Zondag 31 Mei 1903.
47ste Jaargang:. No. 3840.
P I N K S T EREN.
F EUILLETON.
DE VROUW VAN
DEN BOEKHOUDER.
Teuni8 Ploeger.
Arrondissements - Recht
bank te Alkmaar.
Zitting van Dinsdag 26 Mei 1903.
BirmepJandsch Nieuws.
SÈpr tal
van
-rO— O —O
Dit is het feest, gewijd aan een grootsche
gedachte, een gedachte, die weliswaar nooit
afwezig behoorde te zijn, maar die thans
meer opzettelijk wordt gekoesterd. Pinksteren
is een feest van waardeering en van dank
baarheid voor het gelnk, deii mensch boven
allo bezielde wezens geschonken: dat in zijn
leven het goddelijke een plaats inneemt, dat
met hem is sedert het eerste oogenblik dat
eenig menschelijk gemoed vatbaar is voor
indrukken van vreugde en van smartdat
hem is toevertrouwd om het tot ontwikkeling
te brongen, het te verheffen tot leidend be
ginsel; dat het van hem uitgaat op de mede-
menscheu, de geestelijke verbindingsstof
vormt, die hen tot eenheid brengt, en dat
alzoo de Heilige Geest allengs moer door
dringt in de maatschappij, haar het inzicht
geeft van wat zij worden moet on tegelijk
hot verlangen wekt om aan dat ideaal te
voldoen. Mocht dit niet in onze feestviering
te vinden zijn, hoe ijdel wordt zij dan
Want gelijk van een vlam de sterkte alleen
is af te meten naar het licht, dat van haar
uitgaat, en naar de warmte die zij verspreidt,
is de werking van het hoogste beginsel, welke
naam er ook aan gegeven wordt, slechts
merkbaar door den invloed naar buiten. God
delijke kracbt is alleen die, welke helpend,
reddend, liefhebbend optreedtdie leed helpt
dragen en blijdschap verhoogtdie den afge
dwaalde terechtbrengt en den gevallene op
beurt die den vrede betracht en aan de
ruwe eischen van het eigenbelang het zwij
gen ople.gt. Zoo, uit vnillioenen middelpunten
om zich heen werkende, wordt de Heilige
Geest het levenssap der maatschappij, haar
immer voerende tot hooger ontwikkeling.
Dat wórdt, dus het is .nog niet
O, maat daarover behoeft geen verschil
van gevoelen te bestaan. Wij weten allen, we
ontdekken dagelijks allereerst bij een eerlijke
beschouwiDg van onszelven, hoe ver wij er
nog van verwijderd zijn.
Ziet, daar hoog, oneindig hoog boven ons
hoofd, schittert een ster. En als onze voet de
aarde kon verlaten, dan Zouden wij haar
tegemoet ijlen om meer steeds meer van haar
glans te genieten. Maar de afstand bleef nog
altijd groot, ofschoon wij dien merkbaar ver
minderden.
Wanneer de twijfel wijst op de goriage
diepte, tot welke het gistingsproces nog maar
in het maatschappelijk deeg is doorgedrongen,
na zooveel eeuwen 'lang zijn werking te
hebben uitgeoefend, dan kunnen wij niet an
ders dan toestemmen. Het is zoo dik
en vast is nog de kern, die voor het hooger
leven ontoegankelijk is gebleven.
Feiten tot staving van dit beweren Och,
men behoeft er werkelijk niet naar te zoeken,
zij overstelpen door hun veelheid. Wat is er
niet veel onrecht, dat vergeefs naar herstel
zoekt, veel liefdeloosheid in den strijd om
staande te blijven, veel onwaarheid in onze
onderlinge verhouding. Indien de leden der
maatschappij zich alleen onder de leiding
van den Heiligen Geest hadden geplaatst, wat
zou zij dan een andere gedaante vertoonen,
van hoeveel leed zou do oorzaak zijn wegge
nomen, welk een ontzaglijke verbetering zou
er komen in ieders levenstoestand, en voor
namelijk in dien der minbedeelden Eu dan,
let eens op de politieke verhoudingen, en
aanschouw hoe de volken met wan
trouwen elkander gadeslaan, het nationaal
egoisme bij elke openbare handeling op den
voorgrond schuivende.
Doch bij al die duisternis is ook licht, en
wat wij den zedelijken vooruitgang van indivi
duen en menschengroepen heeten, is geen
herschenschim. Boekdeelen zouden te vullen
zijn met een opsomming van hetgeen ons
nog ontbreekt, maar wij kunnen gelukkig ook
reeds eenige bladzijden volschrijven met de
vermelding van wat de Heilige Geest in liet
menschdom heeft gewerkt. Zoo staat, het vast
dat in de 19de eeuw, aan welke de naam is
gegeven van het tijdperk van het ontwakend
gemeenschapsgevoel, niet geheel juist, want
het is er geweest zoolang menschen in den
zelfden kring elkander tot steun verstrekten
dat in onze dagen het beginsel van samen
werking, gegrond op de toepassing van het
„één voor allen, allen voor één" krachtiger
werkt dan ooit te voren, en dat er in het
streven naar verbetering der sociale toestanden
en verhoudingen meer vooruitgang is op te
merken, dan voorheen.
Zullen wij het ook niet als een opwekkend
verschijnsel aanmerken, dat er een streven is,
den oorlog af te schaffen Het voortbestaan
van den oorlog is een klaar bewijs, dat de
Roman van
A. 0. "E.LAUSZMANN.
22. —o-o-o—
„Ach, verzeker niets, mynheer Schröder
Wanneer er iets zondigs geweest is in
onze gedachten en wenschen, dan neem ik
gaarne alle verantwoording op mij. Ik ken
u al reeds lang genoeg, om te weten, dat
ge ver van ons huis zondt zijn gebleven,
wanneer ge hadt geweten, welk een bron
van strijd dit schijnbaar onschuldig omgaan
met ons, voor mij was. Gij geloofdet
mij tegen de verzoeking gewapend, omdat
ge mij steeds nog hieldt voor dat koude,
hartelooze schepsel, dat u eens in het
onzaligste oogenblik van haar leven is
tegemoet getreden. Ik moest u in die
dwaling laten. Als de vrouw van een
ander, mocht ik u niet verraden, welk een
omkeer deze nameloos treurige jaren bij
mij hadden bewerkstelligd. Het was mijn
plicht, onafgebroken ovor elk mijner woor
den, over elk mijner blikken te waken,
opdat ge niet zoudt te weten komeD, hoe
het er in mijn hart uitzag. Maar God
alleen weet, wat het mij gekost heeft, deze
rol vol te houden en hoe bet mijn ziel
verscheurde, warneer ik in uw tegenwoor
digheid de teederheden van dien ander
dulden moest, die mijn liefde even zoo
min bezeten heelt, als bij ze ooit ver
diende 1"
Vergeefs had Herman Schröder tweemaal
Heilige Geest nog geenszins de handelingen
der menschen bestuurt. Want al konden de
vertegenwoordigers der verschillende mogend
heden, die naar ons land reisden voor de
vredesconferentie, het over geen enkel beslnit
eens worden,dan nog begroeten wij die vreemde
bezoekers als vertegenwoordigers van een
heerlijk ideaal. Hun komst bewees, dat er een
kentering is aangebroken in de denkbeelden
zij zijn de boden van den Heiligen Geest.
Brachten zij ons den wereldvrede nog niet,
zij stelden dien toch in uitzicht.
Laten wij ook op dit gebied, gelijk op ieder
ander, waar zedelijke kracht het kwaad
bekampt, het geloof behouden, als telkens
wederkeerende Finkstergave.
Brisieii uit ói Polder.
XLVI.
Een romance van Koosje.
o—o—o—
Toen ik nog zoo af en toe eeD dood-on-
schnldigen brief in de Schager schreef,
zagen verscheidene Poldermenschen die
schoone wasch van me, voor spoken aan.
Om rn'n brave medeburgers een pleizier te
doen, ging ik toen m'n spulletjes maar achter
't huis ophangen, dat ze nit het gezicht
waren.
Maar kijk, toon zijn diezelfde Poldermen
schen mij gaan sarren, door mo telkens te
vragen, of ik nu lieuscli heelemaal geen
linnen meer had. En zoo is het gekomen,
lezer, dat ik verleden week maar weer een
stuk waschgoed aan de publieke lijn heb ge
hangen. En warempel! wéér hebbeu sommi
gen het voor een spook gehouden en er zich
bang voor gemaakt, al is die angst nu niet
zóó groot, als Koosje het in ae volgende
romance geliefde voor te stellen
Tennis Ploeger terug.
(Romance.)
Zij roerden druk hun wafeltje,
Geschaard rondom een tafeltje
In zeker koffiehuis.
Ze hadden met hun vieren
Een uurtje van plcizieren,
Bij 't klaartje
Dat Saartje
Hun bracht op 't tik-gedruisch.
Het vochtje bleef maar vloeien,
De kaakjes gaan aan 't gloeien,
De neus wordt zacht-gegloord
Met glimmende gezichtjes,
In d' oogen flikkerlichtjes,
En klinkend
En drinkend
Schreeuwt elk om 't hoogste woord
In 't einde revelt Sijmen,
Wiens tong al wat gaat lijmen
„Dat miss'lijk schrijf-dum-dum,
Die nare Tennis Ploeger,
Blij dat die brievenzwoeger
Niet schrijft meer,
En wrijft meer
Kreeg 't inktdelirium
„Neen", laat Jeroen zich hooren
„De vent is vast bevroren
Je weet, hoe koud het was
En Tijmen, rozig-warmpjes,
Gilt luid, met zwaaiende armpjes
„Hei blondjen
Een rondjen,
Op Teuuis z'n karkas
„En i k zeg al z'n dagen
Die kerel werd ontslagen
Dooi Trapman", grinnikt IJf.
„Voor 't socialisme aan 't blaken,
Is hij vast meê gaan staken
De Schager
Wordt mager,
Dacht hij, als i k niet schrijf."
't Gezicht van 't uiïg kereltje
Bedrupt een tweelingspereltje
En wordt als bloed zoo rood
Van 't lachen moet hij hoesten,
Jeroen begint te proesten,
En Sijmpjen
En Tijmpjen
Die lachen zich half dood.
Te midden dier vermaken
Begint de deur te kraken
Het schaatren is gedaan
Want gaaf en onbevroren
(Al mag 't hun niet bekoren)
Is 't Ploeger
Van vroeger,
Dien z' in de deur zien staan
Een poosjen is 't nu zwoeltjes
Ze schuiven op hun stoeltjes
En praten over 't gras.
De rest van hun ge voel tj es,
Hun denkseltjes en doeltjes,
Die uiten
Zij buiten,
Gelijk dat vroeger was.
Ik maakte Koosje opmerkzaam, dat het
haar alles behalve asrdig stond, mij de rol
van boeman te laten vervullen.
„En dan", zei ik, „de schildering van je
getracht, dezen hartstochtelijken woorden
stroom te stuiten. Hij was, terwijl zij sprak,
met verlegen, ja met ontsteld gelaat van
zijn stoel opgestaan. En nu ze, diep adem
halend, zweeg, zeide hij, met een htm
anders zoo vreemde onzekerheid naar
woorden zoekend„Van dat alles ver
moedde ik niets. Ik had bepaald niet voor
de tweede jnaal uw huis betrcdeD, wanneer
ik dèi had kunnen denken. Wat echter
uw straks te kennen gegeven wensch be
treft zooals u zegtuw rotsvast besluit
een scheiding tusechen u en uw man
moet ik u vragen, daarvoor een anderen
advocaat te
„Stilmijn schoonzuster
Haastig had Hermite deze woorden
gefluisterd. En het was nog juist te rechter
tyd. want de Blanke gestalte van Martha
stond op den drempel.
„O, ik vraag vergeving wanneer ik
stoor," zc-ide ze, toen zij den advocaat:
bemerkte. „Ik wist niet zij aarzelde
en een hooge blos kleurde haar wangen.
Zj scheen van plan, weer heen te gaan.
Maar Herman Schröder was op haar
toegesneld en reikte haar de hand.
„Goeden dag, juffrouw WTinter. Ik bid
u, laat u door mij niet verjagen. Mijn
onderhoud met mevrouw uw schoonzuster
was in hoofdzaak juist ten eir.de."
Daar hij Hermine den rug toedraaide
en Martha naar den grond keek, zagen
geen van beiden den fonkelenden, toornigen
blik, dien de jonge vrouw hen toewierp.
Zij bemerkten ook niets van den spottendeu
toon, waarop zo zeide„Zeker blijf
maar. Je stoort ons in 't geheel niet. Het
zal je pleizier doen, te booreD, hoeveel
mjjnheer Schröder ten gunste van je broer
fantasie-helden is veel te g r e 1Die kerels
doen maar niets, dan drinken.
„Goed", zei Koosje, „ik aal ze wat laten
éten ook
Ze krabbelde toen een poosje en las
Begint de maag te jeuken,
Het viertal trekt ter keuken
En raakt daar recht op dreef!
Hoe zij, [o. smoddrig smullen
Met ham zich 't buikje vullen,
Ais vonden
Ze 't zonde
Dat er iets over bleef!
Ik vraag je, begin du eens wat met zoo'n
meid
UITSPRAKEN:
C. van Duin, Castricum, vernieling, 8 dagen
gevangenisstraf.
M. de Vries, Den Helder, diefstal, 3 maan
den gevangenis.
H. Riemers, Den Helder, liet opzott. uit
de opbrengst van door misdrijf verkregen
goed voordeel trekken, 1 mnd. gevangenis.
P. van Pel, Egmond aan Zee, eenvoudige
beleediging, f2.boete, subs. 2 dagen
hechtenis.
W. Kramer, Ptje. Mantel, M. M. de Greenw,
allen te Hoorn, wederspannigh., respectievelijk
14, 2 en 2 dagen gevangenis.
Zoo onder den indruk van 't oogenblik onze
gedachten weergevende, zenden we vandaag,
(hoewel we gewoonlijk aanleiding meenden
te vinden om de snaren bij voorkeur nog al
luchtigjes te tokkelen,) merkelijk onze harp,
in figuurlijken zin gesproken, eens wat ern
stiger moeten stemmen, voor de eerst in be
handeling genomen zaak althans. Deze zaak
toch was, hoe eenvoudig overigens ook, van
ernstigen aard. Aan dit voorval zouden we
een welgemeenden raad kunnen paren, ge
richt tot de lieden, die gebruik inaken van
een vervoermiddel, dat nu vaak wordt ge
bezigd, n.1.de fiets. Die raad zon dan moeten
luiden als volgt„Rijdt toch 's avonds niet
op 'n fiets zonder ze te hebben voorzien
van lichtDoch, ter zake. In den avond
van 17 April jl. ging Grietje Stam, de vrouw
van Jan Mosch Sr., wonende te Warmen-
huizen, inkoopen doen bij den manufac-
turier A. Nieuwland te Schoorldam, gem.
Warmenhuizen. Toen de boodschappen gereed
waren, is Grietje weer opgestapt naar huis.
Nieuwland bood, zeer hoffelijk, aan, haar 'n
eindweegs te vergezellen, doch vrouw Mosch
achtte dit niet noodig en ging dns alleen
haars weegs. Ze was al bijna thuis, toen ze
op haren weg zekeren Klaas de Geus ont
moette, een 25-jarig landbouwer uit hare
woonplaats. Hij was op een rijwiel gezeten
en reed, hoewel 't reeds bij negenen was,
zonder licht op de fietshij zag in de verte
wel eene gedaante aankomen en belde ook
behoorlijk, doch dit heeft de vrouw blijkbaar
niet gehoord, en toen de fiets dicht bij haar
genaderd was, is ze, denkelijk door den schrik,
den verkeerden kant heengesprongen, juist
vóór de fiets, tengevolge waarvan De Geus
haar precies aanreed. De botsing was stellig
zeer hevig, daar vrouw Mosch, die door
den schok op den grond viel, kort
daarop is overleden naar alle waarschijnlijk
heid tengevolge van 't aanrijden door de
fiats en haar daardoor voroorzaakten val op
den weg, tengevolge wac-rvan 't mensch her-
sendruk en hersenschudding kreeg, 't welk
oorzaak werd van haren haastigen dood. Er
kwam spoedig volk bij 't ongeval (zooals ge
woonlijk), en Grietje werd opgenomen en in
huis gedragen met bloedend hoofd, doch
blies den laatsten adem reeds uit, toen de
inmiddels ontboden geneesheer kwam, om
naar de ongelukkige vrouw te zien. Welk
een treurig voorval 1 De O. v. J. zegt in
zijn requisitoir onder meer dat 't her
haaldelijk voorkomt, dat iemand in een der
gelijk geval onvoorzichtig nitwijkt. 't Rijden
des avonds op rijwielen zonder licht is een
bekend misbruik. De Burgemeester van War
menhuizen toch, die al omstreeks 10 jaar
als hoofd dier gemeente fungeert, heeft in
al dien tijd nog geen enkel proces-verbaal
wegens fietsrijden zonder licht opgemaakt.
Wel een bewijs, dat men 'tdaar nog al laat
begaan. Trouwens, in andere gemeenten
wordt er ook niet zoo heel streng op toege
zien. De O. v. J. eindigt met tegen bekl.
wegens het door eigen schuld véroorzaken
van eens anders dood, volgens art. 207 van
't Wetb. van Strafr. te eischen 2 maanden
hechtenis.
Als verdediger van De Geus treedt op
Mr. W. Bosman. Deze houdt eene ellen
lange redevoeringdit pleidooi zullen we,
om een kolom of 12 uit te winnen maar niet
woordelijk weergeven. Spr. beslnit zijne ver
dediging, (waarin hij o.n. ook nog vroeg, uit
welke richting de wind dien avond woei)
met te verklaren, dat hij den eisch van den
weet aan te voeren
De jonge onderwijzeres keek schuchter
op, als zocht ze op Schröder's gelaat de
bevestiging van de laatste woorden van
Hermine. Terwyl zij zacht haar hand uit
de zijne trok, zeide ze aarzelend „Is het
waar gij veroordeelt hem niet zooals
al die anderen Gij houdt hem niet voor
een eerloozen dief?"
Die vraag van haar bracht hem in de
war. Want het was hem onmogelijk
onomwonden met een rond neen te ant
woorden, waarop zij bepaald had gehoopt.
En toch vloeide zyn hart over van mede
lijden en teedere gevoelens voor dit heerlijke
jonge schepseltje, wier oogem in vurige
verwachticg aan zijn lippen hingen.
„Ik ben er van overtuigd, dat Gerard
niet meer de gansche beschikking had over
zjjn deoken en daden; toen bij de onzalige
daad beging", zeide Lij aarzelend. „Zijn
ziekte, of wellicht ook andere invloeden,
die wij jammer genoeg nog r.iet kennen,
moeten de heldorheid van zijn geest heb
ben aangetast en zijn gedachten hebben
verward."
Martha was zichtbaar teleurgesteld want
met een treurig gelaat schudde zij het
hoofd „Ik heb met dokter Weisz gespro
ken en hij heeft mij uiteengezet, dat hier
geen sprake kon zijn van invloeden van
het hart, die hem in zijn denken en willen
hebben bemoeilijkt. Ik heb daaraan ook
in 't voorbijgaan geloofd, toen het schrij
ven van Oerard uit Hamburg kwam. Het
was een onrecht, dat ik daarmede jrgers
mijn broeder beging. Want ik moest hem
goed genoeg kenDen, om to weten, dat hij
ook in z.g. waanzin dan nooit je en misdadiger
zou worden."
0. v. J. buitensporig hoog vindt. Mr. Bosman
dringt op eene zeer geringe straf aan, terwijl
hij zelfs vrijspraak verwachtMaar de O. v. J.
blijft niettegenstaande dit een en ander, toch
stipt by den door hem gestelden eisch.
Na komt aan de beurt Ariën Vlaar, een
26-jarig arbeider van Andijk, die den politie
beambte A. Griffioen heeft beleedigd in den
avond van 26 April j J., door hem toe te voe
gen jij hebt vaD mij een valsch proces-ver
baal opgemaaktdat is iets, wat jij wel durft
te doen I"
Nog een sinjeur van dit soort, ook al van
Andijk, wordt gepresenteerd, [daar zitten
„mooikes" hoor!]
Nu ongeveer 24 jaren geleden werd, op
'n mooien, recht zonnigen dag, te Andijk [tot
onuitsprekelijke vreugde van z'n ouders] ge
boren Pieter Burger, [wat een aanwinst
voor Andijk 11 thans van beroep arbeider
en evenals zijn „broeder in don lleere" A.
Vlaar op uitvoeringen en zelfs bijna alle
Zondagavonden „een lastig kreng"! We zouden
haast zeggen z'n weerga vindt men in ge
heel Europa niet, althans niet zoo spoedig. Dit
prachtige exemplaar is thans gedetineerd
in 'thuis van conservatie te Alkmaar en
heeft ook in den avond van 26 April j.1.
een politie-ageut beleedigd en wol den rijks
veldwachter A. Gorter, door tot dezen te
zoggen „Waar is dat proces-verb. van Dirk
Kooiman Dat zal denk wel in de prul
lenmand gegooid zijn door den burgemeester
van Andijk of door jon 1 Van datwethouders
zoontje durf je geen proces-verbaal op te
maken wel van mij, enz." Deze jongeheer
D. Kooiman liep n.1. langs den weg te zin
gen en werd door Griffioen tot kalmte aan
gemaand. Griffioen en Gorter surveilleerden
dien avond zij kwamen toen langs de herberg
van K. Abbekerk te Andijk en ontmoetten
op den weg genoemden Kooiman en ook
Vlaar met nog eenige anderen. Vlaar, door j
den Pres. ondervraagd wordende, zegt, heele
maal niks te hebben „gepraat" en ook Bur
ger verklaarde zeer kras„we hewwe
teugen die kerels niks zait." Nadat de Pres.
deD jongenheer Burger heeft aangemaand om
zich een beetje fatsoenlijker uit te drukkeD,
worden die „kerels" dan gemethamorphoseerd
in „menschen". Dns heeft Burger met z'n
kameraad dan tegen deze „menschen" heele
maal „niks praat". Staande dit zaakje werd
ons nog eene verrassing bereid, die we wel
dienen te vermelden. Er werd als getuige
opgeroepen niemand minder dan Petrus
Steegeman, biljartmaker, praatjesmaker, enz.,
zooals bekend, ook van Andijk. Deze had op
den bewusten avond, in gezelschap van Vlaar
en Bnrger, nog 't allerluidst geschreeuwd en
tegen de agenten z'n gewone, allerlieflijksto,
hoogstvereerende pronknamen, gesorteerd en
ongesorteerd, in ruime mate gebezigd. De
vleiende eeretitelsploert, snotneus, aap,
monster, enz., enz. hoorden de beide dienaren
van den Heiligen Hermandad dan ook meer
dan hen lief was, door ons Petrusje met z'n
hemelsch, als engelenmazielc in de ooren klin
kend katuilen-orgaan tegen zich uiten.
Petrus zegt doodleuk tegen de heeren
rechters„Wel, oordeelt zelf, heeren. 'k Zal
u dit zaakje eerst eens haarfijn uitleggen."
Doch de President, zeer goed bij ondervinding
wetende, welk spek hij in de kuip had,
haast zich, om Steegeman te beduiden, dat
men al voldoendo is ingelicht en Z Ed.Gestr.
wil das van Petrus' allervriendelijkst aanbod
geen gebruik inaken. De uitlegging door
S. zon dan ook de zitting, [die evenwél al
lang duurde] van een noodeloozen appendix
hebben voorzien, welke best kon worden
gemist. Evenwel, Steegeman heeft aan de
heeren z'n goeien wil getoond. Niettegeu-
staando de weigering is hij heol niet
ontmoedigd en wil hij toch nog even een
proefje geven van zijne redenaarstalenten en
waarlijk 't praten is hem nog niet
verleerd 1 Die verzekeriug kunnen we ten
stelligste geven, 'n Poosje geleden gaven We
hem den raad, examen in de praatkunst af
te leggen, maar nog eens zouden we dien
raad kannen herhalen, aangezien hij [hoewel
z'n rede nu aanmerkelijk bekort werd, wegens
tijdgebrek,] nog welbespraakte? scheen, dan
voor eenige weken. Zijn spraakorgaan is
van prijzenswaardige constructie en hij heeft
zijn talenten in deze tot groote ontwikkeling
gebracht.
Petrus krijgt tenslotte nog 'n philantropische
bui en wil z'n beide dorpsgenooten „ver
dedigen" doch, aangezien hij nog geen
advocaat-procureur is, mag Petrus zulks niet
doen, nl beweert hij, dat Burger en Vlaar te
onontwikkeld zijn, om zichzelf te verdedigen,
[en hij hen dns 'n handje wil helpen.] Petrus
wordt dan ook vriendelijk verzocht, z'n mond
ereis 'n 46 maten rust te geven en zelf in
de getuigenbank te gaan zitten. Wegens
eenvoudige beleediging van ambtenaren
in de rechtmatige uitoefening van hun nmbt,
eischt de O. v. J. tegen de beklaagden Vlaar
en Burger, naar aanleiding van artt. 266 en
267 van 't W. v. S elk 1 maand gev.
Ik zeidewel Jaap,
Wat ben je 'n knaap
'k Zei: Jaapjen, wat heb je toch dein?
„Maar wanneer u deze mogelijkheid voor
uitgesloten houdt, juffrouw "Winter", vroeg
hij verwonderd, „hoe wilt ge dan Gerard's
verdwijnen en al het andere verklaren
„Daarmede, dat men hom vermoord en uit
den weg geruimd heeft, om zoo de verdenking
van alles op hem te vestigen", antwoordde
zjj vlug en beslist. „Was ik een man en
niet een zwak meisje, aan wier stem nie
mand gehoor geeft, ik zou de onrechtvaar
dige en verblinde menschen, die hem
veroordeelen, omdat ze hem nooit gekend
hebben, er van overtuigen, dat zij zich ver
gissen."
„En de Hamburger brief, die zoo onaf
wijsbaar door hem geschreven is Wanneer
u gelijk heeft, moet het een valsche brief
zijn van den moordenaar ven uw broeder.
Maar men moet aan wonderen gaan go-
looven, als dat mogelijk is."
„En toch kan het niet anders", hield
Martha vol, met een beslistheid, die ook
cp Schröder barr invloed niet miste. ,.Ik
ben niet verstandig genoeg om van al dat
onbegrijpelijke verklaringen te geven, die
ook anderen zouden voldoen. Ik weet
slechts, dat het zóó gebeurd is, zooals ik
zeg en dat men nooit zoo gruwelijk tegen
een onschuldige heeft gezondigd, als nu
tegenover mijn ongelukfeigen broeder."
„Niemand zal gelukkiger zijn dan ik,
wanneer op een goeden dag het bewijs
van Gerard's onschuld wordt geleverd",
verzekorde de advocaat, „zonder dat zich
legeljk die vreeselijke gedachte verwezen
lijkt, waaruit ge uw geloof aas zijn on
schuld put. Maar ik zie, jammer genoeg,
geen mogelijkheid, hoe ik tot de vaststel
ling der waarheid zal kunnen meewerken.
Myn overtuiging van Gerard's recht-
Dit werd ons spoedig aan 't verstand ge
bracht.
't „Jaapje" was niemand anders dan onze
oude bekende van Oudcarspel, Jacob Bood,
van beroep landbouwer en zoo langzamerhand
ook 'n beetje bekend als athleet of woratelaar
anders gezegd vechtersbaas. Bood schijnt al
'n stuk of elf veroordeelingen te hebben
ondergaan. Nu dacht hij zeker„da's het
gekkennommer", en zoo hadden we dan hedan
de twijfelachtige eer, hem 't dozijntje te hoo
ren volmaken.
Jaap kwam vandaag weer eens 'n kijkie
in de rechtszaal nemen, maar 't is al 48 jaar
„leden", dat ie de wereld kwam inkijken.
Op 11 April j.1. kwam Bood eens zien [en al
om 5 uur des morgensj bij K. Rezelman aan
't Oude Niedorper Verlaat, of 't dezen ook
convenieerde, eens af te rekenen. Jacob kreeg
zeker nog wat dniten van R., maar deze lag
nog te bed, dus kreeg Bood misschien 't idee,
dat 't niet best „voegde". De vrouw van
Rezelman was trouwens al present en had
Bood dan ook knapjes binnengelaten. Toen
B. echter aan zijn verzoek om schrabbers
niet spoedig zag voldoen, werd hij „hippert" en
dreigde R. en diens vronw beiden dood te
zullen schieten met een revolver, of hen dood
te steken. Br 1 da's bar, hoor[Men zou van
twee kwade kansen de beste moeten kiezen,
maar eene mooie kenze was dit toch onzes
inziens niet Enfin, Bood toonde, dat hij 't
spreekwoord „praatjes vullen geen gaatjes 1"
kende en voegde dus al een begin van de
daad aan zijn worden toe, door met een
scherp voorwerp over de vronw 's schouder
heen, 'n por naar Rezelman te doen, die, in
't bed overeind komende, in z'n rechterpols
werd geraakt.
Jaap ontkent finaal, doch er wordt door
den O. v. J. tegen hem wegens deze mishan
deling een eisch ingesteld, luidende 6 maand,
gevang.
Geertje Bakker, de vrouw van G. Schoen
te Avenhorn, kreeg in April j.1. een deken
om te overtrekken, van Pietertje Spaans,
echtgenoote van J. Mol. Geertje's honorarium
hiervoor was f 1, en ze kreeg 't goed, om
de deken mee to overtrekken nog mede.
Doch Mevrouw Schoen, geboren Bakker had
zelf ook nog een oude deken, die moest wor
den gerepareerd en aan deze hare deken
heeft ze toen 't goed van vr. Mol maar ge
bruikt. Strikt eerlijk is dit echter niet. De
O. v. J. eischt dan ook tegen Geertje, die
niet gunstig bekend staat, 1 mnd. gevang.
Joh Steenman en .C. van Duin, beiden uit
Castricum, [de laatste is meer dan waarschijn
lijk de gemeentelantaarn-ruiten-kapotslaan-
ders-[g]ezel, die de vorige week zijn boven
allen lof verheven moed in den Castri-
cummer lantaarnpaal heeft tan toon
gespreid,] hebben op 27 April j.1. Jacob Sin-
niger, van beroep bakkersknecht, thans wo
nende te 't Veld, gem. O. Niedorp, mishandeld.
Aangezien Van Duin hierin de hoofdrol
speelde en de schuld van den ander niet
voldoende is bewezen, requireert de O. v. J.
volgens art. 300 v. 't W. v. S. tegen V. D.
3 weken gev., terwijl tegen Steenman geen
eisch wordt ingesteld.
Gerrit Bot, van Obdam, had in Aug. j.1. de
aardigheid een ploeghaam met spoorstok en
leidsels, toebehoorende aan Jacob Laan, 'n
beetje te vernielen en stuk te snijden. Dit
deed B. uit pure vriendschap voor Laan.
Dit tweetal had eigenlijk al 'ereis een standje
met olkaar gehad. Op een goeden dag liep
er eene koe van Laan in 't land van Bot en
laatstgenoemde, die dit heelemaal niet wilde
dulden, maande L. aan, hierop wat te letten, 't
welk deze niet deed, enz., enz. Er was dus
een oude vete in 't spel. Ook heeft Bot nog
een bijl in 't land gevonden, welk stuk gereed
schap aan Laan toebehoorde. De bijl werd
echter door Bot niet teruggebracht, maar in
tegendeel nog eenmaal ongevraagd gebruikt.
Bot dacht zeker, dat hij nog een weinig
dankbaarheid moest betoonen voor 't onge
vraagd gebruiken van 't bijltje en heeft toen
't ding maar geslepen ook en tevens aan
den steel voorzien van een net touwtje.
't Ergste is echter, dat Bot, tengevolge van
de gespannen verhouding met Laan, diens
ploeghaam met toebehooren wegnam en dit
boeltje uit 'n soort baldadigheid kapot sneed
of vernielde. Naar aanleiding van deze on
christelijke handelwijze hoort Bot tegen zich
eischen eene boete van f 25, te vervangen
door 14 dagen hecht.
Alle uitspraken lieden over 14 dagen.
HELDER, 26 Mei. De Raad
dezer gemeente besloot heden tot verbouwing
en uitbreiding der gasfabriek, naar de plannon
van den directeur, den heer S. Rijkea, geraamd
op f 232.000. Besloten werd verder tot het
aangaan eener geldieening ad f 250.000, ren
tende 4 's jaars. voor openbare werken.
Uitvaart en begrafenis van
mgr. C. J. M. Bottemanue.
Dinsdagavond omstreeks halfacht werden
in de St. Bavo te Haarlem door een groote
schapen en eerlijk karakter heeft op den
rechter van instructie, bij wien ik mij vrij
willig heb aangemeld, verbazend weinig
indruk gemaakt. En ik kan natuurlijk geen
invloed uitoefenen op de wjjze, waarop het
onderzoek wordt geleid."
Hermine, die tot dusverre het onder
houd der twee zwijgend lmd gevolgd,
hield het nu voor haar plicht, ook een
woordje meê te spreken.
„Maar u is toch zeker als advocaat van
het syndicaat, wel op het nauwkeurigst van
alles op de hoogte
Met een ontkennend gebaar wendde
Hermann Schröder zich weer tot Hermine.
„Ik ben reeds sedert twee dagen de advo
caat van het syndicaat niet meer", zeide
hij. Toeu hij haar zeer verwonderd gelaat
zag, voegde bij er aan toe: „De vriend
schappelijke betrekking, die er reeds zoo
laügen tijd tusachen uw man en mij heeft
bestaan en de welgezindheid die ik ook na
het gebeurde hem zal blijven toedragen,
zouden mij er zeer gemakkelijk toe hebben
kunnen brengen, te kort te schieten in
myn plicht en dat wenschte ik onder alle
omstandigheden te vermijden. De directeur-
generaal heeft zich met mijn idééën dien
aangaande vereenigd en mij dadelijk mijn
ontslag gegeven."
De jonge vrouw scheen dit nieuws niet
heel aangenaam te vinden. „Hadt ge my
van dat plan vooruit mededeeling gedaan,
1 ik zou het u ten zeerste hebben afgeraden,
of gewensebt,het tenminste nog eenige dagen
in bedenk te houden. Ge weet, dat de ven
nootschap beslag heeft gelegd op het
privaat vermogen van mijn ruau en dat ik
er op voorbereid moet zijn, zonder eenig
bezit uit huis gezet te worden. Wanneer