riem nit de Kaasstad,
Zoiitiag 12 April l£K)B.
■ilaie, Jaargang No. &826,
TWEEDE BLAD.
Arrondissements - Recht
bank te Alkmaar.
FEUILLETON.
DE VROUW VAN
DEN BOEKHOUDER.
Jndiscliü |3rnlinifiscn.
OURANT
Zitting van Dinsd. 7 April 1903.
UITSPRAKEN:
G. Eelman, He'der, noch den diefstal, noch
de heling bewezen, vrijgesproken.
G. de Roos, Den Burg, T< xel, mishandeling,
f 15 boete, subs. 5 dagen hecht.
P. Zonjee. Uitgeest, mishandeling, f2 boete
subs. 2 dagen hecht.
Js. Vermeulen, Haarlemmermeer, weder-
spannigheid, vrijgesproken. Zeg je me
daorvan
Het eerste nummer van onze abonnements
voorstelling van heden had veel overeenkomst
met de scheepsluchtkokerdekfelverdwijning-
geschiedenis van de vorige week.
Voor Eelman speelde nu meneer Gerardus
Christianus te Kolstee, een bakkersknecht
van 23 jaar, geboren te Utrecht, logeerende
thans in' het Huis van Conservatie te Alkmaar
en voor dien in een hotel van het Heilsleger
te Amsterdam. Nou als hij 't er zoo goed
afbrengt als zijn collega van de vorige week,
dan kan hij tevreden zijn. En eerlijk gezegd
heeft 't er allen schijn van, dat het dien loop
nemen zal.
De jongeheer werd beschuldigd, dat hij zijn
baas Jb. de Jong een collectie beleedigingen
naar 't hoofd had geslingerd en van den
menheer, bij wien hij en pension was, den
logementhouder Jacobus Johannes ['fc heele
testament] Aziveer Wijenberg een dameshor
logeketting had gekaapteen paar minder-
passende uitstapjes, die men van den rijzigen,
netgekleeden, hooggeboorden en zich-als-een-
zeer-net-mensch-voordoenden Stichtenaar niet
zou- verwachten.
Volgens hetgeen op de zitting van heden
bleek, was hij op 17 of 18 December van 't
vorig jaar op de bof naar Den Helder gegaan,
om plaatsing te krijgen bij den een of anderen
producent van cadetjes en fijne beschuit. Dat
leek evenwel niet erg op te schieten, althans
eerst op 1 of 8 Februari kreeg hij een emplooi
en wel bij den straksgenoemden Jb. de Jong.
Al dien 'tijd had hij 't genoegelijk pension-
naat-leventje geleid in de inrichting van den
eveneens genoemden heer Wijenberg.
Het schijnt wel, of tengevolge daarvan zijn
portemonnaie op 't laatst slap in den rug
werd of wel, dat de vrijmoedigheid de over
hand bij hem kreeg, althans ongeveer een
week vóór hij vertrok verdween zonder bekende
oorzaak een zilveren horlogeketting van de
vrouw van Wijenberg, die aan den wand
gehangen had, de kettiDg n.1., niet de vrouw.
Van die verdwijning werd, omdat men ver
moedde, dat een anderhalf jarig zoontje' van I
Wijenberg den ketting misschien had „wegge- i
hol'pen", toen nog geen aangifte bij de politie
gedaan. Dat gebeurde eerst op 10 Maart, j
nadat men vernam, welk aangenaam onder-
houd de bakker De Jong met Gerardus gehad j
had. Zoo moest dus ook Te Tolstee met
een heeleboel anderen tegenwoordig on- l
dervinden, dat een redevoering al tot zeer
verschillende couclusiën aanleiding kan geven.
Op den 6den Maart, [toen hij dus ongeveor
een maand gelegenheid had gevonden om de
goede en minder goede kwaliteiten van zijn
patroon te observeeren], 's morgens om een
uur of zes, was hij met zijn baas en nog een
anderen, jongen, knecht in de bakkerij aan
't werk. Tot z ij n werk behoorde het in en
door mekaar flansen en knoeden van de stuk
ken deeg, die bestemd waren om straks, in
den vorm van fransies, krentezwissers en. wat
dies meer zij, door rijk en arm te worden
verorberd.
Er ontstond toen verschil van meening over
de vraag, of die behandeling nog eenigen tijd
zou worden voortgezet, of wel geacht kon
worden, in voldoende mate te hebben plaats
gevonden. De knecht vond 't beter er nu
maar uit te scheiende baas, cm nog wat
door te gaan.
Ieder verdedigde met klem zijn eigen opinie
en het slot was, dat de -baas zeinou, as jij
dan niet wil, zal ik 't zelf wel doen. Dat had
echter een averechtsche uitwerking, want nu
begon de knecht een bloemlezing fraaiig
heden uit te kramen, die we zullen ze
liier maar niet opnieuw uitspinnen allen
min of meer verband hielden met des bak
kers „natuurlijke gaven" en die het den pa
troon duidelijk maakten, voor zoover hij 't
nog niet mocht weten, dat hij op meer dan
één punt do tien geboden had overtreden.
Nu was die terechtwijzing op dat oogenblik
wegens gebrek aan een voldoend aantal
getuigen, nog niet geschikt voor gerechtelijke
vervolging, maar de heer Te Koistee was
gaarne bereid, om, toen een andere knecht
van De Jong in de bakkerij kwam, op ver
zoek van den bakker, het lied nog eens voor
te dragen. (Wat misschien oorzaak zal wor
den, dat rechtbank zegt: beleediging op ver
zoek kennen we niet en dns vrijgesproken.)
Zooals gezegd, had de heer Wijenberg later
van de voordracht gehoord en volgens zijn
bewering had hij naar aanleiding daarvan
bij de politie aangifte gedaan van de verdwij
ning van het horlogekettinkje, met aanwij
zing van den vermoedelijken dader Te Kolstee.
Bij het daarop gevolgde justitieel onderzoek
door den agent van politie Stuivenberg was
het kettinkje teruggevonden bij den horloge
maker Haiting. Uit diens verklaring bleek,
dat Te Kolstee hem 't kettinkje op 26 Janu
ari, dus 2 dagen na de vermissing, te koop
aangeboden had, bewerende het te hebben ge
vonden. Harting moest eerst niet „heefte",
want hij is geen opkooper van gevonden
voorwerpen. Te Kolstee beweerde echter met
een stalen gezicht, dat hij indertijd aangifte
van het vinden had gedaan en 't voorwerp
al een jaar en zes weken had, zoodat hij nu
gerechtigd was het te verkoopen. Daarop
ging 't kettinkje voor een gulden in eigen
dom over aan Harting.
Een en ander „in onderling verband en
samenhang beschouwd", was blijkbaar vol
doende geoordeeld om Te Kolstee voorloopig
een plaatsje te geven in het Huis van Be
waring. Daaruit was hij nu vandaag te voor
schijn gehaald, om, als 't hem mogelijk was,
's even al die aantijgingen te weerleggen. En
dat ging 'm nog al niet onsnukker af.
De beleedigingen erkende hij volmondig
genit en herhaald te hebben, maar van den
diefstal was geen snars waar. Hij had, zooals
hij vertelde, 't kettinkje stikum van Wijen
berg gekregen, die niet wou hebben, dat zijn
vrouw er meê liep, omdat 't afkomstig was
van een korporaal-kwartiermeester, zekeren
Hillebrand, die 't aan de zuster van de vrouw
cadeau gedaan had, welke zuster [Petronella
Kroos] er, ook al omdat ze op trouwen stond
-met een ander dan den kwartiermeester
niet meê wou loopen uit vrees voor conster
natie mot haar dierbare toekomstige weder
helft. Zoo was dan eindelijk de ketting langs
een heeleboel schijven in handen van beklaagde
gekomen, die 't ding ook niet noodig had en
't daarom van de band deed. Een leelijk puntje
was daarbij natuurlijk 't verhaal van 't vinden
en een jaar en zes weken bewaren, indertijd bij
Harting gedaan. Maar Te Kolstee zat ook daar
niet zoo erg meê, want hij hoefde in zoo'n
geval immers niet de volle waarheid te zeg
gen, dan zou hij een zoo omstandig verhaal
hebben moeten doen, dat 'fc den horlogemaker
veel minder waarschijnlijk in de ooren ge
klonken zon hebben, dan zijn verzinsel van
't vinden.
't Verhaal liet zich nog al hooren. Maar,
hoe lastig 't ook dikwijls is, Mr. Cnopius,
den Substituut-Officier van Justitie, kun je
dergelijke dingen nooit wijs maken. Hij gelooft
nooit wat van al die praatjes. Ook dezen keer
bleef ZEG. van meening, dat zoowel de belee
diging als de diefstal bewezen waren, waarom
hij een gev.-straf van 3 mda. requireerde. Als
verdediger was onzen bolletjesdraaier toege
voegd Mr. J. P. Kraakman, die de beleedi
ging bewezen achtte, maar den diefstal niet,
waarom hij verzocht den beklaagde daarvoor
niet te veroordeelen. Verder vroeg hij, te
gelasten, dat zijn cliënt uit de voorloopige
hechtenis werd ontslagen. Ook al nam de
rechtbank den diefstal als bewezen aan, dan
was toch immers het stelen van een horloge
kettinkje dat niemand wou hebben, en dat
ten slotte een gulden waarde had, nog geen
reden om iemand van netten stand daarvoor
zoo lang en nog langer in hechtenis te hou
den. Een alleszins billijk verzoek zou je zeggen.
De rechtbank besliste in raadkamer echter
afwijzend op het verzoek. Evenwel bepaalde
zij de uitspraak op Donderdagmorgen a.s.
[nu verleden], in tegenstelling met de uitspraak
in de andere zaken, die pas over 14 dagen
zal jalaats vinden.
Kees Veerman, een 18-jarige zoon van den
directeur van 't abattoir te Wervershoof, had
azuurblauwen hemel.
Tal van brninvisschen,
„de boer met zijn
zich Zondagavond 15 Maart vermaakt met varkens", zooals de zeeman ze betitelt, spron-
het cousumeoren van een bovenmatig kwan
tum jandoedel, als gevolg waarvan hij nog
niet gereed was om te vertrekken, toon de
oude en stramme gemeente- en onbezoldigd
rijksveldwachter Jacob Grooteman, om lOnur
kwam sluiten. Hij slingerde den dienaar der
wet een paar onvermeldbare scheldwoor
den, waarvan trouwens het eene het andere
opheft, naar 't hoofd en voegde er de eer
biedvolle vermelding aan toe: „ik zal je ver
zuipen".
De O. v. J. meende deswege een „kleine
correctie" te moeten toedienen en eischte f 6
boete, snbs. 6 dagen hecht.
In de zaak van Nicolaas Jonker, voorslager
aau de smederij van den heer 0. Bosman te
Alkmaar, die op 16 Februari een nageljongen,
Petrus Jongejan, met een beitel in de kuit
gegooid had, tengevolge waarvan een bloe
dende wonde was ontstaan, hadden we een
herhaling van hetgeen daaromtrent op de
zitting van 17 Maart was voorgevallen, met
dit verschil, dat nu het voornaamste element,
de beklaagde zelf, tegenwoordig was. Hij
was 24 Maart bij verstek tot 14 dagen gevan
genisstraf veroordeeld en wou blijkbaar een
gen en dartelden om het schip, tot groot
vermaak onzer soldaten vooruit op den bak.
Tegen zeven uur in den morgen vertoonde
zich eindelijk de langverwachte hooge kust
van het zuidelijkst puntje van Europa en ook
flauw in de verte het Afrikaansche strand.
de kapen Trafalgar en Tarifa aan
en Kaap Spartel aan stuurboord-
Het zijn
bakboord,
zijde.
Vooral
zij, die voor het eerst deze zeereis
meemaken, geraakten geweldig onder den
indruk, 't Is dan ook werkelijk een heerlijk
mooi schouwspel voor ons allen, gewend als we
zijn aan de eentonig lage vlakten ginds thuis
in Holland.
Tal van schoeners, brikken en barken gaan
ons voorbij en stoffeeren zeer schilderachtig
„de Straat", die wij nu instoomen.
Zoo ontmoeten we o.a. het stoomschip
Eleonora van de Firma Müller en Co. te
Rotterdam en een voor ons onbekenden drie
mastschoener, beiden varende onder Neder-
landsche vlag. Een saluut wordt gewisseld
door het strijken der driekleur en wij passa
giers wuiven opgewonden met zakdoeken onze
landgenooten toe.
- Och, er zijn er zoo velen in den tegenwoor-
pogmg doen om die getabbaarde heeren eens ^jgen tijd, die durven spotten met heilige
tot andere inzichten te brengen, waarom hij gevoelens als vaderlandsliefde, die er zoo
verzet had aangeteekend. Of 't 'm veel baten ondoordacht op stoffeu, dat ze boven dergelijke
zal, gelooven we niet. Nieuws bracht hij niet bekrompenheden verheven zijn Ik zou hen
aan t licht. Hij wilde een voor zien gunstigen (.„titer wel eens willen zien, hier op zee, op
draai aan de zaak geven, maar de Officier een schjp^ wanneer daar plotseling het dier-
wou heelemaal niet meedraaien. Z E.G. vond t,aar rood-wit-blanw dundoek zichtbaar wordt
14 dagen gevangen, een schappelijken prijs en en aj]eg naar verschansing vliegt onder
vroeg de rechtbank om daar maar bij te blijven. I ^eQ blijden uitroep van „een Hollander een
Piet Bommezij van Oterleek, 27 jaar
geleden aan 't stadhuis ingeschreven als
Petrus Nicolaas Johannis, thans koopman in
dooie lammeren, toelichten en ander vee,
wijdvermaard als katgooier en vechtersbaas,
had op 20 Maart, 's morgens 3 uur, in de
herberg van Simon Langereis te Oterleek,
waar 's avonds z aiguitvoering was geweest,
zoovele grapjes uitgehaald, dnt hij geïnviteerd
was, in de zitting van heden eens nadere
uitlegging te geven. Maar blijkbaar had de
Officier er al opgerekend, dat Piet „er niks
meer van weten zou omdat ie zoo dronken
was," waarom Z.E G. eenige personen had
laten aanrukken, die er dan misschien nog
wel wat van zouden weten.
Alzoo hoorden wij dan achtereenvolgens
1. Jan Vergaai, boerenknecht, die door
Piet van 't tooneel afgeknoffeld was en
beneden door een stoel heen tuimelde. Stoel
kapot; Jan nog vrij goed heel.
2. Maartje Langereis, dochter van den
kastelein, die Piet, toen hij 't razende bloed
had, wou beduien, dat hij zijn jas maar niet
uit moest trekken en daarbij een trap van
hem kreeg.
3. Piet Sneeboer of Snijboon, die verklaarde
een slag tegen zijn lip gehad te hebben, maar
eigenlijk zoo goed als bij ongeluk toegebracht.
4. Louwrens Brouwer, gem.-veldwachter,
die dat alles, voor zoover 't waar was, gezien
had. Niet waar was echter, dat Snijboon bij
ongeluk tegen de lip geslagen was. Bommezij
had hem opzettelijk in de lip gebeten,
iets wat Snijboon nu poogde te vergoelijken.
Maar in zoo'n geval is de President lang niet
gemakkelijk en ZEA. bracht dan ook den
lieger
Hollander Men behoeft volstrekt niet laag
op andere naties neêr te zien, men kan het
goede in den vreemde waardeeren en zelfs
gaan begrijpen, dat wij, Nederlanders, in veel,
zeer veel nog ten achter zijn, doch bij dat alles
houde men steeds en overal het vaderland hoog!
Zeker, wij hebben onzen ouden roem over
leefd, we zijn niet meer wat wij waren, onze
vlag is niet langer de schrik van den oceaan,
doch zij wordt gelukkig nog steeds geëerd.
Treffend bleek het nu weêr in de Straat van
Gibraltar, toen een Duitsche mailboot ons
voorbij stoomde en het eerst met de vlag
salueerde. Uit dit saluut van dien vertegen
woordiger onzer machtige oostelijke naburen
spreekt duidelijk de oprechte erkenning van
onze vroegere grootheid op zee.
We zijn thans midden in „da Straat". Aan
stuurboord [rechts] bemerken wij een ontzet
tende rots op de Afrikaansche kust, dit is de
z.g. Apenberg, terwijl om 8 uur 50 v.m. Gi
braltar gepasseerd wordt.
Met kijkers gewapend bewonderen wij de
prachtige vestingwerken, die in de rotsmassa
zijn uitgehouwen en nog vrij wel als onneem
baar worden beschouwd. Honderden vuur
monden, onzichtbaar opgesteld, verdedigen
hier, zoo noodig, den toegang tot de Middel-
landsche Zee en men moet wel tot de erken
ning komen, dat de Engelsehman er bijzonder
goed slag van heeft, om zich op een voor-
deelig punt te nestelen. Van die steile rotsen
heeft hij z'ch met Holland's hulp meester
gemaakt, om ze daarna vrij handig voor zich
zelf te behouden.
En thans nemen wij afscheid van den
Atlantischen Oceaan en gaan we weêr in
noordelijke richting.
Bijna den geheelen dag genoten wij van
gedienstigen lieger zoodanig in 't nauw, dat
deze stond te trillen of hij uit een badje van 1 de Spaansche kust, een reeks van bergen,
nul graden kwam. Enfin, van k 1 a a r b 1 ij- j grillig en woest van vorm. Nu en dan zagen
kelijken meineed kwam het niet tot ge- wij de witte huisjes opgebouwd tegen de
Roman van
A. O. KLAUSZMANN.
8. -o-o-o—
Steeds was het zijn eigen wil geweest,
als Bartel een betrekking had verlaten, om
een betere te gaan vervullen. En ODder
de getuigschriften, die hij in zijn tale -
lade bewaarde, was er niet een, dat by
niet met rechtmatigen trots had kunnen
laten zien. Geen oogenblik had bij het
groote doel, dat hij zich voor oogen had
gesteld, losgelaten. En het had hem niet
ontmoedigd, als hij tot de wetenschap
kwam, dat het niet alleen een zeer moei
lijke, maar een oneindig lange weg wss,
dien hij had af te leggen. Wat hij tot dus
verre had bereikt, dat dankte hij, evennis
de held in den roman, aan eigen kracht.
En er bestond bij hem geen twijfel, ol
hij zou eenmaal de hoogste sport bereiken
van de ladder. Dan, ja, dan zou hij ein
delijk het hoofd fier opheffen en met groote
beslistheid hun den voet op den nek zetten,
die nu zijn meesters waren
Want hij haatte in den grond van zyn
hart den vriendelijken Winter evenzeer
als den barschen directeur-generaal, in wiens
scherpe oogen bij altijd 't v antrouwen las,
dat den zigeunerjongen van zijn kinds
heid af steeds had vervolgd. Maar hij w ist
zijn haat goed te verbergen. Zoo goed als hij
de meest ijverige beambte was, was hij ook
'e meest onderdanige en beleefde, en zijn
optredon gaf nooit eenige aanleiding tot
een berisping. En het was misschien het
gevolg van zijn opvoeding in het wees
huis, dat hij geduldig kon wachten.
In de laatste maanden evenwel was het
meermalen gebeurd, dat zijn anders zoo
ijzersterk geduld aan het wankelen was
geraakt en dat hem een hartstochtelijk ver
langen had aangegrepen om met den storm
pas p het begeerde doel los te gaan
Want er was iets nieuws in zijn leven
gekomen, iets ongehoords, dat hij nooit
bij zijne berekeningen had opgenomen. Plot
seling, met onweerstaanbaar geweld, had het
hom bemachtigd, in hetzelfde oogenblik,
dat hij Martha Winter had gezien. En bet
had hem niet meer losgelaten, hoe weinig
duidelyk hem in den beginne de verande
ring in zijn natuur was geweest.
Mis- c.hien had Bartel zich ook heden nog
niet bekend, dat hij Martha Winter lief
had en dat alleen het vurig verlangen
naar haar bezit aan zyn wenschen op
eenmaal dien machtigen drang had ge
geven.
Ziire gedachten bielden zich slechts met
haar bezig en zijn aangeboren schorpziDnig-
heid verzon allerlei mogelijkheden, om haar
te ontmoeten of te zien. Dank zij zijn aan
geboren speurtalent, kende bij haar ge
woonten even goed als zijn eigen. Hij wist,
wanne' r zij het hnis verliet en w anneer zij
or terugkeerde. En bij was onuitputtelijk
in het uitdenken van voorwendsels, om haar
weg te kruisen cf haar van uit zyn schuil
plaats achter de getraliede vensters van
den corridor gade te slaan. Het maakte
hem overgelukkig, wanneer hij een blik
of een groet van haar kreeg. En niets vin
datgene, wat hij tot dusverre beleefd had,
bleken meineed, zoodat het zaakje met
een sisser afliep.
De Officier gispte zeer de treurige en ge
vaarlijke houding van Sneeboer en requireerde
tegen Bommezij, die al eerder wegens mis
handeling veroordeeld was, een gevangenis
straf van 6 weken.
A.s. week Paaschvacantie.
Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden.
7 Maart waren alle passagiers reeds vroeg
aan dek. We zouden Gibraltar passeeren Het
was bet prachtigste weer van de wereld en
een lekker zuidelijk zonnetje glansde aan een
had zich zóó in zyne gedachten gegritt,
als de weinige, niets beteekenende woorden,
die zij hem bij een vluchtige ontmoeting
had geguDd.
De betrekking, die er sedert tussehen
bem en de zuster van zijn chef' had be
staan. kon niet eens een oppervlakkige be
kendheid genoemd worden. Maar reeds het
bewustzijn, niet geheel meer een vreemde
voor haar te zijn, was dit zonderlinge
mensch heerlijk genoeg, om zijn fantasie de
schoonste diDgen te doen tooveren. Had hij
zich tot dusverre steeds met zeer veel zorg
gekleed, vanaf dat oogenblik was hij een
ware dandy en liet hij geen eukel toilet
middel ongebruikt, om zijn persoon te ver-
mooien en zooveel mogelijk het zigeuner
achtige weg te nemen. In zijn leef
wijze legde hij zich r.og meer ontzeg
gingen op, dan tot dusverre. Hij ontzegde
zich zelfs de eenige luxe, die by zich nog
wel eens permitteerde, narnelyk een bezoek
zoo nn en dan aan den schouwburg. Maar
het viel hem niet moeilijk, daarvan weg te
blijven, want sedert dat nieuwe en groote
zijn leven was binnengedrongen, zag en
droomde hij iD zijn armzalig kamertje veel
mooier en heerlijker dingen, d-n de grootste
acteur hem bad kunnen voortooveren.
Tegen middernacht was Bartel eerst met
zyn roman ten einde gekomen en onder de
gelukkigste beelden, die deze lectuur
in hem hadden opgewekt, sliep hij in
Den volgenden morgen verliet hij zijn
woning reeds een kwartier vroeger dan
andera. want hij wist, dat dit de dag was,
waarop Martha Winter reeds om acht uur
in school zijn moest.
Hij rekende er op, haar te ontmoeten en
hy zag zich in zijn verwachting niet be
bellingen en ook de hooge vuurtorens, die
's nachts den koers n^oeten wijzen.
De zee is als een spiegel zoo glad. Lucht
en licht zijn hier helderder, zuiverder, zachter.
We zijn als in een betere wereld verplaatst,
gevoelen ons op de lieflijke blauwe wateren
der groote binnenzee gelukkiger dan anders.
Van die mooie gelegenheid moeten we pro-
fiteeren om nader met ons drijvend stoom-
hótel kennis te maken.
Het is maar een prachtig schip, die „Koning
Willem II" der Maatschappij „Nederland",
voorzien van alle mogelijke gemakken als
goed geventileerde ruime salons, rookkamers,
flinke hutten, badkamers, een heuscke kap
perswinkel, een bakkerij, een slachterij, vries-
en koelkamers, enz., enz. In 1900 liep de
„Koning Willem II" te Rotterdam van stapel
en hij doet de bekende Maatschappij voor
Seheeps- en Werktuigbouw „Peijenoord" alle
drogen. Met een gratie, die bij zijn lievelings-
aeteur had afgekeken en in welke kunst hij
zich voor zijn sp;egel had geoeferid, haalde
hij reeds een dozijn schreden van baar
at zijn hoed at. De vriendelijke beant
woording van zijn groet deed hem de
groote verlegenheid, die hem nu de keel
dichtscoerde, gelukkig overwinnen: Hij
bleef staan en noodigde daardoor de jonge
dame, die zeer verwonderd was, uit, het
zelfde te doen.
„Ik vraag u excuus, mejuffrouw Winter,
wanneer ik u lastig ben", zeide bij, „maar
misschien heeft u dit boek verloren, dat
ik gisteravond bij het verlaten van' het
kantoor voor de deur vond liggen."
Zij keek naar het boek, dat hij haar
voorhield eD lachte verheugd. „ZekerDit
verlies, dat ik tot dusverre nog niet had
bemerkt, zou mij zeer onaangenaam geweest
zijn. Want dat boek is niet mijn eigen
dom, ik had het voor mijn schoonzuster
uit de bibliotheek gehaald Ik ben u zeer
dankbaar voor uw vriendelijke zorgen,
mijnheer
„Bartel", vulde hij aan met een belache
lijk diepe buiging, daar bij zag, dat zij
zich tevergeefs op zijn naam bezon. „Voor
mevrouw uw scboonzusfer dus,u ver
smaadt het misschien, romans te lezen
Zijn blijkbare bedoeling om een gesprek
aan te knoopen, mocht Martha bevreemden,
zij gaf hem toch op haar gewone kalme
wijze antwoord.
„O neen, maar myn werk laat mij er
zoo heel weinig tijd voor. Juist dit boek
heb ik, omdat ik het zelt kende, mijn
schoonzuster aanbevolen."
Over het bruine gelaat van den klerk
ging een zonneschijn en op vroo-
eer aan. Zij behoort tot het nieuwste type
mailbooten, evenals de „Koning Willem I",
de „Koning Willem III" en de „Oranje". Ons
huis is 120 Meter lang en heeft, in het mid
den gemeten, een breedte van 14 Meter, ter
wijl het 8 6 Meter diep is en een inhoud heeft
van 4291 ton Een aardig bootje dus, al zagen
we in de dokken van Southampton nog veel
grootere zeemonsters. Het schip is geheel
electrisch verlicht, wat het brandgevaar zeer
vermindert. Ook de toplichten in de masten,
de zij- en kompaslichten en de lichten by
de stuur- en machinetelegraaf worden elec
trisch ontstoken. Een prachtstuk van een
machine met vier cylinders geeft ons schuitje
een snelheid van 14 Engelsche mijlen per uur
[een mijl is 1825 Meter],
De bemanning bestaat uit 98 koppen en
men vindt daaronder, behalve de scheepsoffi
cieren, matrozen, stokers en tremmers, o.a.
nog een bakker, een slager, een timmerman,
een smid, een ziekenvader, een kapper, de
noodige Inlandsche bedienden, koks, enz., enz.
Een lang en breed „promenadedek" verbindt
de 1ste en 2de klasse, waarin plaats is voor
totaal 120 passagiers. Het grootste deel van
dat wandeldek is geheel tegen zon en regen
beschut, want vooruit heeft men boven de
2de klasse de z.g. „brug", die boven het
„middenschip" in een sioependek zich verlengt.
Op dit sioependek vindt men o.a. zoowel
aan bak- als aan stuurboordzijde vier stalen
sloepen, die elk 45 man kunnen opnemen en
naar wij van harte hopen en vertrouwen,nooit of
nimmer zullen noodig zijn. Ze zijn intusschen
van alles voorzien, wat bij een schipbreuk te
pas zou kunnen komen.
Passagiers, equipage en militairen zijn over
die sloepen verdeeld en elk weet in tijd van
nood zijn plaats.
Zoowel „achteruit" hij de 1ste klas als
„vooruit" bij de 2de, heeft men dekhutten,
die vooral later in de tropen lekker luchtig
zullen zijn. Ook heeft men daar nog de rook
kamers en de kajuit dei stuurlieden.
Gemakkelijke trappen voeren zoowel naar
brug en sioependek als benedendeks naar de
salons, de kinderkamer, de muziekkamer, de
hutten, de keukens, de bakkerij, den barbier,
de badkamers, het hospitaal, de apotheek, enz.
Alles is even gemakkelijk, rijk en practisch
ingericht, al heeft men natuurlijk met de
ruimte moeten woekeren.
De soldaten en de lagere bemanning slapen
geheel vooruit onder den z.g. bak, doch van
elkaar gescheiden.
Het logies is er zeer netjes en ruim.
De militairen slapen evenals bij do Marine
in hangmatten en zijn verdeeld in vier bakken
[drie van 9 en een van 8 man].
Er staat een flinke kachel en 't geheel
maakt den indruk van een chambrée in de
kazerne.
Wanneer 't moest, zou de „Koning Willem
II" ongeveer 800 militairen kunnen vervoeren!
In den „kuil", de diepte „vooruit" tusschen
„bak" en „brug", vindt men nog de smidse
en timmermanswerkplaats.
Later hoop ik u nog wel eens iets van het
leven aan boord mede te deelen. In den eer
sten tijd valt er nog te veel van de reis zelf
te vertellen.
Ik sprak u in mijn vorige Penkras van den
Mistial, die heden verwacht wordt, doch tot
nu toe, Zondag 8 Maart, 's avonds om 11 uur,
merken we er nog niet veel van. Er is wel
veel wind uit het Noorden en het schip slin
gert min of meer, doch een Mistral is het
nog bij lange niet. Des te beter
Lt. Clockener Brousson b. d.
Maart 1903.
a/b S. S. Koning Willem II.
Rotterdam, 9 April 1903.
W'aarover nu anders te schrijven dan
over de werkstaking aan de sporen
„Een elck is thans vervuld vaD 't groote
wonder." Dit is niet maar zoo bij manier
van spreken geciteerd, het is waar ijk vol
komen juist. Over niets anders schijnen
de gedachten en de gesprekken te gaan,
men verklaart zich/,el ven en andeien de
situatie, berekent mogelijkheden, waarschijn
lijkheden.
lijken toon, als had ze hem iets zeer aan
genaams gezegd, vroeg bij „Het bevalt u
dus U hebt hem dus een weinig lief ge
kregen, dien Oswald, die uit eigen kracht
het tot iets groots brengt, ofschoon hij
maar van zeer geringe afkemst is, en
maar een arme vondeling
„Zeker, zijn persoon heeft mij zeer veel
belang ingeboezemd", antwoordde ze eenigs-
zins terughoudend door de leverdigleid
zijr.er zonderlinge vraag en door het eig' n-
aardig fonkelen van zijn gioote oegen „U
beeft den roman dus eveneets gelezen,
mijnheer Bartel
„Ja, deren nacht. Het was geen misl ruik
maken van uw eigerdom, waaraan ik me
heb schu'dig gemaakt, niet waar? Toen
ik eenmaal begonnen was, koD ik niet
meer ophouden. Het is zeer jammer, dat
ik het slot niet kan te weten komen."
„Wanneer u daar veel 8an ge'egen is,
zal mijn schoonzuster wel bereid zijn, u
het tweede deel voor eenige dagen te
leenen. Ik wil het haar in elk geval
vandaag nog vragen
..O, warneer u dat zoudt willen doeD,
juffrouw Winter, ik zou er u zeer dank
baar voor zijn. Het is voor mij zulk een
groote «vreugde, te booren, dat die Oswald
u bevieldat gij u voor bem inferes-
seerdet bedoel ik. Zijn nederige afkomst
heelt u dus niet verhinderd, hem uwe
sympathie te schenken
De rare manier, waarop Bartel zich uit
drukte en zijne zonderlinge vragen
zonden Martha misschien hebben doen
Hebei), wanneer riet de toon, waarop hfi
sprak en de uitdrukking van zijn gelait
een zeker onbehaaglijk gevoel by haar
hadden opgewekt. Zoodoende had ze slechts