Zondag 17 M E 1903.
47sU Jaargang No. 3830.
TWEEDE BLAD.
Arrondissements - Recht
bank te Alkmaar.
Zitting van Dinsdag 12 Mei 1903-
FEUILLETON.
DE VROUW VAN
DEN BOEKHOUDER.
Wik- en Weegloonen.
SCHAKER
COURANT.
UITSPRAKEN:
P. Moerkerk en J. C. Cavé, beiden te Haar
lem, diefstal, de eerste vrijgesproken, de
tweede 2 maanden gevangenisstraf.
C. de Boer en C. Silver, de eerste te Hoog
woud, de andere te Aartswoud, gem. Hoog
woud, het gezamenlijk, wederrechtelijk des
nachts binnentreden van iemands woning,
ieder 3 weken gevang.
S. Klein, Medemblik, onzed. handelingen,
niet wett. bewezen, vrijgesproken.
Thans geen allesoverschreeuwend redenaar
te presenteeren hebbende, welk niet genoeg
te waardeeren voorrecht ons de vorige week
te beurt viel moesten we vandaag met iets
minder welbespraakte luidjes dan Steegeman
ons amuseeren. Trouwens, we dienen tevre
den te zijn. Immers, de vrees van kletsdoornat
te moeten arriveeren in 't statige gebouw
„Justitia" [welke vrees toch door ons, naar
we dachten met grond, werd gekoesterd,] is
niet bewaarheid, in zooverre althans, dat 't
regenen niet zóó fortissimo plaats had, dat
men „aan 't openen van de sluizen des he
mels in Noach's tijd" zou beginnen te denken.
Toen nu de eerste zaak in behandeling
werd genomen, bleek het ons, dat 't beschul-
digdenplaatsje dezen keer eens werd gestof
feerd door den weledelen, zeer sluikharigen, 48
strenge en zachte winters tellenden Heer
Johan-nes Kuit,woonachtig in „Alkmaar zelf."
Monsieur is handelaar in lompe, beene, dat
wil zeggen niet in lompe pootjes, maar in
vodden, oud ijzer, oud tin, lood, zink, koper,
ja, misschien wel in oud goud ook. Doch
dezen keer kon Kuitje het met lood wel doen.
Enfin, hij heeft misschien een aardig zaakje
of affairetje in deze artikelen, maar zijn
laatste lood-inkoopje zal hem mogelijk wel
loodzwaar op 't hart drukken. De laatste
loodjes wegen ook 't zwaarst.
Nu gebeurde het op den 23en Februari in
't jaar onzes Heeren 1903, dat twee jeug
dige „een-andermans-goed-wegnemers" bij
Mijnh. Kuit kwamen en hem een stuk lood
presenteerden, natuurlijk in ruil voor z'n lieve
dubbeltjes. Kuit dacht zeker„er zit wat
au" en daarom kocht hij 't bonkie voor 60
Hollandsche centen. De 16-jarige Pieter
Christoffel Rike, in dienst zijnde bij den meel
handelaar P. Kolles, op de Kaasmarkt, was in
den morgen van 23 Febr. ['t was op 'n Maan
dagochtend,] om 7 uur 's morgens al aan de
goot schoon te maken. Toen ontdekte hij,
dat 't daklood aldaar loszat en naar aanlei
ding van dien heeft hij hetzelve er maar
vandaan gescheurd ook. Hierin werd hij gehol
pen door zekeren Petrus van Diepen, een rood-
wangigen en roodharigen 16-iarigen snuiter,
mede in dienst by Kolles. Deze Van Diepen
was op den zolder bezig met zakkenmerken
on werd door Rike ter hulp geroepen, om in
dat lood-weghaalderijtje te adsisteeren. Toen ze
den buit beet hadden, hebben ze dit gekaapte
lood in zakken opgeborgen, om 's avonds alvast
een stuk bij Kuit ten verkoop te presenteeren.
Den 26sten Febr. hebbon de twee jonge snoes
hanen 't tweede stuk lood bij Kuit aangeboden,
en er wederom 60 cent voor ontvangen. Tel
kenmale hebben ze de opbrengst van 't goed
je broederlijk gedeeld, zooals dat aan goede
kameraden ook betaamt. Volgens de getuige
nis van Kolles, den eigenaar van 't van
lood ontdane pand, had hij (Kolles) redenen
gevonden om den toegang tot de zolders af
te sluiten en deze sluiting was iu't laatst van
Febr. verbroken. Zoowat 23 K.G. lood moet er
ontvreemd zijn. 'n Aardig vrachtje waarlijk,
maar „alle beginselen zijn moeilijk," zei een
dief en hij stal 3 honderdponders. Zoo ongeveer
zullen de jongeheeren er denkelijk ook over
hebben geprakkezeerd. Toen 't bekend werd,
dat 't lood was weggenomen, verklaart Kolles
verder, zijn de kereltjes bij hem vandaan
Roman van
A. O. KLAUSZMANN.
18. —o-o-o—
Bartel sliep niet, want de vreemde ge
schiedenis liet hem niet met rust. De man,
die in de woning van Winter had rondge-
loopen en er tenslotte met den koffer van
door was gegaan, dat was toch geen spook
gestalte geweest. Men had het in de
kamer van Winter bevonden zooals het
echtpaar Nitschke het had aangegeven, Me
vrouw Winter had het ontbreken van kof
fer en kleedingstukken geconstateerd, en de
nachtwacht had den man met den koffer
gezien, met eigen oogen.
Wanneer het niet mynheer Winter was
geweest, wat drommel wie was het diu ge
weest Een gewone inbreker, die binnenge
drongen was en den buit gestolen had
Maar die man was buiten zijn zinnen
geweest, als bij, nadat hij den buit in handen
had, nog naar de kamor van mijnheer
Winter was gegaan, om daar een paar
kleedingstukken weg te nemen. Daar liep
hij toch alle gevaar om verrast te worden.
En welk belang kon de dief er bij hebben
gehad, het lijk van den boekhouder weg
ite stoppen Die doode kon hem toch nooit
verradenEn bovendieD, eén man kon het
lijk niet verbergen, dat ging zoo gemak
kelijk niet.
Waarlijk, alles sprak ervóór, dat in
waarheid geen ander dan Winter, de ver-
gebleven. Kolles heeft na de ontdekking aan
gifte gedaan bij den politie-beambte P. Vellin-
ga. Deze heeft naar aanleiding van de aan
gifte een onderzoek ingesteld en is o.a. bij
Joh. Knit geweest, om te vragen of deze ook
een stuk lood van 1.10 a 1.20 M. lang en
0.60 M. breed [de afmeting van 't gekaapte
lood, had ingekocht Kuit beweerde, dat hij
znlk lood niet gekocht had en Vellinga maan
de den lorrenkoopman aan, om, als er
soms een paar jongens zooiets aan kwamen
bieden, 't niet te koopen, waarop Knit nog
antwoordde„Men komt bij mij met zooiets
niet, want 't is bekend, dat ik dan toch geen
koop wil sluiten." Kuit verklaart dan ook,
alleen eenige meelloodjes te hebben gekocht,
(welke hij nota-bene had vergeten in z'n re
gister te schrijven, 'twelk hij tóch verplicht
is, al is 't een kleinigheid.] Door grnttersjon-
gens, enzworden deze loodjes nogal eens
bij hem gepresenteerd en er wordt voor deze
bijna waardelooze dingetjes door hem ook
weinig uitbetaald, maar hij (Knit) ontkent,
dat hij van 'n paai jongens een groot stuk
lood heeft gekocht. Toch valt Kuitje efkes
door de ben, daar hij verder verklaart, dat,
als hij 't lood van de jongens heeft gekocht,
't dan door hem den vorigen Vrijdag aan
iemand in Amsterdam is afgeleverd.
Weg is 't corpus delicti dus 1
De O. v. J. verklaartbekl. Kuit wenscht
te ontkennen, doch spreker hoopt, dat de
rechtbank toch wel met hem klaar zal komen,
't Blijft toch een feit, dat Kuit zich aan
heling heeft bezondigd, en wel tweemaal, en
naar aanleiding daarvan eischt spreker 6
maanden gevangenisstraf.
Nu treedt bekl.'s verdediger (Mr. A. Prins)
op. Deze zegt o. m. (zeker in 't vuur zijner
overigens toch niet zoo „vurige" verdediging)
dat er in do verklaring van den jongenheer
P. C. Rike weinig geloofwaardigs is te vin
den er zon dan minstens 20 Kilometer lood
bij Knit zijn gebracht door Rike, 't welk de
jongeheer ongeveer als 'n boek onder zijn
jas had gehoudenSpreker vindt dit zeer
onwaarschijnlijk en wij mot hem. Welk
een verbazend lange jas zon 't lieve manne
lijke „Riekje" wel niet moeten hebben aan
gehad, om er zoo'n reusachtig lang stuk lood
zoowat onder te verbergen
Mr. Prins zal dan ook (zoo wil 't ons
voorkomen) zich hebben versproken en 20
kilogram hebben bedoelddoch ook dan
is 'tnog „pnur wat." Spreker eindigde zijn
rede met voor den beklaagde vrijspraak van
het hem ten laste gelegde feit te vragen.
Nu komt er al een zeer dartele sinjeur aan
de beurt, die onlangs onmatig aan Bacchus
heeft geofferd [en zeker wel eens meer
van verschillende drinkgelagen geniet]
maarZEd. schittert hedenmorgen door
afwezigheid. [Dan maakt hij misschien nog
het beste figuur],
Martinus Spel dacht op 12 April, [lsten
Paaschdag alzoo,] dezen Christelijken feestdag
eens recht genoegelijk te vieren, door zich
op 's Heeren wegen in kennelijken staat van
dronkenschap [en terdege ook] te bevinden.
Z'n ouwe heer woont op 't Muunikenveld te
Hoorn en in den avond van Paaschzondag
kwam Tinus aan, met rijtuig nog wel, zwie
rende van den eenen kant van den weg naar
den anderen. Papa, zulks bemerkende, nam 't
paard bij den teugel, maar de politiebeamb
te V. d. Woning was ook toegeschoten en
nu waren de rapen gaar. Er is met' Tinus
naar 't schijnt geen huis te houden, als ie
politie ziet. Dan is ie dol. De aanmaningen
van bekl.'s ouders, om zich bedaard te hou
den, baatten niet, en toen v. d. Woning dan
ook 't paard bij den teugel greep, riep Spel
Junior: „laat los, of ik sla je op je verd
Hard gaat ie Met veel moeite brachten de
agent v. d. Woning en de ouders van Spel
n't jongske" in huis, nog geholpen door den
agent van politie Janus Zwart. Spoedig kwam
Tinus echter als 'n dolleman 't huis weer uit
vliegen en toen hebben de agenten v. d. W.
en Zwart, geholpen door 2 toevallig passee-
rende militairen, den sinjeur naar 't „bero"
gebracht. Onderweg weerde bekl. zich met
al 't gereedschap, dat onze lieve Heer hem
heeft medegegeven op dozen modderigen
levensweg. Hij schopte, sloeg en beet naar
de agenten, enz. enz. Spel speelt dit spelletje
denkelijk wel niet voor de eerste maal. Hij
heeft althans al verschillende malen terecht
gestaan voor de rechtbank. De O. v. J.
meende doode, de dief geweest was en
dat hij met den roof op de vlucht
gegaan was. Maar de voorstelling van
datgene, wat hij met eigen oogen had
gezien, de herinnering aan dat vale
lijkengezicht, die gebroken oogeD, die hy
op zich gevestigd had gezien, die ellendige
indruk was door allen twijfel niet weg te
nemen.
Er was één omstandigheid, die hem
onophoudelijk bezig hield, omdat het zijn
vermoedens in een bepaald zekere, andere
richting drong.
Waarom had de portier Nitschke den
rechter voorgelogen, door met alle beslist
heid te verzekeren, dat hij het antwoord
van den boekhouder op Bartel's vraag had
gehoord Bartel had zyn ooren niet durven
vertrouwen, toen hij dit antwoord vernam,
dat antwoord, dat hem in stilte deed
jubelen, omdat het elke schaduw van
verdenking van hem moest afnemen. Hij
was de man in dat oogenblik zoo
dankbaar geweest, als maar eenigszins
mogelijk was. Maar die dankbaarheid
had Diet verhinderd, dat hij steeds weer
zichzelf vroeg naar de beweegreden voor
dezen leugen.
Dat Nitschke de dupe was gewor
den van zelfbedrog, daaraan geloofde hy
niet, want zijn eigen zinnen waren zoo fijn,
en hij vermocht over alles, wat er rondom
hem geschiedde, in ieder oogenblik
zoo nauwkeurig rekenschap te geven, dat
bij zulk een grove dwaling bij een ander
ook voor onmogelyk bield. Wanneer do
portier dit antwoord tegen beter weten in
had gegeven, waren er slechts twee moge
lijkheden. Eerstens dat hij hem, Bartel, voor
den dader hield en zich wilde opdringen
eischte tegen dezen beklaagde 3 maanden
gevangenisstraf.
Wat is 't toch aangenaam, wanneer men
een bekoorlijk dochtertje, [zij 'tdan ook 'n
stiefdochtertje] bezit, dat je zoo „al te met
erei8u op liefkoozingen onthaalt.
Het pieizierige biervan ondervond op 15
April j.1. de ridder van de naald Bier-
bóom to Winkel. De liefkoozingen, door z'n
stiefdochter aan hem betoond, waren nu
juist wel niet van dien aard, dat men, ze
eens genoten hebbende, zoo erg naar „meer"
zou gaan verlangen, ['t waren zoowat uitin
gen van apen- of wel kattenliefde], maai
't zet het gezellige van eene visite toch groo-
ten luister by. Op 15 April dan waren Bier
boom en 't lieve dochterke Catharina
Maria van der Steen bij den scboen maker
Johannes van der Pal, mede te Winkel, op
bezoek. In den loop van 't gesprek schijnt
B. tegen z'n stiefdochter te hebben gezegd,
dat ze zich een beetje stil moest houden,
waarop ze hem, wellicht zwijgende, toch nog
al kras antwoordde, door papa met haren
schoen naar 't hoofd te gooien. Dit treffend
bewijs van kinderlijke liefde werd gevolgd
door een klap, dien ze haren vader toebracht
met haren schoen no. 2. De verstandhouding
is dus niet zoo heel erg „lekker." De aan
leiding tot deze prachtige handelwijze was
tenminste zoo dacht Bierboom dat
Catharina hem al lang pestte en dus een
kwaad hart toedroeg.
De kleermaker gaf 't an, maar kreeg
hiervan later berouw scheen 't wel en wilde
dus 'tzaakje stoppen. Doch hem werd aan
het verstand gebracht, dat de justitie maar
geen machinetje is, dat door het publiek
naar believen in werking kan worden ge
steld, zooals da O. v. J. het uitdrukte. De
klap door mej. v. d. Steen met haren schoen
aan haar stiefvader toegebracht, was nog
al niet zoo heel erg raak en met 't oog
daarop luidt de eisch tegen bekl., die vandaag
afwezig was, f 4 boete of 4 dagen hechtenis.
Toen 't op Zondag 19 April jl. zoo'n beetje
„eivend" geworden was, werd er in de ge
meente Andijk door den politiebeambte
Adrianus Griffioen en door den onbezoldigd
rijksveldw. Pieter Ruiter gesurveilleerd. Zij
ontdekten eenige jonge lieden, zich onledig
houdende met straatschenderijen. De ambte
naren wilden de luidjes wel arresteeren en
te dien einde ging Ruiter Oost- en Griffioen
Westwaarts, 't Jonge volkje was bezig eene
schuit uit de sloot op den wal te trekken.
Toen nu Ruiter een der jongens achterna
zette, greep een tweede sinjeur, zekere Jan
Dekker, hem (Ruiter) in de keel, terwijl
Ruiter aan Dekker toen nog een mep op
z'n neus verkocht met zijn stok. Deze Dek
ker is den leeftijd van jongen eigenlijk reeds
lang te boven en hoewel hij overigens niet
ongunstig bekend staat, eischte de O. v. J.
voor deze ongemotiveerde in-de-keel-pakkerij
tegen bekl. een week gevangenisstraf.
Ten slotte nog een kleino herinnering aan
den lsten Paaschdag dezes jaars. De plaats
der handeling heet nuHoogkarspel. Gerrit
Molenaar was met nog een stuk of drie
jongeluiDirk Portegijs, een zekeren Ebke
en nog iemand, die Stam heet, aan 't biljar
ten in de herberg van D. Degeling, terwijl
Gerrit Laan van Grootebroek er naar zat te
kijken. Laatstgenoemde beweerde,dat Molenaar
1 punt minder had, dan deze telde. Toen
werd Molenaar, die nog al eens een aanval
krijgt van vallende ziekte, (daags te voren
had hij daarvan ook last gehad,) zeer boos
en nam driftig een stoel op, [naar welk
wapen Degeling greep,] en sloeg hiermede,
'tzij dan opzettelijk of niet, den herbergier
Degeling op 't hoofd. Vervolgens moest
Gert Laan 't ontgelden. Molenaar gooide
dezen op den grond en schopte hem in zijn
drift tegen den buik, enz. enz. In 't kort,
Molenaar heeft zich een beetje „dik" ge
maakt, zooals hij zelf verklaarde. Voor deze
dikmakerij alias mishandelingen hoorde
beklaagde tegen zich uitspieken den eisch
van 10 dagen gevangenisstraf.
Uitspraken heden over acht dagen.
Jndische Ipenltrasscn.
Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden.
X.
We bleven dien 17den Maart den geheelen
dag in het Kanaal van Snez, steeds genieten
de vbd het afwisselend kijkje op de oevers.
Vooral de „orang bahroe", de nieuwelingen,
die voor het eerst met het zoo typische Oosten
kennis maakten, waren opgetogen over al
hetgeen zij te zien kregen. Nu eens aan bak-,
dan weêr aan stuurboordzijde trok een of ander
schilderachtig punt of een aardig groepje der
bevolking de algemeene aandacht.
Vooral de zoo lief gelegen dorpjes met hun
witte platte huisjes, half verborgen in bet
groen, zoo heerlijk afstekende tegen het hel
witte woestijnzand, wekten aller belangstelling.
De bevolking is bepaald rijk aan mooie
donkere typen. We zagen allersnoeperigste
kinderen en tal van flink gebouwde mannen
en jongens met zeer regelmatige sympathieke
gelaatstrekken.
De vrouwen verbergen hun gezicht, zoolang
zij ongehuwd zijn, zeer zedig achter een sluier.
Wat zal menigeen daar, na zijn trouwen,
bedrogen uitkomen.
Kameelen en schapen schijnen er de meest
geliefde huisdieren te zijn. Zoo na en dan
zien we een brokje karavaan.
Om 1 uur 40 n.m. passeerden we aan
stuurboord het bij toeristen zoo gunstig bekende
Ismailia aan het Timsah-Meer.
Het Kanaal loopt er dwars door.
Aangezien een Fransche mailboot van de
andere zijde, van Suez, verwacht werd, lagen
er in genoemd meer het Engelsche Transport
schip No 5 '„Assey Greenock" en een Duitsche
vrachtboot voor anker, en ook wij moesten
dat voorbeeld nn volgen.
Het Transportschip, dat we 's nachts te
Port Saïd reeds gezien hadden en blijkbaar
eerder dan wij vandaar was vertrokken, was
tjopvol met Tommies, die in hun practische
nette khaki-uniform werkelijk een goed
figuur maakten.
Onze koloniaaltjes stonden natuurlijk op
den bak, vol nieuwsgierigheid naar den En-
gelschen „erfvijand" te kijken. En ziet, toen
gebeurde er iets onverwachts, iets spontaans
De soldaten van koning Edward zagen hun
Nederlandsche wapenbroeders en begonnen
plotseling met hun helmen en mutsen te
zwaaien en te wuiven, dat het een lust was
onze militairen, een oogenblik overbluft,
vergaten toen op eens ook allen wrok en
rassenhaat, zagen eensklaps in die „khakies"
kameraden, vakgenooten en wuifden
hartelijk terug
Toen nu de Engelsche officieren 't voor
beeld hunner jongens" volgden, zagen ook
wij passagiers in die menscben niet langer
„vijanden" en werd hun groet joviaal beant
woord. Hoera's werden echter niet aangeheven
dat kon, dat mocht niet, doch die mannen van
het Transportschip verantwoordelijk stellen
voor hun Regeering, voor hun Chamberlain,
en daarom hun vriendelijkheid onbeschoft
negeeren, dat mocht nog minder.
Yan ons oponthoud maakten Arabieren, in
drie vlugge zeilscheepjes, gebruik om zich
aan onze boot met touwen en haken vast
te klemmen en Oen handel met equipage en
soldaten te beginnen in struisvogeleieren,
Turksche pijpeD, muilen en mutsjes, ansicht
kaarten van het Kanaal en omstreken, bloed
koralen, schelpen, strnisveeren, enz., enz.
Daar onze kolonialen zoo goed als plat
zak zijn, roepen de Oosteriingen voortdurend
„Tinkie voor tinkiewaarschijnlijk een
verbastering van „dingetje voor dingetje",
aldus een voorslag tot ruilhandel, waarbij
onze mannekens natuurlijk leelijk afgezet
worden. Toen om 3 uur 6 de Fransche boot
eindelijk voorbij stoomde, werd er weder
hartelijk gegroet, doch nu boorde men wel
degelijk over en weer de noodige hoera's
Wij hadden een mail aan boord en kregen
i dns den voorrang. Toen we onder stoom gin-
j gen, salueerde de Engelschman het eerst met
zijn vlag, iets wat een Brit niet gauw zal
i doen en natuurlijk werd toen door ons met
hoeden en zakdoeken den Tommies een goede
reis en een behouden aankomst in het schoone
Engelsch-Indië toegewuifd. Ook zij lieten zich
weer niet onbetuigd.
Dat oogenblik in het Timsah-Meer was voor
mij als 't ware een symbool der zoo gewenschte
internationale verbroedering. Om 5 nur kwa
men we in het schoone Groot-Bittermeer met
zijn schilderachtige oevers.
Het werd met 't kwartier warmer en we
merkten duidelijk, dat de Roode Zee reeds
dichterbij kwam. De vaart door het Groot-
Bittermeer duurt ongeveer vijftig minuten,
daarna vernauwt het zich tot het z.g. Klein-
Bittermeer en toen werd het langzamerhand
donker.
Er was vooruit een electrisch zeelicht der
Kanaal-Maatschappij aangebracht dat, eenmaal
ontstoken, leen heerlijk effect gaf.
Nn en dan passeeren we reusachtige bag
germachines, door ons fantastisch verlicht.
Het was de derde maal, dat ik bij donker
een deel van het Kanaal doorstoomde en
nog steeds vond ik het prachtig mooi
Zonder vast te raken, wat nog al eens
gebeurt, zonder op andere vastzittende sche
pen te stuiten, bereikten we om 9 nur 40
's avonds Port Tewfik, vlak bij Snez aan
stuurboord.
't Is wel jammer, dat we nu niets zien
dan lichtjes. Ik herinner mij nog van vroeger
hot heerlijk panorama van uit de Golf.
De boot stopt en van den wal komen
verschillende stoombootjes. De agent der
Maatschappij Nederland te Suez moet
den commandant spreken. Brieven wor
den hier nog verzonden, o. a. ook mijn
Penkras IX en da noodige kiekjes voor „Bln-
tang" en „Prins". De Kanaalloods gaat van
boord en de electrische machine van het
zoeklicht met de twee electriciens uit Port-Saïd,
eveneens. De agent bracht goed nieuws uit
Europa. De passagiers werden hier n.1. ver
rast door een telegram uit Amsterdam, lui
dende: „Alles rustig, wetten na Paschen."
Dat was al weer een pak van ons hart. Ik
haastte mij, het heuglijk bericht ook naar
voren, naar de equipage en de militairen, over
te brengen. Ook daar waren allen zeer blij,
dat de zaken nu toch nog een kalm verloop
kregen, dat de beide partijen er nog eenige
nachtjes over zonden kunnen slapen, alvorens
iets te beslissen.
We haalden om 10 nur 21 het anker weer
op, stoomden de Golf in en gingen naar kooi,
want we hadden werkelijk een zeer vermoeien
de 24 uur achter den rug.
Met volle kracht doorploegen we nn de
klassieke zee, door Koning Salomo's schepen
reeds bevaren en aan welks oevers men de
heiligste plaatsen der Joden en Muzelmannen
aanwijzen kan.
Een volgende maal meer bijzonderheden
over onzen tocht door de Roode Zee.
Lt. Clockjïner Bbousson b. d.
19 Maart 1903.
a/b S. S. Koning Willem II.
IIGEZONDEH.
als zijn belper, om straks een aandeel in
den buit te kunnen krijgen ót hij had er
een direct persoonlek be.lang bij, den rechter
op een dwaalspoor te brengen. Hy wilde
niets opvallends bemerkt hebben en om
alle verdere vragen uit den weg te gaan,
die hem anders misschien zouden worden
gedaan, had hy maar geantwoord, dat hy
den boekhouder had gehoord.
Wanneer dit laatste vermoeden waar was,
dan was de portier zelf de dief geweest en
hij had met de grootste koelbloedigheid
een reuzensom genomen, terwijl Bartel zelt,
de lafaard en stumper, met een aalmoes
zich tevreden had gesteld. In elk geval
moest hy voor den portier zeer op zijn
hoede zijn. Hij moest hem scherp in hot
oog houden en er zich zekerheid over ver
schaffen, of hy in hem een medeplichtige
had, ja of neen. Nog zweefde als een drei
gende onweerswolk het gevaar der ontdek
king boven zijn hoofd, en v, at ook de op
lossing mocht zijn van dit voor hem
ondoorgrondelijk raadsel, hij mccht zijn
waakzaamheid niet verslappen en moest
overal oogen en ooren hebben, opdat er
niets aan zijn aandacht ontsnapte.
Tegen den morgen eerst vond hij den
verlangden slaap, en toen hij by helder
daglicht ontwaakte, voelde hy zich veel
kalmer en ztkerder. Nu hield geen bijge-
loovige vrees hem er meer van at, om bij
gesloten deur en neergelaten gordijnen
eens een oogje te wagen over zijn schat.
Hy dacht er over na, of hy een andere
plaats zou kiezen om zijn kapitaal to ver
bergen, maar by kon in de kamer geen
ander hoekje, dat veiliger was, ontdekken.
En zijh geld op een andere plaats te
brengen dan buiten deze vier muren, dat
durfde hij niethij zou het eens kunnen
verliezen.
Toen hij het couvert weer neerlegde op
de oude plaats, viel zijn oog op een zeer
belezen boek, dat eveneens daar in de lade
lag. Het was het tweede deel van den
roman „Door eigen kracht," dat Martha
Winter hem, volgens belofte, had geleend.
Hy had het reeds laDg uitgelezen, maar
tot dusverre nog steeds geaarzeld
het boek terug te geven, want hy wilde
't het aangebeden meisje persoonlijk overhan
digen,om zoodoende de heerlijke gelegenheid
niet voorbij te laton gaan van een onderhoud
met haar te hebben. Vóór het vertrek van
de onderwijzeres had zich geen gelegenheid
voorgedaan. Daar hjj echter begreep
dat het verdwijnen van haar broeder haar
waarschijnlijk vaiidaag nog zou doen terug-
keeren, stak hy het boek bij zich, om het
in een gepast oogenblik als punt van
aaDknoopiDg te kunnen doen dienen, en
ging vervolgens, nadat hij de commode had
gesloten, naar het kantoor.
Hij zag den ouden Nitschke evenals gister
voor de deur staan en het scheen hem toe,
alsof de man hem minder eerbiedig groette
dan ariders. Ook de eigenaardig vorschende,
ja wantrouwende blik van den portier
wilde hem maar niet bevallen. Maar hij
zeide zichzelf, dat hij volstrekt geen vrees
toonen moest, wilde bij het gevaar, dat
dreigde, nog niet vergrooten.
Daarom bleef hij staan en zeide op den
zelfden zoet-beleefden toon, dien hij altijd
aansloeg in zijn omgang met den portier
„Nu Is er nog wat Diouws, Nitschke
Heelt men al reeds een spoor van mynheer
Winter geworden?"
Met een verdrietig gezicht schudde de
oo—o—o—
In de vergadering van den Gemeenteraad
van Alkmaar, gehouden den 4en Maart 1.1.,
werden de H.H. Vonk, Mr. Kraakman, De
Lange, Uitenbosch en Mr. Cohen Stuart be
noemd tot eene commissie van onderzoek in
zake de quaestie „Wik- en Weegloonen"om
biervan vóór 1 Mei d. a. v. een verslag uit
te brengen.
Niet zonder schrik (zoo schrijft de com
missie in baar rapport) nam de commissie
eenige dagen daarna kennis van een schrijven
van H.H. Ged. Staten van 4 Maart, waarbij
dezen B. en W. van Alkmaar uitnoodigden,
vóór 1 April een gemotiveerd advies te dezer
zake in te zenden. Met het oog er op, dat
B. en W. gaarne gebruik maakten van het
rapport der commissie, dat volgens het besluit
van den raad, den len Mei gereed moest zijn,
werd verzocht mot 't inzenden van een ge
motiveerd advies dit uit te stellen tot 1 Mei,
waarop met inzending uiterlijk op 16 April ge
noegen werd genomen.
Natuurlijk werd, gelezen de verslagen van
de Alkmaarsche raadszitting van 4 Maart, het
uit te brengen verslag door de commissie dan
ook door mij met veel belangstelling tege
moet gezien. In de laatste week van April
ontving ik in mijn qualiteit van Burgemees
ter, met een gevoel van dankbaarheid, het
bewuste rapport der raadscommissie iu zake
de Wik- en Weegloonen. Gaarne getroost ik
mij eenige moeite den lezers van de Scha-
ger Courant mijne gevolgtrekkingen en
zienswijzen daarover mede te deelen.
Wat bet recht van de waag te Alkmaar aan-
oude het hoofd. „Niet dat ik weet. Maar
zeg me eens, mijnheer Bartel, geloott u,
dat hij het heeft gedaan
De klerk fronste de wenkbrauwen. „Ik
had het nooit kunnen denken. Maar de
directeur-generaal zegt, dat men zich op
dat punt op niemands eerlijkheid kan ver
laten. Misschien heeft die wel gelijk."
„Ja, er loopen wat spitsboeven en bedrie
gers in de wereld rond, als een mensch
zich in zyn eenvoudigheid niet kan voor
stallen. Wie weet, welke ontdekkingen
men in deze zaak nog doet."
„Dat klinkt zeer geheimzinnig. Hebt ge
dan ook eonig bijzonder vermoeden,
Nitschke Dan moogt ge het ook niet voor
u houden, maar moet het dadelyk aan da
heeren van het gerecht meêdeelen."
„Ik zal wel oppassen, dat ik myn
mond houd. Gedachten zyn tolvry, maar
praten, dat is een gevaarlijk zaakje. De
heeren van. het gerecht en de politie zijn
daarbinnen reeds weder aan den arbeid,
j Wanneer ze zoo verstandig zijn als het
heet, zullen ze de waarheid wel aan het
licht brengen zonder dat ik ze er bii
help."
^fiy draaide zich om naar de deur van
zyn woning, als teeken dat het gesprek
was afgeloopen, en Bartel ging verder.
„Wanneer hij het geld gestolen heeft, is
hij een doortrapte schurk," dacht Bartel.
„Zyn toespelingen hadden betrekking op
mjj, daar is geen twyfel meer aan."
Met beklemd bart betrad Bartel de
schatkamer, waarin hy den direct, ur-
generaal reeds weer over de boeken gebogen
vond. Met een gebrom beantwoordde de
oude heer Bartel s nederigen morgengroet
om hem vervolgens, nadat Bartel zyn hoed