Brieyen uil ie laassiafl.
Zondag I Juni 1902.
40ste Jaargang No. 3736.
TWEEDE BLAD.
DE SCHIMMEL.
«v«—«*o%—
FEUILLETON.
Het A
VAN HET
E C
LEVEN.
Binnenlandsch Nieuws.
„Johan, ben je gister nog met den schimmel
nit rijden geweest, of is hij op stal gebleven
Deze vraag komt eenigszins angstig van
twee rosé lippen, terwijl de stalknecht het
kleine voetje van de jonge dame in den stijg
beugel zet en den rok glad strijkt.
„Jawel, gravin, ik heb twee uur met hem
gereden
„Maar hij ziet er zoo gek uit
„Gek Maar u moet niet zoo angstig zijn
wilt u even gaan opstaan in den zadel de
teugel zit wat verward zoo zoo is 't goed
„Maar Johan, als nu de trein weer komt
die komt altijd als ik juist onder de spoorweg
brug ben
Verblindend wit is de breede weg in de
morgenzon. Doodsche stilte heerscht in het
rond. Slechts de hoefslag van de twee edele
paarden wordt gehoord.
„Johan," begint de jonge schoone amazone
opnieuw, „we moeten wat naar links af
houden, dan kannen we door het bosch gaan
in plaats van over den overweg van de
spoor." Plotseling houdt ze haar paard in.
„Hoor je dat," gaat ze opgewonden voort,
„daar komt de trein al aan."
Johan lacht hij kent den schimmel.
„Maar u moet den schimmel niet zoo stevig
vasthouden, hij zal niets doen
Zij hoort de waarschuwing niet. Kramp
achtig houdt zij den teugel vast, en haar
mooie bruine oogen zien verschrikt het nade
ren van het monster.
Als haar vader als voormalig cavalerist
maar niet zoo op dat rijden aandrong Kan
zij het helpen, dat zij niet als haar zuster is,
voor wie geen haag te hoog, geen beek te
breed is Voor haar is het paard een gevaar
lijk dier, dat den menschen kwaad wil doen.
De trein rijdt voorbij. De schimmel licht
den trotschen kop een weinig omhoog, terwijl
zijn neusgaten even trillen, overigens beweegt
hij geen spier.
Goddank ook dat is gelukkig weer voorbij
„Wat ik zeggen wil," gaat de jonge dame
voort, „we zullen even naar Sternberg rijden.
Om het jachtslot zijn tegenwoordig geregeld
cavalerie-oefeningen, en we komen altijd tus-
schen de huzaren en ulanen terecht met hun
verschrikkelijke lansen daar houd ik niet
van."
„Zooals u wilt"
De ruiters verlaten den landweg en slaan
een schaduwrijken, muilen boschweg in. De
paarden gaan als vanzelf in draf over en
schijnen zich te verheugen over den frisschen
zomermorgen.
„Gravin, de schimmel krijgt te veel vrijheid,"
roept Johan, „u moet de teugels wat meer
bij elkaar nemen
„Och Johan, hij doet weer zoo zoo gek
als er nu maar geen soldaten aankomen. Zie
of hoor je misschien al iets
„Neen, gravin," toch meent Johan tus
schen het groen een zwart-wit vlaggetje te
bespeuren.
De jonge dame kijkt gelukkig naar den
anderen kant en rijdt de afdeeling ulanen,
die in het bosch op een-vijand loert, zonder
het te bemerken voorbij. Ze voelt zich lang
niet op haar gemak. Dat paard is een ge
vaarlijk dier. Men weet nooit wat het 't vol
gend oogenblik zal doen. Het kan precies
doen wat het wil, iemand afwerpen, in het
zand doen rollen. Als men nu maar gewoon
plat op den grond vielMaar dan blijf je
in den teugel hangen, en dan komt de trein,
en dan
Een rilling vaart haar door de leden. De
schimmel geeft echter niets om die zwarte
gedachten. Gracieus beweegt hij de sierlijke
Cten en schudt even den fijn geteekenden
j misschien ook om zijn minachting
over de slechte teugelvoering uit te drukken.
Het wordt lichter in het bosch. Een groot
aardappelveld, waardoor een mul zandpad
loopt, breidt zich voor hun blikken uit. Aan
het einde laag kreupelhout. Diep zinken de
paardehoeven in het witte zand.
Bijna hebben de ruiters het kreupelhout
bereikt, of
„Kijk, daar heb je de soldaten, enkel huzaren
met lansen we zullen terugkeeren zie je
hoe onrustig die paarden zijn Als de onze
daar nu nog tusschen komen M
„Maar, gravin, terugkeeren dat is zoo
Johan zoekt .het juiste woord.
„Dat kan mij niet schelen, ik wil niet tus
schen die vreeselijke lansen
De schimmel vindt het gedrag van zijne
berijdster erg zonderling en denkt met heim
wee aan de lichte hand van gravin Frieda,
Angela's zuster.
Dus terug langs den zandigen weg.
Plotseling een hoefslag achter hen en
in vluggen galop vliegt hun, op een zwart
paard, een huzaren-officier voorbij.
De schimmel vergeet alle goede manieren.
Trots zijn uitmuntende opvoeding, draaft hij
een oogenblik later achter het zwarte
paard aan.
„O hemel, moet ik nu al sterven denkt
de jonge dame, „en wat afschuwelijk, een
heer zoo na te jagenals hij er maar niets
van merkt Ze zijn reeds weer in het
bosch. De laag neerhangende takken trekken
haar deu hoed van het hoofd. Haar prachtig
bruin haar raakt los en fladdert in dichte
lokken langs haar hals en schouders.
Als verstijfd zit ze op haar paard ze
heeft geen gevoel, geen bewustzijn meer. En
de schimmel loopt harder en harder en het
zwarte paard als een booze geest vooraan.
Johan is achtergebleven. Helpen kan hij
toch niet. Hij weet dat de schimmel zal
blijven staan zoodra het zwarte paard zijn
gang vermindert.
De ruiter die niets vermoedt, houdt op
't laatst zijn paard in en ziet eens om zich
heen. Daar staat als een visioen de schimmel
naast hem en daarop zit een schoon jeugdig
wezen met fladderende haren. Fluks grijpt
hij naar zijn muts om te groeten.
Zij ziet hem niet, als verstijfd staart
ze voor zich uit. De jonge officier begrijpt
er nu alles van. De afwezigheid van een
hoed en de verwarde haren spreken voor
zich zelf.
„Mejuffrouw", begint hij.
Die stem doet haar ontwaken. Langzaam
wendt zij het hoofd om. De ruiter ziet voor
zich een bleek, aristocratisch gelaat met een
paar heerlijk mooie oogen, waaruit groote
tranen rollen.
„Maar, mejuffrouw", begint hij opnieuw.
Het wordt hem wonderlijk te moede. Rade-
i loos ziet hij haar aan.
„Och, neemt u mij niet kwalijk", stamelt
zij „Ik geloof dat mijn schimmel op hol
ging ik kon werkelijk niet
„Maar, in 's hemelsnaam Hij is reeds
in menige vreemde situatie geweest, maar
iets dergelijks heeft hij nog nooit beleefd.
„Vergunt u mij dat ik mij even voorstel
Randow zijt u zoo geheel alleen
mej uffrouw
„Neen" ze draait zich even om in het
zadel, „daar komt Johan mij al achterop
met miju hoed". Zij spreekt nog bijzonder
moeilijk.
O, als papa mij nu eens zag, denkt zij.
Intusschen is Johan reeds naderbij gekomen.
„Zoo mejuffrouw", zegt de officier, „geeft
u mij nu maar even de teugels, dan kunt
u het haar wat in orde brengen. Weest u
maar niet bang, ik houd uw paard goed
vast. Voor vandaag zal hij er bovendien
wel genoeg van hebben".
Het is een aardig schilderijtjede jonge
dame die heur haar in elkaar vlecht, het
teere bovenlijf in de witte blouse even naar
achter gebogen, het lieve profiel als zwakke
silhouette uitkomende tegen den heerlijken
morgenhemel, het gelaat nog altijd bleek en
zeer opgewonden.
„Ik dank u zeer, het was heel aardig
van u," zegt ze zachtjes, zonder hem aan te
zien ze schaamt zich vreeselijk.
Zou hij nog een eind met haar meerijden
denkt hy. Maar die beroerde dienst;- hij moet
terug.
„U behoeft mij volstrekt niet te bedanken,
mejuffrouw, mag ik zeggen, tot weerziens
Ze aarzelt even.
„Tot weerziens, maar, als-'t-u-blieft niets
vertellen."
Met een lichte hoofdbuiging rijdt ze hem
voorbij. Johan rijdt nu vlak naast haar. Een
oogenblik later zijn ze in een zijweg verdwe
nen. Graaf Randow staart nog aldoor naar
die plek o, wat is de wereld toch machtig
mooi
Zij ontmoetten elkaar weer op een garden-
Door
I D A B O Y-E D.
45.
-0-0-0
„Zoo in gedachten vroeg Hollern.
Sylvia schrikte niet, zooals menschen
gewoonlijk doen, die men uit diepe ge
dachten tot de werkelijkheid terugroept.
Kalm en rustig keek zij hem aan, goe-
dig en glimlachend. Maar ze zweeg. Willy
commandeerde op dat oogenblik Peter het
een en ander en deze sprong van rechts
naar links.
P® zeilen klapperden en werden door
grijpende armen omvatde Lybille helde
schijnbaar gevaarlijk en dan kreeg ze
®enflinken stoot. Peter sprong op den
landingssteiger, maar tegelijk wierp zijn heer
hem met zekeren zwaai het touw toe.
Men 8tapte uit op een plek, omzoomd
00r jong groen. Er was een bescheiden
gelegenheid om de Lybille „onder dak" te
brengen.
Een boerendorp lag even verder aan den
oever stroomopwaarts. De stroodaken en de
ichte, donkergroene kronen van de vrucht-
Oümen, doken op, scherp zich afteekenend.
vóór het dorp lag een aardig ge-
^uuwtje aan den weg. Een groen geschilderd
6 met heldere witte punten erop, was
m^oin den tuin geplaatst, die voor het
*ujs zich uitstrekte
16 J® - daar zyn veel appel- en
pereboomen met tafels eronder, zooals ge
het u maar wenschen kunt," zeide Willy.
Peter kreeg nog allerlei bevelen. Hij
moest de kajuitdeur sluiten en mantels en
tabouretten beneden brengen, opdat de
boerenkinderen, die wellicht aan boord
zouden gaan, niets zouden kunnen bederven.
En dan moest Peter ook naar de herberg
komen en kon dan ook daar eten.
Daarna gingen ze net als de ganzen
achter elkaar het smalle pad op.
Sylvia ging voorop. Haar helder wit kleed
lichtte over den groenen grond en
haar groene parasol beleedigde met
zijn valsche kleur de heerlijke rijke tint
van het gras.
Achter haar liep Robert von Hollern,
dan kwam Willy.
De warme wind streek over het gras en
boog het neer en bij dit spel schemerden
de stralen der zon in de achterzijde van
de groene halmen. Vooruit op het smalle
pad, dat bijna tusschen het gras verdween,
liep een ooievaar, die bij eiken stap met
zijn roode pooten een rechten hoek formeerde.
Aan den linker kant van het pad: het
riet aan den oever, heen en weer wie
gend, het klaterende water.
En in de ongehoorde hoogte en verte
van den blauwen hemel, nog steeds de
witte, zilveren wolkenjacht, zóó snel, zóó
wisselend, zóó grillig, dat het voor het
menschenoog scheen, alsof zijn gezichts
kracht zich vergrootte, alsof het eene
onmetelijke ruimte kon omvatten.
Wat was dat alles mooi die verre
verte, het lustige, rustelcoze waterde
warme wind, die over het gras ging
En onuitsprekelijke vreugde overweldigde
Sylvia.
party. Hij werd aan haar voorgesteld, en zij
reikte hem de hand hetgeen haar papa
eenigszins bevreemdde en werd zeer rood
hetgeen hem nog meer bevreemdde. Hoe
kwam het, dat die twee elkaar kenden
Toen graaf Randow 's nacht naar huis
reed, droeg hij een roos in zijn knoopsgat, en
nog steeds zag hij twee bruine oogen die,
hem liefljjk tegenlachten
CCLXHL
Rotterdam, 30 Mei 1902.
Er is een opgezette walvisch te kijk en
de vleeschprijzen zijn verhoogd. Ziedaar de
topics of the Rotterdam day.
Het eerste is betrekkelijk van niet zoo
groot belang, omdat de gelegenheden tot
leer- en kunstrijke ontspanning in Rotterdam
zoo talloos zijn, dat zoo'n enkel walvischje
eigenlijk niet meetelt. Van veel grooter
gewicht is de truc van de slagers.
Een slager, althans een Rotterdamsche
slager, pleegt spoedig rijk te worden. Dit
behoort zóó onafwendbaar bij het vak. dat,
naar men ons van bevoegde zijde meedeelt,
een man die een vleeschhouwerij opzette,
reed6 op den openingsdag een schryven ont
ving van een zaakwaarnemer, waarin deze
zich aanbeval aL tusschenpersoon „voor de
villa, die UEd., als UEd. zich na eenige jaren
uit ÜEd.'s zaak terugtrekt,om dezelve te mogen
koopen of huren." Eigenlijk heeft of had
elk aankomend slager de verkoopacte van de
villa in den zak. Het is een best, bloeiend
vak. Ons zijn verhalen van winsten gedaan,
die wij niet herhalen alleen uit vreeze, dat
alle lezers die zoons bezitten, hun eerzucht
voor den stamhouder al te directelijk en te
stellig op een slagerij zullen richten.
Trouwens, de voordeeligheid van het beroep
is algemeen bekend, vele gegoede slagers in
ruste loopen er rond om pogingen tot tegen
spraak van slagers-in-functie, met desnoods
zwijgend protest te verhinderen.
En deze slagers zijn bovendien in een soort
trust vereenigd, die zonder eenige vrees voor
tegenwerking de Rotterdamsche vleeschprijzen
kan vaststellen naar verkiezing.
„Wegens de voortdurende stijging der
vleeschprnzou," zoo adverteerde de slagers-
trust onlangs, „zijn wij tot ons leedwezen
genoodzaakt den prijs van het vleesch met
10 ets. per K.G. te verhoogen."
De trust-voorzitter kwam tegelijkertijd met
een ingezonden stuk in Het Nieuwsblad, deze
verhoogiug van 10 a 15 pCt. verdedigen als een
reeds lang noodzakelijken, doch uit zuiver
filantropische overwegingen door het diep
beklagenswaard, in geregelde verliezen weg
kwijnend slagersvak, tot heden teruggehouden
maatregel.
Eu daar hadt je de huismoeders aan het
dansen. De slagers moesten harde dingen
over hunne dierbare winsten vernemener
kwam een voorstel tot boycot van alle slagers
en aankoop van heele koeien door combinaties
van gebruikers. De slagers verdedigden zich
flauwtjes, want de verhooging (speciaal
Rotterdamschwas alreê ingevoerd, om bij'
tijd en wijle, als de klanten 't dubbeltje meer
zonder eenige herinnering aan goedkoopere
vleeschtijden betalen, een nieuwe verhooging
te ondernemen.
Nu is het waar, dat het grootste deel onzer
bevolking door de streken van de slagers-
trust niet in het minst wordt aangetast,
omdat het zelden of nooit vleesch eet. De
„bezittende klasse" wordt „getroffen" en in
zooverre is de slagerstrust even rechtvaardig
als de vermogensbelasting-ontwerper.
In elk geval kunnen de vegetariërs thans
zieltjes winnen. Al in de vorige week had
den zij een openbare vergadering moeten uit
schrijven, naar aanleiding van de verhooging
der vleeschprijzen, met den bekend blozenden
heer D. de Clercq als spreker. De vredes
partij vindt immers ook haar besten steun
bij de lieden die voor oorlogsbudget veel
belasting bij te dragen hebben.
Geen kneep wordt erger gevoeld, dan een
kneep in de beurs.
Daarom ook komen alle ingezonden-stuk
ken-schrijvers, die iets te mopperen hebben,
geregeld paradeeren met „de belasting beta
lende burgerij." Het is droevig-vermakelijk,
in de dramatiek van dat verfoeilijk slag
auteurs het spook van de bel. bet. burg. als
Hamlet's vader telkens weer te zien ver
schijnen.
Onlangs nog in de Rotterdammer beklaagde
zich namens de belasting betalende burgerij
een X óver het feit, dat vier man van de
gemeentewerken zoo geluierd hadden. Dat
de schrijver zelf niets uitvoerde, terwijl hij
de prakkeseerende kerels stond te bekijken,
spreekt vanzelf, maar hij wordt niet
gesalarieerd door de b. b. b. Een andere X
gaf in hetzelfde blad, eveneens namens de
b. b. b., den raad in overweging geen vierde
droogdok te bouwen. Er was toch al zooveel
belasting, zei hy. En hij gaf overigens van
den toestand dezer gemeente een schrikwek
kend donkere voorstelling.
De laatste raadszitting en wat naar aan
leiding daarvan geschreven is, heeft, naar ik
vermoed, véél goeds gedaan. Het was noodig
dat er eens in het openbaar gezegd werd,
hoe zot de Rotterdammers doende waren,
hoe zij zich aanstelden, omdat er tegenwoor
dig wat minder schepen in onze havens
komen. De stad werd half failliet verklaard,
de stadskas berooid genoemd, de b. b. b. als
door roovers besprongen voorgesteld.
Onze concurrenten hadden er pleizier om
en er zal onder hen wel gegnuifd zijn om
de ondernemende, energieke, intelligente, dap
pere Rotterdammers, die zoo zot tekeer
gingen.
Er is in het openbaar bewijs en getuigenis
gegeven van een eenvoudige malaise, die in
elke onderneming kan voorkomen en de
vreezere zijn wat opgesterkt, de klagers mop
peren alleen nog in hun baarden. De stem
ming is, door het besluit van den raad om
tóch een anderhalf millioen uit te geven
voor een vierde droogdok, waarlijk opgewek
ter geworden. Gelukkig!
De gemeente biedt vooralsnog niet hare
„riant gelegen havens, wegens slapte in zaken,
tot elk aannemelijk bod te koop aan." Wat
vermoed werd door allen, die namens de
b. b. b. in het openbaar optraden als inge
zonden stukken-schrijvers.
Dat de doode walvisch in de nieuwe Schie-
haven lag, vind ik daarom niet meer beden
kelijk. Vóór twee weken was dit een ramp
geweest. We hadden dan zeker de vraag
gekregen, of do gemeente haar nieuwe haven
niet beter gebruiken kan? En erge pessi
misten hadden een luguber voorteeken ge
zien in dat binnenzwemmen van een dooden
opgezetten walvisch in onze nieuwste haven.
Dat is nog erger dan gras in de straat-
steenen.
Maar we zijn in hoopvoller stemming
thans. Als de. slapte in Westfalen en Rijn
land wat vermindert, zullen er ook wel meer
scheepjes komen. En 't zal weer alleen
energie en werkkracht wezen.
Ondanks al 't gejammer, zijn de dividenden
van vele ondernemingen te dezer stede van
't jaar heel mooi en als vóóral hoopwekkend
feit mogen we memoreeren, dat de groote
schouwburg van 't jaar een kleiDe f 16000
pure winst heeft en 4% kan uitbetalen, dus
méér dan in vorige jaren. Zulks bewijst toch,
dat er geld in de comedie is ontvangen, dat
er afzet geweest is, en dat óók de wan
hopige zakenmenschen lust en geld hadden
voor een voorstelling. Een zéér plezierig ver
schijnsel. Zoolang de lui nog naar den
schouwburg gaan, aan vermakelijkheden
doen, is er zoo'n erge nood niet. Tenzij het
een daad van wanhopig ontvluchten uit de
beroerdheid des levens is, wat geïnsinueerd
is of worden zal. Maar dit geloof ik niet,
wanhoop geneest in onzen schouwburg niet,
het is er veeleer, althans tegenwoordig, om
wanhopig bij te worden. Edoch, ik begeef
mij niet in kunst-overwegingen en gaarne
wensch ik den schouwburg het volgend jaar
nog een procentje erbij, om den algemeenen
toestand van welvaren te bewijzen voor wie
twijfelen mocht.
Overigens is het op den walvisch en de
winstjagende slagers na waarlijk allerstilst
in Rotterdam. De vereeniging die de stad
zal verheffen en verfraaien, is nog altijd
groote dingen aan 't voorbereiden en zal
stellig dezer dagen met enorme, bijna uitge
voerde plannen voor den dag komen. In
afwachting daarvan hopen en klagen en
troosten we stillekens en vergenoegen onze
belangstelling in algemeene aangelegenheden
met kleine dingen van alle dagen.
Bijzonder veel genoegen heb ik gehad aan
de gisteren gebleken buitengewone beschei
denheid van de Kamer van Koophandel.
Deze collectie groothandelaren met een enke-
Zomer zomerriep ze en zwaaide
met haar parasol, als kon ze den zomerdag
groeten in de jagende wolkenmassa, in
het stroomende water, in het spelende
gras
In den tuin van de herberg waren
plaatsen genoeg te vinden. De waard, die
juist in de deur stond een dikke kerel
met waggelenden gang, met groote
gouden ringen in de ooren stapte met
Willy en Robert steeds achter Sylvia aan,
den tuin door. Zij was zeer kieskeurig,
met het uitkiezen van een plaatsje. Bijna
leek het, als deed ze het uit overmoed.
Hier flikkerde en schemerde het water
te veel in de oogen.
Daar hing een vogelnest j uist in de tak
ken die over de tatel heenstaken.
Op gindsche plaats liep men gevaar, dat
een onrijpe appel op je neus neerkwam.
Maar daar was eindelijk een uitstekend
plekje. Het was een prieel, dat een stukje
het land in lag, dat met boomen beplant
was. Aan de gekruiste takken slingerden
de ranken zich s'erlijk omhoog. Aan alle
kanten was het afgesloten, alleen het front
was met een kleinen ingang open.
De hemel keek naar binnen, want de
toppen van de jonge boomen waren niet
naar elkaar toegebogen.
Maar anders stonden ze als een koele,
dichte muur rondom.
Sylvia legde haar parasol op de tafel;
dat was den waard duidelyk genoeg.
Terwijl er gezocht werd naar een goed
plaatsje, had de waard reeds allerlei op
genoemd, dat de gasten konden krijgen.
Wat hij opnoemde, was goed.
Nu was het wachten.
En plotseling, nadat al deze kleine
zorgen van het oogenblik vervuld
waren, die men met veel gewicht had be
handeld, meer dan noodig was, slechts om
steeds maar onbevangen te kunnen schijnen,
heel plotseling werden de drie menschen
nu zeer stil.
Elk der beide mannen ondervond de
tegenwoordigheid van den ander als zeer
lastig en onaangenaam en verdroeg dit in
kwellend ongeduld.
Hollern voelde zich door Willy's tegen
woordigheid zoo beklemd.
Inwendig werd hij er toe gedrongen, één
blik, één woord te wagen.
Wellicht gelukte het hem, dien toon
weer te vinden, die eens in haar een zoo
heerljjke echo gaf
Wellicht wachtte ze daarop en haar hart
sidderde misschien reeds van angstige ver
wachting, evenals toen.... Zij had het
misschien nu geleerd, haar gevoelens beter
te verbergen.
Wanneer Willy dit uitstapje had georga
niseerd alleen om hem en Sylvia de ge
legenheid te schenken, van een ongestoord
weerzien te kunnen genieten, waarom liet
hij hen dan niet alleenniet een paar
kleine minuten lang
En Willy stond daar en dacht
„Ik zal hen maar alleen laten maar
hij verroerde zich niet en bleef leunen
tegen den boom, schijnbaar belangstellend
den tuin inkijkend, waar juist in den
zonneschijn een grijze kat over het pad
sloop.
Sylvia had er zich een paar oogenblik-
ken mede beziggehouden, van de boomen
bladeren te plukken en dan het groen tus
schen de nerven weg te trekken, zoodat
het eene bladskelet na het andere op den
len outsider er in, heeft, naar de bladen
meldden, geadviseerd dat uitbreiding met vier
leden ten bate van den detailhandel onnoodig
is. Nu, ik vind 21 heeren ook wel genoeg
en als de detailhandel 't bepaald wil, kan
hij wel een paar plaatsen veroveren.
Maar verwonderlijk is de opvatting van
de Kamer, dat zij eigenlijk in gemeentezaken
niet te adviseeren heeft. Ik had zoo de op
vatting, dat zij dit dolgraag deed, er bestaan
ongevraagde adviezen en de in wèl ge
vraagde was altijd een ijver en een beslist
heid, die werkelijk alle idee aan en-bagatelle
behandeling uitsluit.
Het was m. i. immer dwaas, dat een col
lege als de raad, dat uit menschen van
allerlei wijsheid en opvatting bestaat, ook
uit groothandelaren, de wijsheid en opvatting
van een feitelijk precies eender college
wenschte. Maar de raad deed het, meen ik,
uit beleefdheid. En nu komt de Kamer van
Koophandel zelf verklaren, dat zij adviseeren
aan den raad niet noodig vindt! Wat aller
plezierigste zelf-kennende bescheidenheid!
I>.
Het Schoolblad wijst er op,
dat, vooral aan het te vroeg verlaten van de
school, reeds dadelijk in den aanvang door
de leerplichtwet paal en perk is gesteld. De
scholieren in de drie leeftijdsjaren van 6, 7
en 8 jaar vermeerderden volgens het jongste
Schoolverslag te zamen slechts met 1204het
getal leerlingen van 9, 10 en 11 jaar, nam
daarentegen met 8 maal zooveel toe, n.1. met
9697, ofschoon oorspronkelijk het getal leer
lingen van 6 tot 8 en van 9 tot 11 jaar zoo
goed als gelijk was.
Nog sterker spreekt dit voordeel van de
werking der wet voor de leerlingen boven
de 12 jaar dit aantal groeide aan met 3095,
en wel voor de meisjes ongeveer 3 maal zoo
sterk als voor de jongens. Voor de laatsten
was de aangroeiïng 734 en voor de meisjes,
wier aantal op school op dien leeftijd slechts
3/j van dat der jongens bedroeg, 2361
Een bruiloftsstoet in de war.
Dinsdagnamiddag kwam te LEIDEN
een bruiloftsstoet per rytuig langs den Rijns-
burgerweg voorbij het station rijden, toen
de paarden van de twee achterste rijtuigen
schrikten ten gevolge het fluiten van een
locomotief, daardoor op hol sloegen met het
gevolg dat een der paarden over het hek bij
het station te water geraakte. De tilbury
met de bruiloftsgasten bleven nog op het
droge, het paard was onmiddellijk dood. Het
andere op hol gegane paard werd in de stad
tot stilstaan gebracht. Bruid en bruidegom
kwamen geheel met den schrik vrij, sommige
gasten ontvingen schrammen en builen ove
rigens liep alles nog al goed af. Maar de
rechte bruiloftsstemming was er niet meer.
Kwartjesvinders. Dinsdag
avond kwam een van de meest bekende
kwartjesvinders aan het politiebureau St.
Pietershal te AMSTERDA.M beklag
doen, dat hij „verongelukt" was, ver
haalt het A. H. Hij had een boertje, dat
hij voor erg onnoozel hield, meegetroond naar
een van de bekende speelholen in de Nes en
had hem overgehaald tot spelen. Boertje won
aanvankelijk, zooals gewoonlijk. Maar toen
hij ongeveer f5 had, staakte hij het spel en
vertrok.
Dit nu was niet naar den zin van hem, die het
boertje te pakken wilde nemen. De brutale
kwartjesvinder liep hem na, greep op den
Vijgendam den provinciaal vast en wilde hem
noodzaken terug te keeren en door te spelen.
Niet alleen gaf de buitenman hieraan geen
gevolg, maar hij diende den kwartjesvinder
een zoo flink pak slaag toe, dat deze dra
begreep dat hij hier een lesje "had gehad.
Politie moest echter proces-verbaal opmaken
tegen denbuitenman, die blijkbaar met vol
doening terugzag op hetgeen hij gedaan had.
Brandstichting door een
Evangelist.
Het gerechtshof te 's-GRAVENHAGE deed
uitspraak in de zaak van den Zierikzeeschen
evangelist Weltevreden, door de rechtbank
te Zierikzee, wegens poging tot brandstieh-
ting veroordeeld tot vier jaar gevangenis
straf. Het vonnis der rechtbank werd wegens
een gebrek in de bewijsvoering vernietigd.
Opnieuw rechtdoende, veroordeelde het ge
rechtshof den bekl. bij breed gemotiveerd
grond viel.
Dat zwijgen was onverdraaglijk. Er was
een koortsachtige spanning in byna een
bedreiging
Het kon niet voortduren, het mocht niet
voortdurenbeide mannen voelden het.
Toen zuchtte Sylvia diep diep
Zij wist, wat gebeuren moest.
„Willy", zeide zij, zy' trad op hem toe en
legde haar hand op zijn schouder.
Hij veranderde dadelijk van houding en
keek haar aan. Maar haar blik zocht
n!et den zijnenvast keek zij den
anderen man aan. Misschien strengmis
schien richtend..Willy begreep den blik
niet.
„Vindt ge", zoo begon ze, „dat wij met
mijnheer Von Hollern aan tatel kunnen gaan,
vóór we hem gezegd hebben
Hij greep haar hand, angstig, bezwerend.
Wat wilde ze doen
Uit louter trots en eerlijkheid een levens-
leugen zeggen
„Ik bid je zwijg I" riep hij en wist
toch, dat deze bede alleen reeds als eene
bekentenis voor den ander zyn zou, die
daar luisterend stond.
En nog steeds keek Sylvia den ander
aan.
Zij had begrepen, wat zij hem schuldig
was. E6n laatsten dienst bewijzen. Verhin
deren moest ze hem, zich uit te spreken
geen woord mocht er over zijne lippen
komen, dat ze had moeten terugwijzen
me.t geen smeekenden blik zou hij haar
verraden, wat er in hem omging Hy
mocht niet eens bemerken dat zij
voelde, dat zij zag, hoe de oude vonk in
zijn hart tot nieuwen gloed was aan
gewakkerd