BrifiYen uil den Polder.
Zondag 2 Maart 1902.
46ste Jaargang No. 8710.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Brieyan «il fls Maasstad.
PLAATSELIJK NIEUWS.
Oudheidkundige Studiën.
Het ABC
VAN HET LEVEN.
I>.
SCHAGER
XXTV.
>In veel wijsheid is veel dwaa-ivid".
Salomo
Verleden Vrijdag was ik een poosje in
Amsterdam, bij een vrind van me. Jnist
zaten we aan de thee, toen zijn zoontje Jan
van 't gymnasium thuiskwam.
Terwijl ik hem een hand geef, blijft die
jongen maar strak op mijn vest turen.
„Hij is zeker wat bleu", denk ik en ik doe
hem zoo een paar vragen over d i t en over
dat,— enfin, ik zoek een onbeduidend praatje
uit te lokken om hem wat op dreef te helpen.
Het ventje beantwoordt echter alles met
de grootste vrijmoedigheid en wéér gaat
hij naar mijn vest turen!
„De arme stakker is dan ongetwijfeld een
klein tikje idioot", begin ik nu te denken.
„Ze kunnen daar op het gymnasium dan toch
ook maar alles gebruiken." Geheimzinnig
stoot ik mijn vriend even aan en veelbetee-
kenend met mijn vinger op mijn voorhoofd
wijzende, fluisterde ik meewarig„Is hij soms
een beetje
„Welnee, waarachtig niet!" zegt mijn gast
heer lachende. „Maar ik begrijp het geloof
ik al. Je hebt zeker wat antieks
Ik vond die aardigheid van mijn vriend
verbazend ongepast. „Hoor eens", antwoord
ik tamelijk geraakt, „ik wil best gelooven,
dat ik nu juist niet precies naar de laatste
mode gekleed ben. Maar om nu maar zoo
botweg te zeggen :je hebt wat antieks,
daarom kijkt m'n jongen stellig
zoo naar je, nee man, dat valt me bitter
van je tegen
„Ho, ho!" lacht mijn vriend, „je begrijpt
me heelemaal verkeerd, amiceIk bedoel niet,
dat j ij er zoo antiek uit zoudt zien, maar dat
je mogelijk iets antieks aan je hebt, één of
ander souvenir of zoo Maar komaan, we
zullen het gauw genoeg weten. Jan, waar
kijk je zoo naar?"
„Naar dat oude zilveren muntstukje aan
mijnheer's horlogeketting", is het antwoord.
„Zie je wel", roept mijn vriend triumfan-
telijk, „nu is het heele raadsel al opgelost!
Ja, die jongen is dol op alles, wat maar oud
is!"
„Ah zoo, is dat de zaak! Nu, bekijk dat
dingetje dan maar eens goed. Ik heb het al
jaien geleden eens op het land gevonden,
toen ik nog volontair was op een boerderij
in de Betuwe."
De jongen bekeek het nu met de grootste
aandacht en toen ik het er af nam en zei,
dat hij het wel houden mocht, neen maar,
toen was hij gewoonweg in den zevenden
hemel
„Je moet toch geen Oudheidkundige wor
den?" vraag ik zoo gekscherende. Maar wie
beschrijft mijn verbazing als ik tot antwoord
krijg: „O ja, als ik eenmaal van 't gim en
van de Hoogeschool af ben, dan ga ik al
mijn vrijen tijd aan „oudheid" besteden."
„Kom, kom", zeg ik gemoedelijk, „dat moet
ie niet doen. 't Zou zonde en jammer wezen,
want Oudheidkundigen, dat zijn nu krek de
miserabelste kerels die er bestaan. Ze weten
ons, om zoo te zeggen, precies te vertellen,
in welke straat en in welken winkel van het
opgegraven Pompéji, ie indertijd de beste
tabak kon koopen
„Tabak?" vraagt het ventje verbaasd, „maar
mijnheer, u vergist u zeker. De oude Romei
nen wisten immers van geen tabak?"
„Nou, haverstrooballetjes dan, of snuif of
stalen pennen 't Is me maar om een voor
beeld te doen. Dacht je soms, dat ik van plan
was, een oudheidkundige verhandeling te
houden De hemel beware meIk wil
dan maar zeggen: ze zijn tot op de kleinste
bijzonderheden in het oude Pompéji thuis, en
in hun eigen stad, als die wat groot is, ver
dwalen ze minstens twintig keer per jaar.
Maar behalve dat, het zijn belachelijke lui,
die, louter uit pure geleerdheid, de domste
streken uithalen,
Ja, daar moet ik jelui toch eens een aardig
staaltje van vertellen! 't Is van een Itali-
aansch geleerdede man z'n hoofd was,
D 0 0 R
IDA BOY-ED.
20.
Zwaar aan een emmer met kolen torechend,
ging Schuberger voorbjjzij liep tegen een
tak van de struiken aan, zoodat de witte
sneeuw naar beneden viel. Sylvia sloeg de
sneeuw van haar japon af en volgde de
vrouw. Er waren nog eenige kleinigheden
te halen.
»Haik dacht reeds, dat u niet meer
kwam riep Conrad Brugge. Hij
scheen angstig op haar gewacht te heb
ben. Hij had misschien gedacht, dat hij
geen gelegenheid meer zou hebben, haar
goeden nacht te zeggen.
„Ik moet onze goede Schuberger nog
wat helpen."
„Ik kan het wel redden, juffrouw", riep
deze bij de kachel vandaan.
„Hè, ik ruik de heerlijke sneeuw in je
kleeren", zeide Conrad, diep ademhalend.
rjHet is een mooie, heldere nacht."
Na een poosje zeide Sylvia„Nu, goe
den nacht dan."
Hjj hield haar hand vast.
weet, wat het morgen voor een dag
vroeg hij,
om zoo te zeggen, een tweede toren van Ba
byion. Wel te verstaan vanwege de vele
talen, die het huisvestte! De kerel was
schatrijk, maar in plaats nu van landerijen in
de Po-vlakte voor zijn geld te koopen, zooals
elk verstandig mensch in zijn plaats zou
gedaan hebben, gaat die goeie man zijn lieve
centen aan allerlei ouwe lorren verkladden.
Meneer was namelijk met hart en ziel
Oudheidkundige, moet je weten.
Nu, als het vuur eenmaal ingeslagen is,
dan heb je den brand direct aan alle kanten.
En zoo is het met het verstand al eveneens
Italië was hem voor zijn onderzoekingen
weldra veel te kleinmaar wat nood Hij
had geld genoeg en hij besluit een snuffel-
reisje door Duitschland, Frankrijk, België en
Holland te doen. En kijk, zoo kwam die
sinjeur op een goeien dag ook naar den
Polder afzakken.
Bij het station had hij aan den koetsier
gevraagd, wat hier het voornaamste logement
was en die had hem „V eerburg" genoemd.
„Veerburg!" had hij herhaald, „veer
burg?" Toen begon zijn gezicht, zei de
koetsier me later, opeens te „glimmen"
Hij leek wel „wild" te worden. En in het
rijtuig springend, riep hij„Gezwind daar
heen (Je moet denken, zijn Hollandsch was
wat boekerig, omdat hij ""het enkel uit de boe
ken had moeten aanleeren).
„Waarom heet dat logement zoo vroeg
hij onderweg aan den voerman.
„Ja, gunst meneer, dat weet ik zoo niet.
Dat zal de eigenaar meneer beter kunnen
vertellen".
Er was juist dien dag een verkooping in
„Veerburg" geweest en ik zat er met een
stuk of wat nog wat na te babbelen, toen
onze Italiaansche Oudheidkundige daar als
een halve wildeman kwam binnenstormen.
Hij gunde zich waarachtig eerst nog den tijd,
om een kamer en meteen een kop koffie te
bestellen. Maar toen ook hield hij het niet
langer uit en op den eigenaar toeschietend,
vroeg hij opgewonden „Veerburg? Veer
burg? Vanwaar dienaam? Waarom heeft u
dien aan uw hotel gegeven
„Dat heb i k niet gedaan, meneer," is het
antwoord„zoo heette het al in mijn vaders
tijd."
„Ah, jawel, jawel! Overgeleverd alzoo,
van het ééne geslacht op het andere
precies wat ik dachtMijn vermoeden
wordt daardoor niet weinig versterkt
„V e e r b u r g zal dus zonder twijfel een
samentrekking zijn van veer en burg. Een
burg of burcht nu beteekent in'tHollandsch
„een versterkt kasteel." En veer, wel,
dat is natuurlijk niets anders dan het middel-
eeuwsche veer, met dezelfde beteekenis als
het modern-Hollandsche ver. Veerburg
moet dientengevolge „de verre burcht" be-
teekend hebben.
„Maar, voor wien wè,s die burcht ver (Het
scheen wel, of de man, zoo loopende weg,
voor ons een archeologischs verhandeling
hield).
„Voor wien was die burcht ver her
haalde hij nog eens. „Want het spreekt toch
wel van zelf, dat zij dien naam V eer burg
of „de verre burcht' van niemand anders dan
haar stichter heeft ontvangen. Wie kan
dat dus geweest zijn
„Het woord veer brengt ons hier op weg.
Dat woord toch wijst er duidelijk genoeg op,
dat we dien stichter in de Middeleeuwen
hebben te zoeken Maar dan
Peinzend bleef hij staan en tuurde strak in
zijn koffie, alsof hij (in plaats van iemand die
de raadselen van 't Verleden poogde te ont
sluieren) een moderne waarzegster was, die
ons de toekomst wilde voorspellen, „werken
de" met het ei of met koffiedik.
Opeens sprong hij op en riep opgewonden
als wijlen meneer Archimedes„Ik heb het
gevondenIk heb het gevondenDoor
wie kon die burcht anders ver genoemd
worden dan juist door die graven over Hol
land, welke nog maar een betrekkelijk beperkt
grondgebied bezaten Toen zij het pas in
hun bezit gekregen hadden, was natuurlijk
West-Friesland in hun oogen (gewend als
zij waren aan hun gewóón gebied) niets
anders dan een uithoek; en aan de uiterste
grens nu van dien uithoek werd deze burcht
gesticht, zoodat de naam „verre burcht"
als voor de hand lag.
„De vraag, wie dan speciaal de stichter
moet geweest zijn, levert thans hoegenaamd
geen moeilijkheden meer op. Immers, we
moeten hem plaatsen in den tijd (ik Leb het
reeds gezegd) toen de graven nog een
beperkt grondgebied bezaten. Dit
voert ons terug tot het Hollandsche
Huis. De vroegste vorsten uit dat huis
hebben echter (hoewel er mee beleend), West-
Friesland toch nimmer kunnen veroveren en
vallen dus al dadelijk buiten beschouwing.
De eerste aan wien dat pas gelukte, was
Floris de Vijfde en toen hij de West-Friezen
eenmaal onderworpen had, was hij wel ver
plicht hier en daar burchten te stichten,
teneinde zijn onvrijwillige nieuwe onderdanen
in bedwang te kunnen houden.
„Die onderwerping nu had plaats in 1287
en graaf Floris zal natuurlijk wel onmiddel
lijk met het bouwen van die burchten be
gonnen zijn bijgevolg staat het vast, met
onbedriegelijke zekerheid, dat het oude, Mid-
deleeuwsche kasteel Veerburg werd ge
sticht in den jate Onzes Heeren 1287."
's Mans rede had op ons allen een diepen
indruk gemaakt. We waren versteld over
zóóveel scherpzinnigheid, en onder het ver
nederend besef van onze eigen geestelijke
armoê keken wij beschaamd en verlegen in
het glas bier, dat voor ons stond.
„Maar hoe ken dat nou vroeg plotseling
de voerman, die den geleerden Oudheidkenner
hier had gebracht „De Polder is ommers
nog geen zestig jaar oud
Lieve deugd nog toe, jk, dat was ook zoo
Waar had dan toch ons verstand straks ge
zeten Verbijsterd door al die Oudheidkundige
geleerdheid, had niemand onzer daar een
oogenblik aan gedacht We keken elkander
aan en opeens barstten wij allemaal uit in
een langdurig gelach. En toen dat eindelijk
ophield, bemerkten we, dat onze geleerde
archeoloog in dien tijd stilletjes was uitge
knepen en naar zijn kamer gegaan."
Ik meende reden tot tevredenheid te mogen
hebben mijn woorden hadden blijkbaar diepen
indruk op het kereltje gemaakt. Met een
gevoel van dankbaarheid, in het besef, iets
te hebben bijgedragen tot heil voor zijn toe
komst, nam ik dus afscheid.
Maar nog was ik de kamer niet uit, of het
ventje, dat er eindelijk in geslaagd was het
opschrift van de munt te ontcijferen, riep
met stralende oogen „O mijnheer, wat ben
ik u toch dankbaar voor uw oude munt
„V e n i, v i d i, v i c i 1"de beroemde
spreuk van Julius CaesarStel u vóór,
het geldstukje dateert dus uit den tijd, toen
de Romeinen nog in de Betuwe, het eiland
der Batavieren, verblijf hielden 1"
't Was nota beneeen nikkelen reclame
penning, hoogstens een goeie dertig jaar oud,
voor een toenmaals pas ingevoerde nieuwe
soort van schoensmeer
Teunis Ploeger.
is \t' 6n 'k denk dat alles goed geheeld
pp ,.kun^ er wèl op rekenen, dat
kunnen Ük vlug aan den wandel zult
aunnen gaan."
n 'atuuriijk. Dg grootste geduldproef
moet nog beginnen", zeide hij en volgde
met de oogen Schuberger, die weer naar
buiten ging.
„Dus nogmaals, goeden nacht."
Maar Conrad Briigge hield haar hand
nog altijd vast.
„Hebt ge wel gemerkt, dat Lender
zulke verliefde blikken naar je werpt
„Och kom, dat is onzin," zeide Sylvia
verlegen.
„Nietwaar voor die is deze lieve
hand niet gemaakt. Die behoud ik," en
hij trachtte Sylvia dichter naar zich toe te
trekken.
Haar hart klopte haar tegen de keel op.
Zij begreep hetbet oogenblik was daar
Zij trachtte haar hand uit de zijne te trekken,
zonder dat zij zich daar eigenlijk van bewust
was. Hij hield haar des te beter vast. Het
leek wel een kleine worsteling.
„Die wilde ik zoo gaarne voor mij
alleen houden, en daarom wilde ik ze niet
modelleeren."
„Schubergerwaar blijft ze
riep Sylviaer was nu heelemaal geen
reden voor, om Schuberger te roepen.
Hij scheen het ook niet te hooren. Steeds
streelde hij haar hand en zag haar liefdevol
in het gelaat.
„Mag ik morgen wat vragen morgen,
wanneer de dokter zegt dat ik weder een
heel mensch ben
„Wat dan vragenstotterde zij.
Wat dwaas 1 wat dwaas 1 En zij wist toch
heel nauwkeurig, wat hij vragen wilde.
„Sylvia 1" fluisterde hij, en trachtte zich
hooger tot haar op te richten.
In het onwillekeurig gevoel, dat een elk
heeft, om een hulpbehoevend mensch tege
moet te komen, boog zij zich dieper over hem
CCLVII.
Rotterdam, 26 Februari 1902.
De journalist is er bij Dr. Kuyper warem
pel nog niet uit. Hij weet, de hooggeleerde
excellentie, hoe kranten er op gesteld zijn met
sommiteiten gesprekken te hebben, om die als
„interviews metzeer pompeuzelijk hun
nen lezers voor te zetten.
En hij wil zijn oude collega's wel eens aan
het fortuintje van een interview met den
minister-president helpen, althans, we vinden
telkens gelukkige bladen, wier gelukkige
reporters wijsheden uit den mond van Hol-
land's premier mochten opschrijven.
Voor zoover onze politieke ervaringen gaan,
is dit geen usance. Het is zeer natuurlijk,
dat elke regeering er een of meer organen
op na houdt, waarin zij hare meeningen ver
kondigt, maar dat een premier als zoodanig
zich ondervragen laat, om zijn oordeel over
quaesties van den dag aan den man te bren
gen, is wel een unicum.
Minister Kuyper is een maand of acht
minister-president en een interview of acht
heeft hij wel achter den rug. In pro-Boer-
organen verkondigde hij herhaaldelijk pro-Boer-
gedachten. En thans heeft hij in het week
blad „De Wereldkroniek", dat naar wij
reeds vroeger mochten opmerken de specia
liteit heeft van kwakzalvers-advertenties, den
lof der kwakzalverij verkondigd.
Het is een zeer belangwekkend interview.
Vrij beslist heeft de man, die 't roer onzes
staats in handen heeft, daarin medegedeeld,
wat hij misschien doen zal:
„Gewenscht is het, sprak zijne excellentie,
s p e e lrnimte te geven aan het vele, dat zich
naait en om de financiëele wetenschap in
den loop der jaren heeft verzameld, en dat
beweert heul en redding te brengen, naar
waarde te beoordeelenDe keus moet vrij
blijven om wat geneest aan te wenden".
Speciaal heeft de hooggeleerde heer ge
noemd het Staphorster boertje, dat. te Brussel
op verzoek overgekomen, terstond genezing
aanbracht in een geval, dat maanden lang,
zonder resnltaat, door een kundig medicus
behandeld was. Dit typeert zijne opvatting.
De andere luitjes die beweren heul en red
ding te brengen de urinekijkers Van Bijster-
veld, ontslagen apotheker-loopers, Van Woer
den, gedrost evangelist, de lui van de pink-
pillen, van de volle-boezemmiddelen, van de
remedies voor mannen, en dergelijke, zij zullen
dus in den minister een medestander vinden.
O zeker, precies zóó heeft onze eerste staats
man het niet gezegd, maar wie zóó welwil
lend en geloovend spreekt in het algemeen
over kwakzalverij een misdrijf, dat bestraft
behoorde te worden ongeveer als manslag
laat een breede ruimte aan de opvatting, dat
alle deze specialiteiten hun zaakjes met goed
keuring van den minister znllen kannen
voortzetten.
Wie door ondervinding weet, hoeveel men
sch en zoo niet ten doode bedorven, dan toch
voor hun leven ongelukkig zijn gemaakt door
den kwakzalver, dien zij consulteerden, begrijpt,
welk een schrikkelijke verantwoordelijkheid
onze minister-president op zich neemt, ais hij
met beroep op een enkel wel mogelijk geval
van genezing (door suggestie) het heele bedrijf
feitelyk goed praat.
De goê-gemeenten zullen zich kunnen beroe
pen op professor Kuyper en de kwakzalvers
zei ven hebben alreê in een advertentie (met mee-
rendeels valsche handteekeniugen, naar later
gebleken is) hulde gebracht aan Dr. Kuyper
en Mr. De Savornin Lohman, voor hunne
beoordeeling bii het behandelen der Staatsbe-
grooting hoofdstuk Y in de Tweede Kamer
in 1902. Toe maar
't Begon waarlijk al wat te luwen. De
rechtbank alhier heeft een paar malen stren
ge vonnissen gewezen tegen de verknoeiers
van gezondheid, die om hun broodje arme
lijders tot ongeneeselijkheid bedierven en in
Rotterdam zelf werd, óók daardoor, de clandi-
zie minder.
En thans komt de heer Kuyper zijn
excellente sanctie aan het bestrafte misdrijf
verleenen.
Nu zullen we binnenkort ook wel in ons
land de Duitsche geneesmethode door gebeds-
verhooring geïntroduceerd krijgen een
medicijn, waaraan Dr. Kuyper zeker wel zijn
vertrouwen zal geven. Het pad is nu gebaand.
Er is vrij entrée gegeven.
Ik heb met belangstelling het interview gele
zen en herlezen, maar ik heb, halve een
handig beroep op de homoepathie, dat toch in
elk geval op de medische wetenschap berust
geen enkel motief gevonden, dat het prij
zen van kwakzalverij kan verklaren. We
moeten 't met 's ministers gezag alleen doen,
gezag dat het waarschijnlijk buiten bewijzen
stellen kan.
De heeren Van Bijsterveld c.s. gaan goede
tijden tegemoet. Verleden jaar, toen v. B.
te Vlaardingen resideerde en van alle zijden
van de eilanden de boertjes kwamen om hem
hun geld te brengen en zijn drankjes met ter-
pertijn te slikken, riepen de conducteurs van
de booten niet „Vlaardingen", maar „Bijster
veld". Dat gebeurde nu ook op spoor en boot
te Leerdam. Eu eerlang zullen Rotterdam en
Amsterdam, zal misschien heel Nederland,
niet langer hun naam dragen, maar Stegeman,
Van Bijsterveld, of Van Woerden heeten. De
heer Abraham Kuyper trekt voor de kwak
zalvers uit. En avar.t!
Wat de Maatschappij van Geneeskunde in
deze doen zal, of de Vereeuiging ter bestrij
ding van kwakzalverij, behooren we af te
wachten zij zullen bewijzen in voorraad heb
ben om tegen 't ministeriëel verkondigd ge
loof ernstig te waarschuwen. Dat is zeer
noodig.
Intusschen was dit interview van bijzondere
heen.
„Ik krijg een „ja" op mijn vraag?"
Zij knikte. Haastig en vast besloten.
Ja, duizendmaal jahet moest zijn, het
zou zijn, al kostte het haar ook het leven
Dan nam hij plotseling haar gelaat
tusschen zijn beide handen en drukte een
warmen kus op haar mond.
Maar reeds rukte zij zich van hem los.
Zij deinsde achteruit en staarde hem vol
ontzetting aan.
Haar adem ging luide en zwaar.
„Neen", bracht ze uit, „neen
„Sylviariep hij en strekte zijn beide
armen naar haar uit.
Hij begreep het niet, deze wilde uit
drukking van schrik, die plotseling op haar
gelaat was.
„Neenschreeuwde ze heel luid. Dan
snelde ze weg, in zinnelooze vrees, als kon bij,
die daar als een lamme nederlag en verblee-
kend achterover zonk, als kon die op haar los
stormen en haar in zijne armen nemen.
In den tuin liep ze tegen Schuberger
aan, die terugkwam.
De vrouw stond verwonderd en keek de
juffrouw ua. Zoo wild, zoo blind, alsof ze
van mijnheer Brugge wegvluchtte. Eu het
had steeds allen schijn gehad, alsof zij liever
bij hem bleef, dan van h«m heenging.
In haar kamer stak Sylvia met bevende
vingers het licht aan.
„Nu moet ik weg. Nu kan ik hier niet
langer blijven."
Dat waren haar eerste heldere gedachten.
Zij wilde het dadelijk aan Bertie zeg
gen. Hij was bepaald nog aan zijn werk.
In dit huis besloot men den dag eerst om
één of twee uur in den nacht.
Ja, zij wilde het dadelijk aan Bertie zeggen.
Ze moest weg. Hjj moest het begrijpen.
Zij ging de gang door naar voren.
Dat Bertie haar zijn kamer verboden
had, gezegd had eerst te kloppen voor
zij binnentrad, zij dacht er niet aan.
Zij rukte de deur open en stiet een kreet
uitdaar zat Paule'te. Aan haar voeten
knielde Bertie, met zijn hoofd in haar schoot
en zij met haar handen op zijn donkere
lokken.
Bertie stond dadelijk op en groot was
zijn toorn.
Paulette bleef eveuwel uiterst kalm. Zij
mat Sylvia met een blik medelijdend,
geduldig, evenals men een stout kind
aankijkt, en haalde de schouders op.
„Mag ik je om een verklaring verzoe
ken van dien buitensporigen kreet en dat
binnenstormen," vroeg hij koud.
„Bertie!" riep zij, en brak in tranen uit.
„Ik ga liever heen," zeide Paulette,
„het schijnt dat de kleine niet heel wel is."
„Ja, gaat u heenen 't liefst voor
I altijd dit huis uit," riep Sylvia.
Met plezier had ze die melkkleurige
persoon met oorvijgen kunnen kastijden.
„Sylvia, wat veroorlooft ge u sprak
Bertie.
„Laat maar. Heb geduld. Ik ga sprak
Paulette.
Hij bracht haar naar de deur. Het scheen
Sylvia alsof ze daar fluisterden. Wellicht
was het ook maar verbeelding van haar.
Toen Bertie zich weer omdraaide, liet
zijn zuster hem den tijd niet iets te zeggen.
Zij snelde hem tegemoet, wierp zich aan
zijn borst en klaagde steeds door
„BertieBertiewanneer onze
moeder dat beleefd hadBertie boe
verschrikkelijk."
krantenbelangrijkheid het is gretig overge
nomen en waarschijnlijk ook gelezen. We zijn
na weer benieuwd naar het volgend interview.
Er zijn menschen, die gaarne hooren, dat
hun naam wordt genoemd. Ik zeg dit niet
tegen den heer Kuyper en ook niet tegen onzen
stadgenoot, den heer K. Schraver, gepension-
neerd eerste-loitenant-adjndant, Bierhaven 15,
den welbekende op alle redactie-bureaux en
bij alle plaatselijke besturen, die de papier
manden vult zelfs van de Bommelsche krant
en den gemeenteraad van Schiebroek.
Hij heeft thans tien adressen tegelijk aan
Dr. Kuyper gestuurd, of eigenlijk aan de
Tweede Kamer, maar dit is nn niet zoo'n
gmot verschil. Hij waarschuwt daarin wel
willend tegen huiduitslag bij kinderen, on-
vertrou w bare levensverzekering-maatschap-
pijen, Haarlemmer olie, onvoldoende kiesrecht
gelegenheden, kaartlegsters, vergiften, closet-
looze huizen, onhygiënische kerkelijke cere
moniën, pompen op straat, enz.
Op dezen oud-officier moest de Wereld
kroniek thans óók eens zijn interviewer uit
sturen. Hij zal minstens even belangrijke opi
nies kunnen verkondigen als Dr. Kuyper in
dit laatste interview, ja zelfs in het algemeen
kunnen aangeven, hoe de wereld en de maat
schappij kan worden verbeterd dns een
interview van de meest algemeene strekking.
Jnist omdat er zoo in alle dingen, waarbij
't bezit van een beetje verstand en een weinig
goeden wil hensch niet voldoende zijn om een
practisch oordeel te geven, zoo enorm gekwak-
zalverd wordt, is het zoo jammer dat de
minister-president de kwakzalverij in bescher
ming gaat nemen.
Hoe er gekwakzalverd wordt we zien
't alle dagen om ons heen. 't Meest gevaar
lijk is dat gedoe in de medische wetenschap
en 't meest voordeelig voor de bedrijvers
louter eerzucht en eigenwaan is er bij de
kwakzalvers in kunst, sociale wetenschappen,
industrie.
De kunstkwakzalvers loopen ook alhier met
dozijnen rond, men komt hier een opinies en
een opvattingen verkondigen, waarbij voor
een verstandig mensch omvallen eigenlijk een
te zwak middel tot het niten van verbazing
is. Kom b. v. b. op een Toorop-tentoonstelling,
bij een voorstelling van Ora et Labora, bij
een concert van de Bohemers, om nu drie
kunst-evenementen te noemen, waarbij alle
broekemannetjes in devotie moesten stilstaan,
't hoedje in de hand en met gebogen hoofd,
en ge hoort daar snaterend-drnk en wijs
gepraat van verbeterende strekking. De man
die geen poppetje teekenen kan, de man die
een Hollandschen volzin kan schrijven met
meer dan tien fouten, en de man die wel
eens een harmonica gezien heeft, corrigeeren
je daar openlijk Toorop, Heyermans en de
Bohemers. Er is in deze stad een man, die
hnldeversjes en grafschriften schrijft in proza
en op rijm op tooneelspelers een ridicuul
dichterzotje, dien ik onlangs met emphase
heb hooren zeggen in den foyer van den
schouwburg: „Vondel, ja zie je, ik schat den
man hoog, maar hij maakt fouten in zijn
verzen, neen maar erbarmelijk 1"
Dit is je type van den kwakzalver. Op
kunstgebied heeft dit soort vrij wat invloed
als t ook geld heeft. Op sociaal gebied
wordt het gelukkig behoorlijk afgemaakt,
doch op medisch gebied gaan ze hun gang
in de toekomst nog met de sanctie van de
Nederlandsche Regeering. We gaan goeie
tijden tegemoet.
Schagen, 1 Maart 1902.
Woensdagavond vergaderde
in 't lokaal van den heer J. Vader Az„ de
Vrijzinnige Kiesvereeniging alhier, onder voor
zitterschap van den heer H. Feisser.
Na opening en lezing en goedkeuring der
notulen, werd rekening en verantwoording
gedaan door den penningmeester, den heer J.
Buis. De rekening sloot met een denkbeel
dig batig slot van f0.815, met een schuld van
f 31.—. Do commissie, met het nazien dezer
rekening belast, de heeren W. Vader en P.
Buis, adviseerde tot goedkeuring, en de ver
gadering besloot daartoe.
lot bestuursleden werden verder herkozen
de heeren W. Oudenhoven en L. J. Rogge-
Eindelijk zeide hij op zijn gewone gelaten
manier
„Ja, maar wat bedoel je nu eigenlijk?"
Nu was ze gansch vertoornd. Hij vroeg
nog?
„Zoo voor de vrouw van je vriend ge
knield te liggenstamelde ze.
„Mijn kind, dat begrijpt ge niet. Belaster
Paulette niet, en mij eveneens niet, met je
gedachten. Onze neiging tot elkaar ia niet
op die manier, welke gij gewone menschen
in uw kleinheid zonde noemt."
Dat joeg alle smart in Sylvia op de
vlucht en haar toorn laaide krachtig op.
„Dat begrijp ik niet? Kan zijn Zooveel
weet ik echter wel, dat Makarie je een
oorveeg geven zou, wanneer jij zoo voor
haar wilde knielen."
Zij liep naar de schrijftafel en greep
bettig Makarie's portret, zoodat de an
dere portretten omvielen.
Haar optreden vond Bertie verschrikkelijk.
Over zyn bleek gelaat gleed een zenuw
achtig trillen en beven.
Sylvia drukte het portret met pathos
tegen zich aan.
Dat neem ik mede, dat mag hier niet
langer blijven. Makarie wil het niet. Niet
zehs in beeltenis mag ze er bjj zjjn, wan
neer deze Contils je verleiden en beliegen
en bedriegen
„Je wordtruw!" zeide Bertie
zacht en greep Sylvia zoo vast bjj de pol
sen. dat het portret op den grond viel.
„RuwHoe kunt ge zulk een woord
zeggen
„Het is niet erger dan die welke gij
van de Contils zegt."
..Bahdie 1" liet Sylvia met ver
achtelijk gebaar hooren.