Brieyen uil ie laassiafl. Zondag I Juni 1902. 40ste Jaargang No. 3736. TWEEDE BLAD. DE SCHIMMEL. «v«—«*o%— FEUILLETON. Het A VAN HET E C LEVEN. Binnenlandsch Nieuws. „Johan, ben je gister nog met den schimmel nit rijden geweest, of is hij op stal gebleven Deze vraag komt eenigszins angstig van twee rosé lippen, terwijl de stalknecht het kleine voetje van de jonge dame in den stijg beugel zet en den rok glad strijkt. „Jawel, gravin, ik heb twee uur met hem gereden „Maar hij ziet er zoo gek uit „Gek Maar u moet niet zoo angstig zijn wilt u even gaan opstaan in den zadel de teugel zit wat verward zoo zoo is 't goed „Maar Johan, als nu de trein weer komt die komt altijd als ik juist onder de spoorweg brug ben Verblindend wit is de breede weg in de morgenzon. Doodsche stilte heerscht in het rond. Slechts de hoefslag van de twee edele paarden wordt gehoord. „Johan," begint de jonge schoone amazone opnieuw, „we moeten wat naar links af houden, dan kannen we door het bosch gaan in plaats van over den overweg van de spoor." Plotseling houdt ze haar paard in. „Hoor je dat," gaat ze opgewonden voort, „daar komt de trein al aan." Johan lacht hij kent den schimmel. „Maar u moet den schimmel niet zoo stevig vasthouden, hij zal niets doen Zij hoort de waarschuwing niet. Kramp achtig houdt zij den teugel vast, en haar mooie bruine oogen zien verschrikt het nade ren van het monster. Als haar vader als voormalig cavalerist maar niet zoo op dat rijden aandrong Kan zij het helpen, dat zij niet als haar zuster is, voor wie geen haag te hoog, geen beek te breed is Voor haar is het paard een gevaar lijk dier, dat den menschen kwaad wil doen. De trein rijdt voorbij. De schimmel licht den trotschen kop een weinig omhoog, terwijl zijn neusgaten even trillen, overigens beweegt hij geen spier. Goddank ook dat is gelukkig weer voorbij „Wat ik zeggen wil," gaat de jonge dame voort, „we zullen even naar Sternberg rijden. Om het jachtslot zijn tegenwoordig geregeld cavalerie-oefeningen, en we komen altijd tus- schen de huzaren en ulanen terecht met hun verschrikkelijke lansen daar houd ik niet van." „Zooals u wilt" De ruiters verlaten den landweg en slaan een schaduwrijken, muilen boschweg in. De paarden gaan als vanzelf in draf over en schijnen zich te verheugen over den frisschen zomermorgen. „Gravin, de schimmel krijgt te veel vrijheid," roept Johan, „u moet de teugels wat meer bij elkaar nemen „Och Johan, hij doet weer zoo zoo gek als er nu maar geen soldaten aankomen. Zie of hoor je misschien al iets „Neen, gravin," toch meent Johan tus schen het groen een zwart-wit vlaggetje te bespeuren. De jonge dame kijkt gelukkig naar den anderen kant en rijdt de afdeeling ulanen, die in het bosch op een-vijand loert, zonder het te bemerken voorbij. Ze voelt zich lang niet op haar gemak. Dat paard is een ge vaarlijk dier. Men weet nooit wat het 't vol gend oogenblik zal doen. Het kan precies doen wat het wil, iemand afwerpen, in het zand doen rollen. Als men nu maar gewoon plat op den grond vielMaar dan blijf je in den teugel hangen, en dan komt de trein, en dan Een rilling vaart haar door de leden. De schimmel geeft echter niets om die zwarte gedachten. Gracieus beweegt hij de sierlijke Cten en schudt even den fijn geteekenden j misschien ook om zijn minachting over de slechte teugelvoering uit te drukken. Het wordt lichter in het bosch. Een groot aardappelveld, waardoor een mul zandpad loopt, breidt zich voor hun blikken uit. Aan het einde laag kreupelhout. Diep zinken de paardehoeven in het witte zand. Bijna hebben de ruiters het kreupelhout bereikt, of „Kijk, daar heb je de soldaten, enkel huzaren met lansen we zullen terugkeeren zie je hoe onrustig die paarden zijn Als de onze daar nu nog tusschen komen M „Maar, gravin, terugkeeren dat is zoo Johan zoekt .het juiste woord. „Dat kan mij niet schelen, ik wil niet tus schen die vreeselijke lansen De schimmel vindt het gedrag van zijne berijdster erg zonderling en denkt met heim wee aan de lichte hand van gravin Frieda, Angela's zuster. Dus terug langs den zandigen weg. Plotseling een hoefslag achter hen en in vluggen galop vliegt hun, op een zwart paard, een huzaren-officier voorbij. De schimmel vergeet alle goede manieren. Trots zijn uitmuntende opvoeding, draaft hij een oogenblik later achter het zwarte paard aan. „O hemel, moet ik nu al sterven denkt de jonge dame, „en wat afschuwelijk, een heer zoo na te jagenals hij er maar niets van merkt Ze zijn reeds weer in het bosch. De laag neerhangende takken trekken haar deu hoed van het hoofd. Haar prachtig bruin haar raakt los en fladdert in dichte lokken langs haar hals en schouders. Als verstijfd zit ze op haar paard ze heeft geen gevoel, geen bewustzijn meer. En de schimmel loopt harder en harder en het zwarte paard als een booze geest vooraan. Johan is achtergebleven. Helpen kan hij toch niet. Hij weet dat de schimmel zal blijven staan zoodra het zwarte paard zijn gang vermindert. De ruiter die niets vermoedt, houdt op 't laatst zijn paard in en ziet eens om zich heen. Daar staat als een visioen de schimmel naast hem en daarop zit een schoon jeugdig wezen met fladderende haren. Fluks grijpt hij naar zijn muts om te groeten. Zij ziet hem niet, als verstijfd staart ze voor zich uit. De jonge officier begrijpt er nu alles van. De afwezigheid van een hoed en de verwarde haren spreken voor zich zelf. „Mejuffrouw", begint hij. Die stem doet haar ontwaken. Langzaam wendt zij het hoofd om. De ruiter ziet voor zich een bleek, aristocratisch gelaat met een paar heerlijk mooie oogen, waaruit groote tranen rollen. „Maar, mejuffrouw", begint hij opnieuw. Het wordt hem wonderlijk te moede. Rade- i loos ziet hij haar aan. „Och, neemt u mij niet kwalijk", stamelt zij „Ik geloof dat mijn schimmel op hol ging ik kon werkelijk niet „Maar, in 's hemelsnaam Hij is reeds in menige vreemde situatie geweest, maar iets dergelijks heeft hij nog nooit beleefd. „Vergunt u mij dat ik mij even voorstel Randow zijt u zoo geheel alleen mej uffrouw „Neen" ze draait zich even om in het zadel, „daar komt Johan mij al achterop met miju hoed". Zij spreekt nog bijzonder moeilijk. O, als papa mij nu eens zag, denkt zij. Intusschen is Johan reeds naderbij gekomen. „Zoo mejuffrouw", zegt de officier, „geeft u mij nu maar even de teugels, dan kunt u het haar wat in orde brengen. Weest u maar niet bang, ik houd uw paard goed vast. Voor vandaag zal hij er bovendien wel genoeg van hebben". Het is een aardig schilderijtjede jonge dame die heur haar in elkaar vlecht, het teere bovenlijf in de witte blouse even naar achter gebogen, het lieve profiel als zwakke silhouette uitkomende tegen den heerlijken morgenhemel, het gelaat nog altijd bleek en zeer opgewonden. „Ik dank u zeer, het was heel aardig van u," zegt ze zachtjes, zonder hem aan te zien ze schaamt zich vreeselijk. Zou hij nog een eind met haar meerijden denkt hy. Maar die beroerde dienst;- hij moet terug. „U behoeft mij volstrekt niet te bedanken, mejuffrouw, mag ik zeggen, tot weerziens Ze aarzelt even. „Tot weerziens, maar, als-'t-u-blieft niets vertellen." Met een lichte hoofdbuiging rijdt ze hem voorbij. Johan rijdt nu vlak naast haar. Een oogenblik later zijn ze in een zijweg verdwe nen. Graaf Randow staart nog aldoor naar die plek o, wat is de wereld toch machtig mooi Zij ontmoetten elkaar weer op een garden- Door I D A B O Y-E D. 45. -0-0-0 „Zoo in gedachten vroeg Hollern. Sylvia schrikte niet, zooals menschen gewoonlijk doen, die men uit diepe ge dachten tot de werkelijkheid terugroept. Kalm en rustig keek zij hem aan, goe- dig en glimlachend. Maar ze zweeg. Willy commandeerde op dat oogenblik Peter het een en ander en deze sprong van rechts naar links. P® zeilen klapperden en werden door grijpende armen omvatde Lybille helde schijnbaar gevaarlijk en dan kreeg ze ®enflinken stoot. Peter sprong op den landingssteiger, maar tegelijk wierp zijn heer hem met zekeren zwaai het touw toe. Men 8tapte uit op een plek, omzoomd 00r jong groen. Er was een bescheiden gelegenheid om de Lybille „onder dak" te brengen. Een boerendorp lag even verder aan den oever stroomopwaarts. De stroodaken en de ichte, donkergroene kronen van de vrucht- Oümen, doken op, scherp zich afteekenend. vóór het dorp lag een aardig ge- ^uuwtje aan den weg. Een groen geschilderd 6 met heldere witte punten erop, was m^oin den tuin geplaatst, die voor het *ujs zich uitstrekte 16 J® - daar zyn veel appel- en pereboomen met tafels eronder, zooals ge het u maar wenschen kunt," zeide Willy. Peter kreeg nog allerlei bevelen. Hij moest de kajuitdeur sluiten en mantels en tabouretten beneden brengen, opdat de boerenkinderen, die wellicht aan boord zouden gaan, niets zouden kunnen bederven. En dan moest Peter ook naar de herberg komen en kon dan ook daar eten. Daarna gingen ze net als de ganzen achter elkaar het smalle pad op. Sylvia ging voorop. Haar helder wit kleed lichtte over den groenen grond en haar groene parasol beleedigde met zijn valsche kleur de heerlijke rijke tint van het gras. Achter haar liep Robert von Hollern, dan kwam Willy. De warme wind streek over het gras en boog het neer en bij dit spel schemerden de stralen der zon in de achterzijde van de groene halmen. Vooruit op het smalle pad, dat bijna tusschen het gras verdween, liep een ooievaar, die bij eiken stap met zijn roode pooten een rechten hoek formeerde. Aan den linker kant van het pad: het riet aan den oever, heen en weer wie gend, het klaterende water. En in de ongehoorde hoogte en verte van den blauwen hemel, nog steeds de witte, zilveren wolkenjacht, zóó snel, zóó wisselend, zóó grillig, dat het voor het menschenoog scheen, alsof zijn gezichts kracht zich vergrootte, alsof het eene onmetelijke ruimte kon omvatten. Wat was dat alles mooi die verre verte, het lustige, rustelcoze waterde warme wind, die over het gras ging En onuitsprekelijke vreugde overweldigde Sylvia. party. Hij werd aan haar voorgesteld, en zij reikte hem de hand hetgeen haar papa eenigszins bevreemdde en werd zeer rood hetgeen hem nog meer bevreemdde. Hoe kwam het, dat die twee elkaar kenden Toen graaf Randow 's nacht naar huis reed, droeg hij een roos in zijn knoopsgat, en nog steeds zag hij twee bruine oogen die, hem liefljjk tegenlachten CCLXHL Rotterdam, 30 Mei 1902. Er is een opgezette walvisch te kijk en de vleeschprijzen zijn verhoogd. Ziedaar de topics of the Rotterdam day. Het eerste is betrekkelijk van niet zoo groot belang, omdat de gelegenheden tot leer- en kunstrijke ontspanning in Rotterdam zoo talloos zijn, dat zoo'n enkel walvischje eigenlijk niet meetelt. Van veel grooter gewicht is de truc van de slagers. Een slager, althans een Rotterdamsche slager, pleegt spoedig rijk te worden. Dit behoort zóó onafwendbaar bij het vak. dat, naar men ons van bevoegde zijde meedeelt, een man die een vleeschhouwerij opzette, reed6 op den openingsdag een schryven ont ving van een zaakwaarnemer, waarin deze zich aanbeval aL tusschenpersoon „voor de villa, die UEd., als UEd. zich na eenige jaren uit ÜEd.'s zaak terugtrekt,om dezelve te mogen koopen of huren." Eigenlijk heeft of had elk aankomend slager de verkoopacte van de villa in den zak. Het is een best, bloeiend vak. Ons zijn verhalen van winsten gedaan, die wij niet herhalen alleen uit vreeze, dat alle lezers die zoons bezitten, hun eerzucht voor den stamhouder al te directelijk en te stellig op een slagerij zullen richten. Trouwens, de voordeeligheid van het beroep is algemeen bekend, vele gegoede slagers in ruste loopen er rond om pogingen tot tegen spraak van slagers-in-functie, met desnoods zwijgend protest te verhinderen. En deze slagers zijn bovendien in een soort trust vereenigd, die zonder eenige vrees voor tegenwerking de Rotterdamsche vleeschprijzen kan vaststellen naar verkiezing. „Wegens de voortdurende stijging der vleeschprnzou," zoo adverteerde de slagers- trust onlangs, „zijn wij tot ons leedwezen genoodzaakt den prijs van het vleesch met 10 ets. per K.G. te verhoogen." De trust-voorzitter kwam tegelijkertijd met een ingezonden stuk in Het Nieuwsblad, deze verhoogiug van 10 a 15 pCt. verdedigen als een reeds lang noodzakelijken, doch uit zuiver filantropische overwegingen door het diep beklagenswaard, in geregelde verliezen weg kwijnend slagersvak, tot heden teruggehouden maatregel. Eu daar hadt je de huismoeders aan het dansen. De slagers moesten harde dingen over hunne dierbare winsten vernemener kwam een voorstel tot boycot van alle slagers en aankoop van heele koeien door combinaties van gebruikers. De slagers verdedigden zich flauwtjes, want de verhooging (speciaal Rotterdamschwas alreê ingevoerd, om bij' tijd en wijle, als de klanten 't dubbeltje meer zonder eenige herinnering aan goedkoopere vleeschtijden betalen, een nieuwe verhooging te ondernemen. Nu is het waar, dat het grootste deel onzer bevolking door de streken van de slagers- trust niet in het minst wordt aangetast, omdat het zelden of nooit vleesch eet. De „bezittende klasse" wordt „getroffen" en in zooverre is de slagerstrust even rechtvaardig als de vermogensbelasting-ontwerper. In elk geval kunnen de vegetariërs thans zieltjes winnen. Al in de vorige week had den zij een openbare vergadering moeten uit schrijven, naar aanleiding van de verhooging der vleeschprijzen, met den bekend blozenden heer D. de Clercq als spreker. De vredes partij vindt immers ook haar besten steun bij de lieden die voor oorlogsbudget veel belasting bij te dragen hebben. Geen kneep wordt erger gevoeld, dan een kneep in de beurs. Daarom ook komen alle ingezonden-stuk ken-schrijvers, die iets te mopperen hebben, geregeld paradeeren met „de belasting beta lende burgerij." Het is droevig-vermakelijk, in de dramatiek van dat verfoeilijk slag auteurs het spook van de bel. bet. burg. als Hamlet's vader telkens weer te zien ver schijnen. Onlangs nog in de Rotterdammer beklaagde zich namens de belasting betalende burgerij een X óver het feit, dat vier man van de gemeentewerken zoo geluierd hadden. Dat de schrijver zelf niets uitvoerde, terwijl hij de prakkeseerende kerels stond te bekijken, spreekt vanzelf, maar hij wordt niet gesalarieerd door de b. b. b. Een andere X gaf in hetzelfde blad, eveneens namens de b. b. b., den raad in overweging geen vierde droogdok te bouwen. Er was toch al zooveel belasting, zei hy. En hij gaf overigens van den toestand dezer gemeente een schrikwek kend donkere voorstelling. De laatste raadszitting en wat naar aan leiding daarvan geschreven is, heeft, naar ik vermoed, véél goeds gedaan. Het was noodig dat er eens in het openbaar gezegd werd, hoe zot de Rotterdammers doende waren, hoe zij zich aanstelden, omdat er tegenwoor dig wat minder schepen in onze havens komen. De stad werd half failliet verklaard, de stadskas berooid genoemd, de b. b. b. als door roovers besprongen voorgesteld. Onze concurrenten hadden er pleizier om en er zal onder hen wel gegnuifd zijn om de ondernemende, energieke, intelligente, dap pere Rotterdammers, die zoo zot tekeer gingen. Er is in het openbaar bewijs en getuigenis gegeven van een eenvoudige malaise, die in elke onderneming kan voorkomen en de vreezere zijn wat opgesterkt, de klagers mop peren alleen nog in hun baarden. De stem ming is, door het besluit van den raad om tóch een anderhalf millioen uit te geven voor een vierde droogdok, waarlijk opgewek ter geworden. Gelukkig! De gemeente biedt vooralsnog niet hare „riant gelegen havens, wegens slapte in zaken, tot elk aannemelijk bod te koop aan." Wat vermoed werd door allen, die namens de b. b. b. in het openbaar optraden als inge zonden stukken-schrijvers. Dat de doode walvisch in de nieuwe Schie- haven lag, vind ik daarom niet meer beden kelijk. Vóór twee weken was dit een ramp geweest. We hadden dan zeker de vraag gekregen, of do gemeente haar nieuwe haven niet beter gebruiken kan? En erge pessi misten hadden een luguber voorteeken ge zien in dat binnenzwemmen van een dooden opgezetten walvisch in onze nieuwste haven. Dat is nog erger dan gras in de straat- steenen. Maar we zijn in hoopvoller stemming thans. Als de. slapte in Westfalen en Rijn land wat vermindert, zullen er ook wel meer scheepjes komen. En 't zal weer alleen energie en werkkracht wezen. Ondanks al 't gejammer, zijn de dividenden van vele ondernemingen te dezer stede van 't jaar heel mooi en als vóóral hoopwekkend feit mogen we memoreeren, dat de groote schouwburg van 't jaar een kleiDe f 16000 pure winst heeft en 4% kan uitbetalen, dus méér dan in vorige jaren. Zulks bewijst toch, dat er geld in de comedie is ontvangen, dat er afzet geweest is, en dat óók de wan hopige zakenmenschen lust en geld hadden voor een voorstelling. Een zéér plezierig ver schijnsel. Zoolang de lui nog naar den schouwburg gaan, aan vermakelijkheden doen, is er zoo'n erge nood niet. Tenzij het een daad van wanhopig ontvluchten uit de beroerdheid des levens is, wat geïnsinueerd is of worden zal. Maar dit geloof ik niet, wanhoop geneest in onzen schouwburg niet, het is er veeleer, althans tegenwoordig, om wanhopig bij te worden. Edoch, ik begeef mij niet in kunst-overwegingen en gaarne wensch ik den schouwburg het volgend jaar nog een procentje erbij, om den algemeenen toestand van welvaren te bewijzen voor wie twijfelen mocht. Overigens is het op den walvisch en de winstjagende slagers na waarlijk allerstilst in Rotterdam. De vereeniging die de stad zal verheffen en verfraaien, is nog altijd groote dingen aan 't voorbereiden en zal stellig dezer dagen met enorme, bijna uitge voerde plannen voor den dag komen. In afwachting daarvan hopen en klagen en troosten we stillekens en vergenoegen onze belangstelling in algemeene aangelegenheden met kleine dingen van alle dagen. Bijzonder veel genoegen heb ik gehad aan de gisteren gebleken buitengewone beschei denheid van de Kamer van Koophandel. Deze collectie groothandelaren met een enke- Zomer zomerriep ze en zwaaide met haar parasol, als kon ze den zomerdag groeten in de jagende wolkenmassa, in het stroomende water, in het spelende gras In den tuin van de herberg waren plaatsen genoeg te vinden. De waard, die juist in de deur stond een dikke kerel met waggelenden gang, met groote gouden ringen in de ooren stapte met Willy en Robert steeds achter Sylvia aan, den tuin door. Zij was zeer kieskeurig, met het uitkiezen van een plaatsje. Bijna leek het, als deed ze het uit overmoed. Hier flikkerde en schemerde het water te veel in de oogen. Daar hing een vogelnest j uist in de tak ken die over de tatel heenstaken. Op gindsche plaats liep men gevaar, dat een onrijpe appel op je neus neerkwam. Maar daar was eindelijk een uitstekend plekje. Het was een prieel, dat een stukje het land in lag, dat met boomen beplant was. Aan de gekruiste takken slingerden de ranken zich s'erlijk omhoog. Aan alle kanten was het afgesloten, alleen het front was met een kleinen ingang open. De hemel keek naar binnen, want de toppen van de jonge boomen waren niet naar elkaar toegebogen. Maar anders stonden ze als een koele, dichte muur rondom. Sylvia legde haar parasol op de tafel; dat was den waard duidelyk genoeg. Terwijl er gezocht werd naar een goed plaatsje, had de waard reeds allerlei op genoemd, dat de gasten konden krijgen. Wat hij opnoemde, was goed. Nu was het wachten. En plotseling, nadat al deze kleine zorgen van het oogenblik vervuld waren, die men met veel gewicht had be handeld, meer dan noodig was, slechts om steeds maar onbevangen te kunnen schijnen, heel plotseling werden de drie menschen nu zeer stil. Elk der beide mannen ondervond de tegenwoordigheid van den ander als zeer lastig en onaangenaam en verdroeg dit in kwellend ongeduld. Hollern voelde zich door Willy's tegen woordigheid zoo beklemd. Inwendig werd hij er toe gedrongen, één blik, één woord te wagen. Wellicht gelukte het hem, dien toon weer te vinden, die eens in haar een zoo heerljjke echo gaf Wellicht wachtte ze daarop en haar hart sidderde misschien reeds van angstige ver wachting, evenals toen.... Zij had het misschien nu geleerd, haar gevoelens beter te verbergen. Wanneer Willy dit uitstapje had georga niseerd alleen om hem en Sylvia de ge legenheid te schenken, van een ongestoord weerzien te kunnen genieten, waarom liet hij hen dan niet alleenniet een paar kleine minuten lang En Willy stond daar en dacht „Ik zal hen maar alleen laten maar hij verroerde zich niet en bleef leunen tegen den boom, schijnbaar belangstellend den tuin inkijkend, waar juist in den zonneschijn een grijze kat over het pad sloop. Sylvia had er zich een paar oogenblik- ken mede beziggehouden, van de boomen bladeren te plukken en dan het groen tus schen de nerven weg te trekken, zoodat het eene bladskelet na het andere op den len outsider er in, heeft, naar de bladen meldden, geadviseerd dat uitbreiding met vier leden ten bate van den detailhandel onnoodig is. Nu, ik vind 21 heeren ook wel genoeg en als de detailhandel 't bepaald wil, kan hij wel een paar plaatsen veroveren. Maar verwonderlijk is de opvatting van de Kamer, dat zij eigenlijk in gemeentezaken niet te adviseeren heeft. Ik had zoo de op vatting, dat zij dit dolgraag deed, er bestaan ongevraagde adviezen en de in wèl ge vraagde was altijd een ijver en een beslist heid, die werkelijk alle idee aan en-bagatelle behandeling uitsluit. Het was m. i. immer dwaas, dat een col lege als de raad, dat uit menschen van allerlei wijsheid en opvatting bestaat, ook uit groothandelaren, de wijsheid en opvatting van een feitelijk precies eender college wenschte. Maar de raad deed het, meen ik, uit beleefdheid. En nu komt de Kamer van Koophandel zelf verklaren, dat zij adviseeren aan den raad niet noodig vindt! Wat aller plezierigste zelf-kennende bescheidenheid! I>. Het Schoolblad wijst er op, dat, vooral aan het te vroeg verlaten van de school, reeds dadelijk in den aanvang door de leerplichtwet paal en perk is gesteld. De scholieren in de drie leeftijdsjaren van 6, 7 en 8 jaar vermeerderden volgens het jongste Schoolverslag te zamen slechts met 1204het getal leerlingen van 9, 10 en 11 jaar, nam daarentegen met 8 maal zooveel toe, n.1. met 9697, ofschoon oorspronkelijk het getal leer lingen van 6 tot 8 en van 9 tot 11 jaar zoo goed als gelijk was. Nog sterker spreekt dit voordeel van de werking der wet voor de leerlingen boven de 12 jaar dit aantal groeide aan met 3095, en wel voor de meisjes ongeveer 3 maal zoo sterk als voor de jongens. Voor de laatsten was de aangroeiïng 734 en voor de meisjes, wier aantal op school op dien leeftijd slechts 3/j van dat der jongens bedroeg, 2361 Een bruiloftsstoet in de war. Dinsdagnamiddag kwam te LEIDEN een bruiloftsstoet per rytuig langs den Rijns- burgerweg voorbij het station rijden, toen de paarden van de twee achterste rijtuigen schrikten ten gevolge het fluiten van een locomotief, daardoor op hol sloegen met het gevolg dat een der paarden over het hek bij het station te water geraakte. De tilbury met de bruiloftsgasten bleven nog op het droge, het paard was onmiddellijk dood. Het andere op hol gegane paard werd in de stad tot stilstaan gebracht. Bruid en bruidegom kwamen geheel met den schrik vrij, sommige gasten ontvingen schrammen en builen ove rigens liep alles nog al goed af. Maar de rechte bruiloftsstemming was er niet meer. Kwartjesvinders. Dinsdag avond kwam een van de meest bekende kwartjesvinders aan het politiebureau St. Pietershal te AMSTERDA.M beklag doen, dat hij „verongelukt" was, ver haalt het A. H. Hij had een boertje, dat hij voor erg onnoozel hield, meegetroond naar een van de bekende speelholen in de Nes en had hem overgehaald tot spelen. Boertje won aanvankelijk, zooals gewoonlijk. Maar toen hij ongeveer f5 had, staakte hij het spel en vertrok. Dit nu was niet naar den zin van hem, die het boertje te pakken wilde nemen. De brutale kwartjesvinder liep hem na, greep op den Vijgendam den provinciaal vast en wilde hem noodzaken terug te keeren en door te spelen. Niet alleen gaf de buitenman hieraan geen gevolg, maar hij diende den kwartjesvinder een zoo flink pak slaag toe, dat deze dra begreep dat hij hier een lesje "had gehad. Politie moest echter proces-verbaal opmaken tegen denbuitenman, die blijkbaar met vol doening terugzag op hetgeen hij gedaan had. Brandstichting door een Evangelist. Het gerechtshof te 's-GRAVENHAGE deed uitspraak in de zaak van den Zierikzeeschen evangelist Weltevreden, door de rechtbank te Zierikzee, wegens poging tot brandstieh- ting veroordeeld tot vier jaar gevangenis straf. Het vonnis der rechtbank werd wegens een gebrek in de bewijsvoering vernietigd. Opnieuw rechtdoende, veroordeelde het ge rechtshof den bekl. bij breed gemotiveerd grond viel. Dat zwijgen was onverdraaglijk. Er was een koortsachtige spanning in byna een bedreiging Het kon niet voortduren, het mocht niet voortdurenbeide mannen voelden het. Toen zuchtte Sylvia diep diep Zij wist, wat gebeuren moest. „Willy", zeide zij, zy' trad op hem toe en legde haar hand op zijn schouder. Hij veranderde dadelijk van houding en keek haar aan. Maar haar blik zocht n!et den zijnenvast keek zij den anderen man aan. Misschien strengmis schien richtend..Willy begreep den blik niet. „Vindt ge", zoo begon ze, „dat wij met mijnheer Von Hollern aan tatel kunnen gaan, vóór we hem gezegd hebben Hij greep haar hand, angstig, bezwerend. Wat wilde ze doen Uit louter trots en eerlijkheid een levens- leugen zeggen „Ik bid je zwijg I" riep hij en wist toch, dat deze bede alleen reeds als eene bekentenis voor den ander zyn zou, die daar luisterend stond. En nog steeds keek Sylvia den ander aan. Zij had begrepen, wat zij hem schuldig was. E6n laatsten dienst bewijzen. Verhin deren moest ze hem, zich uit te spreken geen woord mocht er over zijne lippen komen, dat ze had moeten terugwijzen me.t geen smeekenden blik zou hij haar verraden, wat er in hem omging Hy mocht niet eens bemerken dat zij voelde, dat zij zag, hoe de oude vonk in zijn hart tot nieuwen gloed was aan gewakkerd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1902 | | pagina 5