Brieven Ril fle Maasstad.
Verlora cd teraggevonden.
Zondag 16 Februari 1902.
46ste Jaargang No. 3706.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Het ABC
VAN HET LEVEN.
16.
1
SCHAKER
Naar het Engelsch van John K. Leys.
0—0—0—
„In '8 hemels naam, belet toch dat
helsch geschreeuw," riep Grey, de handen
langs zijn brandende, vermoeide oogen
strijkende.
De jonge moeder nam het kindje aan
de borst, trachtte het te sussen, maar het
lukte niet.
„'t Is me niet mogelijk te denken, te
werken, als dat gejank niet ophoudt
„Kan ik het helpen" vroeg de jonge
vrouw verontwaardigd.
„Och, houd het stil, stop een dot in
zijn mond, of wat anders; stil zal het wezen;
heb je geen poeders, of iets dergelijks,
om te maken, dat dat krankzinnig ge
schreeuw ophoudt
„Je zoudt misschien wel willen, dat ik
het kind opium ingafslechte moeders
doen dat misschien, ik doe het beslist
niet. nooit."
„Jij zoudt liever sterven misschien, ik
niet, maar ik herhaal het, 't is mij onmogelijk
onder dat vervloekte gehuil en gejank iets
te doen. Schulden, armoede zijn mij reeds
hinderlijk genoeg, dat geraas is me absoluut
onvordragelijk."
„Hoe kunt ge zoo wreed toch wezen,
George Je spreekt net, of vrouw en
kind je in den weg staan, tot een last
zijn, als dat zoo is
Zij hield op, maar haar man begreep
wel, wat daar bij haar omging. Met een
schamper lachje viel hij in„deedt ge beter
met
„Met voor een poos naar huis te gaan,
totdat je nieuwe tooneelstuk af is, of
totdat
Weer hield zij op.
„Totdat ik je een ruimere, gemakkelijker
woning bezorgen kan wou je dat zeggen?"
Voor zijn slecht humeur was wel iets to
zeggenop een zijtafeltje lag het hand
schrift van zgn tooneelstuk „Het Bloemen
meisje'', op dien morgen terugbezorgd, voor
de vierde maal atgewezen.
„Het is niet voor den eersten keer, dat je
spreekt van naar huis gaan", klonk het met
kalme duidelijkheid, „maar zoo ge du wilt
heengaan, Ethel, nu het er zoo donker
voor me uitziet, goed, maar wij scheiden
dan voor altijd. Beienk en overweeg dè,t
goed."
Hij gunde haar geen tijd om te ant
woorden, nam zgn hoed en ging de deur
uit.
George Grey was gehuwd met de lieve
dochter van een welgesteld makelaar. Zij
beminde hem en vertrouwde op hem, en
de bitterste van al zijne bittere gedachten
was, dat hg tot nu toe niets had gedaan,
wat de aanleiding kon rechtvaardigen,
waarom hg haar gehuwd had. Grey leed
bovendien onder een last, dien hij nog
steeds voor zijne vrouw had weten te ver
bergen zijne oogen werden langzamerhand
zwakker en deden soms ontzettend pijn.
Hoe, zoo hij blind werd? Die meer en
meer tot zekerheid aangroeiende gedachte
maakte hem ziek naar lichaam en ziel.
Daags te voren was hij Daar een oogheel
kundige gegaan en hij zou hedenmorgen
onderzocht worden.
Het troosteloos resultaat was geweest:
onherstelbaar blind, binnen korten tijd!
Toen Grey den dokter verlaten had, was
hij gegaan naar een plek, waar hij dikwijls
kwam, als hij kalm en stil wilde nadenken.
Na verloop van een halt uur gaat hij terug
Daar huis, kalm. vastbesloten zijn leed moedig
te dragenhij opent de voordeur, gaat
naar de kamers, die door hem worden
Doos
IDA BOY-ED.
0-0-0
Maar ook het rechterbeen kon gebroken
zijn wanneer Conrad het zoo voelde
De goede Schuberger kon niet anders dan
Sylvia's ontzetten blik met een bedroefd
gelaat beantwoorden.
Neen, dat kon, dat mocht niet zijn
Als Sylvia vol zorg het lichaam langs
keek, scheen het haar toe, dat het rechter
been heel moest zijn. En in eene opwelling
van moed, die haar door het medelijden
werd ingegeven, omvatte zij met haar beide
handen zijn rechtervoet, tilde dien op en
vroeg
„Doet het pijn en zij voelde dadelijk
zelf, dat daar alles in orde moest zijn.
„Neen," zeide hij, „neen".
„Het is alleen het linker, alleen het linker
jubelde Sylvia. Alles scheen nu lichter en
gemakkelijker te dragen, omdat het niet
20?.vreeselijk was als zij zelf geloofde.
Hg lachte haar toe. Zij had hem eeD
engelenboodschap toegeroepen.
„Alleen het linker", stamelde hij en viel
andermaal in zwijm.
•ff'4 baar stille teruggetrokkenheid was
w r°UW Schuberger plotseling opgeroepen
tot een p08t van beteekenis.
nieuw* r bezigheden waren nog twee
Dgekomen. Zij was ziekenoppasseres
bewoond, met het vaste voornemen aan
zijn vrouw meê te deelan wat de doktor had
gezegd en wat hij nu verder besloten had
te zullen doen in hun aller belang.
„Ethel"! roept hij luide.
Geen antwoord.
Hij -gaat in de slaapkamer; ook deze is
leeg; in de woonkamer teruggekeerd, ziet
hij op de tafel een witte enveloppe liggen.
Open maken en lezen, of liever slechts
een gedeelte daarvan, is het werk van een
oogenblik. Zijne oogen verslinden de woor
den: „Slechts een last voor u, beter
heen te gaan pa aal ons met blijdschap
ontvangen wees in geen enkel opzicht
om ons bezorgd"; de brief valt uit zgn
handen.
Het licht van den volgenden morgen
scheen reeds in de kamer, toen hij nog
altijd zat te staren op den brief zijner
vrouw, die- daar voor hem lag
Drie jaren later zat George Grey in een
gemakkelijken armstoel, in een weelderig
ingerichte bibliotheekkamer, ongeduldig te
wachten op zijn kopiïste, die in zichtbaren
vorm terug te geven had de woordeD,
die hg sprak.
Hij was reeds twee jaar geheel blind,
toch stelde hij weer belang in het leven.
Zijn „Bloemenmeisje" was eindelijk aange
nomen niet alleen, maar beleefde herhaalde
opvoeringen, het was een „kasstuk" gewor
den. Grey schreef met klimmend succes
twee nieuwe drama's en was een welgesteld
man geworden.
De tijd scheen hem lang te vallen,terwgl hij
wachtte. Hij schelde en vroeg den binnen
komenden bediende
„Hoe laat is 't, Peters
„Kwart over tien, mijnheer."
„En de jonge vrouw van de „type-
writting"-maat8chappij, (typewriter is schrijf
machineVert.) zou hier reeds om tien uur
zijn. Dat is onverdragelijk, ik
„Neem me niet kwalijk, mijnheer, ik
hoor haar de trap opkomen." Een oogon-
blik later ruischte er een japon langs de
gang. Toen was alles stil.
„Kom binnen, als 't u belieft, en doe de
deur dicht." zei Grey ongeduldig. „Hoe
gauwer ge klaar zijt, des te liever. Papier
kunt ge in de linkerlade van de schrijftafel
vinden."
De scherpluisterende ooren van den
blinde vernamen geen enkel geluid einde
lijk het bureau werd geopend, gesloten,
hij hoorde de klep, waarmede de schrijf
machine het papier vasthield, en Grey
begon onverwijld to dicteeren
„De arme broidschrijver. Eerste bedrijf,
tweede tooneel. Een kosthuis te New-York.
Armoedig gemeubelde kamerde vrouw
huiverend zittende voor een uitgedoofden
haard. Olivier in een hoek aan't schrijven."
En hij begon mede te deelen, zijn eigen
vroeger leven, zooals hij dat met zijne
oogen had gezien, het verhaal van den
echtgenoot, in het uur van zijn grootste
leed en nood door zijne vrouw verlaten,
die hem genomen had „in voor- of tegen
spoed, in rijkdom of armoede." (Engelsch
huwelijksstormulier. Ver t.)
Hij teekende de wanhoop van den ODge-
lukkigen man, zijn verlangen om niet meer
te leven, den dood te zoeken, om ten
slotte het ernstig voornemen op te vatten,
mot zijn noodlot tot het einde toe te strijden.
Toen Grey ophield, zei hij ten slotte
koeltjes„Voor vandaag genoeg, wees
als 'tu belieft morgen ochtend precies om
tien uur hier. GoedeD morgen." Hij had
niet opgemerkt, dat het meisje geen enkel
antwoord gegeven had.
Op den volgenden dag werd het daarop
volgende tooneel gedicteerd: De ontrouwe
vrouw hoorde van zijn voorspoed, zocht
hem op, en bood aan, bij hem terug te
komen, doch de man wees haar af, niet ruw,
eerder met koele beleefdheid, waarachter
geworden en eeredame.
Deze laatste functie bleef ongenoemd.
Want in dit huis, waar men het met het
zoogenaamde fatsoen gemakkelijk opnam,
zou men het zeer dwaas hebben gevonden,
dat Sylvia juffrouw Schuberger daar
voor had aangesteld. Het was Sylvia dan
ook niet te doen om den schijn te bewa
ren ze zou zichzelf belachelijk hebben ge
vonden, als dat 't geval ware geweestzij
was niet zoo dwaas, het onfatsoenlijk te
vinden, dat een jong meisje een jongen man
verpleegde. Maar het gaf baar een aange
naam gevoel van zektrueid. wanneer juf
frouw Schuberger door haar voortdurend
komen en gaan een ongestoord samenzijn
tusschen haar en Conrad Brügge onmoge
lijk maakte.
Want hg' sprak nu al steeds op een toon
een toonen in zijn blauwe kioder-
oogen was dikwijls een uitdrukking
Hij lag in zijn atelier. De dokters had
den het voor onmogelijk verklaard, den
zwaren man twee trappen op te dragen
naar zijn kamer. Een p*ar dagen lang was
het een allergekste ziekenkamer geweest:
een bed 'midden op den vloer en rondom
gipsbeelden en een paar houten stoelen, en
deze dienden voor tafel en kast tegelijk.
Maar nadat Conrad Brügge zich van
het bloedverlies wat had hersteld en zijne
vrienden weer toelachte, toen waren Bertie
en Contil en Sylvia ijverig begonceD, het
wat gezelliger to maken. Een mooi tocht
scherm, dat aan Contil behoorde, verdeelde
het vertrek in twee deelen. Een paar stoelen
uit Bertie's kamer, dan nog eene tafel daar
vandaan, en een paar vouwstoeltjes, die moes
ten dienen voor de vrienden als ze Conrad
bezochten. Sylvia bracht nog eenige tafeltjes,
toch blijkbaar een storm woedde van
opnieuw wakker wordende smart, bitterheid
en gekrenkten trots.
Zoover gekomen, hield plotseling de
machine op.
„Wat scheelt er aan, hapert er iets
Zoo niet, ga dan toch verder," zei Grey.
Het meisje zei niets, het klik-klik der
machine waarschuwde hem, dat zij gereed
was verder te gaan.
Nu echter viel het Grey, op, dat zij
voortdurend geen woord sprak.
„Hoe komt het toch. dat gij geen ant
woord geeft, wanneer ik tot u spreek, ge
zijt toch niet stom
„Niet stom", antwoordde zij met een
vreemie, zeer zacht en bedeesd klinkende
stem, „maar ik lijd aan de gevolgen van
eene keelaandoening, die mij mjjne stem
kan doen verliezen. Als 't niet noodig
is, spreek ik liever niet."
„Dat is jammer, heel jammer," zei Grey,
met die conventioneele, koele beleefdheid,
die alle verdere vertrouwelijkheid buiten
sluit, en ging met zijn tooneelstuk verder
voort.
Een week later was de juffrouw weer
niet op tijd, maar ditmaal bood zij hare
excuses aan. „Mijn kleine jongen hield mij
op," sprak ze met vreemde, holle stem,
„hij is niet heel wel."
„Uw jongen Waarom hebt ge mij niet
verteld, dat ge weduwe waart? Maar,
vei geef mij, het gaat mij ook in 't minst
niet aan laat ons liever met ons werk
voortgaan."
Den volgenden dag vroeg hij plotseling
„Hoe oud is uw kleine jongen wel?"
„Ongeveer vier jaar."
„Waar is hij gedurende den tgd dat gij
bij anderen bezig zijt
„Soms speelt hij met het jongetje van
mijn kostvrouw, soms blijft hg alleen op
de kamer, die ik dan afsluit."
„Maar dat is toch niet goed. Als bij
zo at en gehoorzaam is, mag hij wel mee
komen, hij kan wel plaatjes kijken of zoo.
Wilt ge dat?"
Er kwam geen antwoord en Grey zei
koeltjes: „Maar wat vraag ik ook, gij
wilt misschien liever niet."
„Ja., ja... ik zal hem meêbrengen."
Het kind kwam, Grey nam hem tusscben
zijne knieën en tastte met zijne dunne, witte
handen over en langs het gelaat van den
jongen.
„Uw kind ziet er zeker goed uit," zeide
de blinde man en hij plaatste den jongen
naast zich op een laag stoeltje, en gaf hem
een prentenboek, dat hij reeds vooraf klaar
had laten leggen.
Na een poosje verveelde dat den kleinen
man hij begon de schilderijen te bekijken,
en zachtjes de kamer op en neer te loopen;
toen niemand op hem lette, begon bij te
klimmen op een stoel en dreigde te vallen
zijne moeder zag het, stond schielijk op,
greep hem bijtijds en riep„Mijn lieveling,
mijn eenigste lieve jongen"! en drukte hem
aan haar borst.
„Watowelke stem is dat riep
Grey, en hij beefde van het hoofd tot
de voeten. „Spreek toch, het is mij zoo
heerlijk, die stem te hooren," en hij greep
eu tastte met zijne armen alsof hij naar
iemand zocht.
En zijn hand werd gegrepen en gelegd
zachtkeas en teer op het hoofdje van het
kind. „Wie is dat?" vroeg hij bevreesd
en angstig.
En een fluisterende stem antwoordde
„Uw zoon."
„Mijn Goddat kan immers niet waar
wezen,gg .gij zoudt dan mijne vrouw zijn!"
„Ja, ik ben uw vrouw!"
„En gij kwaamt hier wetende
„Ja, ik gevoelde, dat ik naar u toe
m o e 8 t gaan,, ik meende u iets te moeten
zeggen, ik bedoel niet iets voor mijzelf,
maar toen ge zoo koud en zoo koel waart,
waarop de noodige beeldjes en andere
aardigheden. Ten slotte kwam Paulette
met eene vaas, waarin wat takken van een
kerseboom met vruchten er aan.
Daarvan maakten Bertie en Contil een
ophef, als was dat meer dan alles wat de
anderen tezamen hadden gedaan.
Conrad Brügge lag zeer geduldig liet bij
afwisseling de noodige verwenschingen hoo
ren tegen het noodlot, dat hem zoo geducht te
pakken had, om het volgende oogenblik, in
berouw daarover, weer heel kalm en ge
duldig te zijn.
Juffrouw Schuberger. die hij vroeger als
't ware niet had opgemerkt, was een groote
vriendin van hem geworden.Hij babbelde met
haar, plaagde haar en vermaakte zich koste
lijk, als zij half gestreeld, half gegeneerd uit
riep „Maar mijnheer Brügge Zeer veel
liet hij haar over Sylvia praten, voor wie
Schuberger door een vuur zou zijn gegaan.
„Dat hadt u eens moeteD zien," zeide ze
telkens weer, „hoe de juffrouw zich gedroeg!
Ja, dat doet een echte vrouw als uit
zichzelf: toegrijpen, helpen, geen gejammer,
maar practisch, en tóch met gevoel. Nu, wat
Paulette betreft, die kreeg het op haar
zenuwen. Ja. ja, dat is een ander slag."
Nadat Conrad Brügge deze geschiedenis
voor de eerste maal had gehoord, bracht
Sylvia hem dadelijk daarna een stukje ge
braad.
Terwijl hij, het bovenlichaam wat hooger
gelegd, zijn maal naar binnen werkte, zeide
hij, eigenlijk meer tot zichzelf
„Het woord „naastenliefde" dat kan
mijn jonge A-B-C-leerling al zonder
fouten spellen."
Sylvia bloosde.
„Dat zijn van die kleinigheden in het
en toen ge onder een anderen naam mij
deedt hooren, hoe ge geleden hadt. en hoe
ge mij haattet, toen kon ik het niet
zeggen, niet uitspreken. Ik veranderde
mijne stem zóó, dat ge mij niet herkennen
kondet".
„Waarom?"
„Omdat ik het lot van de vrouw in uw
stuk niet deelen wou. Indien gij voor mij
gevoelt, wat ge dien man in uw stuk aan
haar laat zeggen, zeg het, en ik zal heen
gaan. Wenscht ge dat?"
„Ethel, zoudt ge dan werkelijk tot mij
willen terugkeeren
„Ja, George, zoo gij me weer aan
nemen wilt
„U aannemen? O, mijn lieveling, mgn
lieveling, indien ge slechts wist!"
CCLVI.
Rotterdam, 12 Februari 1902.
Veertien dagen geleden ontving ik een
briefkaart, waarvan ik niet zeker wist, of zij
voor mij bestemd was. De post schijnt te
gelooven, dat het zoo is. ik hield me dus bij
haar, en probeerde te weten te komen, wat
mij per briefkaart werd medegedeeld.
Gemakkelijk was dit niet, wijl de calligra-
üsche qualiteiten dezer kaart niet boven allen
lof verheven zijn. Woord voor woord was
voor tweeërlei lezing vatbaar, de meeste
woorden voor drie, enkele voor vier, één
zelfs voor zes lezingen. Dat laatste kon
wezenhet, Ned., bod, kul, lip en gaf. Ik
heb mij moeizaam aan de studie gezet en na
zeer langdurige vergelijkingen, met micros
copisch onderzoek, meende ik, de absoluut
onleesbare woorden dooraangeduid,
de briefkaart als volgt te moeten verklaren
„Geachte Heer, Tot mijn spijt heb ik het
door Uniet meer Ik hoop even
wel dezer dagen Aangenaam zal het
mij zijnUw dnr
Men zal toestemmen, dat dit niet een bood
schap is, waarvan men met belangstelling
kennis neemt. Eén mijner neefjes is in de
werken van Jules Verne doorkneed hem heb
ik, als deskundige, de origineele briefkaart
en mijn verklaring voorgelegd. Hij bekeek
beiden, las met groote aandacht en besliste
dat mijne verklaring onjuist was. Ziehier
hoe hij de briefkaart las
„Waarde vriend, De Vereeniging van Ned.
Oudstrijders heeft U uithoofde uwer vele
diensten benoemd totWij hopen
en feliciteeren U met deze
Het Bestuur."
Aangezien ik geen vriend heb, die tot de
Vereeniging van Ned. Oudstrijders behoort,
kon deze lezing onmogelijk juist wezen.
Bovendien was zij hoogst onvolledig. Ik
wendde mij derhalve tot mijn vrouw, die zéér
schrander is, en vaak verrassende ontdek
kingen doet. Zij besteedde een heelen
middag aan de briefkaart en ontcijferde haar
als volgt
„Amice, wat is het lang geleden dat ik je
niet bij zag. Verkoop nu niet langer
flauwe kul en want omdat
voorzekerdit zal je duidelijk
wezen. t. a. v. Jan."
Ik heb geen enkele amice Jan en zeker
géén die mij zulk een onwaardige briefkaart
schrijven zou. Krachtig bestreed ik de op
vattingen van mijn vrouw, krachtiger nog
omdat zij heusch een of andere „petite
histoire" achter deze briefkaart scheen te
vermoeden.
Mijn neef Koos, die veel aan graphologie
doet, werd met mijn briefkaart aan den arbeid
gezet. Hij vond het belachelijk dat wij de
kaart niet lezen konden en ontraadselde haar
als volgt in een oogenblik
„Beste üick. Vindt je „Kleine Zielen" van
Couperus een goed boek Ik kan er niet meê
dwepen, ik vind het zoo oppervlakkig. Als
Arie het uit heeft, stuur ik het je in dank
terug. Gegroet, Charles."
Mijn neef Koos bezwoer me, dat zóó de
briefkaart woord voor woord luidde en hij
was diep verontwaardigd, toen ik zijn buiten
sporige fantasie prees en veronderstelde dat
zijn graphologische wetenschap hem van den
kook had gebracht. Ik heb aan geen enkelen
leven,die vanzelf komen. Maar een zoomooien
tak zoeken en hier brengen, dat is meer",
sprak ze. Want het was haar voorgekomen,
alsof ook Conrad zich meer over Paulette's
attentie verheugde, dan deze verdiende.
Dat antwoord verraste hem weder bui
tengewoon.
„Je bent een royaal mensch, Sylvia. Dat
bevalt me. En elk oogenblik ontsnapt j'e een
woord, dat meer uit je binnenste verraadt,
dan ge wel wilt en dan verstandig is. Dat
bevalt me nog veel meer. Met u weet men,
wat men aan u heeft, en ik d-nk. dut zij
die ge niet lijden moogt, niet veel vrien
delijke gezichten van u te zien zulien
krijgen."
't Liefst had ze gezegd
„Ik weet er een, wien dat blijkbaar niet
bevalt."
Maar zij maande hem aan, zijn eten niet
koud te laten worden. En hij at met smaak
verder.
„Ach, het doet zoo goed, zoo als kind te
worden behandeld, zoo onder de zorgen en
het bevel van eene verstandige vrouw
te staan", zeide hij behaaglijk. „Dan leef
je als een engel in den hemel."
„Maar later!" voegde hij er na een poosje
treurig aan toe. „Nu lig ik hier fijn
mijnentwege interessant, volgens Pau
lette nu geniet ik alle medelijden en
verzorging Later, als de kreupele opstaat
Want wie weet, hoe het geneest! Een
tweevoudige breuk!? Schenkel en scheen
been Dat is een vervloekte geschiedenis
En later, wanneer ik zoo rondhobbel, dan
ziet men niet meer den man, maar alleen
dat manke been, en welk meisje wil je dan
nog
„Het meisje zou te verachten zijn, die
Charles mijn „Kleine Zielen" geleend en de
eenige Arie, die 't inderdaad van me gelezen
heeft, zond het mij, naar zijn gewoonte, bin
nen zes weken terug.
Ik vroeg een vertrouwden amice om raad.
De briefkaart intrigeerde me, ik wilde weten
wat zij mij te vertellen had met den dag werd
haar inhoud voor mg méér mysterieus, ver
langde ik méér naar de oplossing. Ik sliep
er bijna niet van, ik stond soms midden in
den nacht op en ging bij den haard zitten
studeeren. Hoeveel lezingen ik vond, kan
ik U niet zeggen, eiken nacht een ander.
Bedoelde amice bekeek de kaart heel ernstig.
Hij haalde een passer en een vergrootglas,
een vel wit papier en een potlood. Hij ging
zitten bekijken en meten en uitteekenen. Hij
imiteerde allergelukkigst Bertülon in het
Dreyfus-geval. En hij sprakMet uitzondering
van enkele woorden ken ik den inhoud thans.
Er staat:
„Mijnheer. De firma en Co., heeft de
eer de ontvangst te berichten van een
collectie beste, nieuwe Engelsche Zij
verzoekt U in haar te willen Met
de meeste achting, firma
Ik drukte mijn amice hartelijk de hand en
liet hem zwijgend uit, overtuigd dat hij ook
de plank volkomen missloeg. Ik legde de
briefkaart op mijn schrijftafel en ieder die
zich op mijne kamer waagde, stak ik het
ding toe en ik vroeg hem toe, lees dit eens.
Zeer zelden zei er eendat kan ik niet
lezen, de meesten gaven een verklaring met
een ernstig en overtuigd gezicht. En elke
verklaring was anders. O, die verschrikkelijke
briefkaart
Zooeven is mij 't geheim opgelost. Mijn
ouwe vriend Henri bracht me een bezoek:
„Kerel, zei ie, heb je mijn briefkaart niet
gekregen."
„Je briefkaart", riep ik, in extase, „is ie dit?"
En ik gaf hem de geheimzinnige kaart.
„Ja, dat is ie!"
„Nou, zeg me dan eens gauw, wat er op
te lezen staat."
Hij keek me zóó verwonderd aan, of ik hem
gevraagd had„wijs me mijn neus eens aan,"
nam de kaart op en las
„Beste ouwe jongen, we gaan vanavond
fuiven met de kegelclub. Doe je mee, 't zal
een aardige pan worden. Je vrouw zal 't
wel goed vinden. We rekenen op je. Adieu,
Hein."
Dus nu had ik dan toch den waarachtigen
inhoud. Ik nam de kaart voor me en liet
hem nog eens en nóg eens, woord voor woord
den inhoud reciteeren. Maar zelfs tóen ik
wist wat er stond, zag ik geen kans 't te
lezen. Inmiddels bracht ik stille hulde
aan mijn vrouw, die, scherpzinnig, 't meest
aan de waarheid nabij gekomen was.
Ik verzocht Henri dringend, zich een schrijf
machine aan te schaffen, althans, wanneer
hij me iets te zeggen had, 't op een andere
manier te doen dan per geschreven brief
kaart. Want ik verkies niet. zei ik hem,
telkens mijn rustig leven verstoord te zien,
met jouw wanhopige pyramide-inscripties.
Zeer beslist verzekerde hij me toen, dat ik
de eerste was, die over zijn schrift klaagde.
Zijn schrift was en hij begon een lofrede,
waaraan alleen een Europeesche vermaard
heid van dit wonderprachtvol handschrift ont
brak. Ik sprak hem toen maar niet tegen
en liet hem uit. We scheidden, ondanks
het gebeurde, als vrienden, en zijn briefkaart
zal ik trouw bewaren.
Nu is werkelijk dit gebeuren van zeer be
trekkelijk belang. U zou het desnoods een
grapje kunnen vinden, maar waarvan gij de
strekking niet inzaagt. Toch, daargelaten
nu, dat ik zonder strekking een mop wel
waardeerbaar vind, er is een strekking in
mijn vertelling.
Er zijn menschen, die verschrikkelijk slecht
schrijven. Menschen, die het onuitstaanbaar
onbeleefd zouden vinden, onbeschaafd te praten,
ruw te doen, slordig gekleed te loopen, zij
schrijven als een keukenmeid, als een sjouwer,
als een bedelaar. Zij komen niet ten uwent
met ongepoetste schoenen, ongeschoren, of
met vuile nagels, maar wel met een briefje
dat u allerongenoeglijkst aandoet.
Ik meen, dat slecht en slordig schrijven
zéér onbeleefd is, altijd onbeleefd was, nog
onbeleefder nu men voor een kleinigheid
een schrijfmachine kan krijgen.
Zonderlinge combinatie: wonder geleerde
menschen, die diep in het mysterievolle weten
schapsleven doordringen, verstaan de meest
zich daaraan stoorderiep Sylvia vurig
en dacht, dat ze Robert genomen zou heb
ben al was hij heelemaal lam geweest.
„Sylviariep hij zacht en zeer innig.
Zij nam de schotels en liep weg, en sedert
dien dag was Schuberger, zichzelf en het
geheele huis onbewust, eeredame geworden.
HOOFDSTUK V.
Sylvia sehreef aan Makarie
„Lieve Karie. Vandaag is het reeds de
twintigste October. Ik had je al reeds lang
willen schrijven, dat ik niet, zooals we
hadden afge-pr >.<en, om dezen tijd naar
Süderfood terug kao komen. Dat wil even
wel niet zeggen, dat ik niet komen zal,
alleen maar, dat ik het wat uitstel. Ik
gevoel me hier niet zoo thuis, dat ik er
voor altijd wil blijven, maar op dit oogen
blik kan ik niet weg. Hier is namelijk voor
tien dagen geleden een ongeluk gebeurd.
De beste vriend van Bertie brak op twee
plaatsen het linkerbeen. Ging ik weg, er zou
geen goede verpleging meer zijn. Want
Schuberger, eeD vrouwtje-voor-alles hier,
een juweel voor Bertie, kan Diet alles alleen
af, wanneer er nu nog een zieke bg op te
passen is.
„Bertie zou een diacones of ziekenoppas
seres moeten nemen. Dat kost geld. Bertie
leelt evengoed al boven zijn middelen. Ik
wil hem helpen sparen en de geschiedenis
hi*r nog een beetje beter leeren overzien.
Want het gaat er hier toe I
„Aaders als we ons hadden voorgesteld, en
de vier uitroepteekens wil en niets slechts
aanduiden. Hier wordt noch gedronken,
noch gespeeld, en allen zijn steeds gekamd en
gewasschen en hebben schoon linnen aan.
Je weet dat wij, jij en ik en Willy, op