Ülinlifnd iptflaal. Zondag 3 Augustus 1902. 46ste Jaargang No. 3754. TWEEDE BLAD. Gott Gelt's FEUILLETON. Binnenlandsch Nieuws. 18. IIRAHIT. Uit het Duitsch van Lina Leidl. o—O—O— Michiel Freiler \<tis een boer, maar een groote, een heereboér Wel te verstaan; niet zoo'n armzalig keuterboertje zooals de meesten in zijne gemeente waren. En ook in een ander opzicht was hij hrtffl vooruit: hij had in zijn jeugd willen studeeren, 't bleek hem evenwel niet me? te vallen, waarom hij bijtijds was om gekeerd en naar huls was gegaan, om de boerderij zelf te beheeren. Heel kwalijk was dat ook niet gezien, want hij had nu het mooie vooruitzicht, dat, wat hij zelf vetznimd had in zijn jeugd, doOr een van zijne beide jongens prachtig zon worden ingehaald. Die Sepp, neen maar, zoo wijs als die was, en gemakkelijk leerengeen voorbeeld van. Sepp moet heel gauw op studie, die moet maar een heer worden. Voor het boerenwerk deugt hy heelemaal niet, zoo fatterig, geen houvast heb je er aan. Mlch is een heel andere jongen, van de wieg af een boer. Twee jaar jonger dan Sepp, maar heerejé, wat een verschilAnpakken als de beste hoor De hark, de mestvork, hij kan er meê terecht als de vlugste knecht, en schelden en aan gaan niet minder: en met de paarden omgaan, voeren, ze naar den akker of 't paardenwed brengen, niets liever dan dat. Ja, het leek er veel op, alsof die jongen al vóór zijn geboorte er een voorgevoel van had gehad, dat hij eenmaal heer en meester op de boerderij zon zijn. Maar ik raak van mijn apropos af. Freiler was dus een mensch, die gestudeerd had. Deen wonder, dat zijne dorpsgenooten i dat op prijs stelden en hem, alhoewel hij eigenlijk nog te jong was, tot hun burge meester benoemden. Overmoedig was hij daardoor heel niet geworden, integendeel, jnist het bekleeden van die hooge waardig heid gaf hem het besef, dat hij zoo'n „onvol komen mensch" was, zooals hij zich bij voor keur uitdrukte, en wel in het „vak," dat hij met „beschaving" aanduidde. En vóóral in zijne positie, weet ge. Er gaat geen week om, of hij heeft met- Heeren te doen. Dan komt de ambtman van het district om den Burgemeester té spreken, dan moet hij naar eene districtsvergadering, enz. En nu was er wel geen sprake van, of Freiler bleek heel goed te weten, wat behoorde of paste, maar aanwaaien doet 't je zoo maar niet, met den paplepel moet bet je worden ingegeven, En daarom had Freiler het vaste voornemen, dat op zijne boerderij de beschaving zou worden ingevoerd. En zoo waren zynjongens al vroeg teugelwijs geworden, waren niet zoo onbeholpen en zoo bar verlegen, als daar vreemde menschen op de plaats kwamen. Nu ja, het ging eerst wel een beetje vreemd en raar, maar met den tijd kwam het zeker 1 terecht. En wilden ze soms niet luisteren, de stok wekte dan hun geheugen wel op. En werkelijk ging het nog beter, dan Frei ler gemeend had dat het gaan zou. Het duurde maar een goede veertien dagen, nu goed, laat het drie weken wezen, of Sepp en Mich zelden in plaats van Vóda eu Merada (vader en moeder) Papa en Mama, dat het zoo klapte, en het gebeurde maar hoogst zelden, dat het ingeprente „dank u" plaats maakte voor het onde, zoo gewone „Gelt's Gott 1" Moeite heeft het den boer gekost, dat is zekerdaarbij is hij in alle dingen steeds ijve rig voorgegaan. „Adjéjongens„Sma kelijk eten, volk „Goeden dag, boerin klonk het voortdurend op Freilerhof, en als een boer in de herberg met den burgemeester een glas bier dronk niet een hartelijk „Gelt's Gott, Burgemeester I" dan had hij altijd met een beleefd gelispeld„prosit 1" bescheid gedaan Om onaangename, waaronder handtaste lijke, vermaningen van papa te voorkomen, moest deze er streng op toezien, dat de jongens niet tegen de beschaving zondigden. Blijde snelt Mich vader tegemoet, terwijl de meer bedaarde Sepp langzaam volgt. De boer toch had zijn jongens beloofd, iets I heel moois voor hen uit de stad te zullen meebrengen. Met groote, begeerige kinderoogen kijkt Mich naar een blauw doosje, dat de thuis komende vader in de hand houdt, een doosje waaruit, als het dekseltje opengaat, een duiveltje springt. Haastig grijpt het kleine ventje met zijn vette, dikke knnistjes naar het meegebrachte. „Wat zegt men dan vermaant vader, als de jongen blij en gelukkig weggaan wil. „Gelt's Gott, papa 1" „Hoe. wat zeg je dan vraagt deze voor de tWeede maal. het voorhoofd fronsend. Mich meent nu zijne dankbaarheid niet dui delijk genoeg te hebben uitgesproken, en voegt er daarom aan toe „Gelt's Gott, honderdmaal „Zoo zegt de böe'r, na booS alê een spin. „Weet nog niet, hoe het behoort, hé en neemt hem het zoo begeerde doosje weer af. „Nu kun je er over gaan nadenken." zegt hij tegen den verbluften knaap, die nn eerst langzamerhand begint te begrijpen, dat hij inplaats van „Gelt's Gott", „dank n wel" had moeten zeggen en hij zich heel leelijk tegen de beschaving had misdragen. „Maar wacht ik zal jou manieren leeren. wacht maarDeze sluitwoorden der vader lijke strafpredikatie klinken nog slechts uit de verte in het oor van den erg bedroefden en bitter hnilenden Mich en toen de boer een beetje tot zichzelf was gekomen, heeft hij zijn beste paarden te schande gereden, om te halen wat hun lieveling misschien nog redden kon. O oals zyn jongen sterven moest Mijne lieVe Moeder Gods van Altöting, dan Centraalstation, Dam, Leidscheplein enz., eenige jongemannen heeft geplaatst met den schoenpoetsbak en gekleed in roode frakken met roode pet; de frak met oranje-tressen en opslagen en dito randen om de pet, terwijl met gele letters de naam van den fabri- in de duinen, zooals zooveel menschen doen, maar omdat 't Zondag was, heb ik het gelaten. Ik ben er niet geweest voor een misdadig oogmerk, als ze dat denken, dan hebben ze abnis." Desgevraagd, verklaart de veldwachter t nit met mij. dan is het leven mij niets kant Everett op borst en pet prijkt. Hetgeen Van der Hulst, die hem arresteerde, dat het 4. ^^.4 11 Ir mmi ti.. oio non oninirt io Jof o. 1.J, meer waard nj met poetsen verdienen, mogen zij als een Ja, had hg nu een hok vol jongens extraatje behouden, maar hij had er maar twee. En met Mich kon hij later alles overleggen. Sepp ging toch weg, die moest op studie, en al blééf Sepp ook thuis, wat zou dat geven eed boer Dat ging dus maar zoo niet. Aan vier personen te St. JOHANNESGA (Fr.), die zich wederrechtelijk in of op eigen dommen van het Burgerlijk Armbestuur in Schoterland metterwoon hadden gevestigd, is, krachtens vonnis der rechtbank te Heeren veen, bij deurwaardersexploit bevel gedaan, om die eigendommen binnen 8 dagen te ont ruimen. Een hunner woonde vroeger in een lek vaartuig, dat hij op een stuk grond van 't armbestuur trok en waarin hij nu verblijf houdtde anderen betrokken in stilte ledig- staande, bouwvallige woningen, ook aan 't armbestuur toebehoorende, die door hen wat werden opgeknapt. Eén snoek aan twee dobbers. Toen de visscher S. Bakker van 'T MEER 's morgens zijne dobbers in een polderwijk zon ophalen, bemerkte hij tot zijne bevreem ding, dat één dobber ongeveer twintig pas van zijn plaats, naast een anderen dobber lag. Met de meeste bedaardheid haalde hij nu de beide dobbers naar boven en tot zijn groote verbazing zag hij, dat één en dezelfde snoek aan beide dobbers vast zat. De snoek, na het aas met den haak van den eersten dobber ingeslokt te hebben, moet toen met dien dobber naar den anderen dobber ge zwommen zijn „Mama, mama. daar komt Voda aan Papa!" verbetert Michiel Freiler Junior gauw onder den verwijtenden blik der boerin. Op vele plaatsen ten plattenlande in Dnitschland zeggen de inwoners tegen elkaar „Gelt's Gottwaar wij „dank je" of „dank u" zouden zeggen. Acht dagen later. Mich ligt reeds vanaf vanmiddag te bed en heeft een hooge koorts. Reeds een paar dagen kon men merken, dat hij niet wel was, wat onder de leden had, maar veel acht was er niet op geslagen. De boer meende, dat de jqngen zich zijne terechtwijzing en de onthouding van het doosje wel wat al te erg kon hebben aangetrok ken, maar hij was anders toch zoo erg nauw- Demend niet, het moest al puur erg wezen, eer er bij den wildzang wat van hangen bleef. Mich werd hoe langer hoe stiller, luste- loozer, at bij het avondeten van de gewone vier slechts één gebakken haardkoek, wat den boer slecht beviel en angstig maakte, maar hij en de boerin waren toch nog van mee ning, dat het wel een groeikoortsje zon wezen. Voor de gerustigheid moest schaapherder Klavel toch maar eens komen kijken. Zoo'n man weet meer, dan je denkt. Nu, die is dan ook al heel gauw aan komeu strompelen, heeft Mich bekeken, zijn hoofd betast en meten en gezegd„dat hem zoo heel veel niet scheeldeover een paar dagen was de jongen weer zoo frisch als een hoenmorgen zou hij al een heele boel beter wezen." Maar 't mocht watden volgenden dag was hij veel ziekerde barbier werd er bij geroepen, maar wel keek hij heel ernstig en trok de wenkbrauwen omhoog, doch durfde in dit geval niets doen en raadde aan dokter te halen. Dat was ook Freiler van gedachte; ja, het beste zou dat wel wezen. Mich lag zoo stil, was zoo heet als een gloeiende kool, zei niets, keek zelfs niet naar den eierstruif met spek, door moeder expres voor hem gebakken, anders zijn grootste tractatie; water wilde hij hebben, water maar. maar nu kon hij dat ook niet meer hebben, omdat het slikken hem zoo zeer deedbij lepeltjes kon hij het water met de grootste moeite naar binnen krijgen. Nog denzelfden avond haalt Freiler den dokterdeze onderzoekt en betast en beklopt den jongen, zet een ernstig gezicht en zegt niets. „Span je beste peerden in, en rijd met me naar stad, zoo ganw je kunt, en geef van nacht, precies zoo als ik het je voorschrijven zal, den jongen in wat ik je zal meegeven", zegt dokter, wanneer hij met de angstig bezorgde ouders naar achteren is gegaan. „O, mijn God 1 dokter, zeg ons toch, wat scheelt onzen lieveling, onzen besten Mich vragen zij beiden in de grootste spanning tegelijk. „Hij heeft diphteritis in hoogen graad en longontsteking daarbij." En het was hun te moede, alsof zij een slag van den molen hadden gekregen, werd die toch nooit, zijn handen leerden »zijn leven lang geen werken.Een zoo slechten nacht had Mich nog nooit doorgebracht, een tweede zóó en hij ging dood. Ach, mijn God sterven dacht hij dat hg zelf ging, van louter jammer en ellende, toen hij zijn jongen, zijn lieveling, daar zoo zag nederliggen en hem niet helpen kon. En geen mensch zag de arme jongen met kennis, zijn vader niet, zijn moeder niet, zijn broertje niet. Als een kaas zoo wit was zijn gezicht, de oogeu draaiden hlsof hij in stuipen lag, en ieder oogenblik was het alsof hij stikken zon. De moeder, in haar grooten zleleangst, had een waskaars bij zijn bed aangestokenhij kon toch zonder licht niet sterven, en toen waren er groote. heldere zweetdroppels op zijn voorhoofd gekomen. Dat is het doodszweet, meende de boer, want eensklaps was de jongen, die voort durend gesteand en gerocheld had, mnisstil geworden, de oogen waren dichtgegaan, en hij had er uitgezien, alsof hij reeds dood was. Maar toen de zieke na een langen slaap, d. w. z. toen de crisis voorbij was. zijn groote, blauwe oogen opgeslagen had en, hoewel nog moede en zwak, nanwelijks hoorbaar en j "u "j" i"i! I zacht „voda" stamelde, terwijl hij de bleeke, Ba,de hake£ zat,en vermagerde handjes niar voda uitstak, kon L t lichaam Een vrsscher, d.e de boer zich niet inhouden, om luid en innig, '8ar z«n bedrijf uitoefent, verklaarde, met een dankbaren blik naar boven, uit re «Avonden of geoord te roepen „Gelt's Gott" en „honderdmaal Gelt's onjuist is, dat er veel menschen in de duinen gaan schieten. Ik wou nog eens vragen, zegt de Kantonrechter, heb je straks verklaard „nergens" te wonen Non woon ik in Haarlem, daar heeft de Justitie wel voor gezorgd, zegt Rosier. Maar waar is je eigenlijke domicilie Dat komt er niets op aan, en dat zeg ik ook nietantwoordt de beklaagde. De nitspraak is over 14 dagen. De correspondent van het „Hbld." te HAARLEM schrijft nog „Woensdag heeft ook mej. Lenteman, wo nende Klein Heiligland, Rosier herkend als den persoon die bij haar kwam informeeren naar de nieuwe woning van mej. de wed. Van Dregt, en naar de omstandigheden vroeg waarin de weduwe verkeerde. Er zijn dus thans drie getuigen, wier verklaringen voor Rosier hoogst bezwarend zijn, en waarschijn lijk aanleiding zullen geven tot een strafver volging naar aanleiding van art 317 Wetb. v. Strafr. Daarin wordt als maximum-straf tegen afdreiging 9 jaar bepaald, tenzij verzwa rende omstandigheden worden aangenomen, gelijk in dit geval niet onwaarschijnlijk is, waarbij de straf dan op 12 jaren kan worden gebracht" Gott Door OTTO ELSNER. Men schrijft uit HEES W IJ K aan de Noordbrabanter Dezer dagen 'g namiddags om 4 uren had alhier eene zeldzame ontmoeting plaats. Toen een paar arbeiders een hoop iijshout aan verplaatsen waren naby 't kasteel Er schijnen vermoedens te bestaan, dat niet Rosier, doch een ander schuldig zon zijn aan den moord op mej. Van Weemen, iemand, die waarvan hij^ ook het aas met fU1 ^en moord zou hebben gepleegd omdat hij werd herkend. Zekerheid bestaat daarom trent nog niet. In het huisje heeft men even wel onder toezicht van den hoofdinspec teur van politie Nolthenios alles gebracht in den toestand waarin men het vond bij de ontdekking van den moordtal van kisten en pakken zijn ongeopend gebleven. HELDER, 29 Juli. De tegen heden uitgeschreven zitting van den Raad dezer gemeente, waarin o. a. de benoeming zou plaats hebben van een directeur der gasfabriek, kon wegens onvoldoende opkomst van de leden geen voortgang hebben. 't Bijzondere feit deed zich voor, dat by de opening der vergadering met den burgemees ter-voorzitter slechts één lid (een der Wet houders) aanwezig was. Twintig leden schit terden door afwezigheid. Er waren er wel enkelen present geweest, doch deze waren 't verplaatsen waren Onder Schijudel, vonden zij onder 't mid den van 't hout verborgen liggen een vóór de opening achtereenvolgens weer ver man, uitgehongerd en machteloos. Hiervan j trokken, toen 't te voorzien was, dat de gaven zij kennis aan den eigenaar van 't hout, den heer J. van Zeeland, die toevallig daar juist voorbij kwam en die, na hem ondervraagd te hebben, vernam, dat hij was een schippersge zel, geboren te Dordrecht, genaamd Uiten- boogaard. Daar hij zonder dienst was, heeft hij eenigen tijd rondgezworven, en naar 't schéén moedeloos en machteloos, had hij zich voorgenomen daar van honger te gaan liggen sterven, want reeds bijna drie dagen was hij daar verborgen. Hiervan werd, na hem voorloopig eenige versterking te hebben gegeven, de burgemeester te Schijndel in kennis gesteld, welke onmiddellijk zijn veld wachter gelastte een onderzoek in te stellen, en den vreemdeling dan verder onder behoedzame handen te stellen. Men schrijft aan de N. R. Ct. uit NOORD-BRABANT Men zon bijwijlen geneigd zijn te vragen Kan dan alles in deze streek De gemeente raad van Waalwijk stemde 2500 gulden voor een kerk, en 't besluit werd uitgevoerd te Capelle liepen maandenlang 16 leerplichtige kinderen trots de wet zonder onderwijs rond, en nü verhuurt dé gemeenteraad aan den predi kant van den Loonschen dijk de met ruim rijkssubsidie gestichte openbare School, die, sedert 1 Mei j.1. in gebruik genomen, meer dan 110 leerlingen telt. Genoemde predikant ijvert sterk voor een „vrije school"; maarzoo goedkoop hij aan een volgens de eischen des tyds ingericht schoolgebouw schijnt te kun nen komen, zal nog wel niemand in Neder land het gekregen hebben. Of zullen heeren Gedeputeerden er een schotje voor schieten Het nieuwste op het gebied van reclame is nu wel bedacht door den heer Everett, schoensmeerfabrikant, welke te AM STERDAM op verschillende plaatsen, zooals zitting wegens absentie van de grootste helft toch niet zou kunnen doorgaan. Frans Rosier. De HAARLEMSCHE correspondent van het Hdbl. schrijft Zelden heeft de zitting van hét kanton gerecht zooveel aantrekkelijks gehad voor het publiek als toen Frans Rosier zich zou te verantwoorden hebben wegens het dragen van verboden wapenen. Honderden konden in de kleine zaal geen plaats bekomen. Het heette eerst, dat Frans niet komen zon, maar eindelijk wordt hij binnengebracht, geboeid en tusschen een drietal veldwachters. Zijn houding is onverschillig, brutaal smijt hij zijn pet achter zich neer, om dan, in plaats van naar den kantonrechter, naar het publiek en naar de aanwezige verslaggevers te kijken, waaronder een bezig is hem te teekenen. Franciscus Hendrikus Rosier is 28 jaar, geboren te Utrecht, van beroep smid, hij wooutnergens, zegt hij, op 't oogenblik in Haarlem. Het hem ten laste gelegde feit, het dragen van een met scherp geladen revolver, erkent hij. De kantonrechter vermaant hem, rechtop te gaan staan en hem aan te zien. „Ja, maar ik laat me niet uitteekenen", antwoordt hij mit een blik op den teekenaar. „Dan verzoek ik n dat u dien man weg laat gaan." 't Was niet noodig want Rosier zorgde wel, dat hij niet uitgeteekend werd. Hij stond geen oogenblik stil en hield steeds de hand voor 't gezicht. De eisch van het O. M. is 7 dagen hechtenis, en verbeurdverklaring van de revolver. Of hij nog iets tot zijn verdediging te zeggen had Ik dacht niet, dat 'k daarvoor komen moest," zegt Rosier. „Ik heb willen schieten 0-0-0 Intusschen was graaf Tassilo naderbij ge komen. Hilde stond langzaam op en ging hem tegemoet. Hij vatte eerbiedig haar hand en bracht die met ridderlijke galanterie aan zijn lippen. Op dat oogenblik voer een groote schrik Hilde door de leden. Eerst nu zag ze, dat ze Axel's verlovings ring niet aan den vinger had. By den ruwen arbeid, dien ze in den mor gen had moeten doen, had ze hem afge daan. En in den roes der gedachten, waar aan ze ten prooi was geweest, had ze vergeten, zich weer met het pard zijner trouw te tooien. Er zyn oogenblikken. alsof een daemon ons valstrikken legt. Omdat een talisman, die in betrekking staat tot een gewichtig uur in ons leven, jnist niet bij de hand is, ziet het zwakke verstand van den mensch daarin een openbaring, dat alle hoop, die het hart heeft gekoesterd, nu voorbij is en vervlogen. Het was Hilde, alsol er door haar ver loving met Axel een streep werd ge haald Graaf Tassilo was op Hilde's uitnoodi- ging het priëeltje binnengestapt en was op een tuinstoel tegenover haar gaan zitten. „Welk een eer", zeide zy, zoo vriendelijk als haar maar mogelyk was, „dat u ons in onze eenvoudige omgevinglaat ik eerst uitdrukking geven aan de vreugde u weer genezen te zien en, zooals duidelijk is waar te nemen, in zooveel beter con ditie." Hilde had moeilijk gunstiger thema kun nen aanroeren. Om den verliefden grijsaard in een bes're stemming te brengen, behoefde men maar alleen wat goeds te zeggen over zijn gezondheid. Hij boog galant. „Het is niet meer dan natuurlyk, dat ik de dame een bezoek breng, die zoo belang stellend was in de dagen van mijn onge steldheid. O, mejuffrouw, als u eens wist, hoeveel vreugde uwe belangstelling mij heeft geschonken. Daarbij nog de ruiker woudbloemen, dien u mij heeft geschonken als vervolg op den eersten, welk een genot, een dergelijke attentie te mogen ontvangen. Ik zoek tevergeefs naar woorden om n mijn gevoelens uit te drukken, welke ik n daarvoor verschuldigd ben." Hilde dnizelde het. De manier, waarop de graaf haar behan delde, de toon, waarop hij haar aansprak, het beven van zijn stem, dat bewees dat hij zijn best deed, de in zijn binnenste woe lende opgewondenheid meester te blijven, alles bewees, dat het bezoek van graaf Tassilo van groote beteekenis was. Een gedachte steeg in haar brein op, zoo verlammend voor haar denken, dat voor een oogenblik alles wat zij zag, zich in een sluier hulde. Met de zekerheid van een man, die zyn Voorzichtig. Een jongetje van acht jaar, dat de onvoor zichtigheid liad giftige bessen te eten, is te OOSTERHOUT aan de gevolgen hiervan overleden. Vreemde gasten. Te VOLENDAM kwam dezer dagen een reisgezelschap van 40 dames nit Amerika aan, die daar een paar weken zullen vertoeven. Goed aangeland. Op de trappen, in de corridors van een der grootste inrichtingen te AMSTERDAM, waar vele kantoren zijn gevestigd, vond men in het begin van de week een man, die blijkbaar alle koperen traproeden en schroeven bad afgedraaid, dus diefstal pleegde. Toen de conciërge dit ontdekte, wera de man verjaagd, maar Woensdag was hij weer in betzelfde gebouw bezig zijne practijk uit te oefenen. Toevallig kwam het hoofd van een der kantoren beneden en toen mijnbeer den man zag, sprak bij hem aan. „Ben jij niet Piet.klonk het, niet onvriendelijk uit den mond van mijnheer. De betrapte liep niet weg, werd erg zenuw achtig en stamelde: „ja, mijnbeer, kent n mij dan Of mijnbeer Piet kende Mijnheer vertelde hem, dat hij in zijn eerste branche van handel Piet als jongen had in 't werk gehad, dat Piet hem altijd betiteld had bij het personeel als „de beul" en dat Piet toen soldaat was geworden. Piet bemerkte dns, dat mijnheer den rechte voor had. Maar mijnheer vroeg verder, en wel waarom hij zoo erg graag koper wegnam. De betrapte verklaarde onder tranen, dat hij doodarm was, teneinde raéd, en geen andere uitvlucht had dan in de gevangenis onder dak te komen. Geheel tegen de verwachting van den betrapte in, riep mijnheer geen politie, gaf hij hem geld om zich flink te reinigen en een pak kleêren te koopen en vroeg hem, of hij den volgenden dag weêr bij „den beul" in dienst wilde komen. De arme kerel zal dus waarschijnlijk bijtijds opgericht zijn, juist toen hij dreigde onder te gaan. wereld kent, ging de graaf direct op zyn doei los. „Staat u mij een vraag toe?" „Gaat uw gang." „Men zeide mg, dat u verloofd is?" „En wanneer dat het geval ware ant woordde Hilde schertsend, terwyl zy' een beslist antwoord uit den weg trachtte te gaan. „Dan zou ik u in de allereerste plaats mijn gelukwenschen aanbiedenmaar mijn hart zou bloeden. Ik zou hem geluk- kig prijzen, die in staat was uw liefde te winnen, maar tegelijk zou ik den grim- i migsten haat jegens hem voelen, die ooit in een menschen borst heeft gehuisd." Hilde dacht er een oogenblik over na, wat ze zóu antwoorden. Zij voelde, dat ze op een kruispunt van haar leven stonddit eene moment gaf haar de keus tusschen overvloed en ellende, iiefde en ontzegging daarvan, trouw en woordbreuk. Werktuigelijk greep ze naar de leege p'ek aan haar vinger, waar anders Axel's gouden ring zat. Dan antwoordde ze langzaam „Mei heeft zich veel met mij bezigge houden. Het ligt ook slechts aan mij, of ik in de naaste toekomst zal trouwen of Diet. Maar het jawoord is nog niet ge sproken." Een brandende blik een enkele, maar veelzeggende blik richtte zich op haar. „Hilde mijn Hilde", riep graaf Tassilo, terwyl hij met jeugdig vuur opsprong en haar hand, die hij gegrepen had, met gloeiende kussen bedekte. Dan alsof hij zichzelf betrapte, dat iijj te haastig gehandeld had onderbrak hij plotseling die stormachtige liefkoozingen, terwijl hij op plechtigen toon vroeg „Hilde, wilt ge mijn vrouw worden Zij was zichzélf meester gebleven en antwoordde in alle kalmte: „Die vraag komt zeer onverwacht. U moet mij den tijd laten, om na te den ken"- De aarzelende toon, waarop ze deze woor den fluisterde het zachte rood, dat daar- by haar wangen kleurde de oogen over schaduwd door de lange zijden wimpers, omdat ze er bang voor was, zijn blik te j ontmoeten Het hart van den grijzen minnaar klopte hoorbaar van verrukking. Hij had moeite den hartstocht, die in hem opvlamde, meester te blijven. Waardig deed hij een stap terug. „U heeft gelijk, ik kan niet verlangen, dat ge me zoo dadelyk het ja-woord geeft. Over een zoo gewiehtigen stap moet men nadenken. Laat mij er Dog eenige woorden bijvoegen, welke misschien eenige beden kingen, die in u zouden kunnen opstijgen, te niet zullen doen. Het is waar, dat er tusschen ons een groot verschil in leeftijd bestaat, dat zeer ten nadeële van mij is. Maar ik beloof u daarvoor zulk een trouw en steun, dat ge u er nooit over zult behoeven te beklagen, aan mijn aanzoek gehoor te hebben gegeven". Nogmaals drukte hij zijn lippen cp d.e hand van Hilde. Dan snelde hij vlug het prieel uit. Zy keek hem zwijgerd na. Op haar waDgen brandden de twee roode vlekkendoor haar polsen joeg het bloed. Nu sproDg ze, door een plotselinge ge dachte gedreven, op en snelde het huis binnen. In de kleine kamer, waar ze sliep, stond de kast waarin haar kleêren waren. Eer ze die opende, rukte ze de katoenen japon, die ze droeg, van haar lyf. Het geschiedde met een gejaagdheid, alsof ze nauwelijks nog één oogenblik kon wachten om die uit te trekken. Dan nam ze de japon uit de kast, die ze gedragen had op het leest, waar ze door mevrouw Bertram zoo belee- digd was geworden, en ze trok die aan. Spoedig vielen de plooien van de witte stof zacht en elegant langs haar leden, en de kunstig gestikte kanten omsloten haar hals en nek in hun klassieke schoone ronding. Rilde stond voor den spiegel en keek naar zichzelve met schitterende oogen. „Gravin Everest", fluisterde ze met tril lende stem. „Wat klinkt dat mooi I Die titel bevalt mij. Ik geloof, dat ik daaraan goed zal gewennen". Toen ze den laatsten knoop van haar japon vastmaakte, zag ze een dame den tuin doorstappen. Hilde ontstelde Het was mevrouw Bertram. Zij had juist nog den tijd, Axel's ring te nemen en hem aan den vinger te steken. „Moed", fluisterde ze zichzelf toe „Eenmaal moet het nu toch gebeuren Daarom, hoe eerder hoe beter." Er werd gekè pt. „Bintenriep Hilde. De beide vrouwen stondea tegenover elkaat Oog in oogde eene bezig de onaaog.-caino gevoelens, die op haar instorm den, ttrui te dringen de andere een speel bal van haar gevoelens eo triomieerend by

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1902 | | pagina 5