Jntlisrltc |)Eitlïrassni.
feuilleton.
INGEZONDEN.
Zoiitiag 19 April 1903.
47sic Jaargang JNo. 3828.
TWEEDE BLAD.
Staatsexploitatie onzer
spoorwegen.
DE VROUW VAN
DEN BOEKHOUDER.
Binnenlandse!! Nieuws.
OURANT.
I I
Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden.
VI.
Ik werd vannacht om 1 uur met schrik
wakker. De Mistral, door de matrozen raak-
straal genoemd, was plotseling in alle hevig
heid komen opzetten en onze „Koning
"Willem II" stampte verschrikkelijk, terwijl
storm en water hem telkens zóó'n bons r.aar
stuurboord gaven, dat de arme boot er van
kraakte en zuchtte.
Het zeewater beukte zóó verwoed tegen
de deur van mijn dekhut aan bakboord, alsof
de heele boel stuk moest.
Het was een leven als een oordeel! Zoo'n
storm had ik nog nooit bijgewoond, en ik
wil wel bekennen, dat ik een oogenblik met
heimwee aan mijn rustig slaapkamertje in
Holland terugdacht.
Als reizend journalist behoor ik echter
niet meer aan mezelf, doch aan het publiek.
Ik mocht dus niet lang talmen en moest den
toestand van nabij gaan opnemen.
Telkens vallende, van rechts naar links,
kleedde ik mij fluks aan, zoo goed en zoo
kwaad als het'ging, en moest toen tegen den
stormwind in, mijn hutdeur openen. Hit was
een zeer moeilijke beweging en niet geheel
zonder gevaar, daar de orkaan met genoegen
genoemde deur als amputeermes zou hebben
gebruikt, wanneer ik hem niet te vlug af was
geweest.
Langzaam aan, met inspanning worstelend
tegen de woede van lucht en water, verblind
door de zeetjes, die over het schip sloegen,
wist ik de trap te bereiken en kwam ik
eindelijk benedendeks wat tot verademing.
Het zeewater, dat over bak en kuil sloeg,
stroomde door de gangen en tiots mijn
waterproefjas werd ik door en door nat.
De matrozen, in oliejassen met zeelaarzen
aan en zuidwester op, liepen naar hunne
postende kalme houding dier mannen
boezemde mij dadelijk vertrouwen in en ik
ging daarom maar een bakje koffie drinken
in het kombuis.
Voor passagiers is de brug verboden terrein,
doch de Koningin der Aarde heeft nu eenmaal
overal privileges en dus ook aan boord van
een mailboot, die worstelt met de elementen.
Op verzoek van den wachthebbenden officier
kwam ik naar boven en genoot daar van
een natuurtafereel, zoo grootsch, zoó woest,
dat mijn pen het niet vermag te beschrijven.
Hoe' nietig klein leek mij ons stoomschip,
te midden van die woedende baren en wat
blijft er van ons menschjes over bij zulk een
losbreken van snelheid in massa
In lang had ik niet zooveel reine emotie
doorleefd en de nacht van 8 op 9 Maart zal
daarom niet spoedig uit mijn geheugen
verdwijnen.
Toen het eindelijk dag werd, begon de
storm iets te bedaren, alhoewel het toch nog
1 uur in den namiddag werd, alvorens hij
geheel ging liggen.
We hadden natuurlijk weder vele zeezieken
aan boord. Een troepje jongelui uit de tweede
klasse bestreed de kwaal volgens mijn onfeil
bare methode, door het aanheffen van vioo-
lijke liederen.
De Mistral, die nog al eens de Golf van
Lyon onveilig maakt, ontstaat, wanneer de
woestijn Sahara sterk is verwarmd De heete
lucht stijgt op en dan moet het luchtledige
van over de zee door een kouden landwind
uit Europa worden aangevuld.
De dekhutten aan bakboord zagen er er
barmelijk uit, ze stonden blank van het
water en na afloop van den storm moesten
zij met emmers worden leeggeschcpt.
We kregen nu weêr heerlijk weer, zagen
zoo nu en dan Erankrijk's Zuidkust en komen
morgenochtend vroeg te Genua aan.
Om bijtijds present te kunnen wezen, ga
ik thans slapen. Morgen vertel ik u de
rest wel.
9 Maait 1903, 's avonds half tien.
Heden morgen om 4 uur kwam de boots
man mij wekken. We naderden Genua, ons
tweede station. In een oogenblik was ik op
de brug. Wat een verschil met gisternacht.
Heerlijk spiegelde zich het maanlicht in de
gröen-blauwe zee. Duizenden sterren aan het
firmament vereenigden zich met de ontelbare
lichtjes aan den oever voor ons tot één groote
monster-illuminatie. Een vuurpijl wordt opge
laten. Men roept een loods van den wal.
Deze is weldra aan boord en langzaam gaat
het nu voorwaarts, met halve kracht.
De indruk is overweldigend. Veel er over
schrijven zal ik niet. De menschen houden
meer van iets actueels en men kan toch nooit
precies weergeven wat men in zulke momen
ten gevoelt
We liggen eindelijk in de haven. Aan
stuur- en bakboord bevinden zich reusachtige
booten, veel grooter nog dan do „Koning
Willem II". Als de zon opgaat, zien wij de
stad voor ons, opgebouwd tegen de heuvels.
Daar komen de eerste brieven al aan
boord. Nieuws uit Holland
Vergun mij, lezer, ditmaal wat kortte zijn.
Ik heb mijn twee daagjes nu zoo hard noodig.
Mijn indrukken van Genua deel ik u dan
in een volgend schrijven mede.
Lt. Clockenek Bbousson b. d.
10 Maart 1903.
's-Morgens zes uur v. m.
a/b S. 8. Koning Willem II.
Het zal wel niet ontkend worden, dat het
vraagstuk van de staatsexploitatie onzer spoor
wegen dit jaar meer dan ooit de aandacht
vraagt. j
In de eerste plaats natuurlijk, omdat ons
vaderland dit jaar in de spoorwegstakingen
dingen beleefd heeft, welke zulk een diep
gaande bezorgdheid opwekten, dat men zich
meer en meer gaat afvragen, of hier te lande
het spoorwegwezen wel op een gezonden
grondslag gevestigd is. En vervolgens, omdat
door hen, die van staatsbeheer op dit gebied
sinds lang voorstanders waren, toch reeds i
met belangstelling het oogenblik verbeid werd,
waarop de motie der vrijzinnig-democraten
bij de Tweede Kamer in behandeling zou
komen. Deze motie, het behoeft nauwelijks
te worden herinnerd, spreekt de wenschelijk-
heid uit, dat de staat onze spooi wegen zelf in
exploitatie neme.
Hoe men nu ook over dit vraagstuk denke,
over één ding zijn zoowel voor- als tegen
standers van staatsexploitatie het eens dat
namelijk de bestaande toestand in geen geval
deugdelijk is. Hetzij men dien wil vervangen
door staatsbeheer, of door een monopolie aan
één vennootschap, verandering moet er komen.
Immers, het is van algemeene bekendheid,
dat in ons kleine land de concurrentio pp dit
gebied zeer ongunstige gevolgen heeft.
Onophoudelijk bestoken de maatschappijen
elkaar met kleine plagerijen, waarvan het
publiek het slachtoffer wordt. Nu eens wordt
een gewenschte aansluiting door een gering
tijdsverschil reeds in de dienstregeling verijdeld;
dan weer wordt de aansluiting,op papier beloofd,
in de practijk te niet gedaan, omdat men op den
concurrent niet een enkele minuut w il wachten.
Op het stuk der tarieven, gelijkheidsduur der
retouren, recht vaB afbreken der reis, enz.
lieerscht zóóveel verscheidenheid en, wij
kunnen wel zeggen zóóveel verwarring, dat
men er slechts met moeite den weg in leert
vinden. Daarbij komt, wat het publiek niet
zoo terstond bemerkt, dat concurrentie der
twee groote maatschappijen een massa
orinoodige uitgaven ten gevolge heelt, als
bijv. dubbele administratie, dubbele bestel-
kantoren, reclame, verzekeringskosten voor
wagenhuur en gezamenlijke ontvangsten,
contiöle op overgangsstations, en dergelijke
meer. En het ergste is, dat, wat men met
de concurrentie beoogde de lage vrachtprijzen,
in ons land geenszins verwezenlijkt is. Wel
zijn de prijzen voor het goederenvervoer hier
iets lager dan in België en Duitschland
[welke voor het grootste deel staatsexploitatie
hebben], doch de cijfers bewijzen, dat dit
alleen te danken is aan de concurrentie, welke
beide maatschappijen te zamen ondervinden
van de in ons land uitstekende waterwegen.
Waar deze concurrentie echter niet te vreezen
is, namelijk in het personenverkeer, daar zijn
onze vrachtprijzen 32 en 40 °/0 liooger dan de
Duitsche en Belgischehadden wij in ons
land bijvoorbeeld het Belgische tarief, dan
Roman van
A. 0. KLAUSZMANN.
10. —o-o-o—
Dat de advocaat met zijn stugheid geen
bijzonder goed figuur maakte naast den
opgewekt», vroohjken Miller dat voelde
hn zelf wel. Maar ondanks dat, deed
hfi geen enkele poging, zijn positie te ver
beterenhij gaf denAmerikaan ruimbaan.
De weinige opmerkingen, die hij zoo nu
en 'dan maakte, hadden bijna bet tegen
overgesteld gevolg, want ze klonken zeer
sarcastisch. Het was een zooveelste bewi s
voor de goede opvoeding van Miller, dat
h'i zich in 't geheel niet gekrenkt toonde
alles van den vroolijken kant opnam.
enWat er gedurende den langen maaltijd
in Martba's bart omging, viel moeilijk te
den Zii bloosde en verbleekte zeer dik
wijs/zonder dat er eenige reden voor was,
en haar deelneming aan het gesprek be-
naalde er zich in hoofdzaak toe, beleeid
onfwnord te geven op de vragen en op
merkingen van Miller,. die direct tot haar
gericht waren. Dat zij met den advocaat
„1 dien tijd geen woord gesproken bad,
was zoo goed haar schuld, als de zijne.
Maar het feit, dat zij bet steeds ontweek
hem aan te zien, moedigde hem met aan,
„ich tot haar te wenden.
Toen men van tafel opstond, meende
Herman Schröder heel goed te weten,
wat de reden was van de verandenrg btj
betaalden wjj per jaar aan plaatskaarten vijf
millioen, gulden minder.
Doch ook de spoorwegmaatschappijen zeiven
ondervinden vSn de concurrentie de nadeelen.
Haar dividenden zijn in de laatste tien jaren
altijd om-en-bij de 4 geweest, en gemiddeld
halen zij de 4 lang niet. Hoe weinig er
bij dien stand van zaken overblijft voor het
winstdeel, dat de Nederlandsche Staat van
de uitkeeringen boven de 4 °/0 genieten
zou, is te begrijpen. En toch rekende men
indertijd op dat winstdeel zoozeer, dat de
huursóm, die de Staat jaarlijks voor zijn
spoorwegen ontvangt, slechts 1.74 van
de aanlegkosten bedraagt. Daarbij vergeleken,
zijn dus België en Pruisen, die ondanks hun
lagere tarieven gemiddeld 4'/j en 4 van
hun aanlegkapitaal „maken," in oneindig
gunstiger conditie.
Een ander gevolg dier onderlinge concur
rentie is, dat de loonen en werktijden van
het personeel in ons land, met onze buren
vergeleken, ongunstig zijn. Toch zou reeds
een geringe loonsverhooging van 20 cent
per dag bijvoorbeeld bij de Maatschappij
tot exploitatie van Staatsspoorwegen het heele
dividend tot niets terugbrengen. Dit bewijst
niet, dat zulk een wensch naar hooger loon
en korteren dienst een onbehoorlijke is, maar
dat het spoorwegstelsel, hetwelk niet bewil
ligen kan, wat billijk is, ongezond moet
heeten.
Bovendien brengt elk stelsel van particu
liere spoorwegexploitatie, hetzij concurrentie
of monopolie, noodwendig groote gevaren
met zich meê. Eén daarvan is gelegen in de
macht, die spoorwegdirecties, vooral in ons
land, bezitten door haar uitzonderingstarieven.
Wanneer voor het vervoer van groote hoe
veelheden hout of ijzer of ander materiaal op
zeker baanvak, bijv. Oudewater-Emmerik, een
vtachtverlaging wordt toegestaan, dan pro
fiteert daarvan in naam ieder industriëel
in de genoemde vakken, doch inderdaad
slechts de ééne houtzagerij, of ijzergieterij, die
er wij stellen maar het geval te Oude
water bestaat.
En erger nog dan deze protectie is, dat de
spoorwegmaatschappijen haar vrachtverlaging
ook verleenen aan den buitenlander, waar
deze anders niet tegen onze landgenooten
zou kunnen concurreeren. De drijfveer tot
zulk een weinig vaderlandslievende daad is
natuurlijk hierin gelegen, dat de spoorweg
maatschappijen liever tegen lagere vrachten
vervoeren, dan dat zij haar wagens leeg van
de grens moeten laten terugloopen beter wat,
dan niets.
De kansen op omgekeerde protectionisme
bescherming van het buitenland worden
nu nog vergroot door de mogelijkheid, dat
buitenlanders onze spoorwegaandeelen koopen
en dan de spoorwegen beheeren
Volgens hun belang en lijnrecht tegen het
onze. Zulk een mogelijkheid bestaat zeer zeker.
De voormalige Rijnspoor was in Engelsche
handen. Zwitserland besloot in 1897 tot
de naasting, voornamelijk om deze reden. Bijna
was indertijd de directie onzer Staatsspoor
door buitenlanders of Nederlandsche
„stroomannen" vervangen. Niet ten onrechte
wijst men er op, dat, wanneer wij in oorlog
kwamen met een land, hetwelk onze spoorweg
directies beheerschen kon, onze mobilisatieplan
nen óf ontijdig overgebracht, óf heimelijk
tegengewerkt en vertraagd zouden worden.
Alles goed en wel, zeggen de tegenstan
ders van verandering; we geven u toe, dat
in het algemeen staatsexploitatie hoogst wen-
schelijk is, maar zal de naasting in Nederland
niet erg vee! kosten Nu, zouden we willen
1 antwoorden goedkoop zal zij niet zijn en
de spoorwegovereenkomsten van 1891 zijn
schuld, dat de staat er meer geld in zal
moeten steken, dan anders noodig ware ge
weest. Toch zal nog wel een rente kunnen
worden gemaakt. Maar al ware dit niet zoo,
ons dijkwezen kost ook geld, onze rijkstele
graaf brengt de kosten niet open toch zal
zeker niemand gaan zeggen, dat daarom die
beide takken van staatsdienst maar achter
wege hadden moeten blijven. Een tweede
punt is dit: de som, die de Staat aan de
spoorwegmaatschappijen zal moeten betalen,
wordt met elk jaar wachtens hooger en' on-
voordeeligerde boekwaarde van haar bezit
tingen stijgt, zonder dat er, heiaas, een be
hoorlijke afschrijving tegenover staat.
Welnu, zegt men, dan naasten we nooit!
Ja, dat zou men, volgens deze redeneering,
moeten zeggenmaar dat staat niet in
onze macht. Want elk oogenblik kunnen de
maatschappijen den staat tot naasting dwin
gen, wanneer haar winst beneden zeker
minimum daalten het is reeds te voorzien,
dat zij, bij het telkens ongunstiger worden
harer iinanciëele uitkomsten, dit eerlang doen
zullen. Maar in dat geval beteekent ook elk
jaar, dat de Staat het onvermijdelijke uitstelt,
het opofferen van nieuwe sommen.
(Niet geplaatste ingezonden stukken worden
nimmer teruggegeven.)
Van bevriende hand kwam de vraag tot
mijVoldeed het tooneelspel „Lid van den
Raad", geschreven door dominé N. J. C.
Schermerhorn, en werd het door de Rederij-
keiskamer „Cicero" goed opgevoerd
Omdat mijn oordeel wellicht eenzijdig zon
zijn, heb ik die vraag tot eenigen gericht en
geef ik hunne antwoorden, zoo nauwkeurig
mogelijk, in het kort weder.
Een gezonde jonge deerne zei„Ik heb
gisterenavond erg veel plezier gehad.
Wat was die veldwachter dronken. Dat zijn
vrouw zoo benauwd voor hem was, komt
zeker omdat ze zoo zwak en mager is, want
hij deed haar niets. Hij deed niets als wat
herrie maken en vloeken, maar 't is net
zoo'n ventje om in een hoekje te zetten."
Een oud rederijker sprak„Dat stuk is
eigenlijk niet voor 't tooneel geschikt. Er is
veel te weinig handeling in. De tooneelen
zijn zoo mat, zoo erg gerekt. Het is feitelijk
geen tooneelspel en veeleer een aaneenschake
ling van dialogen."
Een burgervrouwtje zei„Ja zie je, als
dit stuk eens op eene andere plaats
vertoond was en 't was dan niet van
Dominé, maar van Abram de Winter,
dan zou ik het heel aardig gevonden
hebben, want ik mag die „zetten" wel,
maar nu leek het we), of ze vol hatelijkheid
waren."
Van een bejaard man hoorde ik: „Ik heb
gelukkig met al die verdeeldheid, die hier,
na de komst van Dominé Schermerhorn is
ontstaan, nieis te makeD, maar ik begrijp
niet best waarom zooals in dit tooneei-
stuk de anarchisten zulke brave en goe
dige menschen moeten zijn en de anderen,
zooals deze burgemeester, secretaris, onder
wijzer en veldwachter, zoo slecht, en die
boeren zoo schunnig-min."
Een guitige jonge man beweerde: „De 4
jongelieden, die op het tooneel zoo dapper
de vrije liefde verdedigden, zijn geëngageerd.
Ze kunnen dus al dadelijk beginnen met aan
elkander en aan hunne ouders en aanstaande
schoonouders een voorstel te doen om „v r ij e
liefde" in prakt ij k te brengen. Zou
dat goedgekeurd worden
Een ernstig man zei„Vraag mij liefst
niet. Werkelijk, ik acht het zoo aanprij
zen van anarchie en van vrije liefde al
even m i s d a d i g, als indertijd het uitlok
ken van dienstweigering door miliciens.
Immers, als men toerekenbaar is, moet men
weten, dat zijne eventueele volgelingen in
dit geval zeer waarschijnlijk slachtoffers zou
den worden, of kunnen worden."
Een raadslid oordeelde „Is 't niet onver
klaarbaar, dat de schrijver gewoonweg doet,
of Gemeenteraadsleden door giften en belof
ten 't noodige aantal stemmen verkrijgen en
alsof zij geen eed van zuivering
hebben af te leggen voor ze zitting mogen
nemen en ze dus meintedigen zonden worden
als ze z o o gekozen waren Ook schijnt de
schrijver niet te weten dat de stemming ge
heel persoonlijk is en geheim, zoodat
de werkgevers, ook al wilden ze dat
hunne arbeiders niet kunnen dwingen."
Een student, geen plaatsgenoot, zei :„Cicero"
beeft m. i. zoo goed gespeeld als men dit
van dorpsrederijkers mag eisclien, maar het
stuk was niet 1e redden, ook al omdat het
zoo onjuist getcekend is. De domme boer
b.v. leest vlot, met juisten klemtoon, let op
de leesteekens, spreekt uitheemsche woorden
goed uit en gevoelt 't spoedig als hij in de
klem zal komen. Hij houdt zelfs een toe
spraak, die, hoewel door brc-mmen onder
broken, een goeden zin vormt.
De kindei looze jonge vrouw van een
dronken veldwachter, klaagt, over vreese-
lijke armoede en haalt uit een lade
van de tafel, wetende dat ze daarin
waren, f 18.50 te voorschijn.
De Burgemeester liet zich bij herhaling,
brntaliseeren door dien dronken veldwachter
en durft hem niet te ontslaan, omdat de laat
ste een geheim kent en dat schrikkelijke ge
heim blijkt te zijn (sic), dat de Burgemeester
(weduwnaar) eens door dien veldwachter is
gezien bij een jonge weduwe. Dit schijnt dus
een groote euveldaad en geen vrije liefde te
zijn.
Drie brave anarchisten komen de vrouw van
den veldwachter uit diens woning redden,
ze raden aan, spoed te makenen. .houden
intnsschen lange politieke gesprekken, enz.
Een onderwijzer vond 't niet aardig,
dat de eenige onderwijzer zoo dom is
voorgesteld, alsmede dat zooveel malen ge
vloekt werd en zulke leelijke scheldwoorden
gebezigd.
Een bezorgde moeder zeideWat spijt het
mij eigenlyk dat 't stuk niet erg meêvalt.
Ik had zoo'n hoop, dat Dominé, die naar mijn
oordeel met preeken en catachiseeren niet zoo
heel veel op heeft, door heele mooie tooneel-
stukken te makeu een baantje zon vinden dat
hem best past.Het spijt mij wel, maar dit schijnt
ook zijn roeping niet, en toch zou ik graag
willen dat zoo iemand als die mijnheer Rós
sing, er zijn oordeel over uitsprak, want 't
mocht eens meevallen, enne.het is eigen
lijk al zonde dat mijne dochter nog niet
naar de leering gaat.
Omdat 't mij toescheen dat ik gevaar liep
geheel verzeild te raken op onvrij territoor,
eindigde ik, doch iets weemoedigs, stellig op
mij overgebracht uit 't beklemde gemoed van
die moeder, is achtergebleven.
EEN VRIEND VAN CICERO.
van den Raad
Vergaderin
der gemeente NIEUWE NIEDORP, op
Martini. Gisteren was ze zoo vertrouwelijk
en hartelijk, en mi zoo geheel anders. En
deze verandering viel samen met de komst
van dezen knappen, prettigen cavalier i
George Miller, en er behoorde, volgens zijn
idéé, maar weinig scherpzinnigheid toe, om j
daaruit eene conclusie te trekken, die voor
hemzelf even beschamend, als bedroevend
was.
li ij had er bepaald de voorkeur aan
gegeven, onder het een of ander voorwend
sel dadelijk heen te gaaD, wanneer niet de
wenseh, dien Hermine kenbaar had ge
maakt, hem tot blijven had genoodzaakt.
Op de gelegenheid om onder vier oogen met
haar te spreken, behoefde hij niet lang
meer te wachten. Want de boekhouder
moest naar het kantoor en George hield
zich ijverig met Martha bezig, terwijl deze
in een hoekje van de eetkamer de
koffie zette. Dit oogenblik maakte de jonge
buisvrouw zich ten nutte, om den advocaat
een wenk te geven en onder de luid uit ge
sproken verklaring, dat ze hem eenige
fotogri fieën wenschte te laten zieD, stapte
ze met hem de andere kamer binnen.
Ia 1 et oogenblik, dat ze de deur achter
zich dichttrok, had er een opvallende ver
andering met haar plaats Haar zooeven
lachend gelaat zag er op eenmaal bedroefd
uit, en terwijl zij den advocaat haar hand
reikte, zeide ze„Geef mij vóór alles de
verzekering. Herman, dat ge over het ver-
ledene niet meer boos op mij zijt en dat
ge nog altijd een weinig vriendschap voor
mij gevoelt."
Hij was door dit begin blijkbaar zeer
onaangenaam verrast en slechts maar heel
kort hield hij de zachte hand van dejonge
vrouw in de zijne.
„Gij moogt reeds ter wille van uw man
op mijn vriendschappelijke gezindheid
rekenen, mevrouw Winter... eD u weet,
dat ik nooit boos op u ben geweest. Ook
wanneer ge na mijn terugkeer van het
slagveld bereid zoudt zijn geweest mijn
vrouw te werdén, dan zou ik (óch dat
offer nooit hebben aangenomen."
„Het is zeer grootmoedig van u, de
zaak in dit licht te plaatsen. Maar ik
weet beter, wat ge toen over mijn hande
lingen dacht, en hoe ge er misschien Eog
heden over denkt. Ik was een ODrijp.
dwaas ding, wie door een verkeerde op
voeding het hoofd op hol was gebracht,
zoodat zij tenslotte de stem van haar
eigen hart DÏet meer verstond Maar wat
ik toenmaals in onbegrijpelijke verblinding
tegen u en mezelf heb misdaan, ik heb
bet intusschen waarlijk zwaar genoeg
geboet."
Zij had het aarzelend gezegd, evenals
of ze deze bekentenis in haar vrouwelijke
schuchterheid eerst na heftige" strijd open
baarde.
De advocaat echter had daarvoor zeker
niet bet rechte oor. „Hoe het daarmede
ook mag zijn, mevrouw Winter, bet han
delt over dingen, die reeds zeer ver
achter ons liggen en het is beter daarover
niet meer te spreken. Mag ik vragen,
waarmede ik u vandaag van dienst kan
zijn
Hermine drukte een oogenblik de tan
den in de roode lippen. Dan echter ging
ze met haar zakdoek zscht over de oogen
en zeide na een z*er diepen zucht„Mis
schien kunt ge mij slechts beklagen, want
ik ben zeer ongelukkig. Dokter Weisz
beeft mij gisteren in zekeren zin den aan
sri n g
NIEUV
Woensdag 15 April 1903, voorm. 11 uur.
Tegenwoordig alle leden.
De Voorz. opent de vergadering, waarna
de notulen dor vorige vergadering worden
gelezen en goedgekeurd.
Ingekomen is een tweetal missives van het
gemeentebestuur van Hoogwoud, betreffende
bet berbalings-ondorwijs aan de Langereizer
school, een onderwerp, dat sedert meer dan
een half jaar trouw voorkomt op elke agenda
van de raadsvergaderingen in de beide
gemeenten.
In de eerste plaats was de verordening
tot regeling van bet herbalings-onderwijs
door Gedeputeerde Staten teruggezonden,
met de bemerking, dat, in strijd met de wet,
voor bet onderwijs aaan de meisjes avonduren
waren bestemd en met de uitnoodiging, te
dien opzichte de noodige wijzigingen san te
brengen. Door bet gemeentebestuur van
Hoogwoud was in deze bet advies ingewonnen
van het hoofd der school, den beer M. de
Jong, wiens schrijven bij bet verzoek van
Hoogwoud om de verordening volgens den
wensch van Gedeputeerde Staten opnieuw
vast te stellen, was overgelegd.
De Raad vindt, op voorstel van den Voorz.,
goed, de uren voor bet meisjes-onderwijs te
bepalen zooals de heer De Jong in zijn
schrijven aangeeft.
De tweede missive behelst de mededeeling,
dat na de definitieve vaststelling van de
salaris-regeling voor het herhalings-onderwijs,
aan den heer De Jong en mej Timmerman
de belooning over de maanden November en
December van 3902 is uitbetaald.
Aangezien deze sommen niet begrepen
waren in den eersten staat van verrekening,
wordt nu een suppletoire staat ter goed
keuring toegezonden met verzoek bet aandeel
van N. Niedorp ad f 21 aan den gemeente
ontvanger van Hoogwoud te willen uitbetalen.
Niemand lieeit natuurlijk bezwaar tegen
de uitbetaling van dit bedrag.
De Voorz. deelt verder mede, dat er een
begin van brand is geweest in bet schoolhuis
te Moerbeek. De kosten van herstelling zullen
ongeveer f 25 bedragen. Aan de Maatschappij
te Barsingerhorn, waar het perceel op bet
oogenblik nog verzekerd is, zal restitutie
j gevraagd worden.
Hierna gaat de Raad in geheime zitting
ter behandeling van verschillende zaken Na
heropening der deuren doet de beer Visser
voorlezing van bet bij hem ingekomen
deskundig rapport omtrent bet kweeken van
Edelkarpers in de z.g. zaagmolenkaven. Het
staarden dood van mijn man aangekondigd."
Zeer ontsteld vroeg de advocaat naderen
uitleg En zij herbaalde hem, hoewel zeer
sterk overdreven, wat de dokter baar had
meegedeeld.
„lederen dag kan de laatste zijn", ein
digde zij baar vertelling. „Want volgens den
dokter kan zelfs een kleine opgewonden
heid hem dooden."
„Om Godswil... dat is verschrikkelijk!
En mijn arme vriend heeft geen denkbeeld
van het gevaar, dat er boven zijn hoofd
zweeft
„Hij mag daarvan niets vernemen. De
voortdurende angst over zijn leven zou
hem neg sneller dooden. Hij houdt zich
voor overwerkt, en hij moet dat blijven
gelooven. Ik heb hem overgehaald, zijn
jaarlijksch verlof zoo spoedig mogelijk aan
te vragen, vroeger dan in zijn bedoeling
l8g, en wjj zullen ons naar het Reuzen
gebergte begeven, waar hij vroeger ook
eens zoo goed opgeknapt is. Maar zelfs in
het meest gunstige geval, zegt dr. Weisz,
is het slechts uitstel van executie. Aan
een geheele genezing, of aan een verbe
tering van zijn zwaar lijden, is niet meer
te denken."
„U ziet mij zeer ontsteld En juffrouw
Martha kent zij de geheele waarheid
„Neen, zij weet niets en mag niets
weten ook. Want zoover ik haar ken, is
zjj in staat, binnen vier-en-twintig uren
haar broeder alles te verraden. De kunst
van een geheim te beweren, is haar niet ge
geven En bovendien wil ik knar door
deze droeve mededeeling niet uit baar ge
lukkige stemming brengen."
„Uit haar gelukkige stemmirg? Ik
meende integendeel juffrouw Martlia nooit
zoo stil, nooit zoo in zichzelf gekeerd ge
zien te hebben, als juist vandaag
Ebd weemoedig lachje speelde er om de
lippen van de jonge vrouw.
„U is een man, mijn beste mijnheer
Schröder, en vcor de beoordeeling van wat
een zekeren tijd stil en zacht in een jonge-
roeisjesziel afspeelt, ontbreekt u de rechte
blik. Dat is alleen door een vrouwenoog
waar te nemen. Maar ik heb voorlocpig
nog geen recht, uit de school te klappen.
Maar wanneer l er u de moeite waard ge
weest was, mjjn broeder en mjjn schoon
zuster eenigszics scherper gade te slaan,
dan zoudt u met mij gelooven, dat zich
acht r Martha's stil en droomerig wezen
iets heel anders dan leed en neerslachtig
heid verbergt.
„Ik geloof het, zonder meer", zeide hij
haastig en m"t een wonderlijk ruwen klank
in zyn anders zoo beschaafd klinkende
stem. „En ik heb nóch het reebt, nóch den
wensch, dieper in de hartsgeheimen der
jongedame in te dringen. Wel vermoed ik,
dat u mij nog iets anders '.venscht meê
te deelen."
„Ja, en ik hoop, dat u mij niet zult mis
verstaan. Mijn man heeft tot op dezen dag
geen testament gemaakt en wanneer van
daag of morgen de verschrikkelijke pro
fetie van den dokter wordt vervuld
Zij zweeg en verborg haar gelaat in
heide handen. De advocaat begreep echter
volkomen, wat ze wilde zeggen, en hg
schoen niets verkeerds daarin te vinden.
„Het is sieehts natuurlijk, dat u zich
met de gedochte aan deze treurige moge
lijkheid bezig houdt", zeide hij. „En ik ben
inderdaad zeer verrast te 'booten, dat
mijn anders zoo voorzichtige viiend