V E R A,
Zondag 24 November 1901.
45ste Jaargang No. 3682.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Binnenlandsch Nieuws.
- Mipnjpi SgB»-*;*-
Den vorigen zomer wilde ik het hartje van
Rusland eens gaan zien, en nam een taran-
tass, d. i. een Russische wagen op vier wielen,
daar ik besloten was dagreizen te maken.
Verscheidene dagen lang ging ik door de
woeste en eenzame steppen van een deel van
de Krim, niets op mijn weg ontmoetend dan
talrijke kudden, die deze dorre steppen bewo
nen en vreeselijke zandstuivingen, die de
oogen verblinden, de lucht verduisteren, en
de woningen binnendringen ondanks gesloten
deuren en vensters.
Eindelijk verliet ik de eentonige vlakte om
het lachende zonneland in te treden, waar
een weelderige plantengroei de herinnering
doet herleven aan de ongerepte wouden uit
zekere oorden der Nieuwe Wereld.
In dit zuidelijk deel der Krim wisselen'
onmetelijke grasvlakten af met tuinen, lande
rijen, bosschen. Talrijke watervallen stroomen
over de rotsen, bedekt met welriekende plant
gewassen, en het schuim-spattend water dringt
in de valleien, doorsijpelt het kalkgesteente
dat zijn vaart wil stremmen, om eindelijk zich j
uit te storten in de blauwe zee, die zich on
metelijk ver uitstrekt.
Ilooge bergketenen beschermen deze geze
gende landstreek tegen de ruwe Noorden- en
Noordwesten-winden.
Zooals deze streek zich uitstrekt tusschen
Neusudak en Balaklava, gelijkt ze veel op een
bekoorlijk Eden. De flora der tropen vertoont
zich in haar gehoele weelde aan de verwon
derde blikken van den reiziger.
De paleizen, de slank-gebouwde villa's, de
oude moskeeön volgen elkaar op, omringd
door prachtige wijnbergen en oliji'bosschen.
Reeds waren we langs vele met zorg on
derhouden landgoederen gegaan, op weg naar
Alupka, dat men de parel der Krim placht
te noemen, toen mijne reisgezellen me een
paleis aanwezen van zeldzame schoonheid.
Hot verhief zich aan de grens eener vallei,
en zijn tuinen, beplant met magnolica's, myrten
camelia's en mimosa's, daalden trapsgewijs af
tot aan de kust der Zwarte Zee. Het was
een woning die een groot Russisch heer tot
eer zou strekken, een Vorstelijk slot met deels
Oostersche, deels Engelsche architectuur.
De voorgevel deed denken aan de oude
aristocratische kasteelen van G-root-Brittanje;
terwijl de koepelvormige daken, waarop het
Russisch kruis verrees met byzantijnsche bont
heid en de sierbjke minarets veel-vormig
ten hemel spitsten, aan het geheel een Oos
tersche tint verleenden. De zon wierp hare
stralen op de vergulde koepels, hetgeen een
oogenverblindend getintel gaf, waarboven de
hemel zich strak blauw afteekende.
Maar niettegenstaande al dat schoon, werd
men onbewust getroffen door een duister
voorgevoel, waarvan men zich geen reken
schap vermocht te geven het noodlot had
aangeklopt op de deuren dezer woning.
Ginds is alles stil, zelfs geen hondgeblaf
kondigt de komst van den vreemdeling aan.
Op de binnenplaatsen nestelen eenige vogels
uit de vlakten, wier zangen zelden cf nooit
opstijgen. Hier heerscht nog meer dan een
zaamheid en ordeloosheid de rouw, de droef
heid is er meester.
Toch is het kasteel bewoond. Kleine witte
rookwolkjes stijgen uit enkele schoorsteenen
op, en hier en daar bemerken we voor de
hooge vensters onbeweeglijke gestalten.
Niemand onzer sprak. Naarmate wij nader
den, onderscheidden wij de bedienden, „moes-
jieks", d. i. Russische boeren, gekleed in Turk-
sche lange kleeren, die om het lichaam vast
gebonden worden door bont-kleurige sjerpen,
bezig om den maïs-oogst en groote tabaks
bladen te laden op lange wagens. Maar geen
gezang, geen woord vervroolijkte hun arbeid
als schaduwen gingen en kwamen zij. Door
een half geopende deur bemerkten wij een
vreemde verschijning.
Zoo onbewegelijk als een beeld stond ze
bij een vijver, waaruit waterlelies, pijlkruid
en oeverriet oprezen een jonge blonde vrouw,
van groote en slanke gestalte. Onbewust van
onze tegenwoordigheid, zong ze met een
0-0-0-
38.
Breloquier sperde zijn oogen wijd open.
„Hoe? u zou mijnheer de markies het
zwijgen willen opleggen 't Is jammer, dat
wij het zaakje niet kunnen opknappendat
Bertier Massol er uit gestoeteld is, maar
als de markies het doet, heeft zijn optreden
voor uwe verkiezing een groot succes."
„Ja",zeide DesBarres, „ik zou hem kunnen
ameeken te zwijgen, op het oogenblik dat hij
bezig is mijn tegenstander te vernietigen,
Want, mijn beste Breloquier, dat is zeker als
Bsrtigues wordt vernietigd, gaat ook Pierre
te gronde, dien ik liefheb als mijn zoon."
„Zal hij dan zoo vernietigd worden
Hoed u er voor, niet het offer te worden
van je verbeeldingskracht en je hart."
„Breloquier, mijn beste oude, je verrast
jij en je gansche leven zijn het offer
van je verbeeldingskracht en je hart ge
weest."
«Zooveel te beter voorbeeld voor u; wie
Z1°h aan een ander spiegelt, spiegelt zich
zacht. Hoe, gij, Des Barres, zoudt in staat
ylu, °ven dwaas te zjjn als ik, Breloquier,
6 ,ou<?.6 knorrepot, die steeds alles bedierf
^at hij heeft ondernomen Doe dat niet,
eester wees practischLoop door uw
gevoel niet zelf in de val. Wanneer Pierre
esmet wordt door den poel, waarin men
vader stort welnu, dan kan hjj zich
zachte stem een droevig Wesnianka (voor
jaarslied), terwijl hare blikken in het onbe
stemd verre wegdreven. Telkens herhaalde
zij hetzelfde gezang, alsof ze een kind in
slaap wiegde.
In extase bleven we staan voor deze ver
schijning, die ons deed denken aan Shake-
speare's Ophelia. Ze droeg een lang rouwkleed
een zonnestraal, die in haar weelderig goud
bruin haar viel, deed haar staan in een licht
krans en deed haar gelijken op een dier
martelaren der eerste tijden van het Christen
dom.
Haar profiel was zeer schoon. Geen beeld
houwer kon zich volmaakter schepping
droomen. De tranen hadden aan hare zacht
blauwe oogen een wonderlijken gloed en
uitdrukking gegeven.
Geroerd en getroffen stonden we voor dit
levend beeld van smart.
Mijn Tartaarsche koetsier, die me geheel
verdiept zag in deze aanschouwing, sprak
me fluisterend toe, daar hij vreesde met zijn
harde stem de stille rust rondom te storen.
„Dat is onze jonge koningin. Zoo is ze ge
worden nadat het vreeselijk ongeluk haar
heeft geknakt. Haar eenig kind, een jongen
van drie jaren, is gestorven door een val,
terwijl hij een wandeling maakte. Men heeft
haar zijn dood verborgen. De hofdames ver
tellen haar iederen dag,dat het kind verdwe
nen is en dat men bezig is het op te sporen.
Sedert heeft de arme vrouw het kleine
paviljoen niet meer verlaten, waarin het kind
leefde. Altijd zit ze nu te midden van het
speelgoed en de kleeren van het kindje, en
gaat alleen uit naar den rand van den vijver,
zooals ze altijd deed bij het leven van haar
lieveling, dien zij in slaap zingt met het
„Lentelied".
Niettegenstaande het ongeduldig gestamp
der kleine Russische paarden, die de belletjes
van hunne hamen met kracht heen en weer
rinkelden, kon ik niet besluiten deze plaats
te verlaten. Ik kon mijne blikken niet af
wenden van die zachte verschijning, die mij
zoo onweerstaanbaar aantrok.
Laat ons gaan, zeide een mijner reisgezellen,
een Ichinovnick (Russisch beambte). Verderop
zullen we stilstaanik zal u dan de hartbre
kende geschiedenis van de „koningin" vertel
len en tevens de legende, die haar vergezelt.
De koetsier klapte met de zweep en een
uur daarna, gezeten aan den rand van een
kleine beek, onder de schaduw der groote
eiken, vertelde mijn reisgenoot de geschiedenis,
zooals zij hier volgt
Véra Dimitrewna, zoo heet de koningin,
trouwde nauwelijks vier jaar geleden met een
machtigen vorst, koning van deze landstreek.
Ze was een schoone en bevallige verschijning,
die door het volk met blijden jubel ontvangen
werd. Tien maanden na haar huwelijk werd
haar een^zoon geboren, door de gansche om
geving begroet met feestelijkheden, waaraan
allen deelnamen.
Véra, die nóch van luxe, nóch van praal
vertoon hield, kreeg van haar koninklijken
gemaal vergunning om zich geheel aan de
opvoeding van haar zoon te wijden, en ver
gezeld door hare hofdames, ging ze het paleis
bewonen, dat gij zooeven gezien hebt.
De jonge moeder was zeer gelukkig.
Haar geheel geluk, hare vreugde, haar
hoop was gevestigd op die dierbare wieg.
Zij bracht alle dagen door bij het kleine
engeltje, schoon en blank als zij. Zij waakte
als hij sliep. Altijd was zij daar, zijn lachjes
bespiedend, zijn ochtendkussen 't allereerst
ontvangend.
Maanden, jaren gingen; het kind werd
grooter. Met welk een trots en welk een
angst zag zij het cherubijntje zijn eerste pas
sen zetten. Allengs verminderde haar vrees;
het kind was drie jaar, sterk en gezond.
Op een middag wilde de kleine Ivan naar
buiten. De moeder ze was een weinig
ongesteld vertrouwde hem aan zijne gou
vernante en aan zijne twee hofdames toe.
De uren verliepen. Véra voelde zich op
eens aangegrepen door een hevige ongerust
heid. Geluiden uit de verte schroefden haar
keel toe. Ze meende kreten en snikken te
hooren.
Maar ze wilde niemand roepen en richtte
haar schreden naar buiten. Eensklaps bevond
ze zich in tegenwoordigheid der gouvernante,
wier oogen in tranen baadden, wier verslagen
gelaat haar den schrik om het hart deed slaan.
Ivangilde ze, mijn zoon waar is hij
zelf immers weer rein wasschen Hij zal
daaraan niet sterven. Wat echter u aangaat,
dan moet u mij toestemmen, dat, wanneer
Dartigues, dank zij uw gebrek aan eigen
belang, over uw lichaam heen, naar Mail-
lane gaat, gij en onze partij niets winnen,
ja veel verliezen. Wat duivel! gij behoort
niet meer aan uzelf gij behoort aan
ons, aan uw vrienden."
„En mijn beste vrienden zijn de Appels,
dat hebben zij al honderd maal bewezen en
dat zal ik niet vergeten."
„Neen, maar u wilt partijleider zijn en
verstaat het niet eens, u in die eigenschap
te oefenen waarmede men in het leven
het verst komt de ondankbaarheid."
De oude Rosa onderbrak hot gesprek,
door op haar gewone mopperende manier
Piorre binnen te laten.
„Daar is mijnheer Pierrewanneer u
werken moet, zou ik dat maar dadelijk
opgeven."
„Jij bemoeit je ook met allesbeant
woordde Des Barres zijn dienstbode kalm
pjes. „Ga naar de keuken, daar bemoei ik
mij immers ook niet mede."
„Dat ontbrak er juist nog maar aan
't is trouwens eon waar geluk voor den pot,
dat go het niet doet. 't Zon een bepaald
aardig gezicht zijn, u in de keuken
Met deze woorden verliet ze de kamer.
„Ik kan mij er nooit genoeg over ver
wonderen," merkte Breloquier op, „dat ge
dat onuitstaanbaar persoontje om u heen
kunt dulden."
„Lieve vriend, ze is mij zoo nuttig, om
dat ze mij oelent in het geduld, en boven
dien is ze trouw, leest nooit een enkel
papiertje, dat ze hier of daar ziet liggen,
babbelt nooit over dat, wat ze hoort pra
De gouvernante, die haar meesteres in zulk
een toestand zag, dorst haar de waarheid
niet te zeggen.
De prins is naar den kant der Zwarte
Zee geloopen, stamelde ze, we hebben hem
niet kunnen terugvinden. Ik heb menschen
uitgezonden
DoodMijn kind is dood
En de arme koningin zakte bewusteloos
ineen.
Toen zij weer bijgekomen was, had God
zich over haar ontfermd. Véra was krank
zinnig.
In een kamer van het groote paleis stonden
ernstige mannen om het bed van een kind.
Daar streed de arme kleine prins den dood
strijd. Nog eenige uren te voren was hij vroo-
lijk en gezond. Bij het opklimmen tegen een
rots was de voet van deu kleine uitgegleden
en onder het vallen was zijn hoofd op een
scherpen steen gestooten. Men droeg hem
bloedend weg.
In de kamer liggen de vrouwen en de
bedienden geknield voor de heiligenbeelden.
De priesters, in „Stola", zeggen de gebeden op,
door de snikken der omstanders onderbroken.
De wanhoop is vreeselijk.
Ivan ligt op het bedje uitgestrekt. Zijn
bleek hoofdje ligt in zwachtels, die rood ge
kleurd zijn door het bloed, dat nog steeds
vloeit.
Nu en dan flikkert een vage doodsangst in
zijn oogjes. Hij schijnt te slapen en toch is
het oogenblik van den eeuwigen slaap nog
niet gekomen. Onophoudelijk ontsnapt een
zwakke kreet aan zijn bloedelooze lippen
Mama, mama Tranen glijden langs zijn wan
gen. Hij begrijpt niet waarom zijn geroep
niet wordt gehoord. Tevergeefs poogt hij zijn
kleine armpjes uit te strekken om met een
laatste liefkoozing haar nog eens te omhelzen,
die hem zóó bemind heeft, en hij blaast den
laatsten adem uit, terwijl hij nog de twee
woorden uitzucht, die de vreugde waren van
zijn zóó kort leven Mama, mama
De legende heeft deze droeve geschiede
nis voltooid. Onze boeren vertellen, dat de
arme moeder, toen zij den dood vernam van
haar zoo geliefd kind, zich naar de steile
kust begaf, terwijl hare lange bruine haren
om haar schouders golfden. Daar wilde zij
zich in den afgrond storten om ook in de
eeuwigheid te zijn hij haar geliefden zoon.
Toen zag men uit den hemel, op een
zachte wolk nederdalen den heiligen Nicolaas,
beschermheilige van Rusland, die de onge
lukkige vrouw aldus toesprak
„Ween niet meer, Mevrouw de Koningin,
„uw kind zal IJ niet verlaten. Ik zal van U
„medenemen wat de menschen noemen „de
„Rede" en gij zult voortaan uw Ivan steeds
„in uw armeu hebben. Gij zult zijne glim
lachjes zien, gij zult zijne kussen ontvangen.
„Trek uwe fecstkleeren weer aan, met hem
„zult ge heengaan naar het Paradijs, waar de
„engelen hunne zangen zingen aan de Eeu
wigheid".
Ziet hier, waarom de koningin, volgens het
naïeve geloof der Boeren uit die streken, gek
is geworden. Ziet hier, waarom ze in de ver
laten tuinen van haar paleis ronddoolt, onder
het zingen van de liederen der droeve Wes
nianka. Die liederen werden gezongen door
den heiligen Nicolaas, toen hij de koningin
den weg ten Hemel aanwees.
Vergadering van den Raad
der gemeente NIEUWE NIEDORP, op
Woensdag 20 November 1901, 's namiddags
drie uur.
Aanwezig alle leden.
De Voorz. opent met welkom de vergade
ring. De notulen, door den Secretaris voor
gelezen, worden goedgekeurd en vastgesteld.
Door de Armvoogdij is ingezonden een
voorstel, om het in de vorige vergadering
verhoogde presentiegeld (van f 100 op f 150
gebracht) aldus te willen verdeelenArm
voogden voor de afdeeling landbouw etc.
f 50.(vroeger f20.Armvoogden voor
de afdeeling huishouding etc. f50.— (vroeger
f30.en den Boekhouder f50.(tot heden
hetzelfde bedrag.
Zonder discussie wordt met algemeene
stemmen de verlangde regeling vastgesteld.
Naar aanleiding van het besprokene in de
vorige vergadering, omtrent het schrijven
van het Gemeentebestuur van Hoogwoud,
ter zake van de opheffing der onderwijzeres
betrekking aan de Langereis, wordt voorge
lezen een afschrift van bedoeld schrijven,
luidende als volgt
Hoogwoud, den 9 October 1901.
Naar aanleiding Uwer Missive van den
23en September j.1. No. 210, hebben wij de
Eer U. W. E. G. mede te deelen het navol
gende
le. Eenigen tijd geleden vervoegde zich per
soonlijk bij den Burgemeester van Hoogwoud,
de Onderwijzeresse aan de Langereiser School,
Mej. M. Timmerman, te kennen gevende,
dat hare betrekking, door het verminderd
getal schoolkinderen, hagchelijk werd, met
verzoek, wanneer de Onderwijzeres aan de
school in de Kerkelaan, Mej. J. E. Jenny
Weijerman, die telkens solliciteerde naar
eene andere plaats, ergens elders benoemd
werd, of zij dan in hare plaats mogt benoemd
worden tot Onderwijzeres aan de School in de
Kerkelaan, waarop ik nader gehoord heb het
Hoofd der Langereiser School, den heer M.
de Jong, die mij verklaarde, haar wel lie
ver te willen houden, maar overigens daarin
hoegenaamd geen bezwaar had. Hieruit
resulteert zeer duidelijk, dat de heer M. d e
Jong, en teregt geen bezwaar ziet de
6 klassen zijner School, iedere klasse van on
geveer slechts 5 en 6 kinderen, vol
doend onderwijs te gevenwij zeiden
teregt want voor het Schoolhoofd, die eenige
liefde gevoelt voor zijne zaak, zal deze inspan
ning bij een zoo klein getal leerlingen, waar
lijk niet zoo overdreven groot behoeven te zijn.
2e. Thans heeft M e j. J. E. J e n n y We ij er
in a n, wegens hare benoeming te Hilver
sum, haar eervol ontslag verzogt, in te
gaan 1 November aanstaande, zoodat er thans
gelegenheid bestaat, het bovengemeld verzoek
van Mej. M. Timmerman in te willigen.
3e. Met het oog op de bevolking, tot de
Langereiser School in betrekkingjstaan-
de, is het verder vrij zeker, dat het getal, tot
die school behoorende kinderen, veeleer zal
verminderen, in plaats van toenemen, en mocht
onverhoopt, dit getal zoodanig vermeerderen,
dat de bijstand aan het hoofd dier School
door de Wet noodig mocht worden geacht,
welnu, dan zal tot de benoeming eener Onder
wijzeres nader kunnen worden overgegaan.
4e. Op grond van dit een en ander achten
wij met den heer M. d e J o n g niet noodig,
hem, bij zulk een klein getal leerlingen, door
een onderwijzer(es) te doen bijstaan, en ach-
i ten wij uit een geldelijk oogpunt, het tevens
onverantwoordelijk, dien bijstand verder uit te
j breiden dan door de Wet verlangd wordt,
zoodat wij, ook met het oog op het belang
van Mej M. Timmerman, hare gevraagde
j benoeming aan de School in de Kerkelaan
alhier en daarmede in verband, de opheffing
harer betrekking aan de Langereiser
School, blijven wenschelijk achten.
I Daaruit blijkt dus, dat inderdaad niet door
j Hoogwoud wordt gezegd, dat de heer De
Jong is gehoord over de opheffing der
onderwijzeresbetrekking, maar over
de verplaatsing van mejuffrouw Tim-
j merman naar de school in de Kerkelaan,
terwijl daaraan dan wordt toegevoegd, dat
uit het feit, dat de heer De Jong tegen de
verplaatsing geen overwegend bezwaar
j heeft, „resulteert, dat hij ook geen bezwaar
j heeft en terecht (sic) tegen het waar-
I nemen van alle zes klassen," en in het slot
nog gezegd wordt, dat de Gem.-besturen
met den heer De Jong geen overwegend
bezwaar zien in het waarnemen door hem
van alle 6 klassen.
De heer Kuilman had dus in de vorige
vergadering gelijk, „dat er niet precies staat,
dat de heer De Jong is gehoord over de op
heffing der betrekking". Den heer Visser
komt het voor, dat de zaak er eerder erger,
dan beter door wordt, want het is duidelijk,
dat deze mystificatie, als waarvan de Raad
hier nu het slachtoffer is geworden, niet zou
hebben kunnen plaatsvinden, als bij het op
stellen van het schrijven te Hoogwoud niet
de bedoeling had voorgezeten, om den Raad
te Nieuwe Niedorp een rad voor de oogen te
draaien. Tegen dergelijke handelwijze zou
de heer Visser alsnog gaarne willen protes-
teeren.
De Voorz. meent, dat er tegen' het feit
eigenlijk niets gedaan kan worden„wat
moet je d' er al tegen doen een brief
schrijven geeft toch ook niets Spr. zou
ten dat zijn eigenschappen, welke haar
voor mij onontbeerlijk makenik weet,
dat ze zich voor mij in stukken zou laten
hakken."
Tot Pierre ging hij op anderen toon
voort
„Er is ons een dakpan op den kop ge
vallen. Het is Bertier Massol niet meer,
die als zaakwaarnemer voor Claude Brun
optreedt, nu is het de markies De Coutras."
„Dan is alles verloren", riep de jonge
man uit.
„Hij zal vandaag reeds in de Kamer
spreken, ik heb je laten komen om over
alles eens met je te praten. Wat wilt ge,
dat ik zal doen
„Wat kunt u doen?"
„Ik kan den markies opzoeken en hem
vrageD, smeeken, van de interpellatie af te
zien."
„U zult bereid zijn, zulk een stap te
doen
„Ja, voor Appel en jou."
„Dat zou zeer gevaarlijk zijn. Wie weet,
of u niet gecompromitteerd zoudt zijn."
„Dat kan niet gebeuren, men weet, dat
ik niet uit eigen belang optreeddaar
staat mijn leven, dat ik achter mij heb, borg
voor. Wie zou het wagen, mij aan te
klagen
„Zij, die er belang by hebben."
„En die zijn
Pierre antwoordde niethij wierp Des
Barres een smartelijken blik toe en de
oude socialist begreep, dat de ongeluk
kige jongeling zijn vader bedoelde. Hij
las in zijn oogen, dat Pierre zeggen wilde
„Wees voorzichtig, wanneer ge u voor
mij opoffert, is hij in staat daar misbruik
van te maken. Wanneer gjj uit medeljjden I
Uk
met mij, hem redt, dan is hij in staat
om u te vernietigen, in plaats van
u te danken en te zegenen. Hij is
eergierig en alleen voor het succes
leeft hij. Ik sta niet voor hem in Hij
heeft mijne moeder verraden, heeft mij
verraden, en zal tegenover u eveneens zoo
doen."
Langzaam zeide Des Barres
„Mijn kind, in vereeniging met je moe
der en Appel zijt gij het, dien ik op aarde
het meest lietheb. Vraag me, voor uw
vader naar den markies te gaan, en het zal
gebeuren."
Pierre verbleekte, zijn handen beefden,
en met half verstikte stem stamelde hij
„Dat wil zooveel zeggen als hem van
de schande redden, maar misschien
„Wat misschien
„Is het zooveel als uzelf opofferen
„Wenscht ge het?" vroeg Des Barres
met vochtige oogen.
„Mijn God", weeklaagde Pierre, „moet
ik daarop werkelijk antwoorden 1"
De oude socialist breidde zijn beide ar
men uit.
„Ik ben het, die dan maar in jouw
plaats zal antwoorden. Ik wil niet, hoort
ge wel, ik wil niet, dat jij en je moeder nog
langer lijden. Ik zou alles naar den duivel
kunnen helpen, wat jullie's rust verstoort."
Pierre verborg snikkend zijn hoofd aan
de bree.de borst van Des Barres en keek
vol innigheid tot hem op.
„Mijn God, gij geeft mij het loven weer,
ge redt me 1"
„Niet ik ben het, die je redt 1" sprak
Des Barres ernstig. „Wees er steeds aan
gedachtig, dat het Appel is, dien ik mijn
vriend noem, die jou heden tegen smart
verder de zaak maar willen laten rusten.
Algemeen wordt dit idéé goedgevonden.
Het doet den Raad genoegen, dat tenminste
is gebleken, dat de heer De Jong in deze de
waarheid zei.
Tegen een verzoek van den heer B. Sies-
werda, hoofd der school in de kom, om voor
de schoolbibliotheek van den heer Prins 10
werkjes van tezamen f 4.50, te mogen aan
schaffen, heeft niemand bezwaar, ook al mocht
de betrekkelijke begrootingspost misschien
ontoereikend zijn.
Ook wordt algemeen goedgevonden, de
vergoeding aan den heer E. Broekhuizen
voor het in orde houden, vullen, aansteken,
enz., van de lantaarn bij de tramhalte aan
de Langereis, op zijn verzoek te brengen van
f 10.— op f 25.—. De Raad is overtuigd,
dat vooral bij de zoo uitgebreide tramdienst
regeling deze verhooging billijk mag heeten.
Het bespreken van de tramhalte aan de
Langereis geeft den heer Koopman aanleiding,
om nogmaals de wenschelijkheid te bepleiten
van het plaatsen van een bank in hetwacht-
hokje aldaar. De Tram is wel niet genegen
het onderhoud van de door het gemeente
bestuur aangeboden verbetering op zich te
nemen, maar Spr. zou dan liever dat onder
houd ook al was het maar van een bank
alleen voor gemeenterekening nemen.
„We doen het dan niet voor de Tram, maar
voor het publiek, dat daar wachten moet."
De heer Visser meent, dat het al mooi
genoeg is, dat de gemeente voor verlichting
aan de tramhalten zorgt, en nog bovendien
aanbiedt een zoo noodige verbetering aan het
wachtlokaaltje te willen aanbrengen, als de
Tram het onderhoud op zich neemt. Het is
toch wat te veel gevergd, zegt Spr. en
de heeren De Moor en Kuilman zijn dit met
hem eens, dat de gemeente nu ook nog,
geheel ten behoeve van de tram, voor het
onderhoud van die verbetering moet zorgen.
De heer Koopman vindt dat ook heel niet
billijk, maar en dat moeten de andere
heeren hem weer toegeven op die manier
is het publiek dan toch de dupe.
De Raad toont zich niet erg genegen om
ten believe van de Tram het onderhoud op
zich te nemen. Ten laatste zegt de heer
Koopman te kunnen meegaan met een voor
stel van den heer Visser, om aan het Tram-
bestuur te berichten, dat de Raad nog tot
15 December bereid is, de aangeboden ver
betering van het wachtlokaaltje aan de
Langereis (alias de blikken trommel) tot stand
te brengen, maar in geen geval het onder
houd dier verbetering voor gemeenterekening
wil nemen.
Hierna wordt bij monde van den heer
Kuilman het al een paar maal uitgestelde
rapport van de Commissie voor de Lan
derijen voorgelezen. Het rapport vermeldt
omtrent het gebruik van de gemeentelande-
rijen het volgende
De Afmenplaats uitstekend gebruikt.
Sommige sneezen van het Allemansbouwtje
aan den Terdiekerweg veel onkruid.
„De Oude Bulleweid", in gebruik bij J.
Rezelman, goed gebruikt.
„De Bulleweid" van J. Strijbis, uitstekend,
geheel onder den mest.
Het Weezenweidje in de Leijen, in gebruik
bij den watermolenaar (vroeger G. Jonker),
goed gebruiktdoor omstandigheden is echter
geen mest opgebrachtdit zal het volgend
voorjaar vroeg plaats hebben.
De Smal wordt voor de ééne helft
door K. de Boer en voor de andere door
Jb. Warnar goed gebruikt.
„De Blossen" van Jb. Pluister, uitstekend
de kunstmest doet daar wonderen.
„De Blos" van Joh. Barten, eigenlijk onvol
doende gebruikt. Er wordt net zooveel
mest opgebracht, dat het er volgens de acte
door kan. Eigen land gaat geheel voor.
„Het Butterweidje" van Jb. Warnar, vrij
goed gebruikt.
„De Voorste Peereweid", in gebruik bij
Jb. Schrieken. is zwaar bemest, maar het
land is grof, omdat er veel paarden op loopen.
„De Achterste Peereweid", in gebruik bij
G. Blom, is goed gebruiktde kunstmest
werkt goed.
„Het Burgemeestersweidje" wordt door
K. de Boer a./d. Langereis goed gebruikt
echter ligt het nog niet geheel volgens de
voorschriften „op zijn greppels" en ook is
het nog niet bemest, maar dat kan natuurlijk
nog in het 3e of 4e huurjaar.
en vertwijfeling beschermt, zooals hij eens je
moeder voor armoede en leed heett behoed.
Ja hebt twee vaders in je leven gehad,
mijn jongen; de een gaf je het lichaam, de
ander de zielbeoordeel hun beider daden
en aarzel niet meer, zooals ge tot nu toe
hebt gedaan, wie van hen beiden ge moet
liefhebben."
„Een gansch leven van hoogachting en
opoffering zou niet genoeg zijn om mijn
schuld aan u af te betalen."
„Probeer dit niet! De dankbaarheid is
een schat, die men nooit in waarde moet
trachten te doen verminderen."
„Ik kan u de mijne toch bewijzen I"
„Hoe dan?"
„Ge zult het zien
„Goed. Daar ons besluit nu is genomen,
gaan we naar de Kamer. Wij hebben geen
oogenblik te verliezen, en ik wil maar
hopen, dat onze pogingen succes hebben."
De gangen van het Palais Bourbon vul
den zich met opgewonden pratende menschen,
waaronder afgevaardigden aankomende met
afgemeten stap, een dikken bundel papieren
onder den arm, mannen, die zoo op het gezicht
af het lot vaD Frankrijk met zich voerden
verder journalisten, die jaebt maakten op
nieuwtjes voor 't overige nieuwsgierigen,
die hun weg naar de tribune zochten om
de zitting bij te wonen.
Trots het vroege uur, waren er ook vele
vrouwen met kleurige toiletten, welke het
eentonige zwart van de vele gekleede
jassen wat afwisselden. Barondet en Re-
mamjon waren er ook reeds en trachtten
zich op hun gewone zoetsappige manier bij
verschillende groepen in te dringen. Daarbjj
deden ze alle moeite om er onbevangen uit
te zien.