Ülinknd Uitlaai.
tweede blad.
Zondag *24 Augustus 1902.
46ste Jaargang No. 3760.
Hoe de Predikant zijne
vrouw kreeg.
Binnenlandsch Nieuws.
FEUILLETON.
BANT
Eeue vertelling nit „The far "West".
Naar het Duitsch van F. Cassirer.
Uit de open deur van het kleine houten ge-
vtie, <jat zoowei voor kerk als voor school
de. viel een heldere lichtstraal naar bui-
Daidelijk was daardoor waar te nemen
eikeboom, die dicht aan den weg stond
welke naar het kerkje leidde. Achter den eik
zacr men een aantal paarden, die aan jonge
boomen waren vastgebonden, en ongeduldig
met de hoeven schraapten en tevergeefs
hunne koppen rekten naar de verleidelijke
bladeren boven hen.
Binnen het gebouwtje werd godsdienst
oefening gehouden en plechtig en afgemeten
drong de stem van den geestelijke naar buiten
de duisternis in. Dikwijls genoeg werd zij
onderbroken door een a-a-amen", waarmede
de aandachtig luisterende gemeente de woorden
van den predikant bezegelde.
Plotseling verscheen uit de duisternis in
het naar buiten stralend licht een ruiter, die
van zijn paard steeg. Het trappelen der on
rustige dieren maakte zijne opmerkzaamheid
gaande; stil bond hij zijn paard aan een boom
stam vast en sloop voorzichtig naar de plaats,
waar de onrustige dieren waren vastgezet.
Hjj sloop van het eene paard naar het andere,
en daar bij de groote duisternis de handen
den diensteder oogen moesten verrichten, be
tastte en bevoelde hij ieder paard nauwkeurig,
om zoowel met de goede eigenschappen, als met
de gebreken van elk op de hoogte te komen.
Luid en duidelijk hoorde hij onderwijl do
stem van den geestelijke. Een oogen blik
luisterde hij zelfs aandachtig, toen de stem
in eenvoudige woorden over de lieflijke waar
heid van den bijbel sprak. Ja, het leek wel,
of die woorden uit het heilige boek direct
tot hem gericht waren hij nam tenminste
plotseling zijn ouden, breedgeranden hoed af,
alsof hij zelf in het godshuis had plaats
genomen.
En toen er woorden van belofte en troost
door de duisternis tot hem overkwamen, liet hij
een van de dieren, dat hjj reeds bij den teu
gel had vastgegrepen, weer los, en zei in
zichzelf: „Die predikant verstaat het, dat
is een baas kerelIk laat die paarden toch
maar liever staan, ik mocht het zijne eens
pakken, en méér dan één paard heeft hij zeker
toch niet."
Hjj ging naar zijn eigen paard terug en bleef
daarbij staan om verder te luisteren. Even
later was hij van plan weg te rijden, toen de
begeerte eensklapi bij hem opkwam, om het
kerkgebouw binnen te gaan.
„Ik wil het toch nog eens probeeren,"
sprak hij weer tot zichzelf, „het is al zoo
almachtig lang geleden, dat ik in een kerk
ben wezen kjjkeu
Zijn binnenkomen werd door de mannen
met kroeskoppen en de bleek uitziende vrou
wen niet opgemerktde woorden van den
prediker namen al hun aandacht in beslag.
De predikant was klein van gestalte, en
had eveneens een bleeke gelaatskleur. Heel
eenvoudig, ja bijna armoedig zag zijn kleeding
er uit, en als hij op den preekstoel, die, zon
der sieraad, er al even schamel uitzag, zich
bewoog, bemerkte de vreemdeling, dat hij
bovendien kreupel was.
Lang kon hjj het evenwel in de kerk niet
uithouden, hij ging weer naar buiten, drukte
zijn hoed diep in 't gezicht, klom op zijn
paard en galoppeerde een nauwen weg op,
dien hij niet kendehij wist niet, waarheen
die leidde, wat hem ook voor het oogenblik
niet schelen kou. Een klein dier vliegt eens
klaps dwars over den weg, zijn paard schrikt,
springt op zij, en het volgend oogenblik voelt
de ruiter een slag op zijn hoofd, alsof de
groote beuk, die dicht aan den weg stond,
op hem was neergevallen. Zonder geluid te
geven, valt hij van 't paard en eer hjj nog
den grond heeft bereikt, geeft het opgewon
den dier hem nog een slag met zijne hoeven
die hem geheel bewusteloos maakt.
Een uur later kwam de bleeke predikant
denzelfden weg langs strompelen. Bijna was
hij over de gestalte, die daar onder den
grooten beuk lag, gestruikeld. De oude,
breedgerande hoed was den vreemdeling
van het hoofd gevallen en zijn verward haar
was met bloed gedrenkt, dat nit een diepe
wonde over het voorhoofd vloeide. Na
vele mislukkingen slaagde de zwakke gees
telijke er eindelijk in, om den vreemden man,
die nog altijd bewusteloos was, naar de kleine
hut te sleepen, die hij alleen bewoonde. Vele
dagen gingen er voorbij, voor en aleer hij als
een hulpbehoevend kind in den ouden, worm-
stekigen schommelstoel zitten kon en kijken
naar den geestelijke, die heen en weer de
kamer doorstrompelde, steeds bezig te zorgen
voor de oppassing van zijn onverwachten gast.
Zwaar was de vreemde gewond; door den
slag van het paard had hij een paar ribben
gebroken, door den val tegen den beuk een
schedelbreuk opgeloopen.
Op zekeren dag komt er voor den predi
kant een brief, door een keurige dameshand
geschreven. Onmiddellijk gaat de geestelijke
dezen brief beantwoorden; hij was daarmede
nog niet gereed, toen het reeds tijd was ge
worden, om naar het kleine blokhuis te gaan
voor de te houden godsdienstoefening.
Na zijn vertrek zag de herstellende zieke
den brief liggen, en zonder eenige aarzeling
las hij dezen, zoowel als het nog niet afge
maakte antwoord, door.
„Van zijn liefjeriep hij nit, toen hij met
de lezing ten einde was, „dat arme kleine
dingHet is, of ze zóó voor mij staat. Daar
héél ver in het Oosten woont ze en wacht
den dag af, waarop haar schat haar geld zal
sturen, om naar hem toe te kunnen gaan.
Het duurt al zoo lang, schrjjft ze, maar
wachten wil zij toch, zoo het moet, haar
leven lang. Die lieve meidZe smeekt
hem, den moed niet te laten zakken, want
vast en zeker gelooft zij, dat hij het geld
ééns wel krijgen zal. In het Westen zijn de
menschen zoo edel en goed, en voor alles wat
hij voor zijne gemeente doet, zal hij ook nog
eenmaal worden beloond. Ze is daarvan vast
en zeker overtuigd."
Hier hield de zieke op en balde de vuist.
„De duivel hale die kerels 1 Zij en behoor
lijk beloonen, dat is tweeDan moesten ze
een beter hart in hun lijf hebbendan zou
den ze hem misschien beter betalen en in
de kerk minder steunen en jammeren Kijk
hierging hij, steeds driftiger wordend,
voort, „hier is een man, een echte Christen,
die met zijn kreupel en zwak lichaam onop
houdelijk, dag en nacht, werkt om hunne ver
doemde zielen te redden. En hoeveel betalen ze
daarvoor Net zóó veel, dat hij niet van den
honger omkomt. Al je paarden moest ik
stelen, het was je verdiende loon 1"
En weer balde hij woedend de vuist, alsof
hij die lieden van het Westen voor zich zag
staan.
„Dat doet hij voor jelui, hij werkt zich dood,
en zoo weinig geef jelui hem, dat het God
weet hoe lang nog duren moet, eer hij zijn
vrouwtje bij zich hebben kan. Voor mij
echter, die toch verder tot niets goed ben,
dan om je paarden te stelen, heb je respect.
Bij elkaar hebben jelui de koppen gestoken
en tweehonderd dollars uitgeloofd aan hem,
die mij snappen zal. Voor hèm een honger
loon, en hoelang moet hij daarvoor wel wer
ken, en om mij een paar uurtjes op zijn
hoogst te hebben, willen ze tweehonderd
dollars betalen,wat heeft dat nu voor zin, hè
Hierop keek hij het nog niet afgemaakte
antwoord weer in. In eenvoudige woorden
werd daar gesproken van een wereld vol
lijden en dragen, en meer dan eens zuchtte
de lezer en streek met zijn beenige, door de
zon verbruinde hand over de oogen. Van het
moeite- en zorgvolle leven, dat de predikant
zelf door te maken had, gewaagde do schrij
ver bijna niet. Wel maalde hij, nog even
begeesterd, die heerlijke toekomst af, waarin
hij met zijn bruid vereenigd wezen zou. In
die hoop lag troost, en zóó rotsvast was die
hoop, dat hij, noch zij ooit zouden wanhopen
aan de verwezenlijking daaivan, hetzij vroe
ger of later.
En weer brak de zieke de lezing af, toen
hij zoo ver gekomen was en weer dreigde
hij met de vuist. „Voor mij tweehonderd
dollars, en voor dezen man, zoo'n held, zoo
goed als niets", sprak hij, op de tanden
knersend, voor zich heen.
Plotseling scheen daar een goede gedachte
bij hem op te komen en zoo hard sloeg hij
met de hand op tafel, dat het dreunde.
„Ja, dat wil ik doen", riep hjj, vroolijk
gestemd, „ja, dat doe ik zekerhij zal zijn
bruidje thuis halen en wel zoo gauw als
't maar mogelijk is.
Het was reeds middernacht, toen de gees
telijke thuiskwam. En het scheen zijn gast
toe, alsof hij nog bleeker dan anders zag, en
zijn lijden hem grooter last veroorzaakte.
„Mijn lieve vriend, mijn geëerde gastbe
gon de predikant, na een poos van stilzwijgen,
„ik ben oprecht blij, dat ge nu zoo goed als
hersteld zijt, want tot mijn groote spijt kan
ik u nog maar een paar dagen hier houden
„En waarom zou u dat spijten vraagt de
man, „ik wil het graag gelooven, dat ik u
veel last en moeite heb gegeven en gij mij
dolgraag kwijt wezen wilt
„Maar dat is heelemaal de reden nietDe
eigenaar heeft mij de woning opgezegd, om
dat ik de huur niet bij elkaar brengen kan,
en daar daar
„En wat wilt ge dan nu beginnen viel
de vreemde hem in de rede.
„Dat weet ik zelf nog nietongetwijfeld
zal er wel uitkomst komen, al weet of zie
ik voor 't oogenblik daarvan ook geen spoor.
Ik denk
„Heer predikant, wilt ge mij bij al de wel
daden, door u mij bewezen, nog een genoegen
Onder de tafel werd de loop van een
pistool zichtbaar en de zekere hand van
Jack Harris mikte op het hoofd van den
president.
„Laat hem binnenkomenriep hij ernstig.
Het anders zoo bleeke gezicht van den
predikant was vuurrood en zijne oogen ston
den vol tranen, toen hij de kamer binnen-
8trompelde, en naast Jack Harris ging staan.
„Ach, lieve vriendwat heb ik gedaan
wat heb ik gedaanriep hij snikkend uit.
„Wel, mijn brief afgegeven, vermoed ik".
„Ja, en daarmee uw vrijheid om verachte
lijk geld verkochtMaar God weet het, dat
was mijne bedoeling nietWeenend bedekte
hij zijn gelaat met beide handen.
Met een ernstig gebaar wendde nu Harris
zich tot den voorzitter van het comité.
„Hudden betaal aan den predikant uwe be
looning uit. Zoodra hij het geld heeft, leg
ik mijn pistool neer, en ge weet heel goed
zoolang ik op je aanleg, is je leven geen
pepernoot waard".
De mannen staken de hoofden bij elkaar
en overlegden. Vervolgens haalde ieder zijn
portefeuille voor den dag en liet in den hoed van
den voorzitter een som gelds vallen. De presi
dent wierp daarna het geld op de tafeL Harris
legde zijn pistool daarnaast.
Zonder tegenstand liet hij zich binden, en
doen onderbrak hem opnieuw de vreemde zich tot den jongen predikant wendende, riep
gast. hij hem toe„Heer predikant, dat geld make
„Als ik het doen kan, met het grootste u en dat lieve kleine ding in het Oosten
plezier," antwoordde de jonge geestelijke. gelukkig! Vaarwel, het ga u goed, gij
„Wilt ge dan dit brieije overhandigen aan verdient het ten volle!"
den voorzitter van den veiligheidsdienst I Snel plaatste de predikant zich voor de
„Aan Amos Hudden dus deur.
„Dezelfde. Hij is een heele goede vriend „Mannen!" riep hij, „een oogenblik!" En
is een heele goede vriend
van mij, het zal hem heel veel genoegen doen,
mij weer eens te zien, maar doe het als 't u
riep hij, „een oogenblik 1"
met gloeiende woorden, die zijne toehoorders
door het hart gingen, vertelde hij hun, hoe
belieft dadelijk, het is de laatste dienst, dien de paardendief zich om zijnentwil opgeofferd
ik van u vraag." had. Groot was de indruk, dien deze mede-
Droef te moede ging de predikant op weg, deeling op hen maakte,
om den laatsten wensch van zijn gast j „Jongenszei de president eensklaps. „Ik
te vervullen, terwijl deze zijn zelfgesprek ben het hoofd onzer vereeniging, is het niet
weer voortzette. Herhaaldelijk sloeg hij met zoo
de vuist op de tafel en luidkeels lachend, „Ja, dat zijt ge", klonk het als uit één
zei hij „Neen maar, dat geloof ik ook, dat mond. „En wat ik zeg, dat geldt „Dat
zal den ouden Amos Hudden een lol wezen, 1 spreekt vanzelf." „En wie paarden steelt,
mij te zien; wat zal hy groote oogen opzetten! moet naar onze wetten worden opgehangen,
En dan al die andere kerels van het veilig- is het niet zoo?" „Dat is zoo." „Dan ver
heidscomité! Tweehonderd dollars willen
die lorren voor mij betalen en aan dien goe
den geestelijke geven ze nietsMooi, hij zal
thans die tweehonderd dollars krijgen, die
ze op mijn kop hebben gezet en daarvoor
krijgt het comité mij. Ik kon, om ze voor
den gek te houden, nu nog wel weer weg-
loopen, want kijk", en hij bedacht zich een
oordeel ik den gevangene Jack Harris, om
over acht dagen te worden opgehangentot
zoo lang moet de dikke Meijers hem bewa
ken. Laat hij hem loopen, dan betaalt hij
twee en een halven dollar boete."
De dikke Meijers haalde twee en een hal
ven dollar uit zijn zak, die hij aan den presi
dent overhandigde met de woorden: „President,
poos, „want kijk, hebben ze mij in handen, de man is mij ontloopen. Ziehier de boete."
Door
OTTO ELSNER.
o-o-o
S4.
„Wat zeggen de heeren wel van die
ttniiekmeesterg-dochter vroeg lord Bal-
ffioral sarcastisch, nadat hij de heeren een
poosje had aangekeken. „Had ik geen
gelijk, toen ik op den bruiloftsdag be
geerde, dat in haar eigenschappen sluimer
den. welke slechts behoefden te worden
'akker geroepen Nog is ze nauwelijks
eenige weken in de voor haar toch zoo
leemde positie, ot ze gedraagt zich reeds
2°oals alleen echte salonleeuwinnen zich
P^gen te gedragen."
«Lees toch verder" verzocht men van
elle kanten.
„Ik ben aan het eind".
„En over graaf Tassilo staat er geen
Woord in de courant
Over het gelaat van den lord gleed een
pottend lachje.
„Och, wat is er over hem meê te deelen?
^oms over de rimpels van zijn perkamen
ten huid, ot over de kaalheid van zijn hoofd
Graaf Tassilo moet steeds en altijd over
e' hoofd worden gekeken, als hij zich
ecj) de zijde van Hilde bevindt. Een man
zi h' ^'e d® groote dwaasheid begaat, om
zulk een vrouw te kiezen, verdient
g,2 dobbel en dwars. Dat is nog de fat-
^handeling, die hem ten deel
dan ga ik öf voor goed de doos in, öi ze
lynchen mij." Weer nam hij den brief op,
dien de predikant van zijn meisje ontvangen
had, en las hem opnieuw.
„Met tweehonderd dollars kan ik twee
menschen, twee zoo brave en goede menschen,
gelukkig maken. Voor mij beteekent dat
waarschijnlijk ophangen. Best, heel goed,
laten ze mij lynchen, die lorren!"
Zachtkens ging de deur open, en een zestal
mannen, goed gewapend, kwamen zonder ge
luid te geven, binnen. Geen enkele trek op
het gelaat van den vreemdeling verried, dat
hij heel goed begreep, waarom die ernstige,
zwijgende mannen gekomen waren.
„Welkom, heeren!" riep hij hun toe. „Waar
aan heb ik de eer van uw bezoek te danken?"
„Jack Harris 1" sprak de voorzitter van
het veiligheidscomité, „wij zoeken je reeds
lang".
„Dan ben je nu wel blij, dat je mij gevon
den hebt?"
„Ja, en wij zullen je nu vasthouden ook."
„Eerlijk gezegd, kan ik mij dat ook best
voorstellen," sprak Harris. „Wat is 't al lang
geledon, dat ge mij eens te zien kreegt; het
verwondert me dan ook niet in 't minst,
dat je mij nu vasthouden wilt. Hebt ge 't
van den predikant zelf vernomen, dat ik hier
ben
„Ja".
„Hebt ge de belooning al aan hem uitbe
taald
„Neen, natuurlijk niet. Vooruit betalen wij
niet."
Daar werd lnide aan de deur geklopt en er
werd geroepen„Laat me toch binnen. Ik
moet naar binnen
„Dat is de predikantzeide er een. „Bill
staat buiten en laat niemand er in."
Men zweeg
De zon scheen helder, de herfst gaf een
onafgebroken rij van mooie dagen. Het
heerlijke weer van heden kon zich met het
beste van den zomer meten.
Op zulk een mooien dag was het, dat
dominé Ekdal op het vriendelijke huis
toestapte, waar vrouw Petersen met haar
kinderen woonde.
Fransje, die de deur opende, bloosde tot
achter haar kleine ooitjes.
Eerst sprak hij lang en dringend met
vrouw Petersen. Zij waren met elkaar in
de mooie kamer, waar de jalouzieën alleen
in de hoogte werden getrokken, als er hoog
bezoek was, of wanneer de groote schoon
maak plaats greep.
Geen mensch stoorde hen.
In de andere kamer zat Fransje met
ingehouden adem te midden van haar
zusters en broers. Zij wist nauwelijks, wat
I er rondom haar gebeurde. Haar oogen
keken droomend voor zich. Het kleine,
trouwe hart klopte en hamerde tot berstens
toe. Want zij begreep dat dit oogenblik
de beslissing brengen moest, waarop haar
lang hopen en vreezen tot dusverre was
gevestigd geweest.
Na eenigen tijd stak vrouw Petersen
haar hoofd door de deur en riep
„Kom eens hier, Fransje
Zij gehoorzaamde, schuchter, aarzelend.
Dan waren ze met hun drieën bij elkaar,
tot verwondering der kinderen, die in het
geheel niet wisten, hoe zjj het lang blijven
van den hoogen bezoeker moesten verklaren.
Toen vrouw Petersen eindelijk de huis
kamer binnenstapte, straalde haar gelaat
van geluk en vreugde. De deur had ze
een weinig open laten staan. En nu zagen
„En de predikant behoudt zijne belooning
„Daarvan kunt ge verzekerd wezen", ant
woordden de mannen van het veiligheids
comité als in koor.
„Zou hij mij nu de huur niet kunnen be
talen deed de stem van den als gierig
bekend staanden eigenaar der predikantswo
ning hooren, waarvan op dit oogenblik trou
wens niet de minste notitie genomen werd.
Veertien dagen later had het huwelijk plaats.
De predikant was met zijne lieve bruid ver
eenigd, en toen deze, liefdevol tot hem op
ziende, zeide„Hoe heerlijk, dat die goede
lieden u zoo waardeeren en zich zoo groot
moedig hebben betoond! Waren ze zoo altijd
geweest antwoordde haar man „Eigenlijk
nietin de laatste twee weken was die ver
andering eerst merkbaar."
„En wie waren die ernstige, zoo vast
besloten er uitziende mannen, die ons met
zoo uitbundig gejuich begroetten, nadat ons
huwelijk voltrokken was
„Dat waren de leden van het veiligheids
comité."
„Daar valt me iets in," merkte eensklaps de
jonge vrouw op. „Toen ik op mijne reis hierheen
de grenzen van dezen staat passeerde, werd mij
door een even resoluten als robusten man naar
mijn naam gevraagd. Toen ik hem dien ge
zegd had, zei hij „Zeg tegen den predikant,
dat gij Jack Harris gezien hebt en dat hij
hoopt, dat gij beiden heel gelukkig worden
moogt" en daarop verdween hij even
schielijk, als hij gekomen was."
„Dat God hem zegene 1" riep de jonge
vrouw dankbaar uit, toen de geestelijke haar
de geschiedenis van de edele opoffering van
Jack Harris had medegedeeld.
Vergadering van den Raad
der gemeente HOOGWOUD, op Woensdag
20 Augustus 1902, voormiddags 10 uur.
Tegenwoordig alle leden.
De Voorz. opent de vergadering en deelt
mede, dat de Raad eerst eenige oogenblikken
in geheime zitting zal overgaan, ter behande
ling van een aangelegenheid met den heer
Stapel.
Na de heropening der openbare vergade
ring, leest de Secr. de notulen.
De heer Vel meent gezien te hebben, dat
er in den kuil bij S. Glas in de Weere nog
een stuk schoeiïug is.
De heer Vijn zegt, dat dat te laag is. Daar
moest noodig verbetering aangebracht worden
het is nu de tijd.
De Voorz.Er staat niets voor op de be
grooting.
De heer VijnDat gebeurt wel meer, dat
er iets gedaan wordt, waarvoor geen geld op
de begrooting staat.
De Voorz.: Ja! als er wat voor staat, kun
nen we nog overschrijven van andere posten,
maar dat kan nu niet, want er staat heele
maal niets voor.
De heer Vijn: Zoo! nou, de menschen be
ginnen erg te klagen.
De heer Vijn vraagt, of hij nog eens mag
hooren, wat er in de notulen over 't herha-
lings-onderwijs staat; hij gelooft niet, dat die
goed het besluit weergeven.
De Secr. leest het betrekkelijk gedeelte van
de notulen. Daarin is opgenomen, dat met
4 tegen 3 stemmen besloten is, niet de door
B. en W. voorgestelde verordening op't her
halingsonder wjjs, maar eene volgens het advies
van de hoofden van scholen aan te nemen
en aan de Koningin te verzoeken, of het her
halingsonder wijs aan de jongens en aan de
meisjes gelijktijdig gegeven mag worden.
De heer Vijn zegt, dat dit abuis is. In het
request van de hoofden van scholen wordt
verzocht, de jongens gedurende de maanden
November, December, Januari en Februari en
de meisjes in de maanden Mei, Juni, Juli,
half Augustus en half September herhalings
onder wijs te geven, en dat request is aange
nomen.
De Secr.: Jamaar dat kenrt de schoolop
ziener niet goed.
De heer VijnWaar staat dat
De Secr. Dat heeft hij zelf gezegd.
De heer Vijn: Ja! maar een autoriteit heeft
mjj gezegd, dat de verordening alleen aan den
schoolopziener wordt medegedeeld.
De Secr.Het besluit was om het advies
van de hoofden der scholen aan te nemen en
tevens aan de Koningin te verzoeken het
herhalingsonderwijs aan jongens en meisjes
gelijk te mogen geven.
De heer VijnMaar in het advies staat
juist niet gelijk; de jongens in den winter
en de meisjes in de zomermaanden, en dat
is aangenomen. Hoe kan nu aan de Koningin
verzocht worden, het onderwijs gelijk te mogen
geven
De Secr.Dat was toch je voorstel.
De heer Vijn: Nee! Mijn voorstel was,
zooals 't in 't request van de onderwijzers stond.
De Secr. geeft Voorz. in overweging dit
punt nu maar te laten rusten. 2 September
vergaderen we weer over het herhalingson
derwijs.
Voorz. is 't daarmee eens.
De heer Vijn: Ja, dat kan wel, maar ik
keur die notulen zoo niet goeddaar teeken
ik protest tegen aan.
Na nog een beetje geharrewar vraagt de
Secr. aan den heer Vijnwou je dan geen
request aan de Koningin inzenden?
De heer VijnJamaar alleen of het on
derwijs aan de meisjes in de zomermaanden
gegeven mag worden.
De SecrDat keurt de schoolopziener niet
goed.
De heer VijnEn als de Koningin het nu
goed vindt
De Secr.Maar dat kan niet. De schoolop
ziener moet het toch goedkeuren.
De Secr. verzoekt den Voorz. de notulen
nu maar in omvraag te brengen.
De Voorz.Dat heb ik al gedaanik ben
aan Vijn toe.
De heer Van Diepen (de laatste, die naden
heer Vijn volgt) kan ook de notulen goed
keuren.
de kinderen een tooneeltje, dat zij met
groote oogen van stomme verbazing aan
staarden. Dominé Ekdal namelijk had zijn
arm geslagen om Fransje en drukte een
hartelijken kus op haar lippen.
Een jubelroep weerklonk. De kleinen
hadden het begrepen.
Vrouw Petersen had intusschen koffie
gezet, beter dan gewoonlijk, en tracteerde
daarbij op een koekje van eigen baksel.
Daarna zette men zich aan tafel en nut
tigde alles met den besten smaak
Fransje had haar plaats naast dominé Ek
dal, die haar hand onophoudelijk in de
zijne hield en wat zij zich liet welgevallen
alsof het de meest natuurlijke zaak
van de wereld was.
Toen de kinderen dat z^gen, week ook
bij hen spoedig de schroom, dien ze steeds
hadden gevoeld en nu ook in de nabijheid
van den geestelijke. De een na den ander
kwam bij hem. Spoedig daarop waren ze
vertrouwd met hem, zocdat Willy, de
jongste uit de schaar kleine Petersentjes,
op de knie van den nieuwen zwager reed,
en de kleine dikke Beati haar mollige
armpjes om zijn hals had geslagen en haar
koekïippen op de zijne drukte.
Zij waren gelukkigeen elk voor
zich allen met elkaar de een door
den ander.
Slechts eenmaal glinsterde er een traan
in Fransje's oogen.
Onwillekeurig was haar blik gevallen
door het geopende venster op een mooi
voornaam gebouw, dat aan het strand van
1 Fordingen vanaf een hoogte op den omtrek
nederzag.
De goede, lieve ziel wist maar al te
goed, welk een treurige stemming daar,
waar anders het geluk woonde, nu zijn
bivak had opgeslagen.
In de bibliotheek zat Elli naast mevrouw
Bertram.
Haar hoofd leunde tegen de borst van
haar moederlijke vriendin, terwijl zij haar
arm liefkoozend om den hals van mevrouw
Bertram had geslagen.
Beiden waren met naaiwerk bezig
geweest. Elk oogenblik konden de ruwe
winden de mooie dagen verjagen en de
herfst met volle kracht zijn intrede doen,
en dan was het zaak, dat het den armen
en zieken niet aan warme kleeding-
stukken ontbrak.
Met zulk een bezigheid der ware barm
hartigheid vulde mevrouw Bertram haar
vrije uren. Haar eenige vertrouwde en
helpster bij deze werkjes was Elli Re-
ventlow.
Uren lang hadden de vrouwen zoo reeds
bij elkander gezeten, terwijl de naalden
haar door de vingers vlogen.
Eerst bij de aanbrekende schemering
had mevrouw Bertram gezegd, dat er een
pauze zou worden gehouden.
„Tante.... mijn innig geliefde tante",
fluisterde Elli „het breekt mij het hart
ik kan het niet langer aanzien, hoe ge van
verdriet verteert."
„Hoe zou ik niet, mijn kindEen moe
derhart dat kan zich niet egoïstisch
alleen met zichzelf bezighouden dat
voelt meê, dat lijdt meê, dat is één met
dat van haar kind. En zich te moeten zeg
gen, dat hij alles verloren heeftAxel
mijn zoon mijn eenige lieve jongen."
Tranen verstikten de stem van de zwaar
beproefde vrouw.
„Maar tante, waarom die wanhoop Wie
weet, waarvoor het gced is, dat het zoo
ging. Nu kan hij toch nooit meer trouwen
met dat booze schepsel, dat zooveel leed
ons heeft berokkend. Heeft u vroeger
niet steeds gewenscht, dat zjj de vrouw
van een ander mocht worden, opdat Axel
gedwongen zou zijn, haar uit zjja hoofd
te zetten Geloof me, de hemel heeft het
zoo beschikt. Er zal ook wel weer voor
worden gezorgd, dat alles voor ons zich
ten beste keert."
Mevrouw Bertram schudde bezorgd het
hoofd. 6
„Ik vrees dat ik mij slechts zou bedrie
gen, als ik het zoo opnam. Zijn liefde,
welke ik toen slechts voor een
voorbijgaande neiging heb gehou
den, heeft zich tot een hartstocht van
groote kracht ontwikkeld. Ik zie in een
donkeren chaos, dien ik niet kan ontwarren.
Geve de hemel, dat je gebed in vervulling
kome en wij weder onzen vrede zullen
terugkrijgen, welke vroeger steeds op deze
plaats heeft gewoond."
„Weet Axel reeds, dat..."
„Ik heb hem natuurlijk medegedeeld,
wat er hier intusschen is gebeurd met een
zwaar hart, maar ik was hem dat verplicht.
Arme, arme zoon. Dat hij zijn liefde aan
een onwaardige moest schenken. Terwijl
zijne brieven vol zijn van zorg voor dat
meisje, terwijl 81 zijn gedachten bjj haar
verwijlen, weet zjj niets beters te doen,
dan mij, zijne moeder, te beschimpen en
haar gegeven wcord te breken."
Weder heerschte er diep zwijgen in de
kamer.
Op datzelfde oogenblik stond een man
in verre ia oden aan het strand van de
wereldzee, die zich daar aan zjjn blikken