Zondag J9 Juli 1903.
47ste Jaargang. No. 3854.
TWEEDE BLAD.
E e 11 e Medaille.
FEUILLETON.
DE VROUW VAN
DEN BOEKHOUDER.
36.
Jndisrhe flcnlirassfn.
van
o—oo
„Altijd moet ik dat booze gezicht zien
Altijd staat het even somber en kwaadaardig
als hij mijn kant uitkijktzei na de revue
een kapitein bij zichzelf. „Waarom toch
Wat heb ik hem eigenlijk gedaan
Hij dacht daarbij aan een soldaat uit de
Abruzzen; die hem onder de reve van tei zijde
nijdig had aangekeken.
De bewoners derAbruzzen zijn trotsche geslo
ten karakters zij vinden zich gauw in hunne
eigenliefde gekrenkt, zien in elk woord een toe
speling, in eiken glimlach een spot, in iederen
vreemde een vijand. In den grond echter zijn
deze primitieve, woeste naturen goedhartig en
meegaanddoch naar het uiterlijk oordeelend,
moet men ze wantrouwend en haatdragend
noemen. Niet licht vatten zij genegenheid op,
nooit zullen zij op het eerste oog iemand
liefkrijgen maar niet zoodra zien zij, dat men
het goed met hen meent, of zij beantwoorden
die welwillendheid met evenveel trouw en
oprechte toewijding, als zij tegenover anderen
stroeve terughouding toonden. Hebben zij
echter iets tegen iemand, dan zijn ze onge
looflijk haatdragend. En toch, al weten zij
dat zelf niet, is die haat niet fel of blijvend.
Een handdruk, een vriendelijke glimlach is
dikwijls voldoende, om een einde te maken
aan een schijnbaar onoverwinnelijken afkeer
of eeuwigdurenden wrok. i
Dit Abruzzen-karakter had ook de soldaat,
die, als hij daar eenigszins kans toe zag,
zijnen kapitein zijdelingsche booze blikken
toewierp.
Den eersten dag, dat hij met de andere nog
in hun boerenpakje gestoken miliciens in de
kazerne was gekomen, had de kapitein hem
nieuwsgierig aangekeken en zijnen luitenant
lachend in 't oor gefluisterd „Kijk eens, wat
een mal gezicht Die glimlach was door
den soldaat opgemerkt. In het kleeding-
magazijn had hij de eerste de beste kapotjas
aangetrokken, die hem in handen kwam en
toen hij zóó toegetakeld, in eene veel te
lange en ruime jas, waarvan de mouwen zijne
handen bijna bedekten, voor den kapitein
verscheen, zei deze lachend
„Je lijkt wel een zak met lompen."
En de zoon der Abruzzen had zijnen supe
rieur een blik toegeworpen, alsof hjj hem in
gedachten met steenen gooide.
Later, op het exercitieplein, toen do recru-
ten een voor een den militairen pas moesten
loopen, had hij zulke dwaze bewegingen ge
maakt, dat de lieele compagnie in lachen uit
barstte. In zijne verlegenheid over eene scher
pe berisping van den kapitein, ging hij hoe
langer hoe slechter marcheeren en de officier,
ziende dat het nutteloos was verder woorden
aan hem te verspillen, had, toen hij hem in
vredesnaam naar de gelederen terugzond,
gezegd
„Je bent de leelijkste soldaat van de heele
compagnie."
De rondom het exercitieplein toekijkende
meisjes en jongens waren daarop gaan lachen,
en de recruut was, tot aan de haarwortels
kleurend, tandenknersend van woede, weer
in 't gelid gaan staan.
Zóó had zich van lieverlede bij hem het
denkbeeld vastgezet, dat de kapitein een
hekel aan hem had, en hem met opzet be
lachelijk maakte. Dit was echter niet zoo.
De kapitein, een braaf man, had aan dien
recruut evenmin een hekel, als aan de andere
manschappen hij had hart voor zijne soldaten,
en haatte alle onrechtvaardigheid en machts
misbruik. Alleen had hij het karakter van
dezen militair niet begrepen; dat somber,
stug uiterlijk deed hem eene weerspannige
natuur onderstellen; hij wilde dien man
meer volgzaam, minder oproerig maken. En
't was een gemakkelijk te leiden karakter,
maar door andere middelen door overreding,
door zachtheid, niet door dreigen en strenge
Straf; dat maakte hem erger.
Op zekeren dag stond hij op den hoek
eener straat met een meisje te praten, toen
de kapitein voorbijging. Hij zag hem niet;
maar de officier, denkend aan opzettelijk
niet-groeten, gaf hem een standje in tegen
woordigheid van het meisje en verscheidene
andere menschen. Hierover diep beleedigd,
was de soldaat later nooit meer te bewegen
dien kant van de stad uit te gaan.
Maar door dat alles groeide zijn wrok tegen
den kapitein aan tot een feilen haat, dien hij,
Roman van
A. O. KLAUSZMANN.
0-0-0
Hermine, die na George's hartelyken brief
een veel liefdevoller behandeling verwacht
had, drukte haar zakdoek tegen de oogen,
en het gesprek was op het punt, een onaan
gename wending te nemen, toen het door
het binnenkomen van het dienstmeisje
onderbroken werd, met de boodschap dat
de expediteur daar was, om de brandkast
te halen.
George Miller stak een nieuwe sigaar
aan en snelde naar buiten, om het toezicht
te houden bij het vervoer van de kast. Hij
was zeer uit zyn humeur, toen hy zag, dat
de expediteur tegen de afspraak in, slechts
vier man had gezonden, daar George hun
kracht voor ontoereikend hield om het
ijzeren monster te hanteeren.
Daar de mannen hem verklaarden, dat het
onmogelijk zou zyn, vandaag meer werkvolk
te krijgen en daar het mannetjes waren, die
blijkbaar hun portie konden staan, gaf
Miller ten slotte toe. Maar hij liet het zich
niet uit de handen nemen, om zelf de leiding
te houden en door zijn verstandige en doel
treffende bevelen nu en dan in te grypen,
ja, zelf de handen uit de mouwen te steken,
als dat noodig was.
De buitengewone lichaamskracht, die hy
.daarbij aan den dag legde, oefende invloed
hoeveel moeite hij daartoe ook deed, niet ge
heel kon verbergen.
In het nauwste gedeelte van het Troute-dal
is een plek, aan weerszijden begrensd door
een keten van zeer hooge bergen, met hier
en daar een kleine vallei en vele diepe af
gronden en donkere ravijnen. De berghellin
gen zijn wafe doolhoven van spelonken en
dichte wouden zonder eenig pad
Het was een regenachtige herfstavond.
Een patrouille van slechts enkele soldaten
liep door deze streek, klimmend, dalend, slin
gerend, naar de oneffenheden van den bodem
en de steenklompen die zij tegenkwamen op
het smalle, na verloop van jaren door de
weinige voetgangers zelf gemaakte pad.
Een der militairen liep een veertig pas vóór
de patrouille uiteen anjer volgde den klei
nen troep op denzelfden afstand. Met gebo
gen hoofd, het geweer onder den arm, liepen
zij langzaam, zwijgend.
Plotseling hoorde de vooropgaande militair
een geritseltegelijk zag hij boven eene don
kere massa groen drie hoofden uitkomen en
driegeweerloopen glinsteren terwijl hij voelde
dat hij zijn kepi verloor, floten vlak in zijn
nabijheid twee kogels, een ter rechter- en een
ter linkerzijde van zijn hoofd. Drie roovers
1 liepen snel op hem toe. Hij schoot zijn ge
weer afeen zijner aanvallers slaakte een
kreet en viel. Hij wierp zich op den tweeden,
wien hij de bajonet van zijn geweer in den
buik stak. Maar de derde valt hem van ach
teren aan zijn geweer met de ééne hand vast-
J grijpend, geeft hij hem met de andere een ge-
duchten vuistslagde militair moet zijn wa
pen loslaten, grijpt echter met de linkerhand
den ge wapenden arm van den roover, pakt hem
met den rechterarm om den hals, slingert
zich als een slang om hem heen, en bijthem
woedend in het oor. Een woest gebrul van
den bandiet, en daarop volgt eene vreeselijke
worsteling.
Opeens struikelt de roover over eene onef
fenheid van het terrein; de militair zet hem
de knie op de borst, en smakt zijn hoofd
I tegen een steen. Verdoofd door den schok,
laat de roover het mes los, dat de ander hem
in de keel stoot.
i „Bravobravo I" schreeuwen de overige
soldaten van de snel naar hem toekomende
patrouillezij bestormen hem met vragen,
terwijl hij, doodsbleek, onbeweeglijk staart
op den roerloos liggenden roover. Terwijl hij
met dezen worstelde, was de patrouille aan
gevallen door eene bende roovers, die de
I vlucht nam zoodra er geschoten werd. De
i soldaten hadden hen een goed eind weegs
achternagezet.
De 't eerst aangevallen militair herstelde
spoedig van zijne wonden. De eerste maal dat
de kapitein hem op eene revue in 't oog kreeg,
keek hij hem strak aan, en zei„Bravo
„Je zegt altijd, dat hij een hekel aan je
heeft, en nu roept hij toch bravo fluisterde
een kameraad hem in.
„Hij kon wel niet anders," antwoordde de
soldaat met een grijnslach.
Drie maanden later werd het regiment naar
Ascoli verplaatst. Na eene week gaf de kolo
nel 's morgens bevel, dat het geheele regiment
in groot tenue zou gekleed zijn, om op het
stadsplein eene militaire plechtigheid bij te
wonende uitreiking van de medaille voor
dapperheid.
„Zoo gauw al dacht onze kapitein, toen
hem de order van den kolonel werd overge
bracht. En dadelijk liep hij naar de kamer
van den fourier.
„Heb je gehoord, dat 't vandaag zal zijn
Heb je alles gedaan
„Alles! sedert drie dagen," zei de fourier.
„Zoo, dat is mij een pak van 't hartLaat
me nu eens zienpapier, pen en inktkoker
moet ik hebben ik wil zeker zijn van mijn
zaak."
Zij namen plaats, en de fourier teekende op
eene kaart straten en huizen aan, zacht spre
kend, met nadruk, om alles duidelijk uit te
leggen.
Eindelijk stond de kapitein op, en vroeg bij
het heengaan nog eens
„Derde huis rechts, tweede deur
„Derde huis, tweede deur."
Een uur daarna reed de kapitein te paard
langs den weg van Ascoli naar Acquasanta,
een klein plaatsje, niet ver van daar, aan de
Troute.
Tegen het ondergaan der zon kwam hij in
Acquasanta aan. Dicht bij het plaatsje had hij
zijne attila losgemaakt om hetregimentsnom-
mer van de knoopen te verbergen, en de klep
van zijne uniformpet wat omgebogen. De
hoefslag van een paard deed verscheiden in
woners van Acquasanta naar buiten komen
anderen verschenen aan het venster de kinde
ren liepen uit huis, de straat op. Rechts en
links scherp rondkijkend, reed de kapitein af
op eene woning, waar voor de deur een groepje
vrouwen stond, die bij zijne komst zich bedeesd
tegen den muur aandrongen, en hem verwon
derd aankeken.
„Heeft geen van allen een zoon die soldaat
is vroeg hij aan al de vrouwen, op voorge
wend onachtzamen toon.
„Ik," zei eene oude vrouw. „Ik heb er een,"
en onbeweeglijk bleef zij staan in afwachting
van wat verder volgen zou.
„In welk regiment?"
De vrouw noemde het nommer, en liet er
haastig op volgen
„Waar is dat regiment? Kent u bij geval
mijn zoon Heeft u hem ergens gezien, mijn
heer de kolonel
„Zie eens, vrouwtje," zei de kapitein na
eene poos zwijgen opeens, en reikte haar
zijne uniformpet over. De vrouw bekeek dat
voorwerp van binnen en van buiten, hare
vriendinnen verwonderd aankijkend, als be
greep zij niets van de zaak.
De kapitein lachte. „Zie je niets bijzonders
aan deze pet vroeg hij lachend. De vrouw
keek nog eens oplettend.
„O, het nummer van 't regimentHet
regiment van mijn zoon En met beide han
den de pet grijpend, kuste zij die herhaalde
keeren, en bestormde den kapitein met zóó
veel vragen, zóóveel betuigingen van blijd
schap, dat hij stil afwachtte tot die harts
tochtelijke woordenstroom door moeheid van
de spreekster ophield te vloeien.
„Morgen zal je je zoon zien. Hij is te
Ascoli, en wacht je morgen", zei hij toen
kalm weg.
De moeder kuste hem de hand, buiten zich-
zelve van blydschap.
Lang nog sprak hij met het moedertje, maar
van eene medaille voor dapperheid repte hij
geen woord.
Tehuisgekomen riep hij zijnen oppasser,
en gaf hij hem eenige bevelen, waarnaar
deze met open mond luisterde.
„Goed begrepen vroeg hij slotte.
„Ja, kapitein."
„Zal je alles precies zóó doen Kan ik er
op vertrouwen
„Zeker. U kunt er zeker van zijn."
De oppasser volge hem met de oogen
tot aan de deur, stond toen even in gedach
ten met in de eene hand een schoen en in de
andere een borstel, en begon toen uit alle
macht te poetsen, daarbij mompelend
„Je bent een goeie kerelje verdient een
belooning. Morgen zullen je laarzen de glim-
mendste zijn van het heele regiment."
Den volgenden ochtend stond de oppasser
om acht uur op den hoek van eene op het
stadsplein uitkomende straat, en zag daar
eene boerenvrouw aankomen, langzaam loo
pend, in hare Zondagsche plunje, groote
gouden ringen in de ooren, een breeden
koralen ketting om den hals, eene japon in
alle kleuren van den regenboog. Zij liep half
vroolijk, half verwonderd rond te kijken. De
oppasser keek haar oplettend aan, en ging
naar haar toe.
„O," riep zij, „bent u de soldaat waarvan
mijnheer de kapitein gesproken heeft
„Dezelfde."
„O dank, hartelijk dank. En mijn zoon
Waar is hij Is hij niet hier Waarom is hij
mij niet komen afhalen Zeg mij, waar hij
is, die goeie jongenBreng mij dadelijk bij
hem."
„Wacht een oogenblik je moet een beetje
geduld hebben. Eerst moet je een parade
zien, die het regiment hier houdt. Er wordt
een medaille uigereikt aan een van mijn kame
raden. 't Duurt maar een paar minuten. Dus
nog een beetje geduld een half uurtje zoo
wat."
„Nog een half uur O lieve hemel, hoe
zal ik het uithouden
„Ja, vrouwtje, dat begrijp ikvoor jou
duurt zoo'n half uur een eeuwmaar het
kan niet andersje moet wachten. Laten
we onderwijl een poosje samen praten dat
kort den tijd."
„Och, lieve hemeleen half uureen half
uurMaarvertel mij eenskomen de
soldaten hierop dit plein
„Ja, op dit plein daar, van dien kant ko
men ze."
„Ik zal hem dus dadelijk zienik mag
dus dadelijk met hem spreken
„Neen, dat kan niet, mijn beste vrouwtje."
„Maar ik heb hem in geen twee jaar ge
zien
„Dat weet ikmaar tegen een soldaat, die
in het gelid staat, mag niemand praten dat
weet je toch zelf weldat is stellig verboden
hier commandeert de kolonel, de moeder
heeft hier niets te zeggenen al kwam de
moeder van den kolonel zelf, dan zou zij ook
moeten blijven wachten. Je begrijpt dat het
reglement van den krijgsdienst niet door
de vrouwen gemaakt is."
„Dat begrijp ik, maar
Op dat oogenbik hoorde men in de verte
tromgeroffel, en al wat op het plein stond,
keek dien kant uit.
„Daar is het regiment."
Het oudje beefdeeen oogenblik stond zij
als versteend, en wilde toen op het regiment
toeloopen.
„Wacht een beetjeriep de soldaat, haar
by den arm terugtrekkend. „Als hij je ziet,
doet hy misschien tegen het reglement. Je
wilt toch niet, dat hij door jouw schuld in
't cachot komt Kijk nu maar den anderen
kant uit, links, in plaats van rechts."
„Dat is waar." En zij bedwong zich,
„Je hoeft nog maar een kwartier te wach
ten dat is gauw omje hebt immers
twee jaar gewacht
Het tromgeroffel komt naderbij de wachten
de menigte splitst zich aan twee kanten van
de straat. Daar komen de sapeurs, de trom
melslagers, de muzikantendaar komt de
kolonel te paard
„En de soldaten vroeg de oude vrouw op
angstigen toon.
„Een oogenblik. Tusschen den kolonel en
den troep is altijd een afstand van tien pas.
Daar is de troep."
Weer wilde de vrouw naar de militairen
toeloopenweer werd zij door den soldaat
tegengehouden.
„Gebruik toch je verstand. Wil je hem ab
soluut straf bezorgen
Het regiment wordt in linie opgesteld.
„'k Heb hem gezien 'k Heb hem gezien
roept het oudje, vroolijk in de handen klappend.
„Waar
Zij wees de plek aan.
„Neen, dat is hij nietje vergist je. Van
hier af kan je hem niet herkennen we zijn
er te ver af."
„Dan is het die andere, daar."
„Ook niet't is onmogelijk, dat je hem van
hier af herkent, zeg ik je. Hij is in het tweede
gelid."
„Het tweede gelid. Wat is dat?"
„Dat isachter de anderen."
„Och, och, waar haal ik toch het geduld
van daan riep de boerin, zuchtend. „En wat
doen ze nu
„Zie je het niet De kolonel is voor het
front van het regiment gaan staan, en houdt
een toespraak. Voordat een militair gedéco-
reerd wordt, komt er altijd een toespraak,
waarin de kolonel navertelt, hoe alles zich
heeft toegedragen, en waarbij de andere sol
daten worden aangemaand, om het voorbeeld
te volgen van hun makker, een dapper soldaat
die zijn plicht gedaan heeft en zijn regiment
eer aandoeten al zoo meer. Kijk, de kolonel
is begonnen te spreken."
„Ik hoor niets. Wat zegt hij
„Hij zegt, wat er gebeurd isDe soldaat
die gedecoreerd wordt, is op zekeren dag
overvallen door drie roovers, die drie maal
op hem schoten. Hij was door den schrik
niets in de war, maar mikte dadelijk op een
van die moordenaars, en schoot hem dood
den anderen stak hij zijn bajonet in den buik
den derden sneed hij met zijn eigen mes de
keel af."
„O, lieve God
„Is dat flink, of niet
„En hebben ze hem daarvoor een medaille
gegeven
„Die geven ze hem nu."
„Wat zal hij blij zijn, die arme jongen."
„Dat begrijp jezijn kameraden houden
allemaal evenveel van hem zijn superieuren
behandelen hem als hun eigen zoonallen
hebben ze eerbied voor hem. En hij verdient
het! 't Is een van de flinkste soldaten van het
regimentzoo zyn er niet veeldat kan ik
je verzekeren."
„Maar waar is die soldaat?"
„Straks zal de kolonel hem uit het gelid
laten komen."
De toespraak van den kolonel was geëin
digd.
„Kijk eenskijk eensriep de oppasser,
en beduidde de boerenvrouw, dat zij zich moest
omkeeren en zien naar al die menschen voor
de vensters.
„Kijk eenswat een menschen voor die
vensters Straks zal je zien, hoe ze allemaal
in de handen klappen
Intusschen was de soldaat in kwestie uit
het gelid gekomen, en stond nu naast den
kolonel voor 't front van het regiment. Daar
door kon het oudje hem niet in het gezicht
zien.
„Is dat de soldaat
„Ja."
„En wat doet hij nu
„Zie je het niet De kolonel hecht hem de
medaille op de borst."
„O, heilige Moedermaagd, mijn hart klopt
bij het zien alleen. Wat moet die arme jon
gen blij zijnEn wat doen ze nu
„Nu presenteert het geheele regiment het
geweer voor hem."
„O, wat een eer, wat een eerriep de
brave boerin, de handen samenvouwend en
een welwillenden, bewonderenden glimlach
op het oude gezicht.
De kolonel keerde zich naar het regiment,
en riep met eene stem, die over het geheele
plein weerklonk
„Presenteert het geweer
De oude vróuw beefde van 't hoofd tot de
voeten, en hield zich als in angst aan den
soldaat vast.
Het commando van den kolonel werd her-
haald door de vier majoors, die zich elk naar
hun bataljon keerden.
Op hetzelfde oogenblik, zoo gelijk alsof zy
door één arm werden opgeheven, gingen
twaalf honderd geweren in de hoogte, en
twaalf honderd militairen keken strak, onbe
weeglijk den gedecoreerde in het gelaat. De
officieren salueerden met de sabel. De toe
schouwers op en om het plein riepen bravo
en klapten in de handen. De militaire kapel
speelde.
uit op de mannen. Ze hadden hem eerst
spottend aangekeken, toen hij sprak van
hen te helpen. Maar toen het na vele ver-
geefsche pogingen eindelyk gelukt was, de
kast met behulp van koevoeten, rolleD, takels
en touwen van zyn voetstuk at naar het eind
van de gang te sjorren, en het nu noodig
was e6n korte wending met de kast uit te
voeren, voelde de oudste werkman zich ge
drongen, toch eens tot voorzichtigheid aan
te manen.
„Niet zoo driftig, mynheer 1" zeide hy
„Niet zoo driftig. Wjj brengen het ding
wel naar buiten, maar ge moet het zaakje
kalm behandelen, anders krygen we bepaald
een ongeluk."
„Wil jij mij raad geven, myn vriend"
vroeg George Miller lachend „Ik heb, in
een land waar men voor zulke dingen veel
meer geschikt is dan hier, lang genoeg het
opzicht gehad over dergelijk soort van arbeid,
om geen raadgevingen van anderen noodig
te hebben. Voorwaarts dus Den koevoet er
onder en de touwen om het bovendeel
van de kast. Dan, wanneer ik drie tel,
allen tegel yk aangegrepen. Al wankelt de
kast ook een beetje, dat hindert niet, zy
moet om- En ik houd ze van voren wel
in evenwicht. Opgepast dusEen
twee drie
De koevoet boog en de houten rollen kraak
ten, de tot het uiterste gespannen touwen ga
ven een zuchtend geluid. De ijzeren kolossus
kwam in beweging en soheen inderdaad de
gewenschte wending te willen uitvoeren.
„Nog éénmaalriep George, wiens ge
laat door de geduchte inspanning donker
rood gekleurd was, daar hy de gansche
kracht zyner ijzeren spieren aanwenden
moest, om de kast voor omvallen te behoe
den. „Maar een beetje krachtiger nog.
Een twee drie
Weder een kraken en knarsen, een helder
metaal-geluid en dan op hetzelfde oogen
blik een angstige kreet uit vier menschen-
kelen, een dofte, dreunende slag, die de
muren van het huis deed sidderen, en een
yselijke, merg en been doordringende kreet 1
De kast was omgeslagen en de Ameri
kaan lag tot aan de borst, verpletterd, onder
de kast.
„Help my toch.help myschreeuwde
hy in waanzinnige kreten dan vielen hoofd
en armen, waarmede hij nog wanhopige
bewegingen had gedaan, slap terug.
Alles wat zich in huis bevond, snelde
toe en een van dezen hield het in
zijn yver voor noodig, mevrouw Hermine te
halen. Deze snelde naar beneden, en zakte,
toen ze het yselyke zag, in elkaar,
Terwyl eenige hulpvaardige handen haar
naar binnen droegen en verschillende luidjes
in alle richtingen om dokters liepen, grepen
talryke armen energiek toe, opdat de on
gelukkige bevrijd zou worden van den
doodenden last. Dit gelukte wel, maar
een blik op bet verpletterde lichaam deed
ook zonder verder onderzoek zien, dat hier
geen helpen meer was De meesten hielden
Miller voor doodmaar toen men hem aan
greep om hem weg te dragen, kwam er
een dof steunen over zijn lippen en zyn
gelaat werd vertrokken door een uitdruk
king van ondraaglijke pijn.
Zoo behoedzaam als mogelijk was legde
men hem op een deken en droeg hem naar
de woning van mevrouw Hermine, waar
hem op een rustbed een voorloopig leger
werd bereid.
Voor het gebouw had zich intusschen een
groote menigte verzameld en een hoogge
plaatst politiebeambte, die zich van het voor
gevallene onderrichten liet,verbood het verder
transport van de kast, totdat een onder
zoek naar het ongeluk had plaats gehad.
Dan. kwam in grooten spoed de oude dokter
Weisz en begon dadelyk den nog bewus-
teloozen man te onderzoeken.
Reeds na een kort onderzoek schudde
deze het hoofd en zeide„Hier is voor
mjj niet veel te doen. Wat hier noodig is,
kan alleen in het ziekenhuis gebeuren. Men
moet dadelyk een draagmand halen om
den gewonde naar het ziekenhuis te hren-
gen."
Hy bepaalde er zich toe, tot kalmeering
van den zieke, hem een dosis morphine in
te spuiten en ging dan naar de andere
kamer, om naar mevrouw Winter te kijken,
die, zooals men hem had gezegd, zijn hulp
ook wel noodig zou hebben.
Maar hy vond haar weer geheel by kennis
en zoodanig, dat zyn hulp niet meer noodig
was. Op haar angstige vragen naar haar
broer kon hij haar geen ander dan ont
wijkend antwoord geven, terwijl hy zich op
de onmogelijkheid van het onderzoek hier
beriep. Maar Hermine had het bepaald wel
van zyn gelaat gelezen, wat hy haar ver
zweeg, want ze verlangde met groote be
slistheid, dat men haar by den ongelukkige
zou brengen,
En daar dokter Weisz in den grond van
zyn hart ervan overtuigd was, dat de onge
lukkige den dag nauwelyks zou overleven,
wilde deze aan mevrouw Winter de ver
vulling van haar wensch niet weigeren.
Hy vergenoegde zich er mede,tot de uiter
ste voorzichtigheid aan te manen en bracht
haar zelf by den gewonde. Met groote ver-
„Wie is die soldaat toeh?" vroeg de moe
der, geheel onder de betoovering van dat to
neel.
De oppasser keerde zich om, zei enkele on
verstaanbare woorden, en keek eerst den mi
litair, daarna de onde vrouw aan.
De kapel bleef spelen het regiment stond
onbeweeglijk.
,,'t Is je zoon!" riep de oppasser.
Het oudje slaakte een kreeteen oogenblik
bleef zij onbeweeglijk staan, met de handen
in het grijze haar, lachend, zuchtend en snik
kend dat handgeklap, die muziek klonken
haar als hemelsche harmonieën in de ooren
die twaalfhonderd in de zon flikkerende ge
weren werden voor hare oogen opgelost in
één groote luchtkolomhet duizelde haar
zij wankelde.en werd opgevangen.
Toen zij bijkwam, was het regiment weg
haar zoon sloeg de armen om haren \als in
eene zoo innige omhelzing, dat de zilveren
medaille in de verdrukking kwam.
„Maar vertel my toch, hoe wist u, dat
hier was? Wie heeft u dat verteld? H nc
u hier, vandaag, op dit uur vroeg _oon
ongeduldig.
De moeder vertelde in kleine bijzonderhe
den, hoe den vorigen dag een officier te paard
in haar dorp was gekomen hoe hij voor de
deur had stil gehouden, en haar gezegd waar
haar zoon was hij had haar daarop geld ge
geven om met een wagen naar de stad te
komen, waar zij dadelijk een militair had
gezien, die haar volgens 't bevel van den
officier op het plein stond op te wachten.
„Waar is die militair?" vroeg de zoon.
Ze keken beiden om de oppasser was ver
dwenen.
„Maar nu begrijp ik het," hernam het oudje,
„nu begrijp ik, dat de officier wou, dat ik van
ochtend hier kwam hij wou dat ik zag.
Lachend keek zij haar jongen aan, en om
helsde hem opnieuw.
„Hij wou, dat ik alles zag, en heeft er
niets van gezegd om mij te verrassenen de
soldaat was het met hem eens. O, wat een
braaf man! Maar hoe is hij te weten gekomen
waar ik woonde? Wat voor belang had hij er bij
mij zoo gelukkig te makenhij kende mij
immers niet? Wat denk jij er van, mijn jon
gen?"
Haar jongen bleef in gedachten staan.
„Maar waar is die officier toch! die brave
man! Ik wil hem zienik wil zijn kleeren
kussenik ben hem zoo dankbaar. Ik wil
dadelijk naar hem toe. Breng mij dadelyk bij
hem, mijn jongen."
„Dadelykriep de militair, opspringend.
En zijne moeder bij de hand nemend, stak
hij haastig met haar het plein over, allerlei r
straten door, tot zij aan de kazerne kwamen.
Op dertig pas van dat gebouw hielden zij
stilbijna alle officieren stonden voor de
deur, in afwachting van het rapport, en de
oude vrouw keek oplettend, of zy onder die
allen den kapitein zagde zoon moedigde
haar met woord en gebaar aan, om hem den
persoon dien zij zochten, aan te wijzen.
„Wie is het Ziet u hem Wijs hem mij
aan."
„Ik heb hem nog niet gezien."
„Kijk dan goed, kijk goed rond."
„Die déar, kijk, die daar tegen den muur
aan staat. neen, neen, ik vergis mij, die
is het niet, die is het niet. Die anderedie
zijn sigaar aansteekt. wacht tot hij zich
omkeert, wacht. wacht. neen, dat
is hy niet.
„Maar wie is het dan
„O, daar is hij 1 Nu ben ik zeker van mijn
zaak. Die nu zijn hand op den schouder legt
van den officier die naast hem staat."
„Wat
„Ja, die is het! die is het!"
„Moeder
„Ik weet het zeker, zeg ik je."
„Zeker? Vergist u u niet?" riep de mili
tair, beide handen der moeder vastgrijpend.
„Ik weet het zoo zeker, als dat ik op dit
oogenblik leef."
De soldaat keek een poos onbeweeglijk
naar den kapitein.
Intusschen klemde de moeder zich aan
haren jongen vast, en de medaille tusschen
duim en wijsvinger van hare rechterhand
nemend, bracht zij haar gelaat dicht bij het
zijne en zei lachend
„Ik verwed er wat onder, dat wat je na je
moeder het liefste op de wereld hebt dit
is. en zij hield hem de medaille voor
„Neen," antwoordde de soldaat, aldoor ver
diept in de beschouwing van zynen kapitein.
„Niet En wat heb ie dan na je moeder
het liefst op de wereld vroeg zij, vriende
lijk glimlachend.
De soldaat, wees op den kapitein en zei
„Dien man."
Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden.
XIX.
In onze vorige Penkras hadden wij heto.a.
over de minder gunstige eigenschappen der
Batavianen. Natuurlijk zijn er hier ook goede
twijfeling knielde Hermine naast het leger
van den jongen man neer. En ditmaal was
er bepaald niets gekunstelds in haar smart,
want ze had zich er den laatsten tyd aan
gewend, om in den teruggekeerden broe
der haar eenigen steun en haar laatste
toevlucht te zien, zoodat haar de gedachte,
hem nu wellicht te moeten verliezen,
ondraaglyk scheen.
Weinige minuten na haar binnenkomen
kreeg George Miller het bewustzijn terug
en een zwakke schittering in zyn oogen
verried, dat hy haar herkende, Op haar
teedere vraag naar zijn pynen kreeg ze
niets anders dan een byna onmerkbaar
hoofdschuddendadelyk daarop bewogen
zich zyn lippen, alsof hy haar iets te zeg
gen had en alsof het hem aan de kracht
ontbrak, zich verstaanbaar te maken. Her
mine legde haar oor dicht aan zijn mond
maar ook nu nog duurde het geruimen'
tijd eer het haar gelukte, hem te -erstaan.
En zy scheen dat, wat hy gezegd lad, wel
j voor een uiting van koortsachtige gèest-
j verwarring te houden, want op den t i
1 waarop men de dwaze wenschen v
kind pleegt te bewilligen, antwoord zy
„Zeker, Georgestel je gerust. Ik zai
er zorg voor dragen, dat men die niet
opeyt. Maar heb je mij nog iets anders te
zeggen
Hij fluisterde weder en ditmaal koes
terde Hermine blykbaar niet den minsten
twyfel aan de helderheid van zyn ver
stand. Zij knikte herhaaldelijk, als teeken
dat ze hem begreep, en haar gelaat toonde
nu een niet minder vertwyfelde uitdruk
king dan zooeven. De gewonde scheen door
de inspanning van het spreken geheel uit
geput, want hy haalde moeilyk adem en sloot