Zondag 29 Juni 1902.
46ste Jaargang No. 3744.
,JUen".
FEUILLETON.
Üliitliend gflrlaal.
tep fll en flanl.
TWEEDE BLAD.
Uit het Duitsch van E. v. Madarasz.
o—
Op een heuvel, ongeveer twintig minuten
van de hoofdstad van het vorstendom ver
wijderd, ligt het slot Oldenburg, omgeven
door een slecht onderhouden park, dat door
een bosch van pijnboomen begrensd wordt.
Op den 25 Juli vaü het jaar 18had de
oude eigenaar in het slotpark een tuinfeest
op groote schaal gearrangeerd. Het heette,
dat de oude Graaf zijn geboortedag feestelijk
wilde vieren, om daardoor gelegenheid te
hebben, de vrienden der familie om zich
heen to zien. Haar er werd ook gefluisterd,
dat het feest in verband zon kunnen staan
met het aanstaande huwelijk van zijn eenigen
zoon.
Het w i opmerkelijk, dat tot het feest
was uitgetjodigd een mijnheer Spitzer, vroe
ger chocoladefabrikant, onlangs verheven tot
handelsrat l, met zijne dochter. Met zijn
klein-burgerlijke manieren gedroeg zich dit
paar te ah ui don van dien oud-adellijken
kring alineel wonderlijk. Handelsraad Spitzer
zag zich door een heele schaar jongelui
omgeven, die zich op hunne wijze vroolijk
over hem maakten. De kleine blonde Ella,
ternauwernood aan de korte rokken ontgroeid,
bloosde .bij ieder woord, dat men tot haar
richtte, en zag al het nieuws, dat de haar
zoo vreemde omgeving haar bood, met de
meeste 'verwondering aan. De jonge gast
heer, Graaf Sigvard, scheen haar bijzonder
aan te staan, en blijkbaar beviel het haar,
dat, zij het ook door een min of meer berekende
toevalligheid, hij haar tafelbuur moest zijn.
Het feest verliep overigens tot ieders tevre
denheid. Tegen middernacht wenkte de oude
heer zijn zoon, hem naar zijn kamer te
willen volgen.
„Sigvard", begon hij, nadat zij heiden had
den plaats genomen, „ik heb je eene gewich
tige mededeeling te doen. Het betreft
kort en zakelijk, ik ben besloten je te doen
trouwen met juffrouw Spitzer."
Sigvard sprong op en zei„Dat is u toch
geen ernst, vader. Afgezien van het recht,
dat ik ongetwijfeld heb, om in zoo'n gewich
tige zaak zelf een woordje meê te spreken,
kunt ge n onmogelijk voorstellen, dat ik
ooit als bruid zou kunnen begeeren dat
ic-burgerlijke gansje".
„Maar dat „in-burgerlijke gansje" neemt een
bruidschat van drie millioen mee, mijn
jongen, en je schijnt geheel te vergeten, dat
wij zoo goed als op zijn."
„Ze hadden dus gelijk zuchtte Sigvard,
„dat gij
„Wat gelijk Spreek maar op1 ungeer
maar voor rechter, toe maar! Wat heeft men
gezegd dat ik de erfenis onzer vaderen
verkwist, verspeeld heb? Nietwaar, dat alles
hebben ze je verteld? Als ik daar nu op
antwoord, dat die erfenis, vóóienaleer ik
ze aanvaardde, reeds zwaar was belast, dat
slechte jaren, dat uwe opvoeding kortom,
dat ik in mijne vertwijfelde positie alle mid
delen heb aangegrepen, heb moeten aangrij
pen, om het hoofd boven water te honden
Sigvard voelde, hoe het bloed naar zijn
hoofd steeg en sloeg den blik neer. Hij
schaamde zich voor zijn vader, hij wist toch,
dat diens verdediging niet ten volle waar
was. De onde heer scheen dat ook te gevoe
len, hij brak plotseling af en zei„het komt
er overigens weinig op aan waardoor, het
ODgeluk is er, ons blijft over te grijpen naar
de redding, die ons door een gelukkig toeval,
door Spitzer geboden wordt." Graaf Sigvard
stond op, heel de trots van zijn karakter
schitterde in zijn oogen en hij sprak „Als ik
mijnerzijds van die redding af wil zien als
ik de voorkeur wil geven aan bedelstaf en
vernedering boven het aangaan van een zoo
ellendige verbintenisals ik in plaats van
mij te verkoopen en te verbinden aan een
onbemind wezen, mijn leven lang mijn vrij
heid niet wil prijs geven, dan, vader
„Dat wil zeggen, dat ge niet zoudt willen
doen, wat je plicht is tegenover mij. Wat je
eigen eer
„Houd op, vaderschreeuwde de jonge
graaf, buiten zichzelf van drift bij dat
beroep op zijn eerbijna verloor hij het
verschuldigd respect nit het oog. Zich weer
beheerschend, ging hij op rustiger toon voort,
niet zonder bittere ironie: „Maak u niet
warm over mijn eer. Ik zal de zaak over
leggen. Morgen zeg ik u mijn besluit." Hij
ging heende onde heer nam aan zijn
schrijftafel plaats en stelde een huwelijks
aankondiging op, die hij den volgenden
morgen afzond.
II.
Zes weken na het tuinfeest was de slotkapel
feestelijk versierd, en door voorname gasten
bezet, ter gelegenheid van het huwelijk van
graaf Sigvard. Alles had hij gedaan, beproefd,
om aan die hatelijke verbintenis te ontkomen,
maar hij had de middelen niet kunnen
vinden, om aan den jammerlijken warboel,
waarin de onverantwoordelijke lichtzinnigheid
van zijn vader de familie gebracht had, een
gewenscht eind te maken. Van twee kanten
was hij, om zoo te zeggen, tot dit huwelijk
gedwongen geworden. Een hevigen strijd
had hij opnieuw te bekampen, toen hij met
zijn kinderlijk bruidje voor het altaar stond
de jonge slotkapelaan toch had de ongelukkige
gedachte gehad, om als onderwerp voor zijn
toespraak de liefde te kiezen, die de harten
der menschen te zamen brengt en vasthoudt,
wat een zacht gelach bij de hooge toehoorders
deed ontstaan, die te wel met de redenen,
waarom dit huwelijk gesloten werd, op de
hoogte waren 1 een lachen, dat het oor van
den bruidegom niet was ontgaan. Ook
verbeeldde hij zich, dat ieder hem met
spottende oogen aanzag. Dat alles deed
opnieuw zijn eergevoel wakker worden en
zijn geheele ziel werd plotseling vervuld van
razenden haat en wilde woede tegen zijn
vader, tegen Spitzer en zijn dochter, tegen
zichzelf. De priester was intusschen in zijn
toespraak tot de beteekenisvolle vraag
gekomen, waarvan de bevestiging twee
menschen voor hun leven lang tezamen
bindt. Hij wendde zich het eerst tot den
bruidegom. In de hersens van graaf Sigvard
kookte het als ware hij waanzinnig. Hij
was nauwelijks meer zich zijn toestand
bewustslechts zooveel begreep hij, dat hem
de vraag werd gesteld, of hij zijn levens-
ongeluk met een meineed wilde bezegelen.
Al zijn opgezweepte mannentrots kwam
daar met reuzenkracht tegen in opstand. En
hij stiet, in plaats van het verwachte „ja",
een heesch en schor „neen" nit, en vloog
als een bezetene de kapel uit.
III.
Vier jaren waren sedert dit huwelijks-
schandaal verloopen. De onde heer rustte
reeds bij zjjn voorvaderen in het familiegraf.
De heer Spitzer was eigenaar geworden van
het Oldenbnrgsche slot. Graaf Sigvard woonde
in de stad, en het gerucht ging, dat hij met
het geld, dat hij nog na afloop der likwi-
datie had weten te redden, speculeerde. Ande
ren meenden, dat hij grof speelde en daarbij
zeer fortuinig was. Zijn intiemste vrienden
beweerden, dat hij zeer loszinnig en dol er
op los leefde, wat wel eindigen zou met
zelfmoord.
Die huwelijksgeschiedenis had hem overi
gens, in 't bijzonder bij de dames, zeer inte
ressant gemaakt. Hjj meed, ondanks dat, het
gezelschap der dames en gold voor een
vrouwenhater.
Het was midden in den zomer. Sedert een
paar weken vertoefde Graaf Sigvard op een
kleiné badplaats aan zee. Op een laten
namiddag langs het strand wandelende, ont
moette hij een jonge dame, die bem door
hare bevallige gestalte en voorname manie
ren aantrok. Onverwachts wendde zij haar
hoofd, en hij meende op het klassiek schoone
gelaat iets te bespeuren, dat naar een blosje
zweemde. Of kwam het van den weerschijn
der ondergaande zon Hij nam onwillekeurig
zijn hoed af, de jonge dame draaide bijna
op hetzelfde oogenblik haar gelaat om en
wandelde, zonder eenige notitie vilder van
hem te nemen, door.
„Waar kan ik dat heerlijke schepsel wel
ooit hebben ontmoet vroeg Sigvard zich
zelf af. Nog op dienzelfden avond zou hij
daarop antwoord ontvangenzijn geheugen
had hij tevergeefs geraadpleegd.
IV.
Het badgezelschap kwam 's avonds in de
groote zaal bijeen. In een ven6ternis had
zich een heele schaar van cavaliers om eene
rijke jonge weduwe gegroepeerd; er werd
Door
OTTO ELSNER.
o-o-o
8.
HOOFDSTUK VH.
„Zee,èeuwige zee 1 Zoo ligt ge voor
mijn oog in uw rustelooze oneindigheid.
En de nacht, die zijn sluier over u uit
spreidt de sterren, die in uw smaragden
spiegel glinsteren en schitteren zij dra
gen er slechts toe bij, den majestueuzen
indruk, welke er van u uitgaat, te ver-
hoogen. Onder alle scheppingen van de
groote al-moeder Natuur, zijt gij de door
mij meest beminde. Wellicht, omdat tusschen
ons eene verwantschap bestaat, die mij reeds
van mijn jongste kindsheid voor deu geest
heeft gestaan. Want, evenals ik, bergt ge
in uw binnenste duizend raadsels, en waar
schijnlijk zijt ook gij het met uzelf oneens,
evenals ik vele malen niet met mij zelf in
overeenstemming kan komen. Jammer, dat
ge vandaag in een zoo gelukkige rust ver
keert een eflen vlakte, welke nauwe
lijks dooi een enkel golfje wordt verbroken,
alsot een Olympische vrede in u woonde.
Liever mag ik u zien, wanneer gij in volle
woede zijtwanneer gij, met schuim
gekroonde golven, alles overdondert, wat
bet waagt uw pad te kruisen; wanneer ge
woedt en woelt in eeuwigen, onverzoenlijken
haat jegens deze erbarmelijke wereld
evenals ik 1"
Dit waren de gedachten die Hilde
een uitstapje besproken en vastgesteld. Plot
seling trad een jonge man met verhit gelaat
op hen toe, en riep, zonder de dame op te
merken „Graaf Sigvard heeft alweer de bank
doen springen; die kerel speelt als de duivel;
het zal kort duren, of hij heeft ons allen
geruïneerd 1"
Voor een oogenblik bleef het tamelijk stil.
Om het gesprek eene andere richting te geven,
zei de dame
„Ik mag die menschen wel, heeren, die het
verstaan het geluk tot zich te trekken, en
zie daarin een bewijs van mannelijke kracht,
van energie 1"
„Maar mevrouwbij het spel is toch geen
sprake van het geluk tot zich trekken, vast
te honden bij het spel is dat meer, wat wij
noemen het „corrige la fortune" (vrij wel
gelijk met valsch spelen)", merkte min of meer
verachtelijk een Poolsche Graaf op, die heel
graag naar het rijke weeuwtje hengelde, en
dus niet velen kon dat zij Graaf Sigvard prees.
Het gezelschap keek elkaar verbaasd
aan. Eer echter nog iemand op die
boosaardige opmerking kon antwoorden, was
een jonge dame, aan een zijtafeltje gezeten,
opgestaan. Zij keek den Pool verachtelijk aan
en zei snijdend scherp
„Mijnheer, wat zekere Poolsche gelukzoekers
aangaat, moogt ge met nwe opmerking
gelijk hebben; wat Graaf Sigvard betreft, zou
ik u meer voorzichtigheid aanbevelen, wan
neer door n het trotsche en onaantastbare
karakter van een Oldenburg beoordeeld wordt."
Verrast zag ieder de dame aan. De Pool was
bloedrood geworden en zei, van woede bevend
„Het verschuldigde respect tegenover eene
dame verbiedt mij, het juiste antwoord te
geven. Toch znlt ge mij moeten veroorloven
op eene episode in het leven van uwen held
te wijzen, dat voor de onaantastbaarheid van
zijn karakter, zooals n dat zoo eigenaardig
noemt, niet heel gunstig pleit. Ik weet zeer
nauwkeurig, dat deze trotsche aristocraat
het niet beneden zijne waardigheid geacht i
heeft, eenige jaren geleden naar eene een- 1
voudige burgerdochter te dingen, die hij in
den letterlijken zin van het woord voor het
altaar liet staan, toen de betrokken schoon
papa weigerde een som gelds af te staan,
dringend noodig otp zekere verplichtingen
van den Graaf af te doen".
Het gezelschap wist niet veel van die
huwelijksgeschiedenis af, al werd ook met
verbaasde nieuwsgierigheid naar het verhaal j
van den Pool geluisterd. De jonge dame
echter, die het voor den Graaf had opgeno
men, was lijkbleek geworden. Zij wist zich
evenwel te beheerschen en zei koel en beslist
„Gij dwaalt, mijnheer. Graaf Oldenburg
heeft nooit de hand van de bedoelde burger
dochter gevraagd. Veeleer was hij, zij het
ook buiten medeweten van het meisje,
eenerzijds juist ddor den vader der bruid,
anderzijds door zijn eigen vader, met alle
geweld tot dat huwelijk gedwongen geworden.
En toen hij dan op het laatste oogenblik nog
terugtrad, en daardoor aan de beide oude
heeren een harde, maar niet onverdiende les
gaf, was graaf Oldenburg in zijn volste
recht."
„De verlaten bruid zal in deze wel een
geheel andere meening hebben gehad," lachte
graaf Kovolzky.
„De bruid, die zoo verlaten werd, was
dezelfde meening toegedaan en heeft de eer
hier voor u te staan".
En daarop keerde Ella Spitzer den Pool
den rug toe, en verliet, door eene oudere
dame gevolgd, met fier opgeheven hoofd
de zaai.
Dit tooneel had een onopgemerkt toe-
schonwer gehad. Op den drempel van den
hoofdingang stond als gebannen graaf
Sigvard.
Toen hij naar den man omzag, die de
onmiddellijke oorzaak van het voorgevallene
was geweest, vond hij dien nergens; de edele
heer had goed gevonden, niet alleen de zaal,
maar ook de badplaats te verlaten.
V.
Ella Spitzer verliet nog denzelfden avond
met hare tante de badplaats. Het gelukte
aan den jongen Oldenburg eerst na verloop
van ettelijke maanden haar spoor te vinden.
Eindelijk vond hij haar op het slot zijner
voorvaderen en onder de wonderlijkste ge
waarwordingen betrad hij het huis, boven
welks ingang de heer Spitzer, uit haat tegen
den adel, naast het ingebeitelde wapen der
Oldenhurgg, had doen plaatsen het schild
van zijne chocoladefabriek. De oude heer
trok een tamelijk verbluft en leelijk gezicht,
toen een bediende het bezoek van den jongen
Graaf aankondigde.
„Mijnheer de Handelsraad", begon graaf
Sigvard, na de gewone begroeting,- recht op
het doel afgaande: „ik kom als een diepbe-
schaamde, berouwvolle zondaar tot n, om n
de eenige genoegdoening, die ik te geven
heb, aan te bieden. Ik heb de eer, u te vragen
om de hand uwer dochter, en geef haar
tegelijkertijd de volle vrijheid, om mij in
't openbaar voor de geheele wereld met het
zelfde wapen te vernietigen, waarmede ik
eenmaal in een oogenblik van waanzin van
mij heb gestooten een schat, waarvan ik de
groote waarde te laat heb leeren kennen."
Papa Spitzer was sprakeloos. Zijne dochter,
die onbemerkt in de kamer gekomen was,
nam voor hem het woord en zei rustig en
kalm „Mijnheer de Graaf, ik billijk uw voor
stel en neem de mij aangeboden genoegdoe
ning aan."
VI.
Beiden stonden weder voor het altaar. De
mise-en-scène was vrijwel dezelfde. Ook het
publiek, hoewel niet voor de tweede maal
nitgenoodigd. Alleen de jonge kapelaan was
door een ernstig man vervangen.
Het binidspaar vertoonde in alles een geheel
ander karakter dan den vorigen keer.
Nu gloeide het gelaat van Sigvard en
sprak hij met van diepe ontroering tril
lende stem het trouwformulier na, terwijl
hij den blik steeds op de bruid gevestigd
hield, die kond, als een beeld van marmer,
naast hem stond.
De priester richtte zich tot haar en aller
oog rustte op haar, en keek vol spanning naar
haar op.
Eerst nu scheen daar leven in dat marme
ren beeld te komen. Als door een zalige,
gelukkige uitdrukking werd haar gelaat ver
heerlijkt.
En met heldere, vaste, als zilver klinkende
stem sprak Ella Spitzer haar „ja" uit.
spiDazieteelt, ja, wij vleien ons, voor de teelt
van bijna elke tuinvrucht, zeer geschikt is.
doch ons armen ontbreekt 't vervoermiddel.
Waar nu metterdaad geblek-.n is, dat wij
ook een open oog hebben voor de toekomst,
ik beweer, dat waar gemeenten en Bannen
Haringcarspel en Oudkarspel zich voor
ongeveer f70.000 en een gemeente als War-
menhnizen zich voor bijna één ton interes
seerden, om aan een spoorwegverbinding te
geraken, en meerdere gemeenten en polders
tastbare blijken gaven van hunne belangstel
ling, dan herhaal ik, dat 't droevig stemt, te
moeten ervaren, dat van alle aanwezige invloed
rijke personen, niet één met één enkel woord
repte van pogingen om ons Noordelijken ook
uit ons isolement te verlossen.
Zoo graag had ik vernomen, dat, wat te
Broek o. L. is daargesteld, slechts 't begin
is, en dat niet zon gerust worden voor en
aleer elke piaats lag aan een spoorweg-ver
binding.
En waar de heer Fokker spreekt van de
Duitsche toltarieven als van een donkere stip
(waarvan wij beiden even vurig tullen wen-
schen, dat zij verdwijne), daar zou ik willen
wijzen op een even zwarte plekop 't feit
dat elke nieuwe cultuur hier in de geboorte
moet blijven steken, omdat 't vervoer is èn
te kostbaar èn langzaam gaat, als in de d igen
van
't Is daarom, en om de ieder menseh
ingeschapen zucht tot zelfbehoud, dat m. i.,
wij met steeds meer aandrang moeten
roepen om dat eenige middel, dat ons,
gevoegd bij de energie, 't volk eigen, kan
doen concurreeren met welke streek ook.
M. de Red. 1 mijn dank voor de welwillende
opname.
Dirkshom. X.
bestormden.
Het hoofd op beide handen gesteund,
zat ze op een boomstam. Vóór haar lag
de zee, achter haar het bosch met zijn
geheimzinnig fluisteren.
Rondom rust en eenzaamheid, zooals
alleen de nacht die geboren kan doen
worden.
Hilde was hierheen gevlucht om alleen
te zijn. Nu werd ze door hare gedachten
gepijnigd en gemarteld, zoodat deze haar
nog meer leed en smart aandeden, dan de
menschen die ze ontvlucht was.
Zij dacht na, hoe dat gekomen was.
Al haar denken bleef steeds gericht op dat
oogenblik, waarop Axel op haar was toege
komen, om na den smaad, dien zijn moeder
haar had aangedaan, met haar te dansen.
Hoe was ze, door zijn sterken arm omvat
en gedragen als 't ware, door de zaal
gezweefd 1Aller oogen waren op beiden
gericht. Zij wist, dat het niet alleen was
uit nieuwsgierigheid, hoe alles zou afloopeD,
dat aller oogen op hen beiden gevestigd
waren, maar ook, omdat zij het mooiste
paar waren, dat aan den dans deelnam.
Zij zag de bewonderende blikken, waardoor
zij en Axel werden gevolgdzy hoorde
de stemmen, die zoo nu en dan fluisterden
„wat daDst ze verrukkelijk;" dan was het
weer„hoe voortreffelijk passen ze bij
elkaar:" of: „hoe zou mevrouw Bertram
zich nu wel gevoelen, over den streek, dien
haar zoon haar nu heefc gespeeld."
Hilde lachte luide.
Maar het was niet de heldere toon der
vreugde, die nu over haar lippen klonk
het was een dserooDisch lachen.
Jawel, dat trotsche wijf had haar straf
ontvangen... Hilde zag, teiwijl zij zich
in den dans omdraaide, den toornigen blik
harer vijandin. Een oogenblik scheen het,
als wilde zij zich tusschen Axel en Hilde
werpen Dan verborg ze haar gelaat
achter haar waaier, om niet meer te behoe
ven te zien, wat haar zoo veel ergernis gaf.
Intusschen danste Hilde met Axel ver
der.
„Hoe heet u?" fluisterde hij.
„Hilde Schwarzfluisterde zij terug.
„Mag ik u eens weerzien
Dan was de dans ten einde. Hij geleidde
haar terug naar haar plaats. Zij echter zeide
tot zichzelve, dat zij in de zaal niets meer
had te zoeken. Trotsch, als een over-
winnares, stapte ze dwars door de dames
en heeren heen, en giDg naar Fransje
Petersen, die nog steeds bleek en bevend
aan de deur stord. Zij wilde naar huis,
verklaarde Hilde deze. Haar hoofd brandde;
zij voelde zich niet wel. Fransje's gezel
schap sloeg ze af.
„Bravo had lord Balmond geroepen.
Mevrouw Bei tram ea Elii Reventlow ver
lieten ook zeer spoedig daarop de zaal. Axel
bleef Dog te midden van zijn kameraden,
die alleen zijnentwege op het feest waren
gekomen. Maar blijkbaar was ook voor hem
de aardigheid van den avond af. Fransje
vertelde, dat zijn gelaat er niet meer zoo
vroolijk had uitgezien als anders. Ook had
hij zoo goed als niet meer gedanst. Dat
was niet alleen haar opgevallen, maar ook
den anderen gasten. Steeds zocht hij, nadat
Hilde was weggegaan, de zaal rond. Ten
slotte had hij daar Fransje opgemerkt en
was bij haar gekomen. Toen begon hij da
delijk over Hilde te spreken. Hoeveel leed
hem het gansche voorval d^edMaar dat hij
er niets aan kon doenHij zou evenwel al
Mijnheer de Redacteur 1
Voor 't volgende vraag ik beleefd plaatsing.
Wel was 't een schoone dag voor den
Langedijk, die 19 Juni 1902wel kan ik
mij indenken in de vreugde, welke dien da
tum uiting vond in torsten en nog eens toas
ten, fanfaregeschal, 't uitsteken van de ge
liefde driekleur, enz., edoch als bewoner van
een der Noorderlijke dorpen was die feest
vreugde voor mij en velen hier geen onver
mengd genot.
Bekend toch is 't, dat de groentecultuur
hoofdzakelijk wordt uigeoet'end in de gemeen
ten Broek op Langendijk, Zuid-Scharwonde
Noord-Scharwoude, Oudkarspel, SintPancras,
Koedijk, Warmenhuizen, Haringcarsol (Dirks-
horn en zuidelijk gelegen deel der gem.)
en St. Maarten. Bekend is ook, de Landbouw-
vergaderingen bewijzen 't. dat de bouwers in
genoemde plaatsen dikwijls hebben zeer sterk
uiteenloopende belangen. Doch in één opzicht
zullen wel allen overeenkomen, namelijk in de
overtuiging dat voor alle genoemde plaatsen
een zoo goed en goedkoop mogelijk middel
om de producten naar de handels-centra te
krijgen, is een levenseisch, en dat middel is
alweer de spoor.
Laat ik een enkelen greep doen uib de
practijk; 't vervoer geschiedt uitsluitend per
praam of schuit (laadvermogen ongeveer
4000 kilo) naar de veilingen te Noord-Schar
woude of Broek op Langendijk. Om zoo'n
schuit kool of wat ook geveild en afgeleverd
te krijgen, gaat, hoewel de afstand slechts
twee a drie uren bedraagt, er bijna altijd een
zeer langen en zwaren arbeidsdag meê ge
moeid de kosten van vervoer over dit traject
bedragen f 1.50 a f2.wat er zuur aan ver
diend wordt, doch wat, gegeven den betrekke
lijk kleinen afstand, b(j eventneële lage
handelswaarde, voor den bouwer een geducht
bezwaar is.
En er is meerbedrieg ik mij niet, dan
wijzigt de cultuur zich sterk. Was en is nog
kool en uien de hoofdschotel, toch neemt
ook de verbouw van vroege aardappelen
een flinke oppervlakte in beslag en heeft de
ervaring reeds geleerd, dat onze velden voor
—o—o—o—
Vijf-en-twintighonderd gulden aan belas
tingpenningen van Waalwijk's burgers zullen
worden besteed aan het bouwen van een
Roomsche kerk aldaar. Dat dit niet al dien
burgers even aangenaam was, laat zich den
ken. Niet ieder voelt voor de Heilige Kerk
zóó veel, dat hij met liefde daaraan zijn zuur
verdiende penningen offert. Daarvoor moet
men Roomsch zijn en goed Roomsch ook.
Dat schijnen Waalwijk's burgers niet zonder
uitzondering te zijn, althans eenigen hunner
verzochten de Koningin, om het besluit van
den gemeenteraad niet goed te keuren.
Daarvoor was een en ander te zeggen. Niet,
dat het woord der wet het verbiedt. Maar
het geld, door de gemeente besteed, de uitga
ven waarvoor de belastingschuldigen zonder
onderscheid moeten bloeden, zij moeten toch
zijn in het belang van de publiekrechterlijke
gemeenschap, die geen politieke of kerkelijke
kleur heeft.
Geeft een gemeente subsidie aan een bijzon
dere school, een bewaarschool bijvoorbeeld,
dan kan men spreken van een gemeentelijk
belang. Het bewaarschoolwezen ligt binnen
den kring der gemeentezorg, dus ook een
bijzondere bewaarschool. Doch de kerk ligt
daarbuiten. De penningen van de belasting
schuldigen mogen niet worden besteed tot
ondersteuning van een bepaalden eeredienst.
Maar er is niet alleen geen grond te vinden,
die een dergelijke gemeente-subsidie kan recht
vaardigen wij moeten zelfs aannemen, dat
de geest van ons staatsrecht het verbiedt.
Wij kennen geen staatskerk. De eeredienst
is privaatzaak. Staat en overheid zijn daar
tegenover in volstrekten zin neutraal.
De meeste politieke partijen erkennen dat.
Zij willen de laatste touwtjes, welke nu nog
den staat binden aan de kerk doorsnijden.Zoo wil
ook het anti-revolutionnair beginsel-program
van 1878, ter doorvoering van de scheiding
van kerk en staat, het betalen van predi-
kantstractementen uit de rijkskas doen
ophouden.
Deze neutraliteit is een wijs en gelukkig
beginselonmisbare voorwaarde voor een
vrije en ongestoorde samenleving.
Nu zal dit anders worden, als vracht van
de samenwerking der christelijke partijen. Op
voordracht van den Minister Kuyper heeft
de Koningin het Waalwijksche raadsbesluit
goedgekeurd. Voortaan zullen uit gemeente-
belastingeuRocmscheKcrken worden gebouwd.
Dat de Roomsche bladen «juichen, kan
zijn best doen, dat dit voorval zoo spoedig
mogelijk vergeten werd. „Dan" zooging
Fransje met haar vertelling voort—„heeft
hij zeer beslist naar je geïnformeerd
Dat wil zeggen, het moest den schijn heb-
beD, alsof het zoo terloops ging. Alleen be
merkte ik toch heel goed, hoeveel er hem
aan gelegen was, eens het een en ander
van je aan de weet te komen Ach Hilde,
ik geloof bepaald, dat je een zeer diepen
indruk op hem hebt gemaakt."
Hilde wist niet meer, wat ze daarop had
geantwoord.
In den middag was ze naar Lindow
teruggekeerd. Maar het was voor haar
thuis niet om uit te houden. Steeds betrapte
ze zich erop, dat zij met haar gedachten in de
Kurzaal van Fordingen vertoefde. De muziek
klonk haar voortdurend in de ooren. Zij
zag de trotsche vrouw, die haar met een
minachtend gebaar de hand weigerde. Het
gemompel rondom zich hoorde ze eveneens,
hoe het van mond tot mond gingdie
spottende blikken, zij boorden zich opnieuw
als in gift gedoopte pijlen in haar ziel.
Totdat Axel kwam om zijn arm om haar
heen te slaan, en met haar door de zaal
te zweven.
Toen de avond naderde, was ze wegge
sneld, naar de zee. Met een drang dien ze
niet meester kon worden, werd ze daar
heen gedreven. Als een nachtwandelaarster
ging ze weg uit haar woning
„Axelriep zij.
In zachte golvingen gaf de echo haar
dezen roep terug.
Hilde keek verschrikt rondom zich.
Maar er was geen mensch in haar nabij
heid.
En zachtertelkens weer sprak zij
zijn naam uit.
„AxelAxel
Zjj beminde hem. Waartoe zichzelf te
bedriegen Nu moest Dominé Ekdal nog
eens komen en hoogdravend van den kan
sel galmen, dat er in plaats van een hart,
in haar borst slechts klinkend metaal
wasHij had zich in haar vergist,
evenals al de anderen, die zich zoo gaarne
als kenners van menschenharten uitgeven
of zij liefhebben konliefhebben met
haar gansche hart en zielja, dat kon
ze, evengoed als ze het verstond de menschen
te haten
Nog steeds zat Hilde op den boomstam.
De nachtwind speelde om het bleeke
gelaat. Hij deed de lokjes op haar
voorhoofd dansen en rukte aan de knot op
haar kruiD, net zoo lang tot de pijl, die er
dwars doorgestoken was, er uit viel en het
haar over de schouders golfde.
Men zou hébbeu kucnen derken, dat
Hilde dood was, als niet de brandende
oogen hadden gezegd, dat er leven
woonde in dit lichaam.
Hilde's gedachten zweefden naar haar
jeugd terug.
Zij had haar moeder nooit gekend. Zoo
ver zij in bet verleden terug kijken kon,
had ze met haar vader alleen geleefd Haar
vragen naar Laar moeder had bij barsch
en liefdeloos beantwoord. Blijkbaar was
er iets met Laar, dat hij niet gaarne aan
haar herinnerd wilde worden. Zij had nooit
veel verlangen naar haar moeder getoond.
Zij wist immers niet, of zij het met deze
moeder, wanneer ze nog leefde, wel
zou kunnen vinden. Misschien had ze in