Zondag 31 Mei 1903. 47ste Jaargang:. No. 3840. P I N K S T EREN. F EUILLETON. DE VROUW VAN DEN BOEKHOUDER. Teuni8 Ploeger. Arrondissements - Recht bank te Alkmaar. Zitting van Dinsdag 26 Mei 1903. BirmepJandsch Nieuws. SÈpr tal van -rO— O —O Dit is het feest, gewijd aan een grootsche gedachte, een gedachte, die weliswaar nooit afwezig behoorde te zijn, maar die thans meer opzettelijk wordt gekoesterd. Pinksteren is een feest van waardeering en van dank baarheid voor het gelnk, deii mensch boven allo bezielde wezens geschonken: dat in zijn leven het goddelijke een plaats inneemt, dat met hem is sedert het eerste oogenblik dat eenig menschelijk gemoed vatbaar is voor indrukken van vreugde en van smartdat hem is toevertrouwd om het tot ontwikkeling te brongen, het te verheffen tot leidend be ginsel; dat het van hem uitgaat op de mede- menscheu, de geestelijke verbindingsstof vormt, die hen tot eenheid brengt, en dat alzoo de Heilige Geest allengs moer door dringt in de maatschappij, haar het inzicht geeft van wat zij worden moet on tegelijk hot verlangen wekt om aan dat ideaal te voldoen. Mocht dit niet in onze feestviering te vinden zijn, hoe ijdel wordt zij dan Want gelijk van een vlam de sterkte alleen is af te meten naar het licht, dat van haar uitgaat, en naar de warmte die zij verspreidt, is de werking van het hoogste beginsel, welke naam er ook aan gegeven wordt, slechts merkbaar door den invloed naar buiten. God delijke kracbt is alleen die, welke helpend, reddend, liefhebbend optreedtdie leed helpt dragen en blijdschap verhoogtdie den afge dwaalde terechtbrengt en den gevallene op beurt die den vrede betracht en aan de ruwe eischen van het eigenbelang het zwij gen ople.gt. Zoo, uit vnillioenen middelpunten om zich heen werkende, wordt de Heilige Geest het levenssap der maatschappij, haar immer voerende tot hooger ontwikkeling. Dat wórdt, dus het is .nog niet O, maat daarover behoeft geen verschil van gevoelen te bestaan. Wij weten allen, we ontdekken dagelijks allereerst bij een eerlijke beschouwiDg van onszelven, hoe ver wij er nog van verwijderd zijn. Ziet, daar hoog, oneindig hoog boven ons hoofd, schittert een ster. En als onze voet de aarde kon verlaten, dan Zouden wij haar tegemoet ijlen om meer steeds meer van haar glans te genieten. Maar de afstand bleef nog altijd groot, ofschoon wij dien merkbaar ver minderden. Wanneer de twijfel wijst op de goriage diepte, tot welke het gistingsproces nog maar in het maatschappelijk deeg is doorgedrongen, na zooveel eeuwen 'lang zijn werking te hebben uitgeoefend, dan kunnen wij niet an ders dan toestemmen. Het is zoo dik en vast is nog de kern, die voor het hooger leven ontoegankelijk is gebleven. Feiten tot staving van dit beweren Och, men behoeft er werkelijk niet naar te zoeken, zij overstelpen door hun veelheid. Wat is er niet veel onrecht, dat vergeefs naar herstel zoekt, veel liefdeloosheid in den strijd om staande te blijven, veel onwaarheid in onze onderlinge verhouding. Indien de leden der maatschappij zich alleen onder de leiding van den Heiligen Geest hadden geplaatst, wat zou zij dan een andere gedaante vertoonen, van hoeveel leed zou do oorzaak zijn wegge nomen, welk een ontzaglijke verbetering zou er komen in ieders levenstoestand, en voor namelijk in dien der minbedeelden Eu dan, let eens op de politieke verhoudingen, en aanschouw hoe de volken met wan trouwen elkander gadeslaan, het nationaal egoisme bij elke openbare handeling op den voorgrond schuivende. Doch bij al die duisternis is ook licht, en wat wij den zedelijken vooruitgang van indivi duen en menschengroepen heeten, is geen herschenschim. Boekdeelen zouden te vullen zijn met een opsomming van hetgeen ons nog ontbreekt, maar wij kunnen gelukkig ook reeds eenige bladzijden volschrijven met de vermelding van wat de Heilige Geest in liet menschdom heeft gewerkt. Zoo staat, het vast dat in de 19de eeuw, aan welke de naam is gegeven van het tijdperk van het ontwakend gemeenschapsgevoel, niet geheel juist, want het is er geweest zoolang menschen in den zelfden kring elkander tot steun verstrekten dat in onze dagen het beginsel van samen werking, gegrond op de toepassing van het „één voor allen, allen voor één" krachtiger werkt dan ooit te voren, en dat er in het streven naar verbetering der sociale toestanden en verhoudingen meer vooruitgang is op te merken, dan voorheen. Zullen wij het ook niet als een opwekkend verschijnsel aanmerken, dat er een streven is, den oorlog af te schaffen Het voortbestaan van den oorlog is een klaar bewijs, dat de Roman van A. 0. "E.LAUSZMANN. 22. —o-o-o— „Ach, verzeker niets, mynheer Schröder Wanneer er iets zondigs geweest is in onze gedachten en wenschen, dan neem ik gaarne alle verantwoording op mij. Ik ken u al reeds lang genoeg, om te weten, dat ge ver van ons huis zondt zijn gebleven, wanneer ge hadt geweten, welk een bron van strijd dit schijnbaar onschuldig omgaan met ons, voor mij was. Gij geloofdet mij tegen de verzoeking gewapend, omdat ge mij steeds nog hieldt voor dat koude, hartelooze schepsel, dat u eens in het onzaligste oogenblik van haar leven is tegemoet getreden. Ik moest u in die dwaling laten. Als de vrouw van een ander, mocht ik u niet verraden, welk een omkeer deze nameloos treurige jaren bij mij hadden bewerkstelligd. Het was mijn plicht, onafgebroken ovor elk mijner woor den, over elk mijner blikken te waken, opdat ge niet zoudt te weten komeD, hoe het er in mijn hart uitzag. Maar God alleen weet, wat het mij gekost heeft, deze rol vol te houden en hoe bet mijn ziel verscheurde, warneer ik in uw tegenwoor digheid de teederheden van dien ander dulden moest, die mijn liefde even zoo min bezeten heelt, als bij ze ooit ver diende 1" Vergeefs had Herman Schröder tweemaal Heilige Geest nog geenszins de handelingen der menschen bestuurt. Want al konden de vertegenwoordigers der verschillende mogend heden, die naar ons land reisden voor de vredesconferentie, het over geen enkel beslnit eens worden,dan nog begroeten wij die vreemde bezoekers als vertegenwoordigers van een heerlijk ideaal. Hun komst bewees, dat er een kentering is aangebroken in de denkbeelden zij zijn de boden van den Heiligen Geest. Brachten zij ons den wereldvrede nog niet, zij stelden dien toch in uitzicht. Laten wij ook op dit gebied, gelijk op ieder ander, waar zedelijke kracht het kwaad bekampt, het geloof behouden, als telkens wederkeerende Finkstergave. Brisieii uit ói Polder. XLVI. Een romance van Koosje. o—o—o— Toen ik nog zoo af en toe eeD dood-on- schnldigen brief in de Schager schreef, zagen verscheidene Poldermenschen die schoone wasch van me, voor spoken aan. Om rn'n brave medeburgers een pleizier te doen, ging ik toen m'n spulletjes maar achter 't huis ophangen, dat ze nit het gezicht waren. Maar kijk, toon zijn diezelfde Poldermen schen mij gaan sarren, door mo telkens te vragen, of ik nu lieuscli heelemaal geen linnen meer had. En zoo is het gekomen, lezer, dat ik verleden week maar weer een stuk waschgoed aan de publieke lijn heb ge hangen. En warempel! wéér hebbeu sommi gen het voor een spook gehouden en er zich bang voor gemaakt, al is die angst nu niet zóó groot, als Koosje het in ae volgende romance geliefde voor te stellen Tennis Ploeger terug. (Romance.) Zij roerden druk hun wafeltje, Geschaard rondom een tafeltje In zeker koffiehuis. Ze hadden met hun vieren Een uurtje van plcizieren, Bij 't klaartje Dat Saartje Hun bracht op 't tik-gedruisch. Het vochtje bleef maar vloeien, De kaakjes gaan aan 't gloeien, De neus wordt zacht-gegloord Met glimmende gezichtjes, In d' oogen flikkerlichtjes, En klinkend En drinkend Schreeuwt elk om 't hoogste woord In 't einde revelt Sijmen, Wiens tong al wat gaat lijmen „Dat miss'lijk schrijf-dum-dum, Die nare Tennis Ploeger, Blij dat die brievenzwoeger Niet schrijft meer, En wrijft meer Kreeg 't inktdelirium „Neen", laat Jeroen zich hooren „De vent is vast bevroren Je weet, hoe koud het was En Tijmen, rozig-warmpjes, Gilt luid, met zwaaiende armpjes „Hei blondjen Een rondjen, Op Teuuis z'n karkas „En i k zeg al z'n dagen Die kerel werd ontslagen Dooi Trapman", grinnikt IJf. „Voor 't socialisme aan 't blaken, Is hij vast meê gaan staken De Schager Wordt mager, Dacht hij, als i k niet schrijf." 't Gezicht van 't uiïg kereltje Bedrupt een tweelingspereltje En wordt als bloed zoo rood Van 't lachen moet hij hoesten, Jeroen begint te proesten, En Sijmpjen En Tijmpjen Die lachen zich half dood. Te midden dier vermaken Begint de deur te kraken Het schaatren is gedaan Want gaaf en onbevroren (Al mag 't hun niet bekoren) Is 't Ploeger Van vroeger, Dien z' in de deur zien staan Een poosjen is 't nu zwoeltjes Ze schuiven op hun stoeltjes En praten over 't gras. De rest van hun ge voel tj es, Hun denkseltjes en doeltjes, Die uiten Zij buiten, Gelijk dat vroeger was. Ik maakte Koosje opmerkzaam, dat het haar alles behalve asrdig stond, mij de rol van boeman te laten vervullen. „En dan", zei ik, „de schildering van je getracht, dezen hartstochtelijken woorden stroom te stuiten. Hij was, terwijl zij sprak, met verlegen, ja met ontsteld gelaat van zijn stoel opgestaan. En nu ze, diep adem halend, zweeg, zeide hij, met een htm anders zoo vreemde onzekerheid naar woorden zoekend„Van dat alles ver moedde ik niets. Ik had bepaald niet voor de tweede jnaal uw huis betrcdeD, wanneer ik dèi had kunnen denken. Wat echter uw straks te kennen gegeven wensch be treft zooals u zegtuw rotsvast besluit een scheiding tusechen u en uw man moet ik u vragen, daarvoor een anderen advocaat te „Stilmijn schoonzuster Haastig had Hermite deze woorden gefluisterd. En het was nog juist te rechter tyd. want de Blanke gestalte van Martha stond op den drempel. „O, ik vraag vergeving wanneer ik stoor," zc-ide ze, toen zij den advocaat: bemerkte. „Ik wist niet zij aarzelde en een hooge blos kleurde haar wangen. Zj scheen van plan, weer heen te gaan. Maar Herman Schröder was op haar toegesneld en reikte haar de hand. „Goeden dag, juffrouw WTinter. Ik bid u, laat u door mij niet verjagen. Mijn onderhoud met mevrouw uw schoonzuster was in hoofdzaak juist ten eir.de." Daar hij Hermine den rug toedraaide en Martha naar den grond keek, zagen geen van beiden den fonkelenden, toornigen blik, dien de jonge vrouw hen toewierp. Zij bemerkten ook niets van den spottendeu toon, waarop zo zeide„Zeker blijf maar. Je stoort ons in 't geheel niet. Het zal je pleizier doen, te booreD, hoeveel mjjnheer Schröder ten gunste van je broer fantasie-helden is veel te g r e 1Die kerels doen maar niets, dan drinken. „Goed", zei Koosje, „ik aal ze wat laten éten ook Ze krabbelde toen een poosje en las Begint de maag te jeuken, Het viertal trekt ter keuken En raakt daar recht op dreef! Hoe zij, [o. smoddrig smullen Met ham zich 't buikje vullen, Ais vonden Ze 't zonde Dat er iets over bleef! Ik vraag je, begin du eens wat met zoo'n meid UITSPRAKEN: C. van Duin, Castricum, vernieling, 8 dagen gevangenisstraf. M. de Vries, Den Helder, diefstal, 3 maan den gevangenis. H. Riemers, Den Helder, liet opzott. uit de opbrengst van door misdrijf verkregen goed voordeel trekken, 1 mnd. gevangenis. P. van Pel, Egmond aan Zee, eenvoudige beleediging, f2.boete, subs. 2 dagen hechtenis. W. Kramer, Ptje. Mantel, M. M. de Greenw, allen te Hoorn, wederspannigh., respectievelijk 14, 2 en 2 dagen gevangenis. Zoo onder den indruk van 't oogenblik onze gedachten weergevende, zenden we vandaag, (hoewel we gewoonlijk aanleiding meenden te vinden om de snaren bij voorkeur nog al luchtigjes te tokkelen,) merkelijk onze harp, in figuurlijken zin gesproken, eens wat ern stiger moeten stemmen, voor de eerst in be handeling genomen zaak althans. Deze zaak toch was, hoe eenvoudig overigens ook, van ernstigen aard. Aan dit voorval zouden we een welgemeenden raad kunnen paren, ge richt tot de lieden, die gebruik inaken van een vervoermiddel, dat nu vaak wordt ge bezigd, n.1.de fiets. Die raad zon dan moeten luiden als volgt„Rijdt toch 's avonds niet op 'n fiets zonder ze te hebben voorzien van lichtDoch, ter zake. In den avond van 17 April jl. ging Grietje Stam, de vrouw van Jan Mosch Sr., wonende te Warmen- huizen, inkoopen doen bij den manufac- turier A. Nieuwland te Schoorldam, gem. Warmenhuizen. Toen de boodschappen gereed waren, is Grietje weer opgestapt naar huis. Nieuwland bood, zeer hoffelijk, aan, haar 'n eindweegs te vergezellen, doch vrouw Mosch achtte dit niet noodig en ging dns alleen haars weegs. Ze was al bijna thuis, toen ze op haren weg zekeren Klaas de Geus ont moette, een 25-jarig landbouwer uit hare woonplaats. Hij was op een rijwiel gezeten en reed, hoewel 't reeds bij negenen was, zonder licht op de fietshij zag in de verte wel eene gedaante aankomen en belde ook behoorlijk, doch dit heeft de vrouw blijkbaar niet gehoord, en toen de fiets dicht bij haar genaderd was, is ze, denkelijk door den schrik, den verkeerden kant heengesprongen, juist vóór de fiets, tengevolge waarvan De Geus haar precies aanreed. De botsing was stellig zeer hevig, daar vrouw Mosch, die door den schok op den grond viel, kort daarop is overleden naar alle waarschijnlijk heid tengevolge van 't aanrijden door de fiats en haar daardoor voroorzaakten val op den weg, tengevolge wac-rvan 't mensch her- sendruk en hersenschudding kreeg, 't welk oorzaak werd van haren haastigen dood. Er kwam spoedig volk bij 't ongeval (zooals ge woonlijk), en Grietje werd opgenomen en in huis gedragen met bloedend hoofd, doch blies den laatsten adem reeds uit, toen de inmiddels ontboden geneesheer kwam, om naar de ongelukkige vrouw te zien. Welk een treurig voorval 1 De O. v. J. zegt in zijn requisitoir onder meer dat 't her haaldelijk voorkomt, dat iemand in een der gelijk geval onvoorzichtig nitwijkt. 't Rijden des avonds op rijwielen zonder licht is een bekend misbruik. De Burgemeester van War menhuizen toch, die al omstreeks 10 jaar als hoofd dier gemeente fungeert, heeft in al dien tijd nog geen enkel proces-verbaal wegens fietsrijden zonder licht opgemaakt. Wel een bewijs, dat men 'tdaar nog al laat begaan. Trouwens, in andere gemeenten wordt er ook niet zoo heel streng op toege zien. De O. v. J. eindigt met tegen bekl. wegens het door eigen schuld véroorzaken van eens anders dood, volgens art. 207 van 't Wetb. van Strafr. te eischen 2 maanden hechtenis. Als verdediger van De Geus treedt op Mr. W. Bosman. Deze houdt eene ellen lange redevoeringdit pleidooi zullen we, om een kolom of 12 uit te winnen maar niet woordelijk weergeven. Spr. beslnit zijne ver dediging, (waarin hij o.n. ook nog vroeg, uit welke richting de wind dien avond woei) met te verklaren, dat hij den eisch van den weet aan te voeren De jonge onderwijzeres keek schuchter op, als zocht ze op Schröder's gelaat de bevestiging van de laatste woorden van Hermine. Terwyl zij zacht haar hand uit de zijne trok, zeide ze aarzelend „Is het waar gij veroordeelt hem niet zooals al die anderen Gij houdt hem niet voor een eerloozen dief?" Die vraag van haar bracht hem in de war. Want het was hem onmogelijk onomwonden met een rond neen te ant woorden, waarop zij bepaald had gehoopt. En toch vloeide zyn hart over van mede lijden en teedere gevoelens voor dit heerlijke jonge schepseltje, wier oogem in vurige verwachticg aan zijn lippen hingen. „Ik ben er van overtuigd, dat Gerard niet meer de gansche beschikking had over zjjn deoken en daden; toen bij de onzalige daad beging", zeide Lij aarzelend. „Zijn ziekte, of wellicht ook andere invloeden, die wij jammer genoeg nog r.iet kennen, moeten de heldorheid van zijn geest heb ben aangetast en zijn gedachten hebben verward." Martha was zichtbaar teleurgesteld want met een treurig gelaat schudde zij het hoofd „Ik heb met dokter Weisz gespro ken en hij heeft mij uiteengezet, dat hier geen sprake kon zijn van invloeden van het hart, die hem in zijn denken en willen hebben bemoeilijkt. Ik heb daaraan ook in 't voorbijgaan geloofd, toen het schrij ven van Oerard uit Hamburg kwam. Het was een onrecht, dat ik daarmede jrgers mijn broeder beging. Want ik moest hem goed genoeg kenDen, om to weten, dat hij ook in z.g. waanzin dan nooit je en misdadiger zou worden." 0. v. J. buitensporig hoog vindt. Mr. Bosman dringt op eene zeer geringe straf aan, terwijl hij zelfs vrijspraak verwachtMaar de O. v. J. blijft niettegenstaande dit een en ander, toch stipt by den door hem gestelden eisch. Na komt aan de beurt Ariën Vlaar, een 26-jarig arbeider van Andijk, die den politie beambte A. Griffioen heeft beleedigd in den avond van 26 April j J., door hem toe te voe gen jij hebt vaD mij een valsch proces-ver baal opgemaaktdat is iets, wat jij wel durft te doen I" Nog een sinjeur van dit soort, ook al van Andijk, wordt gepresenteerd, [daar zitten „mooikes" hoor!] Nu ongeveer 24 jaren geleden werd, op 'n mooien, recht zonnigen dag, te Andijk [tot onuitsprekelijke vreugde van z'n ouders] ge boren Pieter Burger, [wat een aanwinst voor Andijk 11 thans van beroep arbeider en evenals zijn „broeder in don lleere" A. Vlaar op uitvoeringen en zelfs bijna alle Zondagavonden „een lastig kreng"! We zouden haast zeggen z'n weerga vindt men in ge heel Europa niet, althans niet zoo spoedig. Dit prachtige exemplaar is thans gedetineerd in 'thuis van conservatie te Alkmaar en heeft ook in den avond van 26 April j.1. een politie-ageut beleedigd en wol den rijks veldwachter A. Gorter, door tot dezen te zoggen „Waar is dat proces-verb. van Dirk Kooiman Dat zal denk wel in de prul lenmand gegooid zijn door den burgemeester van Andijk of door jon 1 Van datwethouders zoontje durf je geen proces-verbaal op te maken wel van mij, enz." Deze jongeheer D. Kooiman liep n.1. langs den weg te zin gen en werd door Griffioen tot kalmte aan gemaand. Griffioen en Gorter surveilleerden dien avond zij kwamen toen langs de herberg van K. Abbekerk te Andijk en ontmoetten op den weg genoemden Kooiman en ook Vlaar met nog eenige anderen. Vlaar, door j den Pres. ondervraagd wordende, zegt, heele maal niks te hebben „gepraat" en ook Bur ger verklaarde zeer kras„we hewwe teugen die kerels niks zait." Nadat de Pres. deD jongenheer Burger heeft aangemaand om zich een beetje fatsoenlijker uit te drukkeD, worden die „kerels" dan gemethamorphoseerd in „menschen". Dns heeft Burger met z'n kameraad dan tegen deze „menschen" heele maal „niks praat". Staande dit zaakje werd ons nog eene verrassing bereid, die we wel dienen te vermelden. Er werd als getuige opgeroepen niemand minder dan Petrus Steegeman, biljartmaker, praatjesmaker, enz., zooals bekend, ook van Andijk. Deze had op den bewusten avond, in gezelschap van Vlaar en Bnrger, nog 't allerluidst geschreeuwd en tegen de agenten z'n gewone, allerlieflijksto, hoogstvereerende pronknamen, gesorteerd en ongesorteerd, in ruime mate gebezigd. De vleiende eeretitelsploert, snotneus, aap, monster, enz., enz. hoorden de beide dienaren van den Heiligen Hermandad dan ook meer dan hen lief was, door ons Petrusje met z'n hemelsch, als engelenmazielc in de ooren klin kend katuilen-orgaan tegen zich uiten. Petrus zegt doodleuk tegen de heeren rechters„Wel, oordeelt zelf, heeren. 'k Zal u dit zaakje eerst eens haarfijn uitleggen." Doch de President, zeer goed bij ondervinding wetende, welk spek hij in de kuip had, haast zich, om Steegeman te beduiden, dat men al voldoendo is ingelicht en Z Ed.Gestr. wil das van Petrus' allervriendelijkst aanbod geen gebruik inaken. De uitlegging door S. zon dan ook de zitting, [die evenwél al lang duurde] van een noodeloozen appendix hebben voorzien, welke best kon worden gemist. Evenwel, Steegeman heeft aan de heeren z'n goeien wil getoond. Niettegeu- staando de weigering is hij heol niet ontmoedigd en wil hij toch nog even een proefje geven van zijne redenaarstalenten en waarlijk 't praten is hem nog niet verleerd 1 Die verzekeriug kunnen we ten stelligste geven, 'n Poosje geleden gaven We hem den raad, examen in de praatkunst af te leggen, maar nog eens zouden we dien raad kannen herhalen, aangezien hij [hoewel z'n rede nu aanmerkelijk bekort werd, wegens tijdgebrek,] nog welbespraakte? scheen, dan voor eenige weken. Zijn spraakorgaan is van prijzenswaardige constructie en hij heeft zijn talenten in deze tot groote ontwikkeling gebracht. Petrus krijgt tenslotte nog 'n philantropische bui en wil z'n beide dorpsgenooten „ver dedigen" doch, aangezien hij nog geen advocaat-procureur is, mag Petrus zulks niet doen, nl beweert hij, dat Burger en Vlaar te onontwikkeld zijn, om zichzelf te verdedigen, [en hij hen dns 'n handje wil helpen.] Petrus wordt dan ook vriendelijk verzocht, z'n mond ereis 'n 46 maten rust te geven en zelf in de getuigenbank te gaan zitten. Wegens eenvoudige beleediging van ambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun nmbt, eischt de O. v. J. tegen de beklaagden Vlaar en Burger, naar aanleiding van artt. 266 en 267 van 't W. v. S elk 1 maand gev. Ik zeidewel Jaap, Wat ben je 'n knaap 'k Zei: Jaapjen, wat heb je toch dein? „Maar wanneer u deze mogelijkheid voor uitgesloten houdt, juffrouw "Winter", vroeg hij verwonderd, „hoe wilt ge dan Gerard's verdwijnen en al het andere verklaren „Daarmede, dat men hom vermoord en uit den weg geruimd heeft, om zoo de verdenking van alles op hem te vestigen", antwoordde zjj vlug en beslist. „Was ik een man en niet een zwak meisje, aan wier stem nie mand gehoor geeft, ik zou de onrechtvaar dige en verblinde menschen, die hem veroordeelen, omdat ze hem nooit gekend hebben, er van overtuigen, dat zij zich ver gissen." „En de Hamburger brief, die zoo onaf wijsbaar door hem geschreven is Wanneer u gelijk heeft, moet het een valsche brief zijn van den moordenaar ven uw broeder. Maar men moet aan wonderen gaan go- looven, als dat mogelijk is." „En toch kan het niet anders", hield Martha vol, met een beslistheid, die ook cp Schröder barr invloed niet miste. ,.Ik ben niet verstandig genoeg om van al dat onbegrijpelijke verklaringen te geven, die ook anderen zouden voldoen. Ik weet slechts, dat het zóó gebeurd is, zooals ik zeg en dat men nooit zoo gruwelijk tegen een onschuldige heeft gezondigd, als nu tegenover mijn ongelukfeigen broeder." „Niemand zal gelukkiger zijn dan ik, wanneer op een goeden dag het bewijs van Gerard's onschuld wordt geleverd", verzekorde de advocaat, „zonder dat zich legeljk die vreeselijke gedachte verwezen lijkt, waaruit ge uw geloof aas zijn on schuld put. Maar ik zie, jammer genoeg, geen mogelijkheid, hoe ik tot de vaststel ling der waarheid zal kunnen meewerken. Myn overtuiging van Gerard's recht- Dit werd ons spoedig aan 't verstand ge bracht. 't „Jaapje" was niemand anders dan onze oude bekende van Oudcarspel, Jacob Bood, van beroep landbouwer en zoo langzamerhand ook 'n beetje bekend als athleet of woratelaar anders gezegd vechtersbaas. Bood schijnt al 'n stuk of elf veroordeelingen te hebben ondergaan. Nu dacht hij zeker„da's het gekkennommer", en zoo hadden we dan hedan de twijfelachtige eer, hem 't dozijntje te hoo ren volmaken. Jaap kwam vandaag weer eens 'n kijkie in de rechtszaal nemen, maar 't is al 48 jaar „leden", dat ie de wereld kwam inkijken. Op 11 April j.1. kwam Bood eens zien [en al om 5 uur des morgensj bij K. Rezelman aan 't Oude Niedorper Verlaat, of 't dezen ook convenieerde, eens af te rekenen. Jacob kreeg zeker nog wat dniten van R., maar deze lag nog te bed, dus kreeg Bood misschien 't idee, dat 't niet best „voegde". De vrouw van Rezelman was trouwens al present en had Bood dan ook knapjes binnengelaten. Toen B. echter aan zijn verzoek om schrabbers niet spoedig zag voldoen, werd hij „hippert" en dreigde R. en diens vronw beiden dood te zullen schieten met een revolver, of hen dood te steken. Br 1 da's bar, hoor[Men zou van twee kwade kansen de beste moeten kiezen, maar eene mooie kenze was dit toch onzes inziens niet Enfin, Bood toonde, dat hij 't spreekwoord „praatjes vullen geen gaatjes 1" kende en voegde dus al een begin van de daad aan zijn worden toe, door met een scherp voorwerp over de vronw 's schouder heen, 'n por naar Rezelman te doen, die, in 't bed overeind komende, in z'n rechterpols werd geraakt. Jaap ontkent finaal, doch er wordt door den O. v. J. tegen hem wegens deze mishan deling een eisch ingesteld, luidende 6 maand, gevang. Geertje Bakker, de vrouw van G. Schoen te Avenhorn, kreeg in April j.1. een deken om te overtrekken, van Pietertje Spaans, echtgenoote van J. Mol. Geertje's honorarium hiervoor was f 1, en ze kreeg 't goed, om de deken mee to overtrekken nog mede. Doch Mevrouw Schoen, geboren Bakker had zelf ook nog een oude deken, die moest wor den gerepareerd en aan deze hare deken heeft ze toen 't goed van vr. Mol maar ge bruikt. Strikt eerlijk is dit echter niet. De O. v. J. eischt dan ook tegen Geertje, die niet gunstig bekend staat, 1 mnd. gevang. Joh Steenman en .C. van Duin, beiden uit Castricum, [de laatste is meer dan waarschijn lijk de gemeentelantaarn-ruiten-kapotslaan- ders-[g]ezel, die de vorige week zijn boven allen lof verheven moed in den Castri- cummer lantaarnpaal heeft tan toon gespreid,] hebben op 27 April j.1. Jacob Sin- niger, van beroep bakkersknecht, thans wo nende te 't Veld, gem. O. Niedorp, mishandeld. Aangezien Van Duin hierin de hoofdrol speelde en de schuld van den ander niet voldoende is bewezen, requireert de O. v. J. volgens art. 300 v. 't W. v. S. tegen V. D. 3 weken gev., terwijl tegen Steenman geen eisch wordt ingesteld. Gerrit Bot, van Obdam, had in Aug. j.1. de aardigheid een ploeghaam met spoorstok en leidsels, toebehoorende aan Jacob Laan, 'n beetje te vernielen en stuk te snijden. Dit deed B. uit pure vriendschap voor Laan. Dit tweetal had eigenlijk al 'ereis een standje met olkaar gehad. Op een goeden dag liep er eene koe van Laan in 't land van Bot en laatstgenoemde, die dit heelemaal niet wilde dulden, maande L. aan, hierop wat te letten, 't welk deze niet deed, enz., enz. Er was dus een oude vete in 't spel. Ook heeft Bot nog een bijl in 't land gevonden, welk stuk gereed schap aan Laan toebehoorde. De bijl werd echter door Bot niet teruggebracht, maar in tegendeel nog eenmaal ongevraagd gebruikt. Bot dacht zeker, dat hij nog een weinig dankbaarheid moest betoonen voor 't onge vraagd gebruiken van 't bijltje en heeft toen 't ding maar geslepen ook en tevens aan den steel voorzien van een net touwtje. 't Ergste is echter, dat Bot, tengevolge van de gespannen verhouding met Laan, diens ploeghaam met toebehooren wegnam en dit boeltje uit 'n soort baldadigheid kapot sneed of vernielde. Naar aanleiding van deze on christelijke handelwijze hoort Bot tegen zich eischen eene boete van f 25, te vervangen door 14 dagen hecht. Alle uitspraken lieden over 14 dagen. HELDER, 26 Mei. De Raad dezer gemeente besloot heden tot verbouwing en uitbreiding der gasfabriek, naar de plannon van den directeur, den heer S. Rijkea, geraamd op f 232.000. Besloten werd verder tot het aangaan eener geldieening ad f 250.000, ren tende 4 's jaars. voor openbare werken. Uitvaart en begrafenis van mgr. C. J. M. Bottemanue. Dinsdagavond omstreeks halfacht werden in de St. Bavo te Haarlem door een groote schapen en eerlijk karakter heeft op den rechter van instructie, bij wien ik mij vrij willig heb aangemeld, verbazend weinig indruk gemaakt. En ik kan natuurlijk geen invloed uitoefenen op de wjjze, waarop het onderzoek wordt geleid." Hermine, die tot dusverre het onder houd der twee zwijgend lmd gevolgd, hield het nu voor haar plicht, ook een woordje meê te spreken. „Maar u is toch zeker als advocaat van het syndicaat, wel op het nauwkeurigst van alles op de hoogte Met een ontkennend gebaar wendde Hermann Schröder zich weer tot Hermine. „Ik ben reeds sedert twee dagen de advo caat van het syndicaat niet meer", zeide hij. Toeu hij haar zeer verwonderd gelaat zag, voegde bij er aan toe: „De vriend schappelijke betrekking, die er reeds zoo laügen tijd tusachen uw man en mij heeft bestaan en de welgezindheid die ik ook na het gebeurde hem zal blijven toedragen, zouden mij er zeer gemakkelijk toe hebben kunnen brengen, te kort te schieten in myn plicht en dat wenschte ik onder alle omstandigheden te vermijden. De directeur- generaal heeft zich met mijn idééën dien aangaande vereenigd en mij dadelijk mijn ontslag gegeven." De jonge vrouw scheen dit nieuws niet heel aangenaam te vinden. „Hadt ge my van dat plan vooruit mededeeling gedaan, 1 ik zou het u ten zeerste hebben afgeraden, of gewensebt,het tenminste nog eenige dagen in bedenk te houden. Ge weet, dat de ven nootschap beslag heeft gelegd op het privaat vermogen van mijn ruau en dat ik er op voorbereid moet zijn, zonder eenig bezit uit huis gezet te worden. Wanneer

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1903 | | pagina 5