Zondag 29 Juni 1902. 46ste Jaargang No. 3744. ,JUen". FEUILLETON. Üliitliend gflrlaal. tep fll en flanl. TWEEDE BLAD. Uit het Duitsch van E. v. Madarasz. o— Op een heuvel, ongeveer twintig minuten van de hoofdstad van het vorstendom ver wijderd, ligt het slot Oldenburg, omgeven door een slecht onderhouden park, dat door een bosch van pijnboomen begrensd wordt. Op den 25 Juli vaü het jaar 18had de oude eigenaar in het slotpark een tuinfeest op groote schaal gearrangeerd. Het heette, dat de oude Graaf zijn geboortedag feestelijk wilde vieren, om daardoor gelegenheid te hebben, de vrienden der familie om zich heen to zien. Haar er werd ook gefluisterd, dat het feest in verband zon kunnen staan met het aanstaande huwelijk van zijn eenigen zoon. Het w i opmerkelijk, dat tot het feest was uitgetjodigd een mijnheer Spitzer, vroe ger chocoladefabrikant, onlangs verheven tot handelsrat l, met zijne dochter. Met zijn klein-burgerlijke manieren gedroeg zich dit paar te ah ui don van dien oud-adellijken kring alineel wonderlijk. Handelsraad Spitzer zag zich door een heele schaar jongelui omgeven, die zich op hunne wijze vroolijk over hem maakten. De kleine blonde Ella, ternauwernood aan de korte rokken ontgroeid, bloosde .bij ieder woord, dat men tot haar richtte, en zag al het nieuws, dat de haar zoo vreemde omgeving haar bood, met de meeste 'verwondering aan. De jonge gast heer, Graaf Sigvard, scheen haar bijzonder aan te staan, en blijkbaar beviel het haar, dat, zij het ook door een min of meer berekende toevalligheid, hij haar tafelbuur moest zijn. Het feest verliep overigens tot ieders tevre denheid. Tegen middernacht wenkte de oude heer zijn zoon, hem naar zijn kamer te willen volgen. „Sigvard", begon hij, nadat zij heiden had den plaats genomen, „ik heb je eene gewich tige mededeeling te doen. Het betreft kort en zakelijk, ik ben besloten je te doen trouwen met juffrouw Spitzer." Sigvard sprong op en zei„Dat is u toch geen ernst, vader. Afgezien van het recht, dat ik ongetwijfeld heb, om in zoo'n gewich tige zaak zelf een woordje meê te spreken, kunt ge n onmogelijk voorstellen, dat ik ooit als bruid zou kunnen begeeren dat ic-burgerlijke gansje". „Maar dat „in-burgerlijke gansje" neemt een bruidschat van drie millioen mee, mijn jongen, en je schijnt geheel te vergeten, dat wij zoo goed als op zijn." „Ze hadden dus gelijk zuchtte Sigvard, „dat gij „Wat gelijk Spreek maar op1 ungeer maar voor rechter, toe maar! Wat heeft men gezegd dat ik de erfenis onzer vaderen verkwist, verspeeld heb? Nietwaar, dat alles hebben ze je verteld? Als ik daar nu op antwoord, dat die erfenis, vóóienaleer ik ze aanvaardde, reeds zwaar was belast, dat slechte jaren, dat uwe opvoeding kortom, dat ik in mijne vertwijfelde positie alle mid delen heb aangegrepen, heb moeten aangrij pen, om het hoofd boven water te honden Sigvard voelde, hoe het bloed naar zijn hoofd steeg en sloeg den blik neer. Hij schaamde zich voor zijn vader, hij wist toch, dat diens verdediging niet ten volle waar was. De onde heer scheen dat ook te gevoe len, hij brak plotseling af en zei„het komt er overigens weinig op aan waardoor, het ODgeluk is er, ons blijft over te grijpen naar de redding, die ons door een gelukkig toeval, door Spitzer geboden wordt." Graaf Sigvard stond op, heel de trots van zijn karakter schitterde in zijn oogen en hij sprak „Als ik mijnerzijds van die redding af wil zien als ik de voorkeur wil geven aan bedelstaf en vernedering boven het aangaan van een zoo ellendige verbintenisals ik in plaats van mij te verkoopen en te verbinden aan een onbemind wezen, mijn leven lang mijn vrij heid niet wil prijs geven, dan, vader „Dat wil zeggen, dat ge niet zoudt willen doen, wat je plicht is tegenover mij. Wat je eigen eer „Houd op, vaderschreeuwde de jonge graaf, buiten zichzelf van drift bij dat beroep op zijn eerbijna verloor hij het verschuldigd respect nit het oog. Zich weer beheerschend, ging hij op rustiger toon voort, niet zonder bittere ironie: „Maak u niet warm over mijn eer. Ik zal de zaak over leggen. Morgen zeg ik u mijn besluit." Hij ging heende onde heer nam aan zijn schrijftafel plaats en stelde een huwelijks aankondiging op, die hij den volgenden morgen afzond. II. Zes weken na het tuinfeest was de slotkapel feestelijk versierd, en door voorname gasten bezet, ter gelegenheid van het huwelijk van graaf Sigvard. Alles had hij gedaan, beproefd, om aan die hatelijke verbintenis te ontkomen, maar hij had de middelen niet kunnen vinden, om aan den jammerlijken warboel, waarin de onverantwoordelijke lichtzinnigheid van zijn vader de familie gebracht had, een gewenscht eind te maken. Van twee kanten was hij, om zoo te zeggen, tot dit huwelijk gedwongen geworden. Een hevigen strijd had hij opnieuw te bekampen, toen hij met zijn kinderlijk bruidje voor het altaar stond de jonge slotkapelaan toch had de ongelukkige gedachte gehad, om als onderwerp voor zijn toespraak de liefde te kiezen, die de harten der menschen te zamen brengt en vasthoudt, wat een zacht gelach bij de hooge toehoorders deed ontstaan, die te wel met de redenen, waarom dit huwelijk gesloten werd, op de hoogte waren 1 een lachen, dat het oor van den bruidegom niet was ontgaan. Ook verbeeldde hij zich, dat ieder hem met spottende oogen aanzag. Dat alles deed opnieuw zijn eergevoel wakker worden en zijn geheele ziel werd plotseling vervuld van razenden haat en wilde woede tegen zijn vader, tegen Spitzer en zijn dochter, tegen zichzelf. De priester was intusschen in zijn toespraak tot de beteekenisvolle vraag gekomen, waarvan de bevestiging twee menschen voor hun leven lang tezamen bindt. Hij wendde zich het eerst tot den bruidegom. In de hersens van graaf Sigvard kookte het als ware hij waanzinnig. Hij was nauwelijks meer zich zijn toestand bewustslechts zooveel begreep hij, dat hem de vraag werd gesteld, of hij zijn levens- ongeluk met een meineed wilde bezegelen. Al zijn opgezweepte mannentrots kwam daar met reuzenkracht tegen in opstand. En hij stiet, in plaats van het verwachte „ja", een heesch en schor „neen" nit, en vloog als een bezetene de kapel uit. III. Vier jaren waren sedert dit huwelijks- schandaal verloopen. De onde heer rustte reeds bij zjjn voorvaderen in het familiegraf. De heer Spitzer was eigenaar geworden van het Oldenbnrgsche slot. Graaf Sigvard woonde in de stad, en het gerucht ging, dat hij met het geld, dat hij nog na afloop der likwi- datie had weten te redden, speculeerde. Ande ren meenden, dat hij grof speelde en daarbij zeer fortuinig was. Zijn intiemste vrienden beweerden, dat hij zeer loszinnig en dol er op los leefde, wat wel eindigen zou met zelfmoord. Die huwelijksgeschiedenis had hem overi gens, in 't bijzonder bij de dames, zeer inte ressant gemaakt. Hjj meed, ondanks dat, het gezelschap der dames en gold voor een vrouwenhater. Het was midden in den zomer. Sedert een paar weken vertoefde Graaf Sigvard op een kleiné badplaats aan zee. Op een laten namiddag langs het strand wandelende, ont moette hij een jonge dame, die bem door hare bevallige gestalte en voorname manie ren aantrok. Onverwachts wendde zij haar hoofd, en hij meende op het klassiek schoone gelaat iets te bespeuren, dat naar een blosje zweemde. Of kwam het van den weerschijn der ondergaande zon Hij nam onwillekeurig zijn hoed af, de jonge dame draaide bijna op hetzelfde oogenblik haar gelaat om en wandelde, zonder eenige notitie vilder van hem te nemen, door. „Waar kan ik dat heerlijke schepsel wel ooit hebben ontmoet vroeg Sigvard zich zelf af. Nog op dienzelfden avond zou hij daarop antwoord ontvangenzijn geheugen had hij tevergeefs geraadpleegd. IV. Het badgezelschap kwam 's avonds in de groote zaal bijeen. In een ven6ternis had zich een heele schaar van cavaliers om eene rijke jonge weduwe gegroepeerd; er werd Door OTTO ELSNER. o-o-o 8. HOOFDSTUK VH. „Zee,èeuwige zee 1 Zoo ligt ge voor mijn oog in uw rustelooze oneindigheid. En de nacht, die zijn sluier over u uit spreidt de sterren, die in uw smaragden spiegel glinsteren en schitteren zij dra gen er slechts toe bij, den majestueuzen indruk, welke er van u uitgaat, te ver- hoogen. Onder alle scheppingen van de groote al-moeder Natuur, zijt gij de door mij meest beminde. Wellicht, omdat tusschen ons eene verwantschap bestaat, die mij reeds van mijn jongste kindsheid voor deu geest heeft gestaan. Want, evenals ik, bergt ge in uw binnenste duizend raadsels, en waar schijnlijk zijt ook gij het met uzelf oneens, evenals ik vele malen niet met mij zelf in overeenstemming kan komen. Jammer, dat ge vandaag in een zoo gelukkige rust ver keert een eflen vlakte, welke nauwe lijks dooi een enkel golfje wordt verbroken, alsot een Olympische vrede in u woonde. Liever mag ik u zien, wanneer gij in volle woede zijtwanneer gij, met schuim gekroonde golven, alles overdondert, wat bet waagt uw pad te kruisen; wanneer ge woedt en woelt in eeuwigen, onverzoenlijken haat jegens deze erbarmelijke wereld evenals ik 1" Dit waren de gedachten die Hilde een uitstapje besproken en vastgesteld. Plot seling trad een jonge man met verhit gelaat op hen toe, en riep, zonder de dame op te merken „Graaf Sigvard heeft alweer de bank doen springen; die kerel speelt als de duivel; het zal kort duren, of hij heeft ons allen geruïneerd 1" Voor een oogenblik bleef het tamelijk stil. Om het gesprek eene andere richting te geven, zei de dame „Ik mag die menschen wel, heeren, die het verstaan het geluk tot zich te trekken, en zie daarin een bewijs van mannelijke kracht, van energie 1" „Maar mevrouwbij het spel is toch geen sprake van het geluk tot zich trekken, vast te honden bij het spel is dat meer, wat wij noemen het „corrige la fortune" (vrij wel gelijk met valsch spelen)", merkte min of meer verachtelijk een Poolsche Graaf op, die heel graag naar het rijke weeuwtje hengelde, en dus niet velen kon dat zij Graaf Sigvard prees. Het gezelschap keek elkaar verbaasd aan. Eer echter nog iemand op die boosaardige opmerking kon antwoorden, was een jonge dame, aan een zijtafeltje gezeten, opgestaan. Zij keek den Pool verachtelijk aan en zei snijdend scherp „Mijnheer, wat zekere Poolsche gelukzoekers aangaat, moogt ge met nwe opmerking gelijk hebben; wat Graaf Sigvard betreft, zou ik u meer voorzichtigheid aanbevelen, wan neer door n het trotsche en onaantastbare karakter van een Oldenburg beoordeeld wordt." Verrast zag ieder de dame aan. De Pool was bloedrood geworden en zei, van woede bevend „Het verschuldigde respect tegenover eene dame verbiedt mij, het juiste antwoord te geven. Toch znlt ge mij moeten veroorloven op eene episode in het leven van uwen held te wijzen, dat voor de onaantastbaarheid van zijn karakter, zooals n dat zoo eigenaardig noemt, niet heel gunstig pleit. Ik weet zeer nauwkeurig, dat deze trotsche aristocraat het niet beneden zijne waardigheid geacht i heeft, eenige jaren geleden naar eene een- 1 voudige burgerdochter te dingen, die hij in den letterlijken zin van het woord voor het altaar liet staan, toen de betrokken schoon papa weigerde een som gelds af te staan, dringend noodig otp zekere verplichtingen van den Graaf af te doen". Het gezelschap wist niet veel van die huwelijksgeschiedenis af, al werd ook met verbaasde nieuwsgierigheid naar het verhaal j van den Pool geluisterd. De jonge dame echter, die het voor den Graaf had opgeno men, was lijkbleek geworden. Zij wist zich evenwel te beheerschen en zei koel en beslist „Gij dwaalt, mijnheer. Graaf Oldenburg heeft nooit de hand van de bedoelde burger dochter gevraagd. Veeleer was hij, zij het ook buiten medeweten van het meisje, eenerzijds juist ddor den vader der bruid, anderzijds door zijn eigen vader, met alle geweld tot dat huwelijk gedwongen geworden. En toen hij dan op het laatste oogenblik nog terugtrad, en daardoor aan de beide oude heeren een harde, maar niet onverdiende les gaf, was graaf Oldenburg in zijn volste recht." „De verlaten bruid zal in deze wel een geheel andere meening hebben gehad," lachte graaf Kovolzky. „De bruid, die zoo verlaten werd, was dezelfde meening toegedaan en heeft de eer hier voor u te staan". En daarop keerde Ella Spitzer den Pool den rug toe, en verliet, door eene oudere dame gevolgd, met fier opgeheven hoofd de zaai. Dit tooneel had een onopgemerkt toe- schonwer gehad. Op den drempel van den hoofdingang stond als gebannen graaf Sigvard. Toen hij naar den man omzag, die de onmiddellijke oorzaak van het voorgevallene was geweest, vond hij dien nergens; de edele heer had goed gevonden, niet alleen de zaal, maar ook de badplaats te verlaten. V. Ella Spitzer verliet nog denzelfden avond met hare tante de badplaats. Het gelukte aan den jongen Oldenburg eerst na verloop van ettelijke maanden haar spoor te vinden. Eindelijk vond hij haar op het slot zijner voorvaderen en onder de wonderlijkste ge waarwordingen betrad hij het huis, boven welks ingang de heer Spitzer, uit haat tegen den adel, naast het ingebeitelde wapen der Oldenhurgg, had doen plaatsen het schild van zijne chocoladefabriek. De oude heer trok een tamelijk verbluft en leelijk gezicht, toen een bediende het bezoek van den jongen Graaf aankondigde. „Mijnheer de Handelsraad", begon graaf Sigvard, na de gewone begroeting,- recht op het doel afgaande: „ik kom als een diepbe- schaamde, berouwvolle zondaar tot n, om n de eenige genoegdoening, die ik te geven heb, aan te bieden. Ik heb de eer, u te vragen om de hand uwer dochter, en geef haar tegelijkertijd de volle vrijheid, om mij in 't openbaar voor de geheele wereld met het zelfde wapen te vernietigen, waarmede ik eenmaal in een oogenblik van waanzin van mij heb gestooten een schat, waarvan ik de groote waarde te laat heb leeren kennen." Papa Spitzer was sprakeloos. Zijne dochter, die onbemerkt in de kamer gekomen was, nam voor hem het woord en zei rustig en kalm „Mijnheer de Graaf, ik billijk uw voor stel en neem de mij aangeboden genoegdoe ning aan." VI. Beiden stonden weder voor het altaar. De mise-en-scène was vrijwel dezelfde. Ook het publiek, hoewel niet voor de tweede maal nitgenoodigd. Alleen de jonge kapelaan was door een ernstig man vervangen. Het binidspaar vertoonde in alles een geheel ander karakter dan den vorigen keer. Nu gloeide het gelaat van Sigvard en sprak hij met van diepe ontroering tril lende stem het trouwformulier na, terwijl hij den blik steeds op de bruid gevestigd hield, die kond, als een beeld van marmer, naast hem stond. De priester richtte zich tot haar en aller oog rustte op haar, en keek vol spanning naar haar op. Eerst nu scheen daar leven in dat marme ren beeld te komen. Als door een zalige, gelukkige uitdrukking werd haar gelaat ver heerlijkt. En met heldere, vaste, als zilver klinkende stem sprak Ella Spitzer haar „ja" uit. spiDazieteelt, ja, wij vleien ons, voor de teelt van bijna elke tuinvrucht, zeer geschikt is. doch ons armen ontbreekt 't vervoermiddel. Waar nu metterdaad geblek-.n is, dat wij ook een open oog hebben voor de toekomst, ik beweer, dat waar gemeenten en Bannen Haringcarspel en Oudkarspel zich voor ongeveer f70.000 en een gemeente als War- menhnizen zich voor bijna één ton interes seerden, om aan een spoorwegverbinding te geraken, en meerdere gemeenten en polders tastbare blijken gaven van hunne belangstel ling, dan herhaal ik, dat 't droevig stemt, te moeten ervaren, dat van alle aanwezige invloed rijke personen, niet één met één enkel woord repte van pogingen om ons Noordelijken ook uit ons isolement te verlossen. Zoo graag had ik vernomen, dat, wat te Broek o. L. is daargesteld, slechts 't begin is, en dat niet zon gerust worden voor en aleer elke piaats lag aan een spoorweg-ver binding. En waar de heer Fokker spreekt van de Duitsche toltarieven als van een donkere stip (waarvan wij beiden even vurig tullen wen- schen, dat zij verdwijne), daar zou ik willen wijzen op een even zwarte plekop 't feit dat elke nieuwe cultuur hier in de geboorte moet blijven steken, omdat 't vervoer is èn te kostbaar èn langzaam gaat, als in de d igen van 't Is daarom, en om de ieder menseh ingeschapen zucht tot zelfbehoud, dat m. i., wij met steeds meer aandrang moeten roepen om dat eenige middel, dat ons, gevoegd bij de energie, 't volk eigen, kan doen concurreeren met welke streek ook. M. de Red. 1 mijn dank voor de welwillende opname. Dirkshom. X. bestormden. Het hoofd op beide handen gesteund, zat ze op een boomstam. Vóór haar lag de zee, achter haar het bosch met zijn geheimzinnig fluisteren. Rondom rust en eenzaamheid, zooals alleen de nacht die geboren kan doen worden. Hilde was hierheen gevlucht om alleen te zijn. Nu werd ze door hare gedachten gepijnigd en gemarteld, zoodat deze haar nog meer leed en smart aandeden, dan de menschen die ze ontvlucht was. Zij dacht na, hoe dat gekomen was. Al haar denken bleef steeds gericht op dat oogenblik, waarop Axel op haar was toege komen, om na den smaad, dien zijn moeder haar had aangedaan, met haar te dansen. Hoe was ze, door zijn sterken arm omvat en gedragen als 't ware, door de zaal gezweefd 1Aller oogen waren op beiden gericht. Zij wist, dat het niet alleen was uit nieuwsgierigheid, hoe alles zou afloopeD, dat aller oogen op hen beiden gevestigd waren, maar ook, omdat zij het mooiste paar waren, dat aan den dans deelnam. Zij zag de bewonderende blikken, waardoor zij en Axel werden gevolgdzy hoorde de stemmen, die zoo nu en dan fluisterden „wat daDst ze verrukkelijk;" dan was het weer„hoe voortreffelijk passen ze bij elkaar:" of: „hoe zou mevrouw Bertram zich nu wel gevoelen, over den streek, dien haar zoon haar nu heefc gespeeld." Hilde lachte luide. Maar het was niet de heldere toon der vreugde, die nu over haar lippen klonk het was een dserooDisch lachen. Jawel, dat trotsche wijf had haar straf ontvangen... Hilde zag, teiwijl zij zich in den dans omdraaide, den toornigen blik harer vijandin. Een oogenblik scheen het, als wilde zij zich tusschen Axel en Hilde werpen Dan verborg ze haar gelaat achter haar waaier, om niet meer te behoe ven te zien, wat haar zoo veel ergernis gaf. Intusschen danste Hilde met Axel ver der. „Hoe heet u?" fluisterde hij. „Hilde Schwarzfluisterde zij terug. „Mag ik u eens weerzien Dan was de dans ten einde. Hij geleidde haar terug naar haar plaats. Zij echter zeide tot zichzelve, dat zij in de zaal niets meer had te zoeken. Trotsch, als een over- winnares, stapte ze dwars door de dames en heeren heen, en giDg naar Fransje Petersen, die nog steeds bleek en bevend aan de deur stord. Zij wilde naar huis, verklaarde Hilde deze. Haar hoofd brandde; zij voelde zich niet wel. Fransje's gezel schap sloeg ze af. „Bravo had lord Balmond geroepen. Mevrouw Bei tram ea Elii Reventlow ver lieten ook zeer spoedig daarop de zaal. Axel bleef Dog te midden van zijn kameraden, die alleen zijnentwege op het feest waren gekomen. Maar blijkbaar was ook voor hem de aardigheid van den avond af. Fransje vertelde, dat zijn gelaat er niet meer zoo vroolijk had uitgezien als anders. Ook had hij zoo goed als niet meer gedanst. Dat was niet alleen haar opgevallen, maar ook den anderen gasten. Steeds zocht hij, nadat Hilde was weggegaan, de zaal rond. Ten slotte had hij daar Fransje opgemerkt en was bij haar gekomen. Toen begon hij da delijk over Hilde te spreken. Hoeveel leed hem het gansche voorval d^edMaar dat hij er niets aan kon doenHij zou evenwel al Mijnheer de Redacteur 1 Voor 't volgende vraag ik beleefd plaatsing. Wel was 't een schoone dag voor den Langedijk, die 19 Juni 1902wel kan ik mij indenken in de vreugde, welke dien da tum uiting vond in torsten en nog eens toas ten, fanfaregeschal, 't uitsteken van de ge liefde driekleur, enz., edoch als bewoner van een der Noorderlijke dorpen was die feest vreugde voor mij en velen hier geen onver mengd genot. Bekend toch is 't, dat de groentecultuur hoofdzakelijk wordt uigeoet'end in de gemeen ten Broek op Langendijk, Zuid-Scharwonde Noord-Scharwoude, Oudkarspel, SintPancras, Koedijk, Warmenhuizen, Haringcarsol (Dirks- horn en zuidelijk gelegen deel der gem.) en St. Maarten. Bekend is ook, de Landbouw- vergaderingen bewijzen 't. dat de bouwers in genoemde plaatsen dikwijls hebben zeer sterk uiteenloopende belangen. Doch in één opzicht zullen wel allen overeenkomen, namelijk in de overtuiging dat voor alle genoemde plaatsen een zoo goed en goedkoop mogelijk middel om de producten naar de handels-centra te krijgen, is een levenseisch, en dat middel is alweer de spoor. Laat ik een enkelen greep doen uib de practijk; 't vervoer geschiedt uitsluitend per praam of schuit (laadvermogen ongeveer 4000 kilo) naar de veilingen te Noord-Schar woude of Broek op Langendijk. Om zoo'n schuit kool of wat ook geveild en afgeleverd te krijgen, gaat, hoewel de afstand slechts twee a drie uren bedraagt, er bijna altijd een zeer langen en zwaren arbeidsdag meê ge moeid de kosten van vervoer over dit traject bedragen f 1.50 a f2.wat er zuur aan ver diend wordt, doch wat, gegeven den betrekke lijk kleinen afstand, b(j eventneële lage handelswaarde, voor den bouwer een geducht bezwaar is. En er is meerbedrieg ik mij niet, dan wijzigt de cultuur zich sterk. Was en is nog kool en uien de hoofdschotel, toch neemt ook de verbouw van vroege aardappelen een flinke oppervlakte in beslag en heeft de ervaring reeds geleerd, dat onze velden voor —o—o—o— Vijf-en-twintighonderd gulden aan belas tingpenningen van Waalwijk's burgers zullen worden besteed aan het bouwen van een Roomsche kerk aldaar. Dat dit niet al dien burgers even aangenaam was, laat zich den ken. Niet ieder voelt voor de Heilige Kerk zóó veel, dat hij met liefde daaraan zijn zuur verdiende penningen offert. Daarvoor moet men Roomsch zijn en goed Roomsch ook. Dat schijnen Waalwijk's burgers niet zonder uitzondering te zijn, althans eenigen hunner verzochten de Koningin, om het besluit van den gemeenteraad niet goed te keuren. Daarvoor was een en ander te zeggen. Niet, dat het woord der wet het verbiedt. Maar het geld, door de gemeente besteed, de uitga ven waarvoor de belastingschuldigen zonder onderscheid moeten bloeden, zij moeten toch zijn in het belang van de publiekrechterlijke gemeenschap, die geen politieke of kerkelijke kleur heeft. Geeft een gemeente subsidie aan een bijzon dere school, een bewaarschool bijvoorbeeld, dan kan men spreken van een gemeentelijk belang. Het bewaarschoolwezen ligt binnen den kring der gemeentezorg, dus ook een bijzondere bewaarschool. Doch de kerk ligt daarbuiten. De penningen van de belasting schuldigen mogen niet worden besteed tot ondersteuning van een bepaalden eeredienst. Maar er is niet alleen geen grond te vinden, die een dergelijke gemeente-subsidie kan recht vaardigen wij moeten zelfs aannemen, dat de geest van ons staatsrecht het verbiedt. Wij kennen geen staatskerk. De eeredienst is privaatzaak. Staat en overheid zijn daar tegenover in volstrekten zin neutraal. De meeste politieke partijen erkennen dat. Zij willen de laatste touwtjes, welke nu nog den staat binden aan de kerk doorsnijden.Zoo wil ook het anti-revolutionnair beginsel-program van 1878, ter doorvoering van de scheiding van kerk en staat, het betalen van predi- kantstractementen uit de rijkskas doen ophouden. Deze neutraliteit is een wijs en gelukkig beginselonmisbare voorwaarde voor een vrije en ongestoorde samenleving. Nu zal dit anders worden, als vracht van de samenwerking der christelijke partijen. Op voordracht van den Minister Kuyper heeft de Koningin het Waalwijksche raadsbesluit goedgekeurd. Voortaan zullen uit gemeente- belastingeuRocmscheKcrken worden gebouwd. Dat de Roomsche bladen «juichen, kan zijn best doen, dat dit voorval zoo spoedig mogelijk vergeten werd. „Dan" zooging Fransje met haar vertelling voort—„heeft hij zeer beslist naar je geïnformeerd Dat wil zeggen, het moest den schijn heb- beD, alsof het zoo terloops ging. Alleen be merkte ik toch heel goed, hoeveel er hem aan gelegen was, eens het een en ander van je aan de weet te komen Ach Hilde, ik geloof bepaald, dat je een zeer diepen indruk op hem hebt gemaakt." Hilde wist niet meer, wat ze daarop had geantwoord. In den middag was ze naar Lindow teruggekeerd. Maar het was voor haar thuis niet om uit te houden. Steeds betrapte ze zich erop, dat zij met haar gedachten in de Kurzaal van Fordingen vertoefde. De muziek klonk haar voortdurend in de ooren. Zij zag de trotsche vrouw, die haar met een minachtend gebaar de hand weigerde. Het gemompel rondom zich hoorde ze eveneens, hoe het van mond tot mond gingdie spottende blikken, zij boorden zich opnieuw als in gift gedoopte pijlen in haar ziel. Totdat Axel kwam om zijn arm om haar heen te slaan, en met haar door de zaal te zweven. Toen de avond naderde, was ze wegge sneld, naar de zee. Met een drang dien ze niet meester kon worden, werd ze daar heen gedreven. Als een nachtwandelaarster ging ze weg uit haar woning „Axelriep zij. In zachte golvingen gaf de echo haar dezen roep terug. Hilde keek verschrikt rondom zich. Maar er was geen mensch in haar nabij heid. En zachtertelkens weer sprak zij zijn naam uit. „AxelAxel Zjj beminde hem. Waartoe zichzelf te bedriegen Nu moest Dominé Ekdal nog eens komen en hoogdravend van den kan sel galmen, dat er in plaats van een hart, in haar borst slechts klinkend metaal wasHij had zich in haar vergist, evenals al de anderen, die zich zoo gaarne als kenners van menschenharten uitgeven of zij liefhebben konliefhebben met haar gansche hart en zielja, dat kon ze, evengoed als ze het verstond de menschen te haten Nog steeds zat Hilde op den boomstam. De nachtwind speelde om het bleeke gelaat. Hij deed de lokjes op haar voorhoofd dansen en rukte aan de knot op haar kruiD, net zoo lang tot de pijl, die er dwars doorgestoken was, er uit viel en het haar over de schouders golfde. Men zou hébbeu kucnen derken, dat Hilde dood was, als niet de brandende oogen hadden gezegd, dat er leven woonde in dit lichaam. Hilde's gedachten zweefden naar haar jeugd terug. Zij had haar moeder nooit gekend. Zoo ver zij in bet verleden terug kijken kon, had ze met haar vader alleen geleefd Haar vragen naar Laar moeder had bij barsch en liefdeloos beantwoord. Blijkbaar was er iets met Laar, dat hij niet gaarne aan haar herinnerd wilde worden. Zij had nooit veel verlangen naar haar moeder getoond. Zij wist immers niet, of zij het met deze moeder, wanneer ze nog leefde, wel zou kunnen vinden. Misschien had ze in

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1902 | | pagina 5