Zondag 17 M E 1903. 47sU Jaargang No. 3830. TWEEDE BLAD. Arrondissements - Recht bank te Alkmaar. Zitting van Dinsdag 12 Mei 1903- FEUILLETON. DE VROUW VAN DEN BOEKHOUDER. Wik- en Weegloonen. SCHAKER COURANT. UITSPRAKEN: P. Moerkerk en J. C. Cavé, beiden te Haar lem, diefstal, de eerste vrijgesproken, de tweede 2 maanden gevangenisstraf. C. de Boer en C. Silver, de eerste te Hoog woud, de andere te Aartswoud, gem. Hoog woud, het gezamenlijk, wederrechtelijk des nachts binnentreden van iemands woning, ieder 3 weken gevang. S. Klein, Medemblik, onzed. handelingen, niet wett. bewezen, vrijgesproken. Thans geen allesoverschreeuwend redenaar te presenteeren hebbende, welk niet genoeg te waardeeren voorrecht ons de vorige week te beurt viel moesten we vandaag met iets minder welbespraakte luidjes dan Steegeman ons amuseeren. Trouwens, we dienen tevre den te zijn. Immers, de vrees van kletsdoornat te moeten arriveeren in 't statige gebouw „Justitia" [welke vrees toch door ons, naar we dachten met grond, werd gekoesterd,] is niet bewaarheid, in zooverre althans, dat 't regenen niet zóó fortissimo plaats had, dat men „aan 't openen van de sluizen des he mels in Noach's tijd" zou beginnen te denken. Toen nu de eerste zaak in behandeling werd genomen, bleek het ons, dat 't beschul- digdenplaatsje dezen keer eens werd gestof feerd door den weledelen, zeer sluikharigen, 48 strenge en zachte winters tellenden Heer Johan-nes Kuit,woonachtig in „Alkmaar zelf." Monsieur is handelaar in lompe, beene, dat wil zeggen niet in lompe pootjes, maar in vodden, oud ijzer, oud tin, lood, zink, koper, ja, misschien wel in oud goud ook. Doch dezen keer kon Kuitje het met lood wel doen. Enfin, hij heeft misschien een aardig zaakje of affairetje in deze artikelen, maar zijn laatste lood-inkoopje zal hem mogelijk wel loodzwaar op 't hart drukken. De laatste loodjes wegen ook 't zwaarst. Nu gebeurde het op den 23en Februari in 't jaar onzes Heeren 1903, dat twee jeug dige „een-andermans-goed-wegnemers" bij Mijnh. Kuit kwamen en hem een stuk lood presenteerden, natuurlijk in ruil voor z'n lieve dubbeltjes. Kuit dacht zeker„er zit wat au" en daarom kocht hij 't bonkie voor 60 Hollandsche centen. De 16-jarige Pieter Christoffel Rike, in dienst zijnde bij den meel handelaar P. Kolles, op de Kaasmarkt, was in den morgen van 23 Febr. ['t was op 'n Maan dagochtend,] om 7 uur 's morgens al aan de goot schoon te maken. Toen ontdekte hij, dat 't daklood aldaar loszat en naar aanlei ding van dien heeft hij hetzelve er maar vandaan gescheurd ook. Hierin werd hij gehol pen door zekeren Petrus van Diepen, een rood- wangigen en roodharigen 16-iarigen snuiter, mede in dienst by Kolles. Deze Van Diepen was op den zolder bezig met zakkenmerken on werd door Rike ter hulp geroepen, om in dat lood-weghaalderijtje te adsisteeren. Toen ze den buit beet hadden, hebben ze dit gekaapte lood in zakken opgeborgen, om 's avonds alvast een stuk bij Kuit ten verkoop te presenteeren. Den 26sten Febr. hebbon de twee jonge snoes hanen 't tweede stuk lood bij Kuit aangeboden, en er wederom 60 cent voor ontvangen. Tel kenmale hebben ze de opbrengst van 't goed je broederlijk gedeeld, zooals dat aan goede kameraden ook betaamt. Volgens de getuige nis van Kolles, den eigenaar van 't van lood ontdane pand, had hij (Kolles) redenen gevonden om den toegang tot de zolders af te sluiten en deze sluiting was iu't laatst van Febr. verbroken. Zoowat 23 K.G. lood moet er ontvreemd zijn. 'n Aardig vrachtje waarlijk, maar „alle beginselen zijn moeilijk," zei een dief en hij stal 3 honderdponders. Zoo ongeveer zullen de jongeheeren er denkelijk ook over hebben geprakkezeerd. Toen 't bekend werd, dat 't lood was weggenomen, verklaart Kolles verder, zijn de kereltjes bij hem vandaan Roman van A. O. KLAUSZMANN. 18. —o-o-o— Bartel sliep niet, want de vreemde ge schiedenis liet hem niet met rust. De man, die in de woning van Winter had rondge- loopen en er tenslotte met den koffer van door was gegaan, dat was toch geen spook gestalte geweest. Men had het in de kamer van Winter bevonden zooals het echtpaar Nitschke het had aangegeven, Me vrouw Winter had het ontbreken van kof fer en kleedingstukken geconstateerd, en de nachtwacht had den man met den koffer gezien, met eigen oogen. Wanneer het niet mynheer Winter was geweest, wat drommel wie was het diu ge weest Een gewone inbreker, die binnenge drongen was en den buit gestolen had Maar die man was buiten zijn zinnen geweest, als bij, nadat hij den buit in handen had, nog naar de kamor van mijnheer Winter was gegaan, om daar een paar kleedingstukken weg te nemen. Daar liep hij toch alle gevaar om verrast te worden. En welk belang kon de dief er bij hebben gehad, het lijk van den boekhouder weg ite stoppen Die doode kon hem toch nooit verradenEn bovendieD, eén man kon het lijk niet verbergen, dat ging zoo gemak kelijk niet. Waarlijk, alles sprak ervóór, dat in waarheid geen ander dan Winter, de ver- gebleven. Kolles heeft na de ontdekking aan gifte gedaan bij den politie-beambte P. Vellin- ga. Deze heeft naar aanleiding van de aan gifte een onderzoek ingesteld en is o.a. bij Joh. Knit geweest, om te vragen of deze ook een stuk lood van 1.10 a 1.20 M. lang en 0.60 M. breed [de afmeting van 't gekaapte lood, had ingekocht Kuit beweerde, dat hij znlk lood niet gekocht had en Vellinga maan de den lorrenkoopman aan, om, als er soms een paar jongens zooiets aan kwamen bieden, 't niet te koopen, waarop Knit nog antwoordde„Men komt bij mij met zooiets niet, want 't is bekend, dat ik dan toch geen koop wil sluiten." Kuit verklaart dan ook, alleen eenige meelloodjes te hebben gekocht, (welke hij nota-bene had vergeten in z'n re gister te schrijven, 'twelk hij tóch verplicht is, al is 't een kleinigheid.] Door grnttersjon- gens, enzworden deze loodjes nogal eens bij hem gepresenteerd en er wordt voor deze bijna waardelooze dingetjes door hem ook weinig uitbetaald, maar hij (Knit) ontkent, dat hij van 'n paai jongens een groot stuk lood heeft gekocht. Toch valt Kuitje efkes door de ben, daar hij verder verklaart, dat, als hij 't lood van de jongens heeft gekocht, 't dan door hem den vorigen Vrijdag aan iemand in Amsterdam is afgeleverd. Weg is 't corpus delicti dus 1 De O. v. J. verklaartbekl. Kuit wenscht te ontkennen, doch spreker hoopt, dat de rechtbank toch wel met hem klaar zal komen, 't Blijft toch een feit, dat Kuit zich aan heling heeft bezondigd, en wel tweemaal, en naar aanleiding daarvan eischt spreker 6 maanden gevangenisstraf. Nu treedt bekl.'s verdediger (Mr. A. Prins) op. Deze zegt o. m. (zeker in 't vuur zijner overigens toch niet zoo „vurige" verdediging) dat er in do verklaring van den jongenheer P. C. Rike weinig geloofwaardigs is te vin den er zon dan minstens 20 Kilometer lood bij Knit zijn gebracht door Rike, 't welk de jongeheer ongeveer als 'n boek onder zijn jas had gehoudenSpreker vindt dit zeer onwaarschijnlijk en wij mot hem. Welk een verbazend lange jas zon 't lieve manne lijke „Riekje" wel niet moeten hebben aan gehad, om er zoo'n reusachtig lang stuk lood zoowat onder te verbergen Mr. Prins zal dan ook (zoo wil 't ons voorkomen) zich hebben versproken en 20 kilogram hebben bedoelddoch ook dan is 'tnog „pnur wat." Spreker eindigde zijn rede met voor den beklaagde vrijspraak van het hem ten laste gelegde feit te vragen. Nu komt er al een zeer dartele sinjeur aan de beurt, die onlangs onmatig aan Bacchus heeft geofferd [en zeker wel eens meer van verschillende drinkgelagen geniet] maarZEd. schittert hedenmorgen door afwezigheid. [Dan maakt hij misschien nog het beste figuur], Martinus Spel dacht op 12 April, [lsten Paaschdag alzoo,] dezen Christelijken feestdag eens recht genoegelijk te vieren, door zich op 's Heeren wegen in kennelijken staat van dronkenschap [en terdege ook] te bevinden. Z'n ouwe heer woont op 't Muunikenveld te Hoorn en in den avond van Paaschzondag kwam Tinus aan, met rijtuig nog wel, zwie rende van den eenen kant van den weg naar den anderen. Papa, zulks bemerkende, nam 't paard bij den teugel, maar de politiebeamb te V. d. Woning was ook toegeschoten en nu waren de rapen gaar. Er is met' Tinus naar 't schijnt geen huis te houden, als ie politie ziet. Dan is ie dol. De aanmaningen van bekl.'s ouders, om zich bedaard te hou den, baatten niet, en toen v. d. Woning dan ook 't paard bij den teugel greep, riep Spel Junior: „laat los, of ik sla je op je verd Hard gaat ie Met veel moeite brachten de agent v. d. Woning en de ouders van Spel n't jongske" in huis, nog geholpen door den agent van politie Janus Zwart. Spoedig kwam Tinus echter als 'n dolleman 't huis weer uit vliegen en toen hebben de agenten v. d. W. en Zwart, geholpen door 2 toevallig passee- rende militairen, den sinjeur naar 't „bero" gebracht. Onderweg weerde bekl. zich met al 't gereedschap, dat onze lieve Heer hem heeft medegegeven op dozen modderigen levensweg. Hij schopte, sloeg en beet naar de agenten, enz. enz. Spel speelt dit spelletje denkelijk wel niet voor de eerste maal. Hij heeft althans al verschillende malen terecht gestaan voor de rechtbank. De O. v. J. meende doode, de dief geweest was en dat hij met den roof op de vlucht gegaan was. Maar de voorstelling van datgene, wat hij met eigen oogen had gezien, de herinnering aan dat vale lijkengezicht, die gebroken oogeD, die hy op zich gevestigd had gezien, die ellendige indruk was door allen twijfel niet weg te nemen. Er was één omstandigheid, die hem onophoudelijk bezig hield, omdat het zijn vermoedens in een bepaald zekere, andere richting drong. Waarom had de portier Nitschke den rechter voorgelogen, door met alle beslist heid te verzekeren, dat hij het antwoord van den boekhouder op Bartel's vraag had gehoord Bartel had zyn ooren niet durven vertrouwen, toen hij dit antwoord vernam, dat antwoord, dat hem in stilte deed jubelen, omdat het elke schaduw van verdenking van hem moest afnemen. Hij was de man in dat oogenblik zoo dankbaar geweest, als maar eenigszins mogelijk was. Maar die dankbaarheid had Diet verhinderd, dat hij steeds weer zichzelf vroeg naar de beweegreden voor dezen leugen. Dat Nitschke de dupe was gewor den van zelfbedrog, daaraan geloofde hy niet, want zijn eigen zinnen waren zoo fijn, en hij vermocht over alles, wat er rondom hem geschiedde, in ieder oogenblik zoo nauwkeurig rekenschap te geven, dat bij zulk een grove dwaling bij een ander ook voor onmogelyk bield. Wanneer do portier dit antwoord tegen beter weten in had gegeven, waren er slechts twee moge lijkheden. Eerstens dat hij hem, Bartel, voor den dader hield en zich wilde opdringen eischte tegen dezen beklaagde 3 maanden gevangenisstraf. Wat is 't toch aangenaam, wanneer men een bekoorlijk dochtertje, [zij 'tdan ook 'n stiefdochtertje] bezit, dat je zoo „al te met erei8u op liefkoozingen onthaalt. Het pieizierige biervan ondervond op 15 April j.1. de ridder van de naald Bier- bóom to Winkel. De liefkoozingen, door z'n stiefdochter aan hem betoond, waren nu juist wel niet van dien aard, dat men, ze eens genoten hebbende, zoo erg naar „meer" zou gaan verlangen, ['t waren zoowat uitin gen van apen- of wel kattenliefde], maai 't zet het gezellige van eene visite toch groo- ten luister by. Op 15 April dan waren Bier boom en 't lieve dochterke Catharina Maria van der Steen bij den scboen maker Johannes van der Pal, mede te Winkel, op bezoek. In den loop van 't gesprek schijnt B. tegen z'n stiefdochter te hebben gezegd, dat ze zich een beetje stil moest houden, waarop ze hem, wellicht zwijgende, toch nog al kras antwoordde, door papa met haren schoen naar 't hoofd te gooien. Dit treffend bewijs van kinderlijke liefde werd gevolgd door een klap, dien ze haren vader toebracht met haren schoen no. 2. De verstandhouding is dus niet zoo heel erg „lekker." De aan leiding tot deze prachtige handelwijze was tenminste zoo dacht Bierboom dat Catharina hem al lang pestte en dus een kwaad hart toedroeg. De kleermaker gaf 't an, maar kreeg hiervan later berouw scheen 't wel en wilde dus 'tzaakje stoppen. Doch hem werd aan het verstand gebracht, dat de justitie maar geen machinetje is, dat door het publiek naar believen in werking kan worden ge steld, zooals da O. v. J. het uitdrukte. De klap door mej. v. d. Steen met haren schoen aan haar stiefvader toegebracht, was nog al niet zoo heel erg raak en met 't oog daarop luidt de eisch tegen bekl., die vandaag afwezig was, f 4 boete of 4 dagen hechtenis. Toen 't op Zondag 19 April jl. zoo'n beetje „eivend" geworden was, werd er in de ge meente Andijk door den politiebeambte Adrianus Griffioen en door den onbezoldigd rijksveldw. Pieter Ruiter gesurveilleerd. Zij ontdekten eenige jonge lieden, zich onledig houdende met straatschenderijen. De ambte naren wilden de luidjes wel arresteeren en te dien einde ging Ruiter Oost- en Griffioen Westwaarts, 't Jonge volkje was bezig eene schuit uit de sloot op den wal te trekken. Toen nu Ruiter een der jongens achterna zette, greep een tweede sinjeur, zekere Jan Dekker, hem (Ruiter) in de keel, terwijl Ruiter aan Dekker toen nog een mep op z'n neus verkocht met zijn stok. Deze Dek ker is den leeftijd van jongen eigenlijk reeds lang te boven en hoewel hij overigens niet ongunstig bekend staat, eischte de O. v. J. voor deze ongemotiveerde in-de-keel-pakkerij tegen bekl. een week gevangenisstraf. Ten slotte nog een kleino herinnering aan den lsten Paaschdag dezes jaars. De plaats der handeling heet nuHoogkarspel. Gerrit Molenaar was met nog een stuk of drie jongeluiDirk Portegijs, een zekeren Ebke en nog iemand, die Stam heet, aan 't biljar ten in de herberg van D. Degeling, terwijl Gerrit Laan van Grootebroek er naar zat te kijken. Laatstgenoemde beweerde,dat Molenaar 1 punt minder had, dan deze telde. Toen werd Molenaar, die nog al eens een aanval krijgt van vallende ziekte, (daags te voren had hij daarvan ook last gehad,) zeer boos en nam driftig een stoel op, [naar welk wapen Degeling greep,] en sloeg hiermede, 'tzij dan opzettelijk of niet, den herbergier Degeling op 't hoofd. Vervolgens moest Gert Laan 't ontgelden. Molenaar gooide dezen op den grond en schopte hem in zijn drift tegen den buik, enz. enz. In 't kort, Molenaar heeft zich een beetje „dik" ge maakt, zooals hij zelf verklaarde. Voor deze dikmakerij alias mishandelingen hoorde beklaagde tegen zich uitspieken den eisch van 10 dagen gevangenisstraf. Uitspraken heden over acht dagen. Jndische Ipenltrasscn. Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden. X. We bleven dien 17den Maart den geheelen dag in het Kanaal van Snez, steeds genieten de vbd het afwisselend kijkje op de oevers. Vooral de „orang bahroe", de nieuwelingen, die voor het eerst met het zoo typische Oosten kennis maakten, waren opgetogen over al hetgeen zij te zien kregen. Nu eens aan bak-, dan weêr aan stuurboordzijde trok een of ander schilderachtig punt of een aardig groepje der bevolking de algemeene aandacht. Vooral de zoo lief gelegen dorpjes met hun witte platte huisjes, half verborgen in bet groen, zoo heerlijk afstekende tegen het hel witte woestijnzand, wekten aller belangstelling. De bevolking is bepaald rijk aan mooie donkere typen. We zagen allersnoeperigste kinderen en tal van flink gebouwde mannen en jongens met zeer regelmatige sympathieke gelaatstrekken. De vrouwen verbergen hun gezicht, zoolang zij ongehuwd zijn, zeer zedig achter een sluier. Wat zal menigeen daar, na zijn trouwen, bedrogen uitkomen. Kameelen en schapen schijnen er de meest geliefde huisdieren te zijn. Zoo na en dan zien we een brokje karavaan. Om 1 uur 40 n.m. passeerden we aan stuurboord het bij toeristen zoo gunstig bekende Ismailia aan het Timsah-Meer. Het Kanaal loopt er dwars door. Aangezien een Fransche mailboot van de andere zijde, van Suez, verwacht werd, lagen er in genoemd meer het Engelsche Transport schip No 5 '„Assey Greenock" en een Duitsche vrachtboot voor anker, en ook wij moesten dat voorbeeld nn volgen. Het Transportschip, dat we 's nachts te Port Saïd reeds gezien hadden en blijkbaar eerder dan wij vandaar was vertrokken, was tjopvol met Tommies, die in hun practische nette khaki-uniform werkelijk een goed figuur maakten. Onze koloniaaltjes stonden natuurlijk op den bak, vol nieuwsgierigheid naar den En- gelschen „erfvijand" te kijken. En ziet, toen gebeurde er iets onverwachts, iets spontaans De soldaten van koning Edward zagen hun Nederlandsche wapenbroeders en begonnen plotseling met hun helmen en mutsen te zwaaien en te wuiven, dat het een lust was onze militairen, een oogenblik overbluft, vergaten toen op eens ook allen wrok en rassenhaat, zagen eensklaps in die „khakies" kameraden, vakgenooten en wuifden hartelijk terug Toen nu de Engelsche officieren 't voor beeld hunner jongens" volgden, zagen ook wij passagiers in die menscben niet langer „vijanden" en werd hun groet joviaal beant woord. Hoera's werden echter niet aangeheven dat kon, dat mocht niet, doch die mannen van het Transportschip verantwoordelijk stellen voor hun Regeering, voor hun Chamberlain, en daarom hun vriendelijkheid onbeschoft negeeren, dat mocht nog minder. Yan ons oponthoud maakten Arabieren, in drie vlugge zeilscheepjes, gebruik om zich aan onze boot met touwen en haken vast te klemmen en Oen handel met equipage en soldaten te beginnen in struisvogeleieren, Turksche pijpeD, muilen en mutsjes, ansicht kaarten van het Kanaal en omstreken, bloed koralen, schelpen, strnisveeren, enz., enz. Daar onze kolonialen zoo goed als plat zak zijn, roepen de Oosteriingen voortdurend „Tinkie voor tinkiewaarschijnlijk een verbastering van „dingetje voor dingetje", aldus een voorslag tot ruilhandel, waarbij onze mannekens natuurlijk leelijk afgezet worden. Toen om 3 uur 6 de Fransche boot eindelijk voorbij stoomde, werd er weder hartelijk gegroet, doch nu boorde men wel degelijk over en weer de noodige hoera's Wij hadden een mail aan boord en kregen i dns den voorrang. Toen we onder stoom gin- j gen, salueerde de Engelschman het eerst met zijn vlag, iets wat een Brit niet gauw zal i doen en natuurlijk werd toen door ons met hoeden en zakdoeken den Tommies een goede reis en een behouden aankomst in het schoone Engelsch-Indië toegewuifd. Ook zij lieten zich weer niet onbetuigd. Dat oogenblik in het Timsah-Meer was voor mij als 't ware een symbool der zoo gewenschte internationale verbroedering. Om 5 nur kwa men we in het schoone Groot-Bittermeer met zijn schilderachtige oevers. Het werd met 't kwartier warmer en we merkten duidelijk, dat de Roode Zee reeds dichterbij kwam. De vaart door het Groot- Bittermeer duurt ongeveer vijftig minuten, daarna vernauwt het zich tot het z.g. Klein- Bittermeer en toen werd het langzamerhand donker. Er was vooruit een electrisch zeelicht der Kanaal-Maatschappij aangebracht dat, eenmaal ontstoken, leen heerlijk effect gaf. Nn en dan passeeren we reusachtige bag germachines, door ons fantastisch verlicht. Het was de derde maal, dat ik bij donker een deel van het Kanaal doorstoomde en nog steeds vond ik het prachtig mooi Zonder vast te raken, wat nog al eens gebeurt, zonder op andere vastzittende sche pen te stuiten, bereikten we om 9 nur 40 's avonds Port Tewfik, vlak bij Snez aan stuurboord. 't Is wel jammer, dat we nu niets zien dan lichtjes. Ik herinner mij nog van vroeger hot heerlijk panorama van uit de Golf. De boot stopt en van den wal komen verschillende stoombootjes. De agent der Maatschappij Nederland te Suez moet den commandant spreken. Brieven wor den hier nog verzonden, o. a. ook mijn Penkras IX en da noodige kiekjes voor „Bln- tang" en „Prins". De Kanaalloods gaat van boord en de electrische machine van het zoeklicht met de twee electriciens uit Port-Saïd, eveneens. De agent bracht goed nieuws uit Europa. De passagiers werden hier n.1. ver rast door een telegram uit Amsterdam, lui dende: „Alles rustig, wetten na Paschen." Dat was al weer een pak van ons hart. Ik haastte mij, het heuglijk bericht ook naar voren, naar de equipage en de militairen, over te brengen. Ook daar waren allen zeer blij, dat de zaken nu toch nog een kalm verloop kregen, dat de beide partijen er nog eenige nachtjes over zonden kunnen slapen, alvorens iets te beslissen. We haalden om 10 nur 21 het anker weer op, stoomden de Golf in en gingen naar kooi, want we hadden werkelijk een zeer vermoeien de 24 uur achter den rug. Met volle kracht doorploegen we nn de klassieke zee, door Koning Salomo's schepen reeds bevaren en aan welks oevers men de heiligste plaatsen der Joden en Muzelmannen aanwijzen kan. Een volgende maal meer bijzonderheden over onzen tocht door de Roode Zee. Lt. Clockjïner Bbousson b. d. 19 Maart 1903. a/b S. S. Koning Willem II. IIGEZONDEH. als zijn belper, om straks een aandeel in den buit te kunnen krijgen ót hij had er een direct persoonlek be.lang bij, den rechter op een dwaalspoor te brengen. Hy wilde niets opvallends bemerkt hebben en om alle verdere vragen uit den weg te gaan, die hem anders misschien zouden worden gedaan, had hy maar geantwoord, dat hy den boekhouder had gehoord. Wanneer dit laatste vermoeden waar was, dan was de portier zelf de dief geweest en hij had met de grootste koelbloedigheid een reuzensom genomen, terwijl Bartel zelt, de lafaard en stumper, met een aalmoes zich tevreden had gesteld. In elk geval moest hy voor den portier zeer op zijn hoede zijn. Hij moest hem scherp in hot oog houden en er zich zekerheid over ver schaffen, of hy in hem een medeplichtige had, ja of neen. Nog zweefde als een drei gende onweerswolk het gevaar der ontdek king boven zijn hoofd, en v, at ook de op lossing mocht zijn van dit voor hem ondoorgrondelijk raadsel, hij mccht zijn waakzaamheid niet verslappen en moest overal oogen en ooren hebben, opdat er niets aan zijn aandacht ontsnapte. Tegen den morgen eerst vond hij den verlangden slaap, en toen hij by helder daglicht ontwaakte, voelde hy zich veel kalmer en ztkerder. Nu hield geen bijge- loovige vrees hem er meer van at, om bij gesloten deur en neergelaten gordijnen eens een oogje te wagen over zijn schat. Hy dacht er over na, of hy een andere plaats zou kiezen om zijn kapitaal to ver bergen, maar by kon in de kamer geen ander hoekje, dat veiliger was, ontdekken. En zijh geld op een andere plaats te brengen dan buiten deze vier muren, dat durfde hij niethij zou het eens kunnen verliezen. Toen hij het couvert weer neerlegde op de oude plaats, viel zijn oog op een zeer belezen boek, dat eveneens daar in de lade lag. Het was het tweede deel van den roman „Door eigen kracht," dat Martha Winter hem, volgens belofte, had geleend. Hy had het reeds laDg uitgelezen, maar tot dusverre nog steeds geaarzeld het boek terug te geven, want hy wilde 't het aangebeden meisje persoonlijk overhan digen,om zoodoende de heerlijke gelegenheid niet voorbij te laton gaan van een onderhoud met haar te hebben. Vóór het vertrek van de onderwijzeres had zich geen gelegenheid voorgedaan. Daar hjj echter begreep dat het verdwijnen van haar broeder haar waarschijnlijk vaiidaag nog zou doen terug- keeren, stak hy het boek bij zich, om het in een gepast oogenblik als punt van aaDknoopiDg te kunnen doen dienen, en ging vervolgens, nadat hij de commode had gesloten, naar het kantoor. Hij zag den ouden Nitschke evenals gister voor de deur staan en het scheen hem toe, alsof de man hem minder eerbiedig groette dan ariders. Ook de eigenaardig vorschende, ja wantrouwende blik van den portier wilde hem maar niet bevallen. Maar hij zeide zichzelf, dat hij volstrekt geen vrees toonen moest, wilde bij het gevaar, dat dreigde, nog niet vergrooten. Daarom bleef hij staan en zeide op den zelfden zoet-beleefden toon, dien hij altijd aansloeg in zijn omgang met den portier „Nu Is er nog wat Diouws, Nitschke Heelt men al reeds een spoor van mynheer Winter geworden?" Met een verdrietig gezicht schudde de oo—o—o— In de vergadering van den Gemeenteraad van Alkmaar, gehouden den 4en Maart 1.1., werden de H.H. Vonk, Mr. Kraakman, De Lange, Uitenbosch en Mr. Cohen Stuart be noemd tot eene commissie van onderzoek in zake de quaestie „Wik- en Weegloonen"om biervan vóór 1 Mei d. a. v. een verslag uit te brengen. Niet zonder schrik (zoo schrijft de com missie in baar rapport) nam de commissie eenige dagen daarna kennis van een schrijven van H.H. Ged. Staten van 4 Maart, waarbij dezen B. en W. van Alkmaar uitnoodigden, vóór 1 April een gemotiveerd advies te dezer zake in te zenden. Met het oog er op, dat B. en W. gaarne gebruik maakten van het rapport der commissie, dat volgens het besluit van den raad, den len Mei gereed moest zijn, werd verzocht mot 't inzenden van een ge motiveerd advies dit uit te stellen tot 1 Mei, waarop met inzending uiterlijk op 16 April ge noegen werd genomen. Natuurlijk werd, gelezen de verslagen van de Alkmaarsche raadszitting van 4 Maart, het uit te brengen verslag door de commissie dan ook door mij met veel belangstelling tege moet gezien. In de laatste week van April ontving ik in mijn qualiteit van Burgemees ter, met een gevoel van dankbaarheid, het bewuste rapport der raadscommissie iu zake de Wik- en Weegloonen. Gaarne getroost ik mij eenige moeite den lezers van de Scha- ger Courant mijne gevolgtrekkingen en zienswijzen daarover mede te deelen. Wat bet recht van de waag te Alkmaar aan- oude het hoofd. „Niet dat ik weet. Maar zeg me eens, mijnheer Bartel, geloott u, dat hij het heeft gedaan De klerk fronste de wenkbrauwen. „Ik had het nooit kunnen denken. Maar de directeur-generaal zegt, dat men zich op dat punt op niemands eerlijkheid kan ver laten. Misschien heeft die wel gelijk." „Ja, er loopen wat spitsboeven en bedrie gers in de wereld rond, als een mensch zich in zyn eenvoudigheid niet kan voor stallen. Wie weet, welke ontdekkingen men in deze zaak nog doet." „Dat klinkt zeer geheimzinnig. Hebt ge dan ook eonig bijzonder vermoeden, Nitschke Dan moogt ge het ook niet voor u houden, maar moet het dadelyk aan da heeren van het gerecht meêdeelen." „Ik zal wel oppassen, dat ik myn mond houd. Gedachten zyn tolvry, maar praten, dat is een gevaarlijk zaakje. De heeren van. het gerecht en de politie zijn daarbinnen reeds weder aan den arbeid, j Wanneer ze zoo verstandig zijn als het heet, zullen ze de waarheid wel aan het licht brengen zonder dat ik ze er bii help." ^fiy draaide zich om naar de deur van zyn woning, als teeken dat het gesprek was afgeloopen, en Bartel ging verder. „Wanneer hij het geld gestolen heeft, is hij een doortrapte schurk," dacht Bartel. „Zyn toespelingen hadden betrekking op mjj, daar is geen twyfel meer aan." Met beklemd bart betrad Bartel de schatkamer, waarin hy den direct, ur- generaal reeds weer over de boeken gebogen vond. Met een gebrom beantwoordde de oude heer Bartel s nederigen morgengroet om hem vervolgens, nadat Bartel zyn hoed

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1903 | | pagina 5