vol zelfzucht en vol haatmaar dat hij bang was en niet in staat om direct tegen hem op te treden, dat wist Dartigues ook. Hij had evenals Barondet al heel spoedig gevoeld, wie hem dezen stoot in den rug had gegeven slechts Claude kon zoo lafhartig zijn. Dartigues wilde Pierre niet opofferen en daarom kon hij on mogelijk den weg inslaan, dien Barondet hem had gewezen; maar hij zon nu naar een middel om den verrader tot inkeer te brengen. Reeds speelde er een verachte lijk lachje om zijn lippen. Claude Brun zou zich nooit met hem, Dartigues, kunnen me ten. Wie had ooit kunnen denken, dat Claude zoo iets zou durven doen Barondet legde zijn hand op Dartigues' schouder. „Nu, ik heb mij niet vergist. Men ant woordde mij,dat Claude gisteren was thuis gekomen. Dat is wel is waar een leugen, maar laat dat nu passeeren. Hij was juist van plan hierheen te komen, heette het verder. Binnen een kwartier kan hij bij u zyn. Ik ga nu heen." Moge ook dit schrijven de aandacht trekken van hen, die niet eens weten, det er in Nederland een Bond voor Staatspensionneering bestaat. Dank voor de plaatsing, H. Visser. M. de R. 1 Tot mijn groote verwondering las 'k in het num mer Uwer courant van Donderdag 21 October j 1. een ingezonden stuk van den heer Feisser over Staats pensionneering, geschreven naar aanleiding, zooals de heer Feisser zegt, van hetgeen ik in no.3672 der Schager Courant over dat onderwerp schreef. Wat had ik daarin dan geschreven P Een propoganda-artikeltje vodr Staats pensionneering Absoluut niet.' Ik had het met den verslaggever uit Kolhorn over zijn opmerking, dat het streven naar Staatspensionneering de Sociaal- de mokratische Arbeidereparty zou breidelen. Over dat breidelen schreef ik in no. 3672. En wat doet nu de heer Feisser? Hij mengt zich in ons gesprek, doch begint over iets, waarover wjj het heelemaal niet had den. Dat toont, dat de heer Feisser niet goed ge lezen heeft. In no. 3674 toont „Een der 53 leden te Kolhorn", betel te hebben gelezen en merkt óók al op, dat, wat de heer Feisser tegen mij schrjjft, aan het verkeerde adres gericht is. Ik wil echter gaarne tegen den heer Feisser den handschoen opnemen voor peusionneering van den arbeider door den Staat, „Een der 53 leden te Kolhorn" zegt immers, dat de heer Feisser een humaan, volksmionend man is. En tegen zoo iemand neemt men het graag op voor iets, dat men meent dat goed is.En dat meen ikjvan Arbeiders- pensionneering door den Staat. Toen ik het ingezonden stuk van den heer Feisser las, wist ik van zijn humaniteit en volksminnendheid echter nog niets af en uit de lompe insinuatie aau het begin van zijn stukje, zijn smalend: „ZEd. is bezig propaganda voor die partij te maken en heeft daartoe als iokmiddel gekozen, enz," meende ik te moeten opmaken, dat de heer Feisser geen duel met de pen waard was. Het deed mij goed, het anders te vernemen en n u wil 'k gaarne eens met denbeer Feisser over arbeiders-pensionneering door den Staat van gedachten wisselen. Echter niet in een courant. Het onderwerp is veel te uitgebreid, om het zoo maar eventjes per ingezonden stuk te behandelen. Dat zou mis handelen worden en daarvoor is mij de zaak te lief. Ik vermoed, dat de beer Feisser te Schagen woont. Welnu, daar, of elders, wil 'k over dat on derwerp gaarne dezen winter eens een politieke rede houden in een openbare vergadering met «rij debat. Als de heer Feisser dan goed voorbereid met zijn bezwaren komt, kan de zaak eens flink van twee zij den bekeken worden. De Kolhorner verslaggever beeft gezegd, dat daar het debat waardig was. Dat zal het, wat mij betreft, óók te Schagen zijn. Dat beloof ik. Dankende voor de plaatsruimte, M. de R., Uw dw. VERWEIJ. Hoogwoud, 28 Oct. 1901 De toestand in de Kaapkolonie. Aan een brief van den Kaapscken corres pondent van de „Daily News", die zeer dui delijk voor het Engelsche volk uiteenzet de ernstige gevolgen van het schrikbewind, dat thans in de Kaapkolonie wordt gevoerd, ont- „Tot vanavond dan." „Ja. Ik ga naar het ministerie om de heeren te spreken en ze wat te kalmeeren. Die oude heeren daar zijn zoo gauw uit het veld geslagen, ze doen als bezetenen als ze door hun tegenstanders worden aan gepakt. Zij willen in vrede regeeren, be weren ze. Maar dat, dunkt me, is toch te veel van onze tegenstanders verlangd." Hij schudde Dartigues de hand en ver liet de kamer. In den tuin, welke bij Dartigues' paleis behoorde, hoorde men vroolijk hondenge blaf. Bella speelde met haar lievelingshond. Het jonge meisje droeg een blauw japon netje en ging in den tuin wandelen tot het uur waarop zij Pierre in het bosch zou aantreffen. Zij plaagde daarbij haar hond, die in dolle sprongen om haar heen- holde. De frissche jeugd van Bella, haar vroolijke overmoed boden zulk een con trast met den persoon van Claude Brun, dat Dartigues, die de kleine stond gade te slaan, gevoelde hoe onmogelijk het was, dat die twee ooit bij elkaar zouden be- hooren. Als hij nu eens Claude Brun zijn zin gaf en hem het veld vrij liet om ook naar Bella's hand te werven waartoe zou dat leiden De dochter van mevrouw Hernan- dez hing niet van Dartigues af. En wan neer ze Pierre liefhad, wie zou haar dau kunnen dwingen, dien ouden grijskop te trouwen Brun had alleen maar verlangd, dat Dartigues Pierre niet zou begunstigon. Maar wat zou hij ook bereiken, als hij in vloed trachtte uit te oefenen op deze beide jonge menschen Het was hem vol doende, als zij elkaar liefhadden. Daar mede was alles afgedaan eu gezegd. Welke hoop was er dan nog voor Claude Brun, dat de zaken zich zouden plooien ten gunste van hem? Maar of Brun dat zélf wel zou inzienHy zou zeker trachten met allerlei middelen zyn doel te bereiken. WORDT VERVOLGD.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1901 | | pagina 1