Ülinknd Uitlaai. tweede blad. Zondag *24 Augustus 1902. 46ste Jaargang No. 3760. Hoe de Predikant zijne vrouw kreeg. Binnenlandsch Nieuws. FEUILLETON. BANT Eeue vertelling nit „The far "West". Naar het Duitsch van F. Cassirer. Uit de open deur van het kleine houten ge- vtie, <jat zoowei voor kerk als voor school de. viel een heldere lichtstraal naar bui- Daidelijk was daardoor waar te nemen eikeboom, die dicht aan den weg stond welke naar het kerkje leidde. Achter den eik zacr men een aantal paarden, die aan jonge boomen waren vastgebonden, en ongeduldig met de hoeven schraapten en tevergeefs hunne koppen rekten naar de verleidelijke bladeren boven hen. Binnen het gebouwtje werd godsdienst oefening gehouden en plechtig en afgemeten drong de stem van den geestelijke naar buiten de duisternis in. Dikwijls genoeg werd zij onderbroken door een a-a-amen", waarmede de aandachtig luisterende gemeente de woorden van den predikant bezegelde. Plotseling verscheen uit de duisternis in het naar buiten stralend licht een ruiter, die van zijn paard steeg. Het trappelen der on rustige dieren maakte zijne opmerkzaamheid gaande; stil bond hij zijn paard aan een boom stam vast en sloop voorzichtig naar de plaats, waar de onrustige dieren waren vastgezet. Hjj sloop van het eene paard naar het andere, en daar bij de groote duisternis de handen den diensteder oogen moesten verrichten, be tastte en bevoelde hij ieder paard nauwkeurig, om zoowel met de goede eigenschappen, als met de gebreken van elk op de hoogte te komen. Luid en duidelijk hoorde hij onderwijl do stem van den geestelijke. Een oogen blik luisterde hij zelfs aandachtig, toen de stem in eenvoudige woorden over de lieflijke waar heid van den bijbel sprak. Ja, het leek wel, of die woorden uit het heilige boek direct tot hem gericht waren hij nam tenminste plotseling zijn ouden, breedgeranden hoed af, alsof hij zelf in het godshuis had plaats genomen. En toen er woorden van belofte en troost door de duisternis tot hem overkwamen, liet hij een van de dieren, dat hjj reeds bij den teu gel had vastgegrepen, weer los, en zei in zichzelf: „Die predikant verstaat het, dat is een baas kerelIk laat die paarden toch maar liever staan, ik mocht het zijne eens pakken, en méér dan één paard heeft hij zeker toch niet." Hjj ging naar zijn eigen paard terug en bleef daarbij staan om verder te luisteren. Even later was hij van plan weg te rijden, toen de begeerte eensklapi bij hem opkwam, om het kerkgebouw binnen te gaan. „Ik wil het toch nog eens probeeren," sprak hij weer tot zichzelf, „het is al zoo almachtig lang geleden, dat ik in een kerk ben wezen kjjkeu Zijn binnenkomen werd door de mannen met kroeskoppen en de bleek uitziende vrou wen niet opgemerktde woorden van den prediker namen al hun aandacht in beslag. De predikant was klein van gestalte, en had eveneens een bleeke gelaatskleur. Heel eenvoudig, ja bijna armoedig zag zijn kleeding er uit, en als hij op den preekstoel, die, zon der sieraad, er al even schamel uitzag, zich bewoog, bemerkte de vreemdeling, dat hij bovendien kreupel was. Lang kon hjj het evenwel in de kerk niet uithouden, hij ging weer naar buiten, drukte zijn hoed diep in 't gezicht, klom op zijn paard en galoppeerde een nauwen weg op, dien hij niet kendehij wist niet, waarheen die leidde, wat hem ook voor het oogenblik niet schelen kou. Een klein dier vliegt eens klaps dwars over den weg, zijn paard schrikt, springt op zij, en het volgend oogenblik voelt de ruiter een slag op zijn hoofd, alsof de groote beuk, die dicht aan den weg stond, op hem was neergevallen. Zonder geluid te geven, valt hij van 't paard en eer hjj nog den grond heeft bereikt, geeft het opgewon den dier hem nog een slag met zijne hoeven die hem geheel bewusteloos maakt. Een uur later kwam de bleeke predikant denzelfden weg langs strompelen. Bijna was hij over de gestalte, die daar onder den grooten beuk lag, gestruikeld. De oude, breedgerande hoed was den vreemdeling van het hoofd gevallen en zijn verward haar was met bloed gedrenkt, dat nit een diepe wonde over het voorhoofd vloeide. Na vele mislukkingen slaagde de zwakke gees telijke er eindelijk in, om den vreemden man, die nog altijd bewusteloos was, naar de kleine hut te sleepen, die hij alleen bewoonde. Vele dagen gingen er voorbij, voor en aleer hij als een hulpbehoevend kind in den ouden, worm- stekigen schommelstoel zitten kon en kijken naar den geestelijke, die heen en weer de kamer doorstrompelde, steeds bezig te zorgen voor de oppassing van zijn onverwachten gast. Zwaar was de vreemde gewond; door den slag van het paard had hij een paar ribben gebroken, door den val tegen den beuk een schedelbreuk opgeloopen. Op zekeren dag komt er voor den predi kant een brief, door een keurige dameshand geschreven. Onmiddellijk gaat de geestelijke dezen brief beantwoorden; hij was daarmede nog niet gereed, toen het reeds tijd was ge worden, om naar het kleine blokhuis te gaan voor de te houden godsdienstoefening. Na zijn vertrek zag de herstellende zieke den brief liggen, en zonder eenige aarzeling las hij dezen, zoowel als het nog niet afge maakte antwoord, door. „Van zijn liefjeriep hij nit, toen hij met de lezing ten einde was, „dat arme kleine dingHet is, of ze zóó voor mij staat. Daar héél ver in het Oosten woont ze en wacht den dag af, waarop haar schat haar geld zal sturen, om naar hem toe te kunnen gaan. Het duurt al zoo lang, schrjjft ze, maar wachten wil zij toch, zoo het moet, haar leven lang. Die lieve meidZe smeekt hem, den moed niet te laten zakken, want vast en zeker gelooft zij, dat hij het geld ééns wel krijgen zal. In het Westen zijn de menschen zoo edel en goed, en voor alles wat hij voor zijne gemeente doet, zal hij ook nog eenmaal worden beloond. Ze is daarvan vast en zeker overtuigd." Hier hield de zieke op en balde de vuist. „De duivel hale die kerels 1 Zij en behoor lijk beloonen, dat is tweeDan moesten ze een beter hart in hun lijf hebbendan zou den ze hem misschien beter betalen en in de kerk minder steunen en jammeren Kijk hierging hij, steeds driftiger wordend, voort, „hier is een man, een echte Christen, die met zijn kreupel en zwak lichaam onop houdelijk, dag en nacht, werkt om hunne ver doemde zielen te redden. En hoeveel betalen ze daarvoor Net zóó veel, dat hij niet van den honger omkomt. Al je paarden moest ik stelen, het was je verdiende loon 1" En weer balde hij woedend de vuist, alsof hij die lieden van het Westen voor zich zag staan. „Dat doet hij voor jelui, hij werkt zich dood, en zoo weinig geef jelui hem, dat het God weet hoe lang nog duren moet, eer hij zijn vrouwtje bij zich hebben kan. Voor mij echter, die toch verder tot niets goed ben, dan om je paarden te stelen, heb je respect. Bij elkaar hebben jelui de koppen gestoken en tweehonderd dollars uitgeloofd aan hem, die mij snappen zal. Voor hèm een honger loon, en hoelang moet hij daarvoor wel wer ken, en om mij een paar uurtjes op zijn hoogst te hebben, willen ze tweehonderd dollars betalen,wat heeft dat nu voor zin, hè Hierop keek hij het nog niet afgemaakte antwoord weer in. In eenvoudige woorden werd daar gesproken van een wereld vol lijden en dragen, en meer dan eens zuchtte de lezer en streek met zijn beenige, door de zon verbruinde hand over de oogen. Van het moeite- en zorgvolle leven, dat de predikant zelf door te maken had, gewaagde do schrij ver bijna niet. Wel maalde hij, nog even begeesterd, die heerlijke toekomst af, waarin hij met zijn bruid vereenigd wezen zou. In die hoop lag troost, en zóó rotsvast was die hoop, dat hij, noch zij ooit zouden wanhopen aan de verwezenlijking daaivan, hetzij vroe ger of later. En weer brak de zieke de lezing af, toen hij zoo ver gekomen was en weer dreigde hij met de vuist. „Voor mij tweehonderd dollars, en voor dezen man, zoo'n held, zoo goed als niets", sprak hij, op de tanden knersend, voor zich heen. Plotseling scheen daar een goede gedachte bij hem op te komen en zoo hard sloeg hij met de hand op tafel, dat het dreunde. „Ja, dat wil ik doen", riep hjj, vroolijk gestemd, „ja, dat doe ik zekerhij zal zijn bruidje thuis halen en wel zoo gauw als 't maar mogelijk is. Het was reeds middernacht, toen de gees telijke thuiskwam. En het scheen zijn gast toe, alsof hij nog bleeker dan anders zag, en zijn lijden hem grooter last veroorzaakte. „Mijn lieve vriend, mijn geëerde gastbe gon de predikant, na een poos van stilzwijgen, „ik ben oprecht blij, dat ge nu zoo goed als hersteld zijt, want tot mijn groote spijt kan ik u nog maar een paar dagen hier houden „En waarom zou u dat spijten vraagt de man, „ik wil het graag gelooven, dat ik u veel last en moeite heb gegeven en gij mij dolgraag kwijt wezen wilt „Maar dat is heelemaal de reden nietDe eigenaar heeft mij de woning opgezegd, om dat ik de huur niet bij elkaar brengen kan, en daar daar „En wat wilt ge dan nu beginnen viel de vreemde hem in de rede. „Dat weet ik zelf nog nietongetwijfeld zal er wel uitkomst komen, al weet of zie ik voor 't oogenblik daarvan ook geen spoor. Ik denk „Heer predikant, wilt ge mij bij al de wel daden, door u mij bewezen, nog een genoegen Onder de tafel werd de loop van een pistool zichtbaar en de zekere hand van Jack Harris mikte op het hoofd van den president. „Laat hem binnenkomenriep hij ernstig. Het anders zoo bleeke gezicht van den predikant was vuurrood en zijne oogen ston den vol tranen, toen hij de kamer binnen- 8trompelde, en naast Jack Harris ging staan. „Ach, lieve vriendwat heb ik gedaan wat heb ik gedaanriep hij snikkend uit. „Wel, mijn brief afgegeven, vermoed ik". „Ja, en daarmee uw vrijheid om verachte lijk geld verkochtMaar God weet het, dat was mijne bedoeling nietWeenend bedekte hij zijn gelaat met beide handen. Met een ernstig gebaar wendde nu Harris zich tot den voorzitter van het comité. „Hudden betaal aan den predikant uwe be looning uit. Zoodra hij het geld heeft, leg ik mijn pistool neer, en ge weet heel goed zoolang ik op je aanleg, is je leven geen pepernoot waard". De mannen staken de hoofden bij elkaar en overlegden. Vervolgens haalde ieder zijn portefeuille voor den dag en liet in den hoed van den voorzitter een som gelds vallen. De presi dent wierp daarna het geld op de tafeL Harris legde zijn pistool daarnaast. Zonder tegenstand liet hij zich binden, en doen onderbrak hem opnieuw de vreemde zich tot den jongen predikant wendende, riep gast. hij hem toe„Heer predikant, dat geld make „Als ik het doen kan, met het grootste u en dat lieve kleine ding in het Oosten plezier," antwoordde de jonge geestelijke. gelukkig! Vaarwel, het ga u goed, gij „Wilt ge dan dit brieije overhandigen aan verdient het ten volle!" den voorzitter van den veiligheidsdienst I Snel plaatste de predikant zich voor de „Aan Amos Hudden dus deur. „Dezelfde. Hij is een heele goede vriend „Mannen!" riep hij, „een oogenblik!" En is een heele goede vriend van mij, het zal hem heel veel genoegen doen, mij weer eens te zien, maar doe het als 't u riep hij, „een oogenblik 1" met gloeiende woorden, die zijne toehoorders door het hart gingen, vertelde hij hun, hoe belieft dadelijk, het is de laatste dienst, dien de paardendief zich om zijnentwil opgeofferd ik van u vraag." had. Groot was de indruk, dien deze mede- Droef te moede ging de predikant op weg, deeling op hen maakte, om den laatsten wensch van zijn gast j „Jongenszei de president eensklaps. „Ik te vervullen, terwijl deze zijn zelfgesprek ben het hoofd onzer vereeniging, is het niet weer voortzette. Herhaaldelijk sloeg hij met zoo de vuist op de tafel en luidkeels lachend, „Ja, dat zijt ge", klonk het als uit één zei hij „Neen maar, dat geloof ik ook, dat mond. „En wat ik zeg, dat geldt „Dat zal den ouden Amos Hudden een lol wezen, 1 spreekt vanzelf." „En wie paarden steelt, mij te zien; wat zal hy groote oogen opzetten! moet naar onze wetten worden opgehangen, En dan al die andere kerels van het veilig- is het niet zoo?" „Dat is zoo." „Dan ver heidscomité! Tweehonderd dollars willen die lorren voor mij betalen en aan dien goe den geestelijke geven ze nietsMooi, hij zal thans die tweehonderd dollars krijgen, die ze op mijn kop hebben gezet en daarvoor krijgt het comité mij. Ik kon, om ze voor den gek te houden, nu nog wel weer weg- loopen, want kijk", en hij bedacht zich een oordeel ik den gevangene Jack Harris, om over acht dagen te worden opgehangentot zoo lang moet de dikke Meijers hem bewa ken. Laat hij hem loopen, dan betaalt hij twee en een halven dollar boete." De dikke Meijers haalde twee en een hal ven dollar uit zijn zak, die hij aan den presi dent overhandigde met de woorden: „President, poos, „want kijk, hebben ze mij in handen, de man is mij ontloopen. Ziehier de boete." Door OTTO ELSNER. o-o-o S4. „Wat zeggen de heeren wel van die ttniiekmeesterg-dochter vroeg lord Bal- ffioral sarcastisch, nadat hij de heeren een poosje had aangekeken. „Had ik geen gelijk, toen ik op den bruiloftsdag be geerde, dat in haar eigenschappen sluimer den. welke slechts behoefden te worden 'akker geroepen Nog is ze nauwelijks eenige weken in de voor haar toch zoo leemde positie, ot ze gedraagt zich reeds 2°oals alleen echte salonleeuwinnen zich P^gen te gedragen." «Lees toch verder" verzocht men van elle kanten. „Ik ben aan het eind". „En over graaf Tassilo staat er geen Woord in de courant Over het gelaat van den lord gleed een pottend lachje. „Och, wat is er over hem meê te deelen? ^oms over de rimpels van zijn perkamen ten huid, ot over de kaalheid van zijn hoofd Graaf Tassilo moet steeds en altijd over e' hoofd worden gekeken, als hij zich ecj) de zijde van Hilde bevindt. Een man zi h' ^'e d® groote dwaasheid begaat, om zulk een vrouw te kiezen, verdient g,2 dobbel en dwars. Dat is nog de fat- ^handeling, die hem ten deel dan ga ik öf voor goed de doos in, öi ze lynchen mij." Weer nam hij den brief op, dien de predikant van zijn meisje ontvangen had, en las hem opnieuw. „Met tweehonderd dollars kan ik twee menschen, twee zoo brave en goede menschen, gelukkig maken. Voor mij beteekent dat waarschijnlijk ophangen. Best, heel goed, laten ze mij lynchen, die lorren!" Zachtkens ging de deur open, en een zestal mannen, goed gewapend, kwamen zonder ge luid te geven, binnen. Geen enkele trek op het gelaat van den vreemdeling verried, dat hij heel goed begreep, waarom die ernstige, zwijgende mannen gekomen waren. „Welkom, heeren!" riep hij hun toe. „Waar aan heb ik de eer van uw bezoek te danken?" „Jack Harris 1" sprak de voorzitter van het veiligheidscomité, „wij zoeken je reeds lang". „Dan ben je nu wel blij, dat je mij gevon den hebt?" „Ja, en wij zullen je nu vasthouden ook." „Eerlijk gezegd, kan ik mij dat ook best voorstellen," sprak Harris. „Wat is 't al lang geledon, dat ge mij eens te zien kreegt; het verwondert me dan ook niet in 't minst, dat je mij nu vasthouden wilt. Hebt ge 't van den predikant zelf vernomen, dat ik hier ben „Ja". „Hebt ge de belooning al aan hem uitbe taald „Neen, natuurlijk niet. Vooruit betalen wij niet." Daar werd lnide aan de deur geklopt en er werd geroepen„Laat me toch binnen. Ik moet naar binnen „Dat is de predikantzeide er een. „Bill staat buiten en laat niemand er in." Men zweeg De zon scheen helder, de herfst gaf een onafgebroken rij van mooie dagen. Het heerlijke weer van heden kon zich met het beste van den zomer meten. Op zulk een mooien dag was het, dat dominé Ekdal op het vriendelijke huis toestapte, waar vrouw Petersen met haar kinderen woonde. Fransje, die de deur opende, bloosde tot achter haar kleine ooitjes. Eerst sprak hij lang en dringend met vrouw Petersen. Zij waren met elkaar in de mooie kamer, waar de jalouzieën alleen in de hoogte werden getrokken, als er hoog bezoek was, of wanneer de groote schoon maak plaats greep. Geen mensch stoorde hen. In de andere kamer zat Fransje met ingehouden adem te midden van haar zusters en broers. Zij wist nauwelijks, wat I er rondom haar gebeurde. Haar oogen keken droomend voor zich. Het kleine, trouwe hart klopte en hamerde tot berstens toe. Want zij begreep dat dit oogenblik de beslissing brengen moest, waarop haar lang hopen en vreezen tot dusverre was gevestigd geweest. Na eenigen tijd stak vrouw Petersen haar hoofd door de deur en riep „Kom eens hier, Fransje Zij gehoorzaamde, schuchter, aarzelend. Dan waren ze met hun drieën bij elkaar, tot verwondering der kinderen, die in het geheel niet wisten, hoe zjj het lang blijven van den hoogen bezoeker moesten verklaren. Toen vrouw Petersen eindelijk de huis kamer binnenstapte, straalde haar gelaat van geluk en vreugde. De deur had ze een weinig open laten staan. En nu zagen „En de predikant behoudt zijne belooning „Daarvan kunt ge verzekerd wezen", ant woordden de mannen van het veiligheids comité als in koor. „Zou hij mij nu de huur niet kunnen be talen deed de stem van den als gierig bekend staanden eigenaar der predikantswo ning hooren, waarvan op dit oogenblik trou wens niet de minste notitie genomen werd. Veertien dagen later had het huwelijk plaats. De predikant was met zijne lieve bruid ver eenigd, en toen deze, liefdevol tot hem op ziende, zeide„Hoe heerlijk, dat die goede lieden u zoo waardeeren en zich zoo groot moedig hebben betoond! Waren ze zoo altijd geweest antwoordde haar man „Eigenlijk nietin de laatste twee weken was die ver andering eerst merkbaar." „En wie waren die ernstige, zoo vast besloten er uitziende mannen, die ons met zoo uitbundig gejuich begroetten, nadat ons huwelijk voltrokken was „Dat waren de leden van het veiligheids comité." „Daar valt me iets in," merkte eensklaps de jonge vrouw op. „Toen ik op mijne reis hierheen de grenzen van dezen staat passeerde, werd mij door een even resoluten als robusten man naar mijn naam gevraagd. Toen ik hem dien ge zegd had, zei hij „Zeg tegen den predikant, dat gij Jack Harris gezien hebt en dat hij hoopt, dat gij beiden heel gelukkig worden moogt" en daarop verdween hij even schielijk, als hij gekomen was." „Dat God hem zegene 1" riep de jonge vrouw dankbaar uit, toen de geestelijke haar de geschiedenis van de edele opoffering van Jack Harris had medegedeeld. Vergadering van den Raad der gemeente HOOGWOUD, op Woensdag 20 Augustus 1902, voormiddags 10 uur. Tegenwoordig alle leden. De Voorz. opent de vergadering en deelt mede, dat de Raad eerst eenige oogenblikken in geheime zitting zal overgaan, ter behande ling van een aangelegenheid met den heer Stapel. Na de heropening der openbare vergade ring, leest de Secr. de notulen. De heer Vel meent gezien te hebben, dat er in den kuil bij S. Glas in de Weere nog een stuk schoeiïug is. De heer Vijn zegt, dat dat te laag is. Daar moest noodig verbetering aangebracht worden het is nu de tijd. De Voorz.Er staat niets voor op de be grooting. De heer VijnDat gebeurt wel meer, dat er iets gedaan wordt, waarvoor geen geld op de begrooting staat. De Voorz.: Ja! als er wat voor staat, kun nen we nog overschrijven van andere posten, maar dat kan nu niet, want er staat heele maal niets voor. De heer Vijn: Zoo! nou, de menschen be ginnen erg te klagen. De heer Vijn vraagt, of hij nog eens mag hooren, wat er in de notulen over 't herha- lings-onderwijs staat; hij gelooft niet, dat die goed het besluit weergeven. De Secr. leest het betrekkelijk gedeelte van de notulen. Daarin is opgenomen, dat met 4 tegen 3 stemmen besloten is, niet de door B. en W. voorgestelde verordening op't her halingsonder wjjs, maar eene volgens het advies van de hoofden van scholen aan te nemen en aan de Koningin te verzoeken, of het her halingsonder wijs aan de jongens en aan de meisjes gelijktijdig gegeven mag worden. De heer Vijn zegt, dat dit abuis is. In het request van de hoofden van scholen wordt verzocht, de jongens gedurende de maanden November, December, Januari en Februari en de meisjes in de maanden Mei, Juni, Juli, half Augustus en half September herhalings onder wijs te geven, en dat request is aange nomen. De Secr.: Jamaar dat kenrt de schoolop ziener niet goed. De heer VijnWaar staat dat De Secr. Dat heeft hij zelf gezegd. De heer Vijn: Ja! maar een autoriteit heeft mjj gezegd, dat de verordening alleen aan den schoolopziener wordt medegedeeld. De Secr.Het besluit was om het advies van de hoofden der scholen aan te nemen en tevens aan de Koningin te verzoeken het herhalingsonderwijs aan jongens en meisjes gelijk te mogen geven. De heer VijnMaar in het advies staat juist niet gelijk; de jongens in den winter en de meisjes in de zomermaanden, en dat is aangenomen. Hoe kan nu aan de Koningin verzocht worden, het onderwijs gelijk te mogen geven De Secr.Dat was toch je voorstel. De heer Vijn: Nee! Mijn voorstel was, zooals 't in 't request van de onderwijzers stond. De Secr. geeft Voorz. in overweging dit punt nu maar te laten rusten. 2 September vergaderen we weer over het herhalingson derwijs. Voorz. is 't daarmee eens. De heer Vijn: Ja, dat kan wel, maar ik keur die notulen zoo niet goeddaar teeken ik protest tegen aan. Na nog een beetje geharrewar vraagt de Secr. aan den heer Vijnwou je dan geen request aan de Koningin inzenden? De heer VijnJamaar alleen of het on derwijs aan de meisjes in de zomermaanden gegeven mag worden. De SecrDat keurt de schoolopziener niet goed. De heer VijnEn als de Koningin het nu goed vindt De Secr.Maar dat kan niet. De schoolop ziener moet het toch goedkeuren. De Secr. verzoekt den Voorz. de notulen nu maar in omvraag te brengen. De Voorz.Dat heb ik al gedaanik ben aan Vijn toe. De heer Van Diepen (de laatste, die naden heer Vijn volgt) kan ook de notulen goed keuren. de kinderen een tooneeltje, dat zij met groote oogen van stomme verbazing aan staarden. Dominé Ekdal namelijk had zijn arm geslagen om Fransje en drukte een hartelijken kus op haar lippen. Een jubelroep weerklonk. De kleinen hadden het begrepen. Vrouw Petersen had intusschen koffie gezet, beter dan gewoonlijk, en tracteerde daarbij op een koekje van eigen baksel. Daarna zette men zich aan tafel en nut tigde alles met den besten smaak Fransje had haar plaats naast dominé Ek dal, die haar hand onophoudelijk in de zijne hield en wat zij zich liet welgevallen alsof het de meest natuurlijke zaak van de wereld was. Toen de kinderen dat z^gen, week ook bij hen spoedig de schroom, dien ze steeds hadden gevoeld en nu ook in de nabijheid van den geestelijke. De een na den ander kwam bij hem. Spoedig daarop waren ze vertrouwd met hem, zocdat Willy, de jongste uit de schaar kleine Petersentjes, op de knie van den nieuwen zwager reed, en de kleine dikke Beati haar mollige armpjes om zijn hals had geslagen en haar koekïippen op de zijne drukte. Zij waren gelukkigeen elk voor zich allen met elkaar de een door den ander. Slechts eenmaal glinsterde er een traan in Fransje's oogen. Onwillekeurig was haar blik gevallen door het geopende venster op een mooi voornaam gebouw, dat aan het strand van 1 Fordingen vanaf een hoogte op den omtrek nederzag. De goede, lieve ziel wist maar al te goed, welk een treurige stemming daar, waar anders het geluk woonde, nu zijn bivak had opgeslagen. In de bibliotheek zat Elli naast mevrouw Bertram. Haar hoofd leunde tegen de borst van haar moederlijke vriendin, terwijl zij haar arm liefkoozend om den hals van mevrouw Bertram had geslagen. Beiden waren met naaiwerk bezig geweest. Elk oogenblik konden de ruwe winden de mooie dagen verjagen en de herfst met volle kracht zijn intrede doen, en dan was het zaak, dat het den armen en zieken niet aan warme kleeding- stukken ontbrak. Met zulk een bezigheid der ware barm hartigheid vulde mevrouw Bertram haar vrije uren. Haar eenige vertrouwde en helpster bij deze werkjes was Elli Re- ventlow. Uren lang hadden de vrouwen zoo reeds bij elkander gezeten, terwijl de naalden haar door de vingers vlogen. Eerst bij de aanbrekende schemering had mevrouw Bertram gezegd, dat er een pauze zou worden gehouden. „Tante.... mijn innig geliefde tante", fluisterde Elli „het breekt mij het hart ik kan het niet langer aanzien, hoe ge van verdriet verteert." „Hoe zou ik niet, mijn kindEen moe derhart dat kan zich niet egoïstisch alleen met zichzelf bezighouden dat voelt meê, dat lijdt meê, dat is één met dat van haar kind. En zich te moeten zeg gen, dat hij alles verloren heeftAxel mijn zoon mijn eenige lieve jongen." Tranen verstikten de stem van de zwaar beproefde vrouw. „Maar tante, waarom die wanhoop Wie weet, waarvoor het gced is, dat het zoo ging. Nu kan hij toch nooit meer trouwen met dat booze schepsel, dat zooveel leed ons heeft berokkend. Heeft u vroeger niet steeds gewenscht, dat zjj de vrouw van een ander mocht worden, opdat Axel gedwongen zou zijn, haar uit zjja hoofd te zetten Geloof me, de hemel heeft het zoo beschikt. Er zal ook wel weer voor worden gezorgd, dat alles voor ons zich ten beste keert." Mevrouw Bertram schudde bezorgd het hoofd. 6 „Ik vrees dat ik mij slechts zou bedrie gen, als ik het zoo opnam. Zijn liefde, welke ik toen slechts voor een voorbijgaande neiging heb gehou den, heeft zich tot een hartstocht van groote kracht ontwikkeld. Ik zie in een donkeren chaos, dien ik niet kan ontwarren. Geve de hemel, dat je gebed in vervulling kome en wij weder onzen vrede zullen terugkrijgen, welke vroeger steeds op deze plaats heeft gewoond." „Weet Axel reeds, dat..." „Ik heb hem natuurlijk medegedeeld, wat er hier intusschen is gebeurd met een zwaar hart, maar ik was hem dat verplicht. Arme, arme zoon. Dat hij zijn liefde aan een onwaardige moest schenken. Terwijl zijne brieven vol zijn van zorg voor dat meisje, terwijl 81 zijn gedachten bjj haar verwijlen, weet zjj niets beters te doen, dan mij, zijne moeder, te beschimpen en haar gegeven wcord te breken." Weder heerschte er diep zwijgen in de kamer. Op datzelfde oogenblik stond een man in verre ia oden aan het strand van de wereldzee, die zich daar aan zjjn blikken

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1902 | | pagina 9