Ülinlifnd iptflaal.
Zondag 3 Augustus 1902.
46ste Jaargang No. 3754.
TWEEDE BLAD.
Gott
Gelt's
FEUILLETON.
Binnenlandsch Nieuws.
18.
IIRAHIT.
Uit het Duitsch van Lina Leidl.
o—O—O—
Michiel Freiler \<tis een boer, maar een
groote, een heereboér Wel te verstaan; niet
zoo'n armzalig keuterboertje zooals de meesten
in zijne gemeente waren. En ook in een ander
opzicht was hij hrtffl vooruit: hij had in zijn
jeugd willen studeeren, 't bleek hem evenwel
niet me? te vallen, waarom hij bijtijds was om
gekeerd en naar huls was gegaan, om de
boerderij zelf te beheeren.
Heel kwalijk was dat ook niet gezien, want
hij had nu het mooie vooruitzicht, dat, wat hij
zelf vetznimd had in zijn jeugd, doOr een van
zijne beide jongens prachtig zon worden
ingehaald.
Die Sepp, neen maar, zoo wijs als die was,
en gemakkelijk leerengeen voorbeeld van.
Sepp moet heel gauw op studie, die moet
maar een heer worden. Voor het boerenwerk
deugt hy heelemaal niet, zoo fatterig, geen
houvast heb je er aan. Mlch is een heel
andere jongen, van de wieg af een boer.
Twee jaar jonger dan Sepp, maar heerejé, wat
een verschilAnpakken als de beste hoor
De hark, de mestvork, hij kan er meê terecht
als de vlugste knecht, en schelden en aan
gaan niet minder: en met de paarden omgaan,
voeren, ze naar den akker of 't paardenwed
brengen, niets liever dan dat.
Ja, het leek er veel op, alsof die jongen
al vóór zijn geboorte er een voorgevoel van
had gehad, dat hij eenmaal heer en meester
op de boerderij zon zijn.
Maar ik raak van mijn apropos af.
Freiler was dus een mensch, die gestudeerd
had. Deen wonder, dat zijne dorpsgenooten i
dat op prijs stelden en hem, alhoewel hij
eigenlijk nog te jong was, tot hun burge
meester benoemden. Overmoedig was hij
daardoor heel niet geworden, integendeel,
jnist het bekleeden van die hooge waardig
heid gaf hem het besef, dat hij zoo'n „onvol
komen mensch" was, zooals hij zich bij voor
keur uitdrukte, en wel in het „vak," dat hij
met „beschaving" aanduidde.
En vóóral in zijne positie, weet ge. Er gaat
geen week om, of hij heeft met- Heeren te
doen. Dan komt de ambtman van het district
om den Burgemeester té spreken, dan moet
hij naar eene districtsvergadering, enz. En nu
was er wel geen sprake van, of Freiler bleek
heel goed te weten, wat behoorde of paste,
maar aanwaaien doet 't je zoo maar niet,
met den paplepel moet bet je worden ingegeven,
En daarom had Freiler het vaste voornemen,
dat op zijne boerderij de beschaving zou
worden ingevoerd. En zoo waren zynjongens
al vroeg teugelwijs geworden, waren niet
zoo onbeholpen en zoo bar verlegen, als daar
vreemde menschen op de plaats kwamen. Nu
ja, het ging eerst wel een beetje vreemd en
raar, maar met den tijd kwam het zeker 1
terecht. En wilden ze soms niet luisteren, de
stok wekte dan hun geheugen wel op.
En werkelijk ging het nog beter, dan Frei
ler gemeend had dat het gaan zou.
Het duurde maar een goede veertien dagen,
nu goed, laat het drie weken wezen, of
Sepp en Mich zelden in plaats van Vóda eu
Merada (vader en moeder) Papa en Mama,
dat het zoo klapte, en het gebeurde maar
hoogst zelden, dat het ingeprente „dank u"
plaats maakte voor het onde, zoo gewone
„Gelt's Gott 1"
Moeite heeft het den boer gekost, dat is
zekerdaarbij is hij in alle dingen steeds ijve
rig voorgegaan. „Adjéjongens„Sma
kelijk eten, volk „Goeden dag, boerin
klonk het voortdurend op Freilerhof, en als
een boer in de herberg met den burgemeester
een glas bier dronk niet een hartelijk „Gelt's
Gott, Burgemeester I" dan had hij altijd
met een beleefd gelispeld„prosit 1" bescheid
gedaan
Om onaangename, waaronder handtaste
lijke, vermaningen van papa te voorkomen,
moest deze er streng op toezien, dat de jongens
niet tegen de beschaving zondigden.
Blijde snelt Mich vader tegemoet, terwijl
de meer bedaarde Sepp langzaam volgt.
De boer toch had zijn jongens beloofd, iets I
heel moois voor hen uit de stad te zullen
meebrengen.
Met groote, begeerige kinderoogen kijkt
Mich naar een blauw doosje, dat de thuis
komende vader in de hand houdt, een doosje
waaruit, als het dekseltje opengaat, een
duiveltje springt. Haastig grijpt het kleine
ventje met zijn vette, dikke knnistjes naar
het meegebrachte.
„Wat zegt men dan vermaant vader, als
de jongen blij en gelukkig weggaan wil.
„Gelt's Gott, papa 1"
„Hoe. wat zeg je dan vraagt deze voor
de tWeede maal. het voorhoofd fronsend.
Mich meent nu zijne dankbaarheid niet dui
delijk genoeg te hebben uitgesproken, en
voegt er daarom aan toe
„Gelt's Gott, honderdmaal
„Zoo zegt de böe'r, na booS alê een
spin. „Weet nog niet, hoe het behoort, hé
en neemt hem het zoo begeerde doosje weer af.
„Nu kun je er over gaan nadenken." zegt
hij tegen den verbluften knaap, die nn eerst
langzamerhand begint te begrijpen, dat hij
inplaats van „Gelt's Gott", „dank n wel" had
moeten zeggen en hij zich heel leelijk tegen
de beschaving had misdragen.
„Maar wacht ik zal jou manieren leeren.
wacht maarDeze sluitwoorden der vader
lijke strafpredikatie klinken nog slechts uit
de verte in het oor van den erg bedroefden
en bitter hnilenden Mich
en toen de boer een beetje tot zichzelf was
gekomen, heeft hij zijn beste paarden te
schande gereden, om te halen wat hun
lieveling misschien nog redden kon.
O oals zyn jongen sterven moest
Mijne lieVe Moeder Gods van Altöting, dan
Centraalstation, Dam, Leidscheplein enz.,
eenige jongemannen heeft geplaatst met den
schoenpoetsbak en gekleed in roode frakken
met roode pet; de frak met oranje-tressen
en opslagen en dito randen om de pet, terwijl
met gele letters de naam van den fabri-
in de duinen, zooals zooveel menschen doen,
maar omdat 't Zondag was, heb ik het
gelaten. Ik ben er niet geweest voor een
misdadig oogmerk, als ze dat denken,
dan hebben ze abnis."
Desgevraagd, verklaart de veldwachter
t nit met mij. dan is het leven mij niets kant Everett op borst en pet prijkt. Hetgeen Van der Hulst, die hem arresteerde, dat het
4. ^^.4 11 Ir mmi ti.. oio non oninirt io Jof o. 1.J,
meer waard nj met poetsen verdienen, mogen zij als een
Ja, had hg nu een hok vol jongens extraatje behouden,
maar hij had er maar twee. En met Mich
kon hij later alles overleggen. Sepp ging
toch weg, die moest op studie, en al blééf
Sepp ook thuis, wat zou dat geven eed boer
Dat ging dus maar zoo niet.
Aan vier personen te St. JOHANNESGA
(Fr.), die zich wederrechtelijk in of op eigen
dommen van het Burgerlijk Armbestuur in
Schoterland metterwoon hadden gevestigd, is,
krachtens vonnis der rechtbank te Heeren
veen, bij deurwaardersexploit bevel gedaan,
om die eigendommen binnen 8 dagen te ont
ruimen.
Een hunner woonde vroeger in een lek
vaartuig, dat hij op een stuk grond van 't
armbestuur trok en waarin hij nu verblijf
houdtde anderen betrokken in stilte ledig-
staande, bouwvallige woningen, ook aan 't
armbestuur toebehoorende, die door hen wat
werden opgeknapt.
Eén snoek aan twee dobbers.
Toen de visscher S. Bakker van 'T MEER
's morgens zijne dobbers in een polderwijk
zon ophalen, bemerkte hij tot zijne bevreem
ding, dat één dobber ongeveer twintig pas
van zijn plaats, naast een anderen dobber
lag. Met de meeste bedaardheid haalde hij
nu de beide dobbers naar boven en tot zijn
groote verbazing zag hij, dat één en dezelfde
snoek aan beide dobbers vast zat. De snoek,
na het aas met den haak van den eersten
dobber ingeslokt te hebben, moet toen met
dien dobber naar den anderen dobber ge
zwommen zijn
„Mama, mama. daar komt Voda aan
Papa!" verbetert Michiel Freiler Junior gauw
onder den verwijtenden blik der boerin.
Op vele plaatsen ten plattenlande in
Dnitschland zeggen de inwoners tegen elkaar
„Gelt's Gottwaar wij „dank je" of „dank
u" zouden zeggen.
Acht dagen later. Mich ligt reeds vanaf
vanmiddag te bed en heeft een hooge koorts.
Reeds een paar dagen kon men merken, dat hij
niet wel was, wat onder de leden had, maar
veel acht was er niet op geslagen.
De boer meende, dat de jqngen zich zijne
terechtwijzing en de onthouding van het
doosje wel wat al te erg kon hebben aangetrok
ken, maar hij was anders toch zoo erg nauw-
Demend niet, het moest al puur erg wezen,
eer er bij den wildzang wat van hangen bleef.
Mich werd hoe langer hoe stiller, luste-
loozer, at bij het avondeten van de gewone
vier slechts één gebakken haardkoek, wat
den boer slecht beviel en angstig maakte,
maar hij en de boerin waren toch nog van mee
ning, dat het wel een groeikoortsje zon wezen.
Voor de gerustigheid moest schaapherder
Klavel toch maar eens komen kijken. Zoo'n
man weet meer, dan je denkt. Nu, die is dan
ook al heel gauw aan komeu strompelen,
heeft Mich bekeken, zijn hoofd betast en
meten en gezegd„dat hem zoo heel veel
niet scheeldeover een paar dagen was de
jongen weer zoo frisch als een hoenmorgen
zou hij al een heele boel beter wezen."
Maar 't mocht watden volgenden dag was
hij veel ziekerde barbier werd er bij geroepen,
maar wel keek hij heel ernstig en trok de
wenkbrauwen omhoog, doch durfde in dit
geval niets doen en raadde aan dokter te
halen.
Dat was ook Freiler van gedachte; ja, het
beste zou dat wel wezen. Mich lag zoo stil,
was zoo heet als een gloeiende kool, zei
niets, keek zelfs niet naar den eierstruif met
spek, door moeder expres voor hem gebakken,
anders zijn grootste tractatie; water wilde hij
hebben, water maar. maar nu kon hij dat
ook niet meer hebben, omdat het slikken
hem zoo zeer deedbij lepeltjes kon hij
het water met de grootste moeite naar binnen
krijgen. Nog denzelfden avond haalt Freiler
den dokterdeze onderzoekt en betast en
beklopt den jongen, zet een ernstig gezicht en
zegt niets.
„Span je beste peerden in, en rijd met me
naar stad, zoo ganw je kunt, en geef van nacht,
precies zoo als ik het je voorschrijven zal, den
jongen in wat ik je zal meegeven", zegt
dokter, wanneer hij met de angstig bezorgde
ouders naar achteren is gegaan.
„O, mijn God 1 dokter, zeg ons toch, wat
scheelt onzen lieveling, onzen besten Mich
vragen zij beiden in de grootste spanning
tegelijk.
„Hij heeft diphteritis in hoogen graad en
longontsteking daarbij."
En het was hun te moede, alsof zij een
slag van den molen hadden gekregen,
werd die toch nooit, zijn handen leerden »zijn
leven lang geen werken.Een zoo slechten
nacht had Mich nog nooit doorgebracht, een
tweede zóó en hij ging dood. Ach, mijn God
sterven dacht hij dat hg zelf ging, van
louter jammer en ellende, toen hij zijn jongen,
zijn lieveling, daar zoo zag nederliggen en
hem niet helpen kon. En geen mensch
zag de arme jongen met kennis, zijn vader
niet, zijn moeder niet, zijn broertje niet. Als
een kaas zoo wit was zijn gezicht, de oogeu
draaiden hlsof hij in stuipen lag, en ieder
oogenblik was het alsof hij stikken zon.
De moeder, in haar grooten zleleangst, had
een waskaars bij zijn bed aangestokenhij
kon toch zonder licht niet sterven, en toen
waren er groote. heldere zweetdroppels op
zijn voorhoofd gekomen.
Dat is het doodszweet, meende de boer,
want eensklaps was de jongen, die voort
durend gesteand en gerocheld had, mnisstil
geworden, de oogen waren dichtgegaan, en
hij had er uitgezien, alsof hij reeds dood
was.
Maar toen de zieke na een langen slaap,
d. w. z. toen de crisis voorbij was. zijn groote,
blauwe oogen opgeslagen had en, hoewel
nog moede en zwak, nanwelijks hoorbaar en j "u "j" i"i! I
zacht „voda" stamelde, terwijl hij de bleeke, Ba,de hake£ zat,en
vermagerde handjes niar voda uitstak, kon L t lichaam Een vrsscher, d.e
de boer zich niet inhouden, om luid en innig, '8ar z«n bedrijf uitoefent, verklaarde,
met een dankbaren blik naar boven, uit re «Avonden of geoord te
roepen „Gelt's Gott" en „honderdmaal Gelt's
onjuist is, dat er veel menschen in de duinen
gaan schieten.
Ik wou nog eens vragen, zegt de
Kantonrechter, heb je straks verklaard
„nergens" te wonen
Non woon ik in Haarlem, daar heeft
de Justitie wel voor gezorgd, zegt Rosier.
Maar waar is je eigenlijke domicilie
Dat komt er niets op aan, en dat zeg
ik ook nietantwoordt de beklaagde.
De nitspraak is over 14 dagen.
De correspondent van het „Hbld." te
HAARLEM schrijft nog
„Woensdag heeft ook mej. Lenteman, wo
nende Klein Heiligland, Rosier herkend als
den persoon die bij haar kwam informeeren
naar de nieuwe woning van mej. de wed.
Van Dregt, en naar de omstandigheden vroeg
waarin de weduwe verkeerde. Er zijn dus
thans drie getuigen, wier verklaringen voor
Rosier hoogst bezwarend zijn, en waarschijn
lijk aanleiding zullen geven tot een strafver
volging naar aanleiding van art 317 Wetb.
v. Strafr. Daarin wordt als maximum-straf
tegen afdreiging 9 jaar bepaald, tenzij verzwa
rende omstandigheden worden aangenomen,
gelijk in dit geval niet onwaarschijnlijk is,
waarbij de straf dan op 12 jaren kan worden
gebracht"
Gott
Door
OTTO ELSNER.
Men schrijft uit HEES W IJ K
aan de Noordbrabanter
Dezer dagen 'g namiddags om 4 uren had
alhier eene zeldzame ontmoeting plaats. Toen
een paar arbeiders een hoop iijshout aan
verplaatsen waren naby 't kasteel
Er schijnen vermoedens te bestaan, dat niet
Rosier, doch een ander schuldig zon zijn aan
den moord op mej. Van Weemen, iemand, die
waarvan hij^ ook het aas met fU1 ^en moord zou hebben gepleegd omdat
hij werd herkend. Zekerheid bestaat daarom
trent nog niet. In het huisje heeft men even
wel onder toezicht van den hoofdinspec
teur van politie Nolthenios alles gebracht
in den toestand waarin men het vond bij de
ontdekking van den moordtal van kisten
en pakken zijn ongeopend gebleven.
HELDER, 29 Juli. De tegen heden
uitgeschreven zitting van den Raad dezer
gemeente, waarin o. a. de benoeming zou
plaats hebben van een directeur der gasfabriek,
kon wegens onvoldoende opkomst van de
leden geen voortgang hebben.
't Bijzondere feit deed zich voor, dat by de
opening der vergadering met den burgemees
ter-voorzitter slechts één lid (een der Wet
houders) aanwezig was. Twintig leden schit
terden door afwezigheid. Er waren er wel
enkelen present geweest, doch deze waren
't verplaatsen waren
Onder Schijudel, vonden zij onder 't mid
den van 't hout verborgen liggen een vóór de opening achtereenvolgens weer ver
man, uitgehongerd en machteloos. Hiervan j trokken, toen 't te voorzien was, dat de
gaven zij kennis aan den eigenaar van 't hout,
den heer J. van Zeeland, die toevallig daar
juist voorbij kwam en die, na hem ondervraagd
te hebben, vernam, dat hij was een schippersge
zel, geboren te Dordrecht, genaamd Uiten-
boogaard. Daar hij zonder dienst was, heeft
hij eenigen tijd rondgezworven, en naar
't schéén moedeloos en machteloos, had hij
zich voorgenomen daar van honger te gaan
liggen sterven, want reeds bijna drie dagen
was hij daar verborgen. Hiervan werd, na
hem voorloopig eenige versterking te hebben
gegeven, de burgemeester te Schijndel in
kennis gesteld, welke onmiddellijk zijn veld
wachter gelastte een onderzoek in te stellen, en
den vreemdeling dan verder onder behoedzame
handen te stellen.
Men schrijft aan de N. R. Ct.
uit NOORD-BRABANT
Men zon bijwijlen geneigd zijn te vragen
Kan dan alles in deze streek De gemeente
raad van Waalwijk stemde 2500 gulden voor
een kerk, en 't besluit werd uitgevoerd
te Capelle liepen maandenlang 16 leerplichtige
kinderen trots de wet zonder onderwijs rond,
en nü verhuurt dé gemeenteraad aan den predi
kant van den Loonschen dijk de met ruim
rijkssubsidie gestichte openbare School, die,
sedert 1 Mei j.1. in gebruik genomen, meer
dan 110 leerlingen telt. Genoemde predikant
ijvert sterk voor een „vrije school"; maarzoo
goedkoop hij aan een volgens de eischen des
tyds ingericht schoolgebouw schijnt te kun
nen komen, zal nog wel niemand in Neder
land het gekregen hebben. Of zullen heeren
Gedeputeerden er een schotje voor schieten
Het nieuwste op het gebied
van reclame is nu wel bedacht door den heer
Everett, schoensmeerfabrikant, welke te AM
STERDAM op verschillende plaatsen, zooals
zitting wegens absentie van de grootste helft
toch niet zou kunnen doorgaan.
Frans Rosier.
De HAARLEMSCHE correspondent van
het Hdbl. schrijft
Zelden heeft de zitting van hét kanton
gerecht zooveel aantrekkelijks gehad voor
het publiek als toen Frans Rosier zich zou
te verantwoorden hebben wegens het
dragen van verboden wapenen. Honderden
konden in de kleine zaal geen plaats bekomen.
Het heette eerst, dat Frans niet komen zon,
maar eindelijk wordt hij binnengebracht,
geboeid en tusschen een drietal veldwachters.
Zijn houding is onverschillig, brutaal smijt
hij zijn pet achter zich neer, om dan, in
plaats van naar den kantonrechter, naar het
publiek en naar de aanwezige verslaggevers
te kijken, waaronder een bezig is hem te
teekenen.
Franciscus Hendrikus Rosier is 28 jaar,
geboren te Utrecht, van beroep smid, hij
wooutnergens, zegt hij, op 't oogenblik
in Haarlem. Het hem ten laste gelegde feit,
het dragen van een met scherp geladen
revolver, erkent hij. De kantonrechter
vermaant hem, rechtop te gaan staan en hem
aan te zien. „Ja, maar ik laat me niet
uitteekenen", antwoordt hij mit een blik op
den teekenaar. „Dan verzoek ik n dat u
dien man weg laat gaan." 't Was niet noodig
want Rosier zorgde wel, dat hij niet
uitgeteekend werd. Hij stond geen oogenblik
stil en hield steeds de hand voor 't gezicht.
De eisch van het O. M. is 7 dagen hechtenis,
en verbeurdverklaring van de revolver.
Of hij nog iets tot zijn verdediging te
zeggen had
Ik dacht niet, dat 'k daarvoor komen
moest," zegt Rosier. „Ik heb willen schieten
0-0-0
Intusschen was graaf Tassilo naderbij ge
komen.
Hilde stond langzaam op en ging hem
tegemoet.
Hij vatte eerbiedig haar hand en bracht
die met ridderlijke galanterie aan zijn
lippen.
Op dat oogenblik voer een groote schrik
Hilde door de leden.
Eerst nu zag ze, dat ze Axel's verlovings
ring niet aan den vinger had.
By den ruwen arbeid, dien ze in den mor
gen had moeten doen, had ze hem afge
daan. En in den roes der gedachten, waar
aan ze ten prooi was geweest, had ze
vergeten, zich weer met het pard zijner
trouw te tooien.
Er zyn oogenblikken. alsof een daemon
ons valstrikken legt. Omdat een talisman,
die in betrekking staat tot een gewichtig
uur in ons leven, jnist niet bij de hand is,
ziet het zwakke verstand van den mensch
daarin een openbaring, dat alle hoop, die
het hart heeft gekoesterd, nu voorbij is en
vervlogen.
Het was Hilde, alsol er door haar ver
loving met Axel een streep werd ge
haald
Graaf Tassilo was op Hilde's uitnoodi-
ging het priëeltje binnengestapt en was op
een tuinstoel tegenover haar gaan zitten.
„Welk een eer", zeide zy, zoo vriendelijk
als haar maar mogelyk was, „dat u ons in
onze eenvoudige omgevinglaat ik
eerst uitdrukking geven aan de vreugde
u weer genezen te zien en, zooals duidelijk
is waar te nemen, in zooveel beter con
ditie."
Hilde had moeilijk gunstiger thema kun
nen aanroeren.
Om den verliefden grijsaard in een bes're
stemming te brengen, behoefde men maar
alleen wat goeds te zeggen over zijn
gezondheid.
Hij boog galant.
„Het is niet meer dan natuurlyk, dat ik
de dame een bezoek breng, die zoo belang
stellend was in de dagen van mijn onge
steldheid. O, mejuffrouw, als u eens wist,
hoeveel vreugde uwe belangstelling mij
heeft geschonken. Daarbij nog de ruiker
woudbloemen, dien u mij heeft geschonken
als vervolg op den eersten, welk een genot,
een dergelijke attentie te mogen ontvangen.
Ik zoek tevergeefs naar woorden om n
mijn gevoelens uit te drukken, welke ik n
daarvoor verschuldigd ben."
Hilde dnizelde het.
De manier, waarop de graaf haar behan
delde, de toon, waarop hij haar aansprak,
het beven van zijn stem, dat bewees dat
hij zijn best deed, de in zijn binnenste woe
lende opgewondenheid meester te blijven,
alles bewees, dat het bezoek van graaf
Tassilo van groote beteekenis was.
Een gedachte steeg in haar brein op,
zoo verlammend voor haar denken, dat
voor een oogenblik alles wat zij zag, zich
in een sluier hulde.
Met de zekerheid van een man, die zyn
Voorzichtig.
Een jongetje van acht jaar, dat de onvoor
zichtigheid liad giftige bessen te eten, is te
OOSTERHOUT aan de gevolgen hiervan
overleden.
Vreemde gasten.
Te VOLENDAM kwam dezer dagen een
reisgezelschap van 40 dames nit Amerika
aan, die daar een paar weken zullen vertoeven.
Goed aangeland.
Op de trappen, in de corridors van een der
grootste inrichtingen te AMSTERDAM, waar
vele kantoren zijn gevestigd, vond men in het
begin van de week een man, die blijkbaar
alle koperen traproeden en schroeven bad
afgedraaid, dus diefstal pleegde. Toen de
conciërge dit ontdekte, wera de man verjaagd,
maar Woensdag was hij weer in betzelfde
gebouw bezig zijne practijk uit te oefenen.
Toevallig kwam het hoofd van een der
kantoren beneden en toen mijnbeer den man
zag, sprak bij hem aan.
„Ben jij niet Piet.klonk het, niet
onvriendelijk uit den mond van mijnheer.
De betrapte liep niet weg, werd erg zenuw
achtig en stamelde: „ja, mijnbeer, kent n mij
dan
Of mijnbeer Piet kende
Mijnheer vertelde hem, dat hij in zijn eerste
branche van handel Piet als jongen had in
't werk gehad, dat Piet hem altijd betiteld
had bij het personeel als „de beul" en dat
Piet toen soldaat was geworden. Piet bemerkte
dns, dat mijnheer den rechte voor had.
Maar mijnheer vroeg verder, en wel waarom
hij zoo erg graag koper wegnam.
De betrapte verklaarde onder tranen, dat
hij doodarm was, teneinde raéd, en geen
andere uitvlucht had dan in de gevangenis
onder dak te komen.
Geheel tegen de verwachting van den
betrapte in, riep mijnheer geen politie, gaf hij
hem geld om zich flink te reinigen en een
pak kleêren te koopen en vroeg hem, of hij
den volgenden dag weêr bij „den beul" in
dienst wilde komen.
De arme kerel zal dus waarschijnlijk bijtijds
opgericht zijn, juist toen hij dreigde onder te
gaan.
wereld kent, ging de graaf direct op zyn
doei los.
„Staat u mij een vraag toe?"
„Gaat uw gang."
„Men zeide mg, dat u verloofd is?"
„En wanneer dat het geval ware ant
woordde Hilde schertsend, terwyl zy' een
beslist antwoord uit den weg trachtte te
gaan.
„Dan zou ik u in de allereerste plaats
mijn gelukwenschen aanbiedenmaar
mijn hart zou bloeden. Ik zou hem geluk-
kig prijzen, die in staat was uw liefde te
winnen, maar tegelijk zou ik den grim- i
migsten haat jegens hem voelen, die ooit in
een menschen borst heeft gehuisd."
Hilde dacht er een oogenblik over na,
wat ze zóu antwoorden.
Zij voelde, dat ze op een kruispunt van
haar leven stonddit eene moment gaf
haar de keus tusschen overvloed en ellende,
iiefde en ontzegging daarvan, trouw en
woordbreuk.
Werktuigelijk greep ze naar de leege
p'ek aan haar vinger, waar anders Axel's
gouden ring zat.
Dan antwoordde ze langzaam
„Mei heeft zich veel met mij bezigge
houden. Het ligt ook slechts aan mij, of ik
in de naaste toekomst zal trouwen of
Diet. Maar het jawoord is nog niet ge
sproken."
Een brandende blik een enkele, maar
veelzeggende blik richtte zich op haar.
„Hilde mijn Hilde", riep graaf Tassilo,
terwyl hij met jeugdig vuur opsprong en
haar hand, die hij gegrepen had, met
gloeiende kussen bedekte.
Dan alsof hij zichzelf betrapte, dat
iijj te haastig gehandeld had onderbrak
hij plotseling die stormachtige liefkoozingen,
terwijl hij op plechtigen toon vroeg
„Hilde, wilt ge mijn vrouw worden
Zij was zichzélf meester gebleven en
antwoordde in alle kalmte:
„Die vraag komt zeer onverwacht. U
moet mij den tijd laten, om na te den
ken"-
De aarzelende toon, waarop ze deze woor
den fluisterde het zachte rood, dat daar-
by haar wangen kleurde de oogen over
schaduwd door de lange zijden wimpers,
omdat ze er bang voor was, zijn blik te j
ontmoeten
Het hart van den grijzen minnaar klopte
hoorbaar van verrukking. Hij had moeite
den hartstocht, die in hem opvlamde,
meester te blijven.
Waardig deed hij een stap terug.
„U heeft gelijk, ik kan niet verlangen,
dat ge me zoo dadelyk het ja-woord geeft.
Over een zoo gewiehtigen stap moet men
nadenken. Laat mij er Dog eenige woorden
bijvoegen, welke misschien eenige beden
kingen, die in u zouden kunnen opstijgen,
te niet zullen doen. Het is waar, dat er
tusschen ons een groot verschil in leeftijd
bestaat, dat zeer ten nadeële van mij is.
Maar ik beloof u daarvoor zulk een trouw
en steun, dat ge u er nooit over zult
behoeven te beklagen, aan mijn aanzoek
gehoor te hebben gegeven".
Nogmaals drukte hij zijn lippen cp d.e
hand van Hilde. Dan snelde hij vlug het
prieel uit.
Zy keek hem zwijgerd na.
Op haar waDgen brandden de twee
roode vlekkendoor haar polsen joeg het
bloed.
Nu sproDg ze, door een plotselinge ge
dachte gedreven, op en snelde het huis
binnen.
In de kleine kamer, waar ze sliep, stond
de kast waarin haar kleêren waren. Eer
ze die opende, rukte ze de katoenen japon,
die ze droeg, van haar lyf. Het geschiedde
met een gejaagdheid, alsof ze nauwelijks
nog één oogenblik kon wachten om die uit te
trekken. Dan nam ze de japon uit de
kast, die ze gedragen had op het leest,
waar ze door mevrouw Bertram zoo belee-
digd was geworden, en ze trok die aan.
Spoedig vielen de plooien van de witte
stof zacht en elegant langs haar leden, en
de kunstig gestikte kanten omsloten haar
hals en nek in hun klassieke schoone
ronding.
Rilde stond voor den spiegel en keek
naar zichzelve met schitterende oogen.
„Gravin Everest", fluisterde ze met tril
lende stem. „Wat klinkt dat mooi I Die titel
bevalt mij. Ik geloof, dat ik daaraan
goed zal gewennen".
Toen ze den laatsten knoop van haar japon
vastmaakte, zag ze een dame den tuin
doorstappen.
Hilde ontstelde
Het was mevrouw Bertram.
Zij had juist nog den tijd, Axel's ring
te nemen en hem aan den vinger te steken.
„Moed", fluisterde ze zichzelf toe
„Eenmaal moet het nu toch gebeuren
Daarom, hoe eerder hoe beter."
Er werd gekè pt.
„Bintenriep Hilde.
De beide vrouwen stondea tegenover
elkaat Oog in oogde eene bezig de
onaaog.-caino gevoelens, die op haar instorm
den, ttrui te dringen de andere een speel
bal van haar gevoelens eo triomieerend by