Zondag J9 Juli 1903. 47ste Jaargang. No. 3854. TWEEDE BLAD. E e 11 e Medaille. FEUILLETON. DE VROUW VAN DEN BOEKHOUDER. 36. Jndisrhe flcnlirassfn. van o—oo „Altijd moet ik dat booze gezicht zien Altijd staat het even somber en kwaadaardig als hij mijn kant uitkijktzei na de revue een kapitein bij zichzelf. „Waarom toch Wat heb ik hem eigenlijk gedaan Hij dacht daarbij aan een soldaat uit de Abruzzen; die hem onder de reve van tei zijde nijdig had aangekeken. De bewoners derAbruzzen zijn trotsche geslo ten karakters zij vinden zich gauw in hunne eigenliefde gekrenkt, zien in elk woord een toe speling, in eiken glimlach een spot, in iederen vreemde een vijand. In den grond echter zijn deze primitieve, woeste naturen goedhartig en meegaanddoch naar het uiterlijk oordeelend, moet men ze wantrouwend en haatdragend noemen. Niet licht vatten zij genegenheid op, nooit zullen zij op het eerste oog iemand liefkrijgen maar niet zoodra zien zij, dat men het goed met hen meent, of zij beantwoorden die welwillendheid met evenveel trouw en oprechte toewijding, als zij tegenover anderen stroeve terughouding toonden. Hebben zij echter iets tegen iemand, dan zijn ze onge looflijk haatdragend. En toch, al weten zij dat zelf niet, is die haat niet fel of blijvend. Een handdruk, een vriendelijke glimlach is dikwijls voldoende, om een einde te maken aan een schijnbaar onoverwinnelijken afkeer of eeuwigdurenden wrok. i Dit Abruzzen-karakter had ook de soldaat, die, als hij daar eenigszins kans toe zag, zijnen kapitein zijdelingsche booze blikken toewierp. Den eersten dag, dat hij met de andere nog in hun boerenpakje gestoken miliciens in de kazerne was gekomen, had de kapitein hem nieuwsgierig aangekeken en zijnen luitenant lachend in 't oor gefluisterd „Kijk eens, wat een mal gezicht Die glimlach was door den soldaat opgemerkt. In het kleeding- magazijn had hij de eerste de beste kapotjas aangetrokken, die hem in handen kwam en toen hij zóó toegetakeld, in eene veel te lange en ruime jas, waarvan de mouwen zijne handen bijna bedekten, voor den kapitein verscheen, zei deze lachend „Je lijkt wel een zak met lompen." En de zoon der Abruzzen had zijnen supe rieur een blik toegeworpen, alsof hjj hem in gedachten met steenen gooide. Later, op het exercitieplein, toen do recru- ten een voor een den militairen pas moesten loopen, had hij zulke dwaze bewegingen ge maakt, dat de lieele compagnie in lachen uit barstte. In zijne verlegenheid over eene scher pe berisping van den kapitein, ging hij hoe langer hoe slechter marcheeren en de officier, ziende dat het nutteloos was verder woorden aan hem te verspillen, had, toen hij hem in vredesnaam naar de gelederen terugzond, gezegd „Je bent de leelijkste soldaat van de heele compagnie." De rondom het exercitieplein toekijkende meisjes en jongens waren daarop gaan lachen, en de recruut was, tot aan de haarwortels kleurend, tandenknersend van woede, weer in 't gelid gaan staan. Zóó had zich van lieverlede bij hem het denkbeeld vastgezet, dat de kapitein een hekel aan hem had, en hem met opzet be lachelijk maakte. Dit was echter niet zoo. De kapitein, een braaf man, had aan dien recruut evenmin een hekel, als aan de andere manschappen hij had hart voor zijne soldaten, en haatte alle onrechtvaardigheid en machts misbruik. Alleen had hij het karakter van dezen militair niet begrepen; dat somber, stug uiterlijk deed hem eene weerspannige natuur onderstellen; hij wilde dien man meer volgzaam, minder oproerig maken. En 't was een gemakkelijk te leiden karakter, maar door andere middelen door overreding, door zachtheid, niet door dreigen en strenge Straf; dat maakte hem erger. Op zekeren dag stond hij op den hoek eener straat met een meisje te praten, toen de kapitein voorbijging. Hij zag hem niet; maar de officier, denkend aan opzettelijk niet-groeten, gaf hem een standje in tegen woordigheid van het meisje en verscheidene andere menschen. Hierover diep beleedigd, was de soldaat later nooit meer te bewegen dien kant van de stad uit te gaan. Maar door dat alles groeide zijn wrok tegen den kapitein aan tot een feilen haat, dien hij, Roman van A. O. KLAUSZMANN. 0-0-0 Hermine, die na George's hartelyken brief een veel liefdevoller behandeling verwacht had, drukte haar zakdoek tegen de oogen, en het gesprek was op het punt, een onaan gename wending te nemen, toen het door het binnenkomen van het dienstmeisje onderbroken werd, met de boodschap dat de expediteur daar was, om de brandkast te halen. George Miller stak een nieuwe sigaar aan en snelde naar buiten, om het toezicht te houden bij het vervoer van de kast. Hij was zeer uit zyn humeur, toen hy zag, dat de expediteur tegen de afspraak in, slechts vier man had gezonden, daar George hun kracht voor ontoereikend hield om het ijzeren monster te hanteeren. Daar de mannen hem verklaarden, dat het onmogelijk zou zyn, vandaag meer werkvolk te krijgen en daar het mannetjes waren, die blijkbaar hun portie konden staan, gaf Miller ten slotte toe. Maar hij liet het zich niet uit de handen nemen, om zelf de leiding te houden en door zijn verstandige en doel treffende bevelen nu en dan in te grypen, ja, zelf de handen uit de mouwen te steken, als dat noodig was. De buitengewone lichaamskracht, die hy .daarbij aan den dag legde, oefende invloed hoeveel moeite hij daartoe ook deed, niet ge heel kon verbergen. In het nauwste gedeelte van het Troute-dal is een plek, aan weerszijden begrensd door een keten van zeer hooge bergen, met hier en daar een kleine vallei en vele diepe af gronden en donkere ravijnen. De berghellin gen zijn wafe doolhoven van spelonken en dichte wouden zonder eenig pad Het was een regenachtige herfstavond. Een patrouille van slechts enkele soldaten liep door deze streek, klimmend, dalend, slin gerend, naar de oneffenheden van den bodem en de steenklompen die zij tegenkwamen op het smalle, na verloop van jaren door de weinige voetgangers zelf gemaakte pad. Een der militairen liep een veertig pas vóór de patrouille uiteen anjer volgde den klei nen troep op denzelfden afstand. Met gebo gen hoofd, het geweer onder den arm, liepen zij langzaam, zwijgend. Plotseling hoorde de vooropgaande militair een geritseltegelijk zag hij boven eene don kere massa groen drie hoofden uitkomen en driegeweerloopen glinsteren terwijl hij voelde dat hij zijn kepi verloor, floten vlak in zijn nabijheid twee kogels, een ter rechter- en een ter linkerzijde van zijn hoofd. Drie roovers 1 liepen snel op hem toe. Hij schoot zijn ge weer afeen zijner aanvallers slaakte een kreet en viel. Hij wierp zich op den tweeden, wien hij de bajonet van zijn geweer in den buik stak. Maar de derde valt hem van ach teren aan zijn geweer met de ééne hand vast- J grijpend, geeft hij hem met de andere een ge- duchten vuistslagde militair moet zijn wa pen loslaten, grijpt echter met de linkerhand den ge wapenden arm van den roover, pakt hem met den rechterarm om den hals, slingert zich als een slang om hem heen, en bijthem woedend in het oor. Een woest gebrul van den bandiet, en daarop volgt eene vreeselijke worsteling. Opeens struikelt de roover over eene onef fenheid van het terrein; de militair zet hem de knie op de borst, en smakt zijn hoofd I tegen een steen. Verdoofd door den schok, laat de roover het mes los, dat de ander hem in de keel stoot. i „Bravobravo I" schreeuwen de overige soldaten van de snel naar hem toekomende patrouillezij bestormen hem met vragen, terwijl hij, doodsbleek, onbeweeglijk staart op den roerloos liggenden roover. Terwijl hij met dezen worstelde, was de patrouille aan gevallen door eene bende roovers, die de I vlucht nam zoodra er geschoten werd. De i soldaten hadden hen een goed eind weegs achternagezet. De 't eerst aangevallen militair herstelde spoedig van zijne wonden. De eerste maal dat de kapitein hem op eene revue in 't oog kreeg, keek hij hem strak aan, en zei„Bravo „Je zegt altijd, dat hij een hekel aan je heeft, en nu roept hij toch bravo fluisterde een kameraad hem in. „Hij kon wel niet anders," antwoordde de soldaat met een grijnslach. Drie maanden later werd het regiment naar Ascoli verplaatst. Na eene week gaf de kolo nel 's morgens bevel, dat het geheele regiment in groot tenue zou gekleed zijn, om op het stadsplein eene militaire plechtigheid bij te wonende uitreiking van de medaille voor dapperheid. „Zoo gauw al dacht onze kapitein, toen hem de order van den kolonel werd overge bracht. En dadelijk liep hij naar de kamer van den fourier. „Heb je gehoord, dat 't vandaag zal zijn Heb je alles gedaan „Alles! sedert drie dagen," zei de fourier. „Zoo, dat is mij een pak van 't hartLaat me nu eens zienpapier, pen en inktkoker moet ik hebben ik wil zeker zijn van mijn zaak." Zij namen plaats, en de fourier teekende op eene kaart straten en huizen aan, zacht spre kend, met nadruk, om alles duidelijk uit te leggen. Eindelijk stond de kapitein op, en vroeg bij het heengaan nog eens „Derde huis rechts, tweede deur „Derde huis, tweede deur." Een uur daarna reed de kapitein te paard langs den weg van Ascoli naar Acquasanta, een klein plaatsje, niet ver van daar, aan de Troute. Tegen het ondergaan der zon kwam hij in Acquasanta aan. Dicht bij het plaatsje had hij zijne attila losgemaakt om hetregimentsnom- mer van de knoopen te verbergen, en de klep van zijne uniformpet wat omgebogen. De hoefslag van een paard deed verscheiden in woners van Acquasanta naar buiten komen anderen verschenen aan het venster de kinde ren liepen uit huis, de straat op. Rechts en links scherp rondkijkend, reed de kapitein af op eene woning, waar voor de deur een groepje vrouwen stond, die bij zijne komst zich bedeesd tegen den muur aandrongen, en hem verwon derd aankeken. „Heeft geen van allen een zoon die soldaat is vroeg hij aan al de vrouwen, op voorge wend onachtzamen toon. „Ik," zei eene oude vrouw. „Ik heb er een," en onbeweeglijk bleef zij staan in afwachting van wat verder volgen zou. „In welk regiment?" De vrouw noemde het nommer, en liet er haastig op volgen „Waar is dat regiment? Kent u bij geval mijn zoon Heeft u hem ergens gezien, mijn heer de kolonel „Zie eens, vrouwtje," zei de kapitein na eene poos zwijgen opeens, en reikte haar zijne uniformpet over. De vrouw bekeek dat voorwerp van binnen en van buiten, hare vriendinnen verwonderd aankijkend, als be greep zij niets van de zaak. De kapitein lachte. „Zie je niets bijzonders aan deze pet vroeg hij lachend. De vrouw keek nog eens oplettend. „O, het nummer van 't regimentHet regiment van mijn zoon En met beide han den de pet grijpend, kuste zij die herhaalde keeren, en bestormde den kapitein met zóó veel vragen, zóóveel betuigingen van blijd schap, dat hij stil afwachtte tot die harts tochtelijke woordenstroom door moeheid van de spreekster ophield te vloeien. „Morgen zal je je zoon zien. Hij is te Ascoli, en wacht je morgen", zei hij toen kalm weg. De moeder kuste hem de hand, buiten zich- zelve van blydschap. Lang nog sprak hij met het moedertje, maar van eene medaille voor dapperheid repte hij geen woord. Tehuisgekomen riep hij zijnen oppasser, en gaf hij hem eenige bevelen, waarnaar deze met open mond luisterde. „Goed begrepen vroeg hij slotte. „Ja, kapitein." „Zal je alles precies zóó doen Kan ik er op vertrouwen „Zeker. U kunt er zeker van zijn." De oppasser volge hem met de oogen tot aan de deur, stond toen even in gedach ten met in de eene hand een schoen en in de andere een borstel, en begon toen uit alle macht te poetsen, daarbij mompelend „Je bent een goeie kerelje verdient een belooning. Morgen zullen je laarzen de glim- mendste zijn van het heele regiment." Den volgenden ochtend stond de oppasser om acht uur op den hoek van eene op het stadsplein uitkomende straat, en zag daar eene boerenvrouw aankomen, langzaam loo pend, in hare Zondagsche plunje, groote gouden ringen in de ooren, een breeden koralen ketting om den hals, eene japon in alle kleuren van den regenboog. Zij liep half vroolijk, half verwonderd rond te kijken. De oppasser keek haar oplettend aan, en ging naar haar toe. „O," riep zij, „bent u de soldaat waarvan mijnheer de kapitein gesproken heeft „Dezelfde." „O dank, hartelijk dank. En mijn zoon Waar is hij Is hij niet hier Waarom is hij mij niet komen afhalen Zeg mij, waar hij is, die goeie jongenBreng mij dadelijk bij hem." „Wacht een oogenblik je moet een beetje geduld hebben. Eerst moet je een parade zien, die het regiment hier houdt. Er wordt een medaille uigereikt aan een van mijn kame raden. 't Duurt maar een paar minuten. Dus nog een beetje geduld een half uurtje zoo wat." „Nog een half uur O lieve hemel, hoe zal ik het uithouden „Ja, vrouwtje, dat begrijp ikvoor jou duurt zoo'n half uur een eeuwmaar het kan niet andersje moet wachten. Laten we onderwijl een poosje samen praten dat kort den tijd." „Och, lieve hemeleen half uureen half uurMaarvertel mij eenskomen de soldaten hierop dit plein „Ja, op dit plein daar, van dien kant ko men ze." „Ik zal hem dus dadelijk zienik mag dus dadelijk met hem spreken „Neen, dat kan niet, mijn beste vrouwtje." „Maar ik heb hem in geen twee jaar ge zien „Dat weet ikmaar tegen een soldaat, die in het gelid staat, mag niemand praten dat weet je toch zelf weldat is stellig verboden hier commandeert de kolonel, de moeder heeft hier niets te zeggenen al kwam de moeder van den kolonel zelf, dan zou zij ook moeten blijven wachten. Je begrijpt dat het reglement van den krijgsdienst niet door de vrouwen gemaakt is." „Dat begrijp ik, maar Op dat oogenbik hoorde men in de verte tromgeroffel, en al wat op het plein stond, keek dien kant uit. „Daar is het regiment." Het oudje beefdeeen oogenblik stond zij als versteend, en wilde toen op het regiment toeloopen. „Wacht een beetjeriep de soldaat, haar by den arm terugtrekkend. „Als hij je ziet, doet hy misschien tegen het reglement. Je wilt toch niet, dat hij door jouw schuld in 't cachot komt Kijk nu maar den anderen kant uit, links, in plaats van rechts." „Dat is waar." En zij bedwong zich, „Je hoeft nog maar een kwartier te wach ten dat is gauw omje hebt immers twee jaar gewacht Het tromgeroffel komt naderbij de wachten de menigte splitst zich aan twee kanten van de straat. Daar komen de sapeurs, de trom melslagers, de muzikantendaar komt de kolonel te paard „En de soldaten vroeg de oude vrouw op angstigen toon. „Een oogenblik. Tusschen den kolonel en den troep is altijd een afstand van tien pas. Daar is de troep." Weer wilde de vrouw naar de militairen toeloopenweer werd zij door den soldaat tegengehouden. „Gebruik toch je verstand. Wil je hem ab soluut straf bezorgen Het regiment wordt in linie opgesteld. „'k Heb hem gezien 'k Heb hem gezien roept het oudje, vroolijk in de handen klappend. „Waar Zij wees de plek aan. „Neen, dat is hij nietje vergist je. Van hier af kan je hem niet herkennen we zijn er te ver af." „Dan is het die andere, daar." „Ook niet't is onmogelijk, dat je hem van hier af herkent, zeg ik je. Hij is in het tweede gelid." „Het tweede gelid. Wat is dat?" „Dat isachter de anderen." „Och, och, waar haal ik toch het geduld van daan riep de boerin, zuchtend. „En wat doen ze nu „Zie je het niet De kolonel is voor het front van het regiment gaan staan, en houdt een toespraak. Voordat een militair gedéco- reerd wordt, komt er altijd een toespraak, waarin de kolonel navertelt, hoe alles zich heeft toegedragen, en waarbij de andere sol daten worden aangemaand, om het voorbeeld te volgen van hun makker, een dapper soldaat die zijn plicht gedaan heeft en zijn regiment eer aandoeten al zoo meer. Kijk, de kolonel is begonnen te spreken." „Ik hoor niets. Wat zegt hij „Hij zegt, wat er gebeurd isDe soldaat die gedecoreerd wordt, is op zekeren dag overvallen door drie roovers, die drie maal op hem schoten. Hij was door den schrik niets in de war, maar mikte dadelijk op een van die moordenaars, en schoot hem dood den anderen stak hij zijn bajonet in den buik den derden sneed hij met zijn eigen mes de keel af." „O, lieve God „Is dat flink, of niet „En hebben ze hem daarvoor een medaille gegeven „Die geven ze hem nu." „Wat zal hij blij zijn, die arme jongen." „Dat begrijp jezijn kameraden houden allemaal evenveel van hem zijn superieuren behandelen hem als hun eigen zoonallen hebben ze eerbied voor hem. En hij verdient het! 't Is een van de flinkste soldaten van het regimentzoo zyn er niet veeldat kan ik je verzekeren." „Maar waar is die soldaat?" „Straks zal de kolonel hem uit het gelid laten komen." De toespraak van den kolonel was geëin digd. „Kijk eenskijk eensriep de oppasser, en beduidde de boerenvrouw, dat zij zich moest omkeeren en zien naar al die menschen voor de vensters. „Kijk eenswat een menschen voor die vensters Straks zal je zien, hoe ze allemaal in de handen klappen Intusschen was de soldaat in kwestie uit het gelid gekomen, en stond nu naast den kolonel voor 't front van het regiment. Daar door kon het oudje hem niet in het gezicht zien. „Is dat de soldaat „Ja." „En wat doet hij nu „Zie je het niet De kolonel hecht hem de medaille op de borst." „O, heilige Moedermaagd, mijn hart klopt bij het zien alleen. Wat moet die arme jon gen blij zijnEn wat doen ze nu „Nu presenteert het geheele regiment het geweer voor hem." „O, wat een eer, wat een eerriep de brave boerin, de handen samenvouwend en een welwillenden, bewonderenden glimlach op het oude gezicht. De kolonel keerde zich naar het regiment, en riep met eene stem, die over het geheele plein weerklonk „Presenteert het geweer De oude vróuw beefde van 't hoofd tot de voeten, en hield zich als in angst aan den soldaat vast. Het commando van den kolonel werd her- haald door de vier majoors, die zich elk naar hun bataljon keerden. Op hetzelfde oogenblik, zoo gelijk alsof zy door één arm werden opgeheven, gingen twaalf honderd geweren in de hoogte, en twaalf honderd militairen keken strak, onbe weeglijk den gedecoreerde in het gelaat. De officieren salueerden met de sabel. De toe schouwers op en om het plein riepen bravo en klapten in de handen. De militaire kapel speelde. uit op de mannen. Ze hadden hem eerst spottend aangekeken, toen hij sprak van hen te helpen. Maar toen het na vele ver- geefsche pogingen eindelyk gelukt was, de kast met behulp van koevoeten, rolleD, takels en touwen van zyn voetstuk at naar het eind van de gang te sjorren, en het nu noodig was e6n korte wending met de kast uit te voeren, voelde de oudste werkman zich ge drongen, toch eens tot voorzichtigheid aan te manen. „Niet zoo driftig, mynheer 1" zeide hy „Niet zoo driftig. Wjj brengen het ding wel naar buiten, maar ge moet het zaakje kalm behandelen, anders krygen we bepaald een ongeluk." „Wil jij mij raad geven, myn vriend" vroeg George Miller lachend „Ik heb, in een land waar men voor zulke dingen veel meer geschikt is dan hier, lang genoeg het opzicht gehad over dergelijk soort van arbeid, om geen raadgevingen van anderen noodig te hebben. Voorwaarts dus Den koevoet er onder en de touwen om het bovendeel van de kast. Dan, wanneer ik drie tel, allen tegel yk aangegrepen. Al wankelt de kast ook een beetje, dat hindert niet, zy moet om- En ik houd ze van voren wel in evenwicht. Opgepast dusEen twee drie De koevoet boog en de houten rollen kraak ten, de tot het uiterste gespannen touwen ga ven een zuchtend geluid. De ijzeren kolossus kwam in beweging en soheen inderdaad de gewenschte wending te willen uitvoeren. „Nog éénmaalriep George, wiens ge laat door de geduchte inspanning donker rood gekleurd was, daar hy de gansche kracht zyner ijzeren spieren aanwenden moest, om de kast voor omvallen te behoe den. „Maar een beetje krachtiger nog. Een twee drie Weder een kraken en knarsen, een helder metaal-geluid en dan op hetzelfde oogen blik een angstige kreet uit vier menschen- kelen, een dofte, dreunende slag, die de muren van het huis deed sidderen, en een yselijke, merg en been doordringende kreet 1 De kast was omgeslagen en de Ameri kaan lag tot aan de borst, verpletterd, onder de kast. „Help my toch.help myschreeuwde hy in waanzinnige kreten dan vielen hoofd en armen, waarmede hij nog wanhopige bewegingen had gedaan, slap terug. Alles wat zich in huis bevond, snelde toe en een van dezen hield het in zijn yver voor noodig, mevrouw Hermine te halen. Deze snelde naar beneden, en zakte, toen ze het yselyke zag, in elkaar, Terwyl eenige hulpvaardige handen haar naar binnen droegen en verschillende luidjes in alle richtingen om dokters liepen, grepen talryke armen energiek toe, opdat de on gelukkige bevrijd zou worden van den doodenden last. Dit gelukte wel, maar een blik op bet verpletterde lichaam deed ook zonder verder onderzoek zien, dat hier geen helpen meer was De meesten hielden Miller voor doodmaar toen men hem aan greep om hem weg te dragen, kwam er een dof steunen over zijn lippen en zyn gelaat werd vertrokken door een uitdruk king van ondraaglijke pijn. Zoo behoedzaam als mogelijk was legde men hem op een deken en droeg hem naar de woning van mevrouw Hermine, waar hem op een rustbed een voorloopig leger werd bereid. Voor het gebouw had zich intusschen een groote menigte verzameld en een hoogge plaatst politiebeambte, die zich van het voor gevallene onderrichten liet,verbood het verder transport van de kast, totdat een onder zoek naar het ongeluk had plaats gehad. Dan. kwam in grooten spoed de oude dokter Weisz en begon dadelyk den nog bewus- teloozen man te onderzoeken. Reeds na een kort onderzoek schudde deze het hoofd en zeide„Hier is voor mjj niet veel te doen. Wat hier noodig is, kan alleen in het ziekenhuis gebeuren. Men moet dadelyk een draagmand halen om den gewonde naar het ziekenhuis te hren- gen." Hy bepaalde er zich toe, tot kalmeering van den zieke, hem een dosis morphine in te spuiten en ging dan naar de andere kamer, om naar mevrouw Winter te kijken, die, zooals men hem had gezegd, zijn hulp ook wel noodig zou hebben. Maar hy vond haar weer geheel by kennis en zoodanig, dat zyn hulp niet meer noodig was. Op haar angstige vragen naar haar broer kon hij haar geen ander dan ont wijkend antwoord geven, terwijl hy zich op de onmogelijkheid van het onderzoek hier beriep. Maar Hermine had het bepaald wel van zyn gelaat gelezen, wat hy haar ver zweeg, want ze verlangde met groote be slistheid, dat men haar by den ongelukkige zou brengen, En daar dokter Weisz in den grond van zyn hart ervan overtuigd was, dat de onge lukkige den dag nauwelyks zou overleven, wilde deze aan mevrouw Winter de ver vulling van haar wensch niet weigeren. Hy vergenoegde zich er mede,tot de uiter ste voorzichtigheid aan te manen en bracht haar zelf by den gewonde. Met groote ver- „Wie is die soldaat toeh?" vroeg de moe der, geheel onder de betoovering van dat to neel. De oppasser keerde zich om, zei enkele on verstaanbare woorden, en keek eerst den mi litair, daarna de onde vrouw aan. De kapel bleef spelen het regiment stond onbeweeglijk. ,,'t Is je zoon!" riep de oppasser. Het oudje slaakte een kreeteen oogenblik bleef zij onbeweeglijk staan, met de handen in het grijze haar, lachend, zuchtend en snik kend dat handgeklap, die muziek klonken haar als hemelsche harmonieën in de ooren die twaalfhonderd in de zon flikkerende ge weren werden voor hare oogen opgelost in één groote luchtkolomhet duizelde haar zij wankelde.en werd opgevangen. Toen zij bijkwam, was het regiment weg haar zoon sloeg de armen om haren \als in eene zoo innige omhelzing, dat de zilveren medaille in de verdrukking kwam. „Maar vertel my toch, hoe wist u, dat hier was? Wie heeft u dat verteld? H nc u hier, vandaag, op dit uur vroeg _oon ongeduldig. De moeder vertelde in kleine bijzonderhe den, hoe den vorigen dag een officier te paard in haar dorp was gekomen hoe hij voor de deur had stil gehouden, en haar gezegd waar haar zoon was hij had haar daarop geld ge geven om met een wagen naar de stad te komen, waar zij dadelijk een militair had gezien, die haar volgens 't bevel van den officier op het plein stond op te wachten. „Waar is die militair?" vroeg de zoon. Ze keken beiden om de oppasser was ver dwenen. „Maar nu begrijp ik het," hernam het oudje, „nu begrijp ik, dat de officier wou, dat ik van ochtend hier kwam hij wou dat ik zag. Lachend keek zij haar jongen aan, en om helsde hem opnieuw. „Hij wou, dat ik alles zag, en heeft er niets van gezegd om mij te verrassenen de soldaat was het met hem eens. O, wat een braaf man! Maar hoe is hij te weten gekomen waar ik woonde? Wat voor belang had hij er bij mij zoo gelukkig te makenhij kende mij immers niet? Wat denk jij er van, mijn jon gen?" Haar jongen bleef in gedachten staan. „Maar waar is die officier toch! die brave man! Ik wil hem zienik wil zijn kleeren kussenik ben hem zoo dankbaar. Ik wil dadelijk naar hem toe. Breng mij dadelyk bij hem, mijn jongen." „Dadelykriep de militair, opspringend. En zijne moeder bij de hand nemend, stak hij haastig met haar het plein over, allerlei r straten door, tot zij aan de kazerne kwamen. Op dertig pas van dat gebouw hielden zij stilbijna alle officieren stonden voor de deur, in afwachting van het rapport, en de oude vrouw keek oplettend, of zy onder die allen den kapitein zagde zoon moedigde haar met woord en gebaar aan, om hem den persoon dien zij zochten, aan te wijzen. „Wie is het Ziet u hem Wijs hem mij aan." „Ik heb hem nog niet gezien." „Kijk dan goed, kijk goed rond." „Die déar, kijk, die daar tegen den muur aan staat. neen, neen, ik vergis mij, die is het niet, die is het niet. Die anderedie zijn sigaar aansteekt. wacht tot hij zich omkeert, wacht. wacht. neen, dat is hy niet. „Maar wie is het dan „O, daar is hij 1 Nu ben ik zeker van mijn zaak. Die nu zijn hand op den schouder legt van den officier die naast hem staat." „Wat „Ja, die is het! die is het!" „Moeder „Ik weet het zeker, zeg ik je." „Zeker? Vergist u u niet?" riep de mili tair, beide handen der moeder vastgrijpend. „Ik weet het zoo zeker, als dat ik op dit oogenblik leef." De soldaat keek een poos onbeweeglijk naar den kapitein. Intusschen klemde de moeder zich aan haren jongen vast, en de medaille tusschen duim en wijsvinger van hare rechterhand nemend, bracht zij haar gelaat dicht bij het zijne en zei lachend „Ik verwed er wat onder, dat wat je na je moeder het liefste op de wereld hebt dit is. en zij hield hem de medaille voor „Neen," antwoordde de soldaat, aldoor ver diept in de beschouwing van zynen kapitein. „Niet En wat heb ie dan na je moeder het liefst op de wereld vroeg zij, vriende lijk glimlachend. De soldaat, wees op den kapitein en zei „Dien man." Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden. XIX. In onze vorige Penkras hadden wij heto.a. over de minder gunstige eigenschappen der Batavianen. Natuurlijk zijn er hier ook goede twijfeling knielde Hermine naast het leger van den jongen man neer. En ditmaal was er bepaald niets gekunstelds in haar smart, want ze had zich er den laatsten tyd aan gewend, om in den teruggekeerden broe der haar eenigen steun en haar laatste toevlucht te zien, zoodat haar de gedachte, hem nu wellicht te moeten verliezen, ondraaglyk scheen. Weinige minuten na haar binnenkomen kreeg George Miller het bewustzijn terug en een zwakke schittering in zyn oogen verried, dat hy haar herkende, Op haar teedere vraag naar zijn pynen kreeg ze niets anders dan een byna onmerkbaar hoofdschuddendadelyk daarop bewogen zich zyn lippen, alsof hy haar iets te zeg gen had en alsof het hem aan de kracht ontbrak, zich verstaanbaar te maken. Her mine legde haar oor dicht aan zijn mond maar ook nu nog duurde het geruimen' tijd eer het haar gelukte, hem te -erstaan. En zy scheen dat, wat hy gezegd lad, wel j voor een uiting van koortsachtige gèest- j verwarring te houden, want op den t i 1 waarop men de dwaze wenschen v kind pleegt te bewilligen, antwoord zy „Zeker, Georgestel je gerust. Ik zai er zorg voor dragen, dat men die niet opeyt. Maar heb je mij nog iets anders te zeggen Hij fluisterde weder en ditmaal koes terde Hermine blykbaar niet den minsten twyfel aan de helderheid van zyn ver stand. Zij knikte herhaaldelijk, als teeken dat ze hem begreep, en haar gelaat toonde nu een niet minder vertwyfelde uitdruk king dan zooeven. De gewonde scheen door de inspanning van het spreken geheel uit geput, want hy haalde moeilyk adem en sloot

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1903 | | pagina 13