Zondag 4 Mei 1902.
46ste Jaargang No. 3728.
TWEEDE BLAD.
Van orgeldraaier tot
Pair« van En O-eland, 'k daarmee een stnk brood. Ik heb daarbij
FEUILLETON.
Het A B C
VAN HET LEVEN.
Kazerne-toestanden.
Posterii en.
y
Post- en Telegraafkantoor
SCHAGEN.
Het sterkste Geheugen.
kon
ondersteunden mij mijne vrienden. Dat
niet voortduren, en Let straatleven was ten
slotte mijn toevlucht, ja, werd mij aange
raden. Er werd een draaiorgel gekocht en
zoo goed en zoo kwaad als dat ging, verdiende
het leven van eene zijde leeren kennen, als
wel geen enkel ander van den Engelschen
adel, en neem ik eenmaal plaats in het Hoo-
gerhnis, dan zal ik beter tegenover het volk
mijne plichten weten te vervullen, dan wanneer
ik in mijne jonge jaren niets beters had te doen
gehad, dan mijn erfgoed er door te brengen.an
huis uit ben ik conservatief, doch ineen, dat
partij verschillen geen invloed mogen doen
gelden bij den wetgever, waar het geldt de
belangen van de lagere volksklasse in Enge
land te behartigen".
Deze en meer dergelijke verstandige op
merkingen werden door hem geuit, terwijl
hij met zijn orgel vooral zijn lievelingswijk
Islington, de straten van Noordelijk Londen
afliep. Aan zijn orgel hing het volgende
plakkaat: „Ik ben burggraaf ffinton, de oud- van een herberg, genaamd „de Engel
ste zoon van Graaf Poulett, ik ben orgel- Opmeikelijk was t, dat onmiddellijk na den
draaier geworden, omdat mijn vader niet dood van den ouden Graaf het gerucht liep,
tengevolge van mijn eigen schuld, weigert dat de orgeldraaier, bijgenaamd Burggraat
een enkel opzicht mijn recht op de erfopvol- ondervonden tegenwerking, een vrij uitgebreid
ging kan worden betwijfeld." materiaal; en dit heeft het verwerkt in een
Vervolgens verdiepte de nieuwe Graaf zich brochure, onlangs verschenen onder den titel,
Van OTTO BRANDE3, Londen.
o—
Het is niet zeldzaam, schipbreukelingen op
de levenszee in de zonderlingste omstandig
heden aan te treffen.
Ik herinner mij een nakomeling van den
laatsten Doge van Venetië, die erwten als voe
der voor de duiven op het St. Marcusplein
verkocht, en in Parijs een echten Prins, die
mij vijf francs ter leen vroeg. Ik ben er van
verzekerd, in omnibus of cap door
koetsiers in Londen te zijn gereden, die min
stens vroeger als graven hun eigen equipage
hielden. Dat echter de zoon van een
Pair van Engeland, met het vooruitzicht
eenmaal bet Pairschap, met een jaarlijksch in
komen van ongeveer 140.000 Gulaen, te kunnen
erven, zonder zich zijne maatschappelijke
positie te schamen, in het onderhoud van
zich en zyn vrouw voorziet door het draaien
van een orgel, was me nog niet voorgekomen.
De adellijke orgeldraaier is de burggraaf
Hinton, naar wet en recht de zoon van den
Graaf Poulett, onlangs gestorven. Deze Graaf,
de zesde van dien naam, was als jongeling,
later als man, een bekende persoonlijkheid in
de Londensche groote wereld. Opgevoed aan
de kadettenschool te Sandhurst, had hij in
Engeland, zoowel als in Indië, niet zonder
ouderscheiding gediend en was hij, toen hem
het Pairschap buiten alle verwachting, daar
er nog twee zonen en een broeder van den
vijfden Graaf in leven waren, als in den schoot
was gevallen, de beroemde sportman gewor
den. Als zoodanig was hij de bezitter van
Benazal, de Vliegende Hollander, een paard,
dat 27 steeplechases gewonueu had uu in 1869
de overwinning behaalde in de groote
steeplechase (wedren met hindernissen) te
Baden-Baden. Als twee-en-twintigjarig man,
had hij, toen hij uit Indië terugkeerde, de wed
denschap aangegaan, dat hij het eerste meisje,
dat hij bij het aan wal stappen zou ontmoeten,
huwen zou. En werkelijk huwde hij, na
korte kennismaking, met de dochter van een
loods te Portsea, Elisabeth Lavinia Newman.
Zes maanden daarna schonk ze hem reeds
een zoon, onzen orgelman, dien Poulett, toen
hem later de groote erfenis was ten deel
gevallen, niet als zijn zoon wilde erkennen.
Hij scheidde zich van zijne vrouw,gaf haar voor
levenslang een jaargeld, en bekommerde zich
in geen enkel opzicht om den zoon, die, na
den dood zijner moeder, zonder middelen,
hulpeloos aan zichzelf was overgelaten.
Na den dood zijner vrouw huwde Graaf
Poulett weder. Dat huwelijk bleef kinderloos.
Ook deze dame stierf en toen trouwde de Graaf
opnieuw met eene De Melville. Uit dit huwe
lijk werden twee dochters en een zoon ge
boren, die, even als de orgelman, den titel
van Viscount of Burggraaf Hinton droeg.
Over zijn lot, na den dood zijner moeder,
vertelt de niet door zijn vader erkende zoon
het volgende
nik wist niet wat ik beginnen zou, totdat
de" weduwe van den oom van mijn vader
mij bij zich riep, en mij voorstelde aan do
nu reeds gestorven Hertogin van Cleveland,
die mij eene schitterende uitrusting voor het
tooneel kocht. Ik geloofde wel op de planken
te zullen slagen, omdat ik dikwijls bij lief
hebberij-voorstellingen met succes opgetreden
was. Ik sloot me aan by een jong acteur,
wij studeerden comische duetten in en debu
teerden in de oude „Regent Music Hall" te
West-Minster. Maanden gingen voorbij, wij
leefden vroolijk, ja gelukkig, toen ik eens
klaps mijn stem verloor en met zingen moest
ophouden. Ik beproefde het toen met het
theater, trad in St. James' op en werd door
verschillende directies aangezocht, zoowel te
Londen als in de provincie. Maar ook hier
liet mijn stem my in den steek rn moest ik
nolens volens, met een zwaar hart, deze loop
baan vaarwel zeggen.
In het begin van dat onvry willig nietsdoen
in de hoegrootheid der erfenis, die hem ten
deel zou vallen, welke door wijlen zijn „vader"
door een lichtvaardig en kostbaar leven wel
zeer verminderd zou zijn.
„Natuurlijk", ging hij daarop voort, „mijn
orgel heb ik nu niet meer noodig, een Graaf
Poulett past dat nu niet meer. Wat jammer
is, ik heb gebrek aan fatsoenlijke kleeding.
Nog geen week geleden zijn mij nog vyf
heel goede jassen, die ik gekregen had, ont
stolen, dat is nu vooral heel onaangenaam.
Ook verwonder ik mij ten zeerste, dat mijn
rechtsgeleerde nog niets van de zaak ver
nomen heeft en zich nog niet tot mij heeft
gewend. Nu, ik hoop, dat alles nu goed
gaat worden, en ik van mijn ellendig leven
uitrusten kanik wil nu naar huis gaan en
mijne papieren nazien." En vervolgens
wandelden de Graaf en Gravin Poulett naar
hunne bescheiden woning, in jde nabijheid
Pair ig Edelman,
den titel van edelman.
Pairschap is het recht op
mij bij te staan."
Het was in datzelfde noorden van Londen,
dat hem onlangs een medewerker van „Daily
News" opzocht, om hem mede te deelen, dat
zijn vader gestorven was en hij nu zyn
recht op het pairschap kon doen gelden.
Hij vond hem, op zyn draaiorgel zittend,
bezig eene cigarette aan te steken, terwijl
zijne vrouw, do toekomstige gravin, de centen
ophaalde.
„Burggraaf Hinton, als ik me niet vergis".
„Die ben ik".
„Ik kan u mededeelen, dat gisterennvond
Graaf Poulett in zijn hotel 60 Queens Gate
gestorven is."
„Onzin vergeef me, is 't waarachtig waar?"
„Buiten eenigeu twijfel".
„Wel, dan ben ik Graaf Poulett", klonk
het zouder bijzondere ontroering gegeven
antwoord.
Eu toch kon men bemerken, hoe de nieuwe
Lord innerlijk bewogen werd. Men kon het
hem aanzien, dat het hem niet gemakkelijk
viel, te begrijpen, dat het uur, waarop het
einde zijner vernedering aanbrak, eindelijk
daar wasdat hij het doel nabij zag, geen
oogenblik door hem uit het oog verloren.
Zijne vrouw die met behulp van een stok
moeilyk liep, was spoediger tot zich zelf
gekomen.
„Ik ben diep bedroefd, dat de Graaf ge
storven is", zei ze met veel waardigheid,
„maar hartelijk blij, Willy, dat nu aan al je
lijden een einde is gekomen".
Dit tooneel, in een van de drukste toe
gangswegen naar Islington, „do mijlen van
den duivel" geheetcn, temidden van het joe
lende en woelende eener Londensche handels
beweging, verliep niet zonder een zeker
pathos of aandoenlijkheid.
„Ga met mij mee", verzocht de nieuwe
„Graaf Poulett, Markies van Winchester",
aan den verslaggever, „dan kunnen wij met
meer gemak de zaak nader bespreken. Maar
eerst moet ik mijne machine oppakken. Mr.
Freeland", riep hij tot een ouden man, die
hem jaren lang geholpen had, om 's avonds
het orgel naar huis te brengen, „laat je een
halve pint bier geven voor mijne rekening".
En na deze eerste daad van royaliteit, voort
komende uit zijne nieuwe waardigheid, bracht
Graaf Poulett mij naar een rustige plaats.
„Maar wat zegt ge nu wel van de u
gedane mededeeling
„Ik weet werkelijk niet, wat ik daarvan
zal zeggen, 'tis alles zoo onverwacht, zoo
plotseling, al is het verre van onaangenaam.
Want waarlijk, al wenschte ik, in weerwil
van de wijze waarop mijn vader mij behan
deld heeft, niet zijn dood, ben ik toch gelukkig,
dat mijn treurig bestaan een einde genomen
heeft. Opmerkelijk is 't, dat ik den vorigen
nacht droomde, wat ik altijd droom, zoodra
er voor mij beduidende veranderingen in mijn
leven in aantocht zijn. Ik zal natuurlijk door
mijn advocaatde eerste stappen tot verkrijging
mijner rechten laten doen. Waarschijnlijk zal
ik veel tegenstand ontmoeten.
Mijn vader laat een zoon van 16 jaar en
twee dochters na, die mij niet zullen willen
erkennen, maar ik kan niet aannemen, dat in
Hinton, van plan was, zich met geweld
meester te maken van het stamgoed Hinton
St. George, en de familie van wijlen den
Graaf het gezamenlijk dienst- en jachtperso-
neel te Hinton vereenigd had, om het
goed tegen den indringer te verdedigen. Het
bleek een loos alarm en pleit niet voor het
rustig geweten van den tegenwoordigen houder
der erfenis.
„De vereeniging,
lend oogpunt het
beginsel afkeuren,
bestrijding van elk
Door
IDA BOY-ED.
0-0-0
87.
Wanneer zy hem alles gsf wat ze be
zat haar gansche hart, haar gansche
leven, dan was het nog Diet voldoende in
nul voor zyce waarde.
Hoe lang was de avondEn geen woord
van Willy. „Hy had toch wel een bood
schap kunnen zenden", meende de moeder
611 ver0I1t8chuldigde hem bijna tegen
over Sylvia.
»Hij behoort mij toch niet. Wat
o—
Sedert één of twee jaren bestaat als we
ons niet vergissen, hoofdzakelijk uit studen
ten en oud-studenten van de Polytechnische
School en van de universiteiten een „Anti-
Militaristische Propagauda-vereeniging", waar
van het doel in art. 2 der statuten aldus is
omschreven
wier leden uit verschil-
bestaan van legers in
stelt zich ten doel de
militaristisch stelsel en
den militaristischen geest."
Die afkeuring van het bestaan van legers
in beginsel is, eerlijk gezegd, een beetje kin
derachtig. Evengoed kan men „in beginsel"
afkeuren elke politie en elke rechterlijke
machtwant ook die vinden haar éénige
rechtvaardiging in het feit, dat niet alle
menschen verstandig en goed zijn. Waren
dit alle natiën en haar regeerders, ook van
legers zou geen sprake behoeven te zijn. En
wie althans in Nederland, behalve misschien
een klein deel van de beroepssoldaten zou
daarover niet juichen?
Doch dit daargelaten een vereeniging als
de bovengenoemde, met het doel hetwelk zij
zich heeft gesteld, kan ongetwijfeld
welke boven deze regelen geschreven staat.
Aan één groot gebrek lijdt die brochure
aan de anonymiteit van hen, die de gegevens
hebben verstrekt. Doch wij haasten ons er
bij te voegen, dat men daarvan noch aan
dezen, noch aan de sameustellers van het
geschrift een verwijt mag maken, 't Moge
te betreuren zijn, omdat hetgeen met naam
en toenaam wordt medegedeeld, nitteraard
meer vertrouwen wekt, en als regel ook
verdientmaar 't kon nu eenmaal niet anders.
„Typisch" zoo schreef het bestuur van de
vereeniging in zijn inleidend woord „is de
groote angst, dien de meesten te kennen gaven,
dat niet voldoende geheimhouding van hun
naam zou zijn verzekerd. Dat personen, die
zakelijke en juiste gegevens verstrekken, zoo
benauwd zijn, en met reden, om bekend te
worden, is op zichzelf reeds een aanklacht
tegen ons lichtschuw militarisme."
Ons dunkt intus3chen, dat het geschrift
zelf getuigt van hot ernstige streven naar
waarheid, hetwelk de samenstellers heeft
bezield. Het blijkt uit het opnemen óók van
gunstige getuigenissen, uit het vermelden
van goeds naast kwaads. Het uit zich boven
dien in woorden als deze„Hoewel de in
zendingen met de meeste nauwgezetheid zijn
geschift, en alles, wat ons overdreven of
onwaarschijnlijk voorkwam, nader werd on
derzocht, of weggelaten, spreekt het vanzelf,
dat wij niet de absolute zekerheid kunnen
geven, dat er onder onze gegevens niet enkele
minder juiste mededeelingen zouden voor
komen, Wij hopen, zoo dit het geval mocht
zijn, dat men er ons opmerkzaam op zal
maken, opdat wij die gevallen nader kunnen
onderzoeken of toelichten."
Trouwens, niet op de mindere juistheid van
enkele onder de beweerde feiten komt het
aan. De vraag is, of het hier geschetste beeld
als geheel overeenkomstig de werkelijkheid
isovereenkomstig de werkelijkheid niet
van uitzonderingen, maar van den regel.
Onze eindindruk nu is, dat op die vraag een
bevestigend antwoord past.
Een eindindruk, die tevens droevig en be
droevend is. Allesbehalve opwekkend is de
lezing van dit vijftigtal bladzijdenintegen
deel treurig-stemmend en ergernis-wekkend.
Want de bijeengebrachte mededeelingen
of zij de huisvesting betreffen, dan wel de
bereiding en de opdieniug van het eten, de
cantines of de privaten, den toon van kader
en officieren, enz., enz., die mededeelingen
zoggen luide, dat, ofschoon er in den loop
der latere jaren op sommige punten nogal
wat verbeterd moge zijn, het kazerneleven
krioelt van dingen, die, zelfs bij ons huidig
legerstelsel, niet behoefden te zijn en niet
mochten zijn in ons goed vaderland. Zij too-
nen op zijn minst, dat naar dit alles een nauw
gezet en onpartijdig onderzoek door gezag-
van gansch het volk belang. In afwachting
van hetgeen latere tijden ter zake van de
landsverdediging brengen zullen om aan het
eigenlijke militarisme een eind te maken,
moeten alvast nu reeds, binnen het raam van
het huidige stelsel, ernstige misstanden en
misbruiken, voorzoover zij bestaan, worden in
het licht gesteld en weggenomen.
nut r
stichten. Niet alleen doordat zij den tijd helpt hebbende mannen niet misplaatst wezen zou,
voorbereiden voor een volksleger, ter vervan- maar integendeel geboden is.
het
gaat
de
my aanhad Sylvia het liefst geroepen.
beidV°'-6n^en mor8en dezelfde scène
nriëoi70uwen aan de theetafel in het
ranken bewoog weer de klimop-
la^11'''611. kst wijde, groen-bruine vlakke
daarin0 'COe'en zonneglans, en midden
dien» °P, den landweg, waarvan men de
met '«'sporen kon zien, het wagentje
ooden n 8tÜven schimmel ervoor en den
jas aan nWs op den bok, met zijn blauwe
jag aan n «JUK, mot zijn uiauwe
E0 rat tvas het eenige vroolijke punt.
het wi'd Woof> zich langzaam voort, over
blanwJ mon°tone beeld met den effen
x, en hemel.
Nu
Ver!or,rJVarenJ er reeds vier-en-twintig uur
von BkS? 86 Sylvia wist, dat Robert
haar h;,,6™ t®ru8kwam, en niets was er in
ha*r denkeTet «eworde,\ en had
«ezet. Dof0 iT Ln in gezonde beweging
vrijheid haL - ,°P baar en drukte
"orer ziel neer.
Haar wil verzette zich daartegenzij
wilde deze benauwing niet verdragen.
Was het vrees Of wellicht onzekerheid
't Was Sylvia onmogelijk het langer uit
te houden. Dadelijk na tafel ging ze naar
buiten.
De welmeenende oude dame met haar
veelzeggend lachje, wanneer ze slechts den
naam Willy uitsprak dat was niet meer
te verdragen.
Dat beschaamde Sylvia vreeselijk. Alleen
dat zwijgend luisteren was reeds een leu
gen. Want deze teere oude vrouw zou zich
dadelyk van haar hebben afgewend, wan
neer ze maar had kunnen denken, welke
rol Sylvia haar zoon had toegedacht
Buiten, de middag was mooiDoor den
frisschen wind kwamen de zonnestralen
eenigszins afgekoeld beneden. Dat werkte
zoo zeldzaam heerlyk. Alles stond in een
helder licht. Er lag bijna geen waas over
het veld.
Sylvia ging langs den Knickweg en liep
vervolgons door het veld naar de Sood.
Een haas liep haar rakelings voorby. Wat
kon ze het dier een poos nakyken 1 Hy
moest eerst in het kleine boschje daar heel
ginds een schuilplaats zoeken. Het boschje
stond in zijn verrukkelijk Meigroen en in
het mos op den grond bloeiden de woud
viooltjes op hare lange, dunne stengeltjes.
Dan keek ze naar de Sood. Het groote,
ronde watervlak was erg gerimpeld. Maar
zoo wonderlyk regelmatig en met zulk een
gelijkvormig verdeelde lichteffecten, dat het
er werkelijk uitzag als een stalen maliën
kolder.
Het jonge riet rondom da oevers boog
zich volgzaam voor den wind.
Nu vlogon twee wilde eenden uit het
riet op en zeilden op hunne vleugels verder.
Het was een beeld vol vrede
ging van het tegenwoordige legerstelselmaar
niet minder, doordat zij licht werpt op be
staande legertoestanden en medewerkt om
alvast hierin verbetering te doen komen in
menig opzicht.
Ook dit laatste werd beoogd, toen haar
bestuur verleden jaar tot leden van het reserve
kader een circulaire met vragenlijstje richtte,
ten einde gegevens te verzameleu omtrent
het kazerne- en soldatenleven in Nederland.
Over die circulaire is toen heel wat te doen
geweest. De militaire autoriteiten zij het
wegens slecht geweten, ol alléén omdat zij
in de poging een inbreuk zagen op de eischen
van tucht, naar hun opvatting trachtten
de verspreiding ervan te bemoeilijken, gingen
er erg tegen te keer en bedreigden met
strenge straffen degenen, van wie bewezen
zou worden, dat zij de gestelde vragen be
antwoord hadden.
Toch is, zooals men wel had kunnen
begrijpen, het inzenden van antwoorden daar
door niet belet. Het gewone gevolg van zulk
optreden door de overheid is ook hier niet
uitgeblevenonder voorwaarde van strikte
geheimhouding geschiedde nochtans wat zij
gehoopt had te verhinderen. Zoo ontving het
bestuur van de vereeniging, ondanks de
Hoe zonderlingvóór vijftien maanden
was hier dat vreeselijke geschiedtoen
hadden zy allen gedacht, dat men in de
nabyheid van de plaats des onheils niet
kon blyven wonen, het gezicht daarvan zou
ondraaglijk zyn. Men had Makarie zelts
niet in deze omgeving willen begraven, om
zoodoende den eenzamen man niet aan deze
plaats te ketenen.
En nu was hy toch gebleven En nu ging
hij bijna eiken dag hier voorbij.
En hoe dikwyls geschiedde het zonder
dat dat verschrikkelijke oogenblik in zijn
gedachten werd wakker geroepen
Daarover mocht men niet nadenkendat
maakte angstig. Dan sidderde men van
berouw over ieder uur, dat door eigen
schuld zonder geluk, zonder levensinhoud
verliep.
Makarie was gelukkig geweest. Waar
door eigenlijk
Doordat zij met krachtig egoïsme de liefde
aannam, die haar werd geboden en met
even zoo krachtig egoïsme zich naar den
man vormde, omdat dan haar leven den
meesten zonneschijn kreeg.
Natuurlijk had ze dat niet met bewust
zijn gedaan.
Maar met volle kennis nadoen wat die
eens uit innerlijken drang had gedaan
Sylvia ging verder. Zij kwam aan den
Elbedijk. Daar onder langs liep een smalle
weg.
De dyk ving den wind op en de zon
scheen warm op zyn helling.
Daar ging Sylvia zitten, met de voeten
op den weg, de handen rechts en links
in het gras.
Zoo zat ze en keek stil over het land.
Men kon de weinige huizen van Süderfood
zien en daarnaast de groep populieren, het
eenige punt, dat het gezicht wat afleidde,
Voor zulk een onderzoek sch'jnt ons aan
gewezen een parlementaire commissie, die, ander; „plaats
bekleed met de bevoegdheden welke de wet
van 1850 op het recht van enquête, haar
verleent, de volle waarheid aan het licht kan
brengen.
In het Kamer-debat over de begrooting
van het departement van oorlog in het ver
streken najaar, is van verschillende kanten,
met name ook door mr. Drucker, aangedron
gen „op een nauwkeurig en veelzijdig onder
zoek ten aanzien van ons geheele verdodi-
gingswezen". Tot een bepaald voorstel te
dien einde is het toen niet gekomen; 't bleef
bij een voorpostengevecht met den minister,
die in zoodanig onderzoek blijkbaar weinig
lust had. Dat het toeu daarbij bleef, is be
grijpelijk, waar het de eerste ontmoeting was
tusschen de nieuwe Kamer en het nieuwe
Ministerie. Doch te verwachten en zeker
te hopen is het, dat het voorshands ach
terwege gehouden voorstel zal worden gedaan
bij de begrootingsdiscussie in het komende
najaar.
En geschiedt dit, dan moge het óók om
vatten de toestanden, geteekend in de brochure,
waarop wij de aandacht hebben willen ves
tigen. Bij die toestanden hebben de zonen
o
Het kantoor is geopend:
Op werkdagen Op Zon- en feestdagen.
7.30 vm. 2.30 nm. 7.30 vm. 8.30 vm.
4.30 nm. 7.30 nm. 12.30 nm. 1.30 nm.
Alles spoortyd.
De Directeur van het Postkantoor te
S c h a g e n maakt bekend, dat vanaf den
1 Mei het hulpkantoor te Sint Maartens
brug Wijk C, No. 38 in gebruik is genomen.
Dat Kantoor za! geopend zijn, ook voor
den dienst der Rijkspostspaarbank,
S p o o r t ij d.
Op werkdagen: Op Zon-en Feestdagen:
6.30 tot 7.30 'smorg. 6.30 tot 7.30 'smorg.
11.1.'snam.
8.— 4.—
5.6.'sav.
De bus aan het hulpkantoor zal gelicht
worden, spoortijd5.15 en 7.25 's morgens,
3.55 en 5.50 's avonds (de beide laatste lich
tingen op Zon- en feestdagen niet.)
In de Kom van het dorp zal besteld wor
den 's morgens 5.40 en 's avonds te 4.20op
Zou- en Feestdagen vervalt de 2e Kom-
bes telling.
In de buitenwijken zal besteld worden alle
dagen te 6.60 's morgens.
De aandacht van het publiek wordt er
inzonderheid op gevestigd, dat, nu St. Maar
tensbrug een eigen postinrichting en bestel-
kring bezit, het lokale port voor brieven
(3 ets. tot 15 en 6 cents voor boven 15200
gram) tusschen die plaats en de geheele
gemeente Schagen vervalt.
Schagen, 30 April LOB.
De Directeur voornoemd,
OUDENHOVEN.
Uit het Duitsch van Oscar Bi.umenthal.
o—o—
Drie mannen twistten met elkaar, wie van
hen wel het best onthouden kou. Zij wilden,
dat ik zou oordeelen, aan wien de prijs in
deze moest worden toegewezen.
Twee hunner werden niet moede met de
sterkste staaltjes hunner kunde mij in ver
bazing te brengen.
„Lees me een bladzijde proza van Goethe
voor", zei de een „woord voor woord, zal ik
het u nazeggen".
Alsof dat zoo moeilijk ware" sprak de
me in een hoek der kamer,
en ik zal, zonder het bord ook even aan te
zien, drie spellen schaak met n spelen."
„Ik kan u nog wel een beter, een sterker
sprekend bewijs van mijn talent geven"
begon de eerste weer„begin maar een ge
sprek met mij, dat doelloos van den hak op
den tak springt, zonder eenig verband van
het eene onderwerp op het andere overgaat,
en een uur daarna zal ik u woordelijk ons
gesprek weergeven."
„En waarom houdt gij u nu stil vraagde
ik aan nummer drie, die bij het begin onzer
ontmoeting het hardst had geschreeuwd.
„Ik kon niet voorzien" was het antwoord,
„dat zij zoo groote waarde zouden hechten
aan dezen kampstrijd. Nu wil ik hun de kans
der overwinning niet moeilijker maken, omdat
zij pas gisteren nog eene weldaad aan my
hebben bewezen".
„Een weldaad, zegt ge?"
„Ja".
„En pas gisteren
„Gisteren".
„En zijt ge die nog niet vergeten mijn
beste vriend, gij wint den prijs,hw ge
heugen is wonderbaar
ver en breed.
In den helderen zonneglans, die over den
omtrek lag, had de stilte iets feestelijks.
Sylvia keek plotseling naar links Haar
had het toegeschenen, ais bewoog zich iets
in den versten hoek van haar gezichtskring.
De dijk en de weg daar onder langs liepen
ver, ver door.
En daar ginds, ja, daar liep iemand. Hij
kwam nader. Het was natuurlyk Willy.
Zyn lange, smalle gestalte, zyn heele figuur,
zyn manier van loopen
Sylvia werd heel rustig. Alles wat zij
sedert gistermorgen gedacht had, kwam
haar overdreven, onwaar voor.
Reeds van verre zwaaide Willy met zijn
muts. Met zyn scherpen zeemansblik had
hij Sylvia reeds opgemerkt, nog eer zij iets
van hem had gezien.
Het was een teeken van vreugde. Dat
wilde bepaald zooveel zeggen alsalles is
goed gegaan. Willy was niet zóó warm, dat
hij zonder groote noodzakelijkheid zou
hebben getelegrafeerd.
„0, hoe gun ik hem dat van harte,"
dacht ze, uit het diepst van haar hart.
Zij bleet echter zitten tot hij naderbij
kwam.
„Ja," zeide hij, „nu is het geen lief
hebberen meer. Nu moet de arbeid met
alle inspanning worden voortgezet. Na het
eerste succes
„Ik feliciteer je."
„Mag ik daar gaan zitten
„Het is jouw grond en niet de mijne."
„De dijk niet."
„Dus met mijne hoog genadige toestem
ming
Willy ging naast haar in het gras zitten.
Een poosje zaten ze zwygend naast elkaar.
„Hier is het stil en feestelijk", zeide hij
vervolgens op ernstigen toon.
Zij knikte slechts.
„Sylvia", sprak hij langzaam, „ik heb iets
by mezelf gedacht. Gij zoudt immers geen
man willen trouwen, die geen beroep uit
oefende
„Zeker niet."
„Nu komt het", dacht ze.
„Daarom heb ik tot vandaag gewacht.
Het eerste succes is er nu. Succes is anders
niet de juiste rechter. Maar hier heeft
't nu toch iets bewezen. Namelijk, dat ik
de rechte bezigheid heb gevonden."
„Dat bewijst het zeker", sprak Sylvia.
Zij wilde onbevangen doen. Dat scheen
haar zoo te verlichten.
Hij bezon zich. Het scheen, als zocht hy
naar woorden, waarmede by iets het best
zou kunnen zeggen.
En zy wachtte op deze woorden, en in
haar was een zonderlinge nieuwsgierigheid,
hoe hij het zou zeggen. En voor alles was
ze ook nieuwsgierig naar zichzelve.
„Ik heb u sedert langen tijd zeer lief",
sprak hy dan.
Hy nam haar rechterhand uit het gras en
drukte die.
„Ik jou ook, Willyik ook", fluis
terde zij snel.
God, ja, dat was de heilige waarheid Zy
achtte hem booger dan ieder ander mensch.
En wanneer die schaduw er niet geweest
was, die tusschen hem en haar stond
„Dat weet ik", zeide hy op zyn gewone
kalme manier.
Dat weten was hem zoo schoon, zoo
heilig. Hij dacht ra. Het scheen, a's meest
hy nog iets verklaren.
„Niet waar, Sylvia, het graf in mijn
leven stoort je niet Gy eischt immers niet,
dat ik het vergeet? Ik heb Makarie zeer
lief gehad. Maar het was iets anders
Ik verwonder my reeds lang Hetzelfde