Zondag 20 Juli 1903. 47ste Jaargang. No. 3856. TWEEDE BLAD. Arrondissements - Recht bank te Alkmaar. Zitting van Dinsdag 21 Juli 1903. FEUILLETON. J)E VROUW VAN DEN BOEKHOUDER. Jiuiiüdte fjenhrasnen SEi» tarnt van UITSPRAKEN: Ankjo Peters, Den Helder, [gedetin.], ver duistering, vrijgesproken, met last tot directe invrijheidstelling. W. Visser en E. Cohen, beiden te Alkmaar, [gedetineerden], de eerste wegens diefst. 4 mnd. gev., do tweede wegens medew. aan diefst. 1 mnd. gev. P. Tuinman, Alkmaar, [gedetin.], bedelarij, 2 dagen hecht, met opzending naar een Rijks werkinrichting voor den tijd van 2 j. en 6 mnd. P. Heine, Uitgeest, diefst., vrijgesproken. P. J. Prins, Den Helder, werderspannigh., 1 mnd. gev. J. G. Duineveld, Alkmaar, vernieling, met oordeel des onderscheida gepleegd, f10 boete of 6 d. hecht. A. Vlaar, Andijk, eenv. bel. van een ambt., 15 d. gev. Alweer is een tweetal der vandaag behan delde zaken te Den Helder afgespeeld, 't. Is wèl opvallend, hoevele malen Den Helder exemplaren oplevert, die in „Justitia" ten toon gesteld worden, ja. moeten wor den. Voorzeker pleit dit nu juist niet voor de deugdelijkheid van een gedeelte der inwo ners van genoemde Btad, maar hieraan is nu eenmaal niet veel te doen. Alleen nog dit laten we hopen, dat de overige bewoners dezer gemeente aan hunne, met de rechtbank nogal eens in aanraking komende medebur gers en burgeressen een waarschuwend voor beeld willen nemen,—Zoo moesten wo van daag, bij de opening der zitting als beschuldigde een jong meisje [gedetin.] zien voorbrengen, dat nauwelijks den leeftijd van 16 jaren heeft bereikt en hoogstwaarschijnlijk reeds in voor haar diep treurige omstandig heden verkeert, welke oorzaak zijn ge worden, dat ze door hare ouders werd verstooten, zoodat men haar leven nu reeds met recht als gebroken zou kunnen be schouwen. Zoo vroeg reeds gevallenhoe treurig Zij heet Sijtje Veldhuizen en wordt be schuldigd van diefstal. Als dagmeisje in dienst zijnde bij Tamme Wijadels Zuch, [een gepensioneerde, 82-jarige onde heer, die vroe ger bij de Marine in betrekking is geweest,] heeft zij zich aan genoemd strafbaar feit schuldig gemaakt. Eigenlijk zal Sijtje wel hoofdzakelijk in dienst van Zuch's echtgenoote zijn geweest. Enfin op Zaterdag 27 Juni j.1. heeft mej. Veldhuizen zich toegang ver schaft tot 't slaapvertrek van de vrouw van Zuch, wier gewoonte het was, haar „dizak" met hoogstdezelfs inhoud mee naar bed te nemen, hetwelk mevrouw op dezen gedenk- waardigen dag echter schijnt te hebben ver geten. Althan3 haar dagmeisje verklaarde heden, dat gemelde zak op den stoel voor het bed lag. De dizak visiteerende, vond Sijtje daarin 2 portemonnaies, waarvan de eene door haar werd gestolen, terwijl de andere dit lot ontging, „omdat er zoo weinig in was." De gestolen portemonnaie echter bevatte, behalve een bedrag van ongeveer f 7, nog 1 gouden broche van vr. Zuch. Na deze weinig prijzenswaardige daad is de jongejuf frouw Veldhuizen met de boot naar Amster dam vertrokken, vervolgens naar Rotterdam gereisd, waarna ze zelfs nog een kijkje te Hellevoetsluis is gaan nemenze moest, zooals hare moeder schijnt te hebben gezegd, maar niet meer thuis komen Ze heeft de reis bekostigd van de oneer lijk verkregen geldmiddelen, waarvan ze zich ook nog een paar schoenen heeft aangeschaft. Naderhand heeft de Heldersche agent van politieJ.F.Jaques bij de 16-jarige bekl. 't armza lig bedrag van nog slechts 18 cents en de gestolen portemonnaie, benevens de gouden broche bevonden, welk een en ander door den ijverigen ambtenaar behoorlijk in beslag is genomen. Jaques gaf op verzoek van den waarn. Pres. (Mr. v. Honweningen,) heden nog een korte beschrijving van 't huisgezin Veldhuizen, waarin o.m. voorkwam, dat papa V. een zeer streng vader mag worden genoemd, terwijl de moeder te weinig toezicht op hare huis houding en kinderen schijnt te houden, hoe- Roman van A. O. KLAUSZMANN. -0-0-0 31?. Nadat ik met een sleutel van don sleutelbos de gangdeur geopend had, liep ik alle kamers door, om mij werkelijk te overtuigen, dat er geen meDSch aanwezig was, die my zou kunnen verraden, en haalde dan hier en daar wat overhoop, evenals iemand die haastig op reis gaat. Ik zocht den kleinen handkoffer en vulde dien met mijn buit en eenige kleedingstukken en schoone boorden van mijn zwager, zooals bij ver moedelijk zou hebben gedaan. Dan trok ik zijn zomerpantalon over mijn zwarte aan en verliet het huis langs denzelfden weg gis ik er binnengekomen was. Daar de straten op dat uur zeer stil -waren, geloofde ik niet, door iemand op gemerkt te zijn. Ook den nachtwacht, die mij met zijn getuigenis zoo dapper heeft geholpen, had ik niet gezien. Ik sloeg eerst de richting in naar Sandinsel, en toen ik de brug overging, wierp ik alle sleutels, den grooten bos zoowel als den enkelen sleutel van de tuinpoort, in de Oder. „Daarna liep ik op mijn gemak naar het centraalstation, kocht een kaart naar BerlijD en reisde, na een,kort oponthoud in mijn woning, naar Hamburg, want ik had plezier gekregen in het zaakje. „Ik begon dus met grooten yver mijn £)lan verder te ontwikkelen. Dat men het wel ze van de laatst© niet minder dan 9 stuks bezit, waarvan een gedeelte op zeer jeugdigen leeftijd in dan echt is getreden, o a. een zuster van Iiakl., die op 18 jarigen leeftijd in 't huwelijksbootje stapte, terwijl deze bekl. zelf reeds, niettegenstaande hare onnoozele 16 levensj aartj ïs, de meeste matrozen in Den Helder kent en als zoo'n zeerot haar slechts even aauziot, zich al inbeeldt, „verkeer" met hem te hebben, 't Is wol jammer, dat zoo'n jeugd'g deerntje, een kind nog bijna, zich- zalve al zoo is gaan vergeten, terwijl ze ove rigens toch, volgens de door den oudeu heer Znch (als getuige) afgelegde verklaring, als dienst- of dagmeisje goed voldeed en werke lijk geen reden tot klachton gaf. ~r De O. van J. (Mr. Gnopins) toonde in zijn requisitoir aan, dat bekl. nog geen jaar geleden zich al eens aan diefstal had schuldig gemaakt. Toen hoeft haar vader nog een goed woordje voor h aar gedaan. Z.Ëd.G. vreesde, dat er bij dezen voortgang van bekl. niet veel terecht zal komen, [tegen welke vrees wel niemand verzet zal gaan aanteekonen,) en eischte wegens diefstal volgens art. 310 van 't Wetboek van Strafr. 2 maand, gevang. Als verdediger was aan bekl toegevoegd de advocaat en notaris Mr. A. P. II. do Lange. Onderwijl deze rechtsgeleerde raadsman zijn pleidooi hield, zat zyne. ongelukkige cliënte hartverscheurènd te snikken. Mr. A. P. H. de Lange heeft een onderhond gehad met den strengen vader van bekl., wier moeder had gezegd, dat vader zijn diepgevallen dochter Sijtje mogelijk wel zou Vermoorden, waardoor bekl. dacht, dat haar leven er wei meê gemoeid zon zijn indien zij de onde lui op ging zoeken, en zoodoende dnifde zij niet thuis to komen. Voorts achtte verdediger 't zeer aanbevelenswaardig, om, wanneer er straf moet worden opgelegd, toch een zeer lichte straf te kiezen. Bóven alles zou pleiter (alle omstandigheden betreffende bekl. in aanmerking genomen) willen voorstellen om bekl. [in plaats van haar gevangenisstraf op te leggen) liover in eene inrichting ter verbetering van de zeden van gevangenen, (die zich te Zetten bevindt] te plaatsen; pleiter heeft den Direct, der door hem be doelde inrichting met de omstandigheden, waarin beklaagde hoogstwaarschijnlijk ver keert, op de hoogte gebracht. We zijn wel benieuwd naar den afloop dezer zaak. De 60-jarige Oudkarspelsche metselaar Jacob Tromp heeft eene koolquaestie met z'n buur man Klaas Limmen gehadnu, zulk eene quaestie is in een koolstreek bij uitnemend heid zooals Luugedijk volstrekt geen won der. Dit geschil lykt oorzaak te zijn, dat 'c leesgrage publiek in 't algemeen en de heer K. Limmen zelf in 't bijzonder, eene eigenaardige advertentie kon lezen, welke voorkwam in „De Nieuwe Langedijker Courant", van Zaterdag 23 Mei 1903, [No. 27,] uitgever-drukker de heerj. H. Keizer, te Noord- Scharwoude. Deze advertentie luidde als volgt „24 April 1901 heeft K. Limmen mijn laat ste kool weggehaald en nóg heeft hij ze niet betaal d." Limmen achtte zich door deze manier van ad verteeren begrijpelijkerwijze ietwat, be- leedigd, wat tengevolge heeft gehad, dat hij, er justitie-zaken van heeft gemaakt. Och, vleiend is zoo'n advertentie ook luist niet. Limmen beweerde, nó den 6en April geen kool van Tromp te hebben ge kocht, terwijl laatstgenoemde volhield, dat Limmen op 24 April 1901 nog kool heeft gekocht van hem [Tromp], of liever, van zijn zoon, daar Tromp Sr. toen juist niet thuis wai. Tromp heeft door dit onverkwik kelijke koolhistorietja blijkbaar terdege don bokkepruik op gekregen, getuige toch zijn moed om zoo'n advertentietje te plaatsen. Misschien heeft hij wel 't zeomansbloed in de aderen van zijn vroegere naamgenooten, de Nederlandsche zeehelden Maarten Har- pertsz. Tromp en diens zoon Cornelis. Overi gens is ons 60-jarig Jaapjen wel wat ruw uitgevallen. Zijne verklaring kwam in 'c kort ongeveer op 't volgende neer „Ja, zie je, mijnheer, as je nou met menschen tedoen heb, die gien geld hewwe, dan is 't wat andere, want waar niet is, daar heeft do keizer zijn recht verloren. Maar als „ze" geld beeitten, moeten ze maar betalen ook en voor enkele guldens was Limmen, [n. 1. als hij zijn schuld betaalde] van de heele ruzie ofweest". En met de bovengenoemde adver tentie wilde Tromp K. Limmen „do pest injagen." De Officier verklaarde in zijn nogal uitgebreid requisitoir, dat 't wel be wezen kon worden geacht te zijn, dat Tromp 't doel had, door de plaatsing van deze advertentie aan 't zaakje ruchtbaarheid te geven en L.'s naam in opspraak te brengen. Tromp heeft zijn doel dienaangaande bereikt. Vreemd vond de Officier 't echter, dat de uitgever-drukker van do Nieuwe Langed. Courant deze advertentie heeft aangenomen ter plaatsing, want wat heeft de Langedijker bevolking noodig met dozen kooltwist Der gelijke advertenties moesten door do bladen niet geplaatst worden. Dan, zoo vervolgde Z.Ed.G., zouden zulke onbeduidende kool zaak jes als deze voor de Rechtbank niet behan- lijk in die luchtdichte kast niet zou vinden, stond voor mij vast.Hetlijk kon daar eerder tot een mummie opdrcgen,dac dat deeen of ander het toevallig eens ontdekte. Maar wanneer de verdenking tegen mijn zwager tot zeker heid versterkt moest worden, dan was het zaak, de aandacht nog meer op hem te vestigen en dat kon niet beter dan door een getuigenis van den zoogenaamden vluchteling zelf. Ik schreef dus van uit Hamburg den eersten briet aan den direc teur-generaal Hoffmann. En het kostte mij niet veel moeite 'hét schrift van mijn zwager na te maken, daar ik een omvangrijk ma nuscript van hem ia handen had, dat hij mij bij zijn vertrek naar Breslau had over handigd, om daar eens mijn meening over te zeggen. Slechts alleen om dat manuscript uit mijn woniDg te halen, had ik Berlijn aangedaan. En daar ik in zulke zaken niet ongeschikt ben, had ik nauwe lijks meer dan een uur noodig om den afscheidsbrief van den vluchteling samen te stellen.Dat ik bij alles geen medeschuldige of hulp had, behoef ik u zeker nu niet meer te zeggen. Ook, dat reeds een andere armzalige stumper een greep in de kast gedaan had, wist ik natuurlijk niet, en het veroorzaakte mij daarom geen ge ringen schrik, toen de advocaat Schröder my vandaag verklaarde, dat de dief ge vonden wus. Natuurlijk is het die ezelskop geweest, die de banknoot van 1000 Mark in de schrijftafel van Martha Winter heeft verstopt, en de vertelling, die hij van zijn verder optreden heeft gegeven, moet woor delijk waar zijn. Ik echter was, evenals hij, op het meisje verliefd, en toen ik uit eeD brief van mijn zuster, wie ik, zoogenaamd om haar te helpen, vroeg mij van alles zoo deld behoeven te worden. Wegeni «maad- schrift werd naar aanleiding van art. 261 van 't Wetb. van Strafr. tegen bekl. geëischt eene boete van f 8 of 8 dagen hecht. De verdediger van Tromp, (Mr. Kraakman Junior], die trachtte aan te toon en, dat er geen beleediging plaats had gevonden en dat Lim men, al behoefde hij 't nu jui3t niet aangenaam te vinden, zich toch niet bel edigd mocht ge voelen, verzocht, dat den bekl. geen straf zou worden opgelegd. Mochten de Ed.Achtb. heeren echter niet in dit verzoek kunnen treden, dan zon Mr. Kraakman er de voor keur aan geven, om 't met eene zeer geringe geldboete pas te laten. Do drukke zaken drijvende koopman Klaas Appel van Wognum, [die onlangs zijn eigen leeftijd niet eens juist wist te bepalen dat is zeker ook van ondergeschikt belang bij Klaas], is op 17 Mei jl. weer eens „bezig weest Jacob Schipper van Spanbroek nam deel in de werkzaamheden van Appel. Dit fraaie, de maatschappij tot een niet genoeg te waardeeren sieraad strekkende tweetal was op gemelden Zondag des avonds in de herberg van W. Dekker in de gemeente Wognum geweest en bevond zich op straat in gezelschap van nog een 8-tal jongens, naar schatting van den gem.-veldw. J. A. Appel. In zijn taak om rust en orde te handhaven werd Appel (de veldw.) nu wel wat bemoei lijkt, want op surveillance zijnde, stuitte hij op deze bende, die zeer beleefd den geheel en weg afzette over de volle breedte. Belem merde doortocht. Politie-agenten-vervoor ge stremd Appel (de koopman) slingerde zijn naamgenoot den veldw. eenige hatelijke scheldwoorden naar 't hoofd en gooide hem bovendien verachtelijk met slijk. Hoe verne derend 1 Schipper volgde tendeele 't voorbeeld van K. Appel, door den gladden-knoopen-man „smerés" te noemen. De veldwachter liet zich echter niet ongestraft b.'eedigen en maakte, er werk van en hij heeft groot gelijk K. Appel was absent, zoodat hij niet kon hooren, dat er vandaag voor z'n grapjes 14 dagen gevangenisstraf tegen 'm geëischt werd, (tenzij men het hem, bij uitzondering, eens telephonisch zou gaan berichten. Wat zou dat een verrassing voor Klaas zijn Do O. v. J. dacht, dat eene kleine gevan genisstraf voor Schipper misschien tot correc tie zou kunnen dieuen, zoodat deze met 8 daagjes gevang, werd opgeknapt. Dit bolde J'aapje minder Z.Ed. wilde liever boete be talen. Hij verdient f 6 per week, dus 't kan wel lijden 't Zal door de rechtbank in over weging worden genomen. We zullen hopen, dat Schipper niet zulke beleedigende woor den als „smeres" tegen de dienaren van den heiligen Hermandad zal bezigen en in 't vervolg een fatsoenlijker toontje zal aanslaan. Op den len Juni (Pinkster-Maandag] was 't er in do herberg van O. Vis Pz. te Hem, gem. Venhuizen, ook weer „te doon". Ewoud Commensaal, o, neen, pardon 1 Commandeur, [da's oen wat minder ondergeschikte betrek king 1] kreeg op zijn sm.gezicht van Pieter Meining. Do als getuige opgeroepen luidjes legden vandaag in dit zaakje al zeer „stugge" verklaringen af. Ewoud, de mishandelde zelf, als eerste getuige, stond zoo te draaien met z'n verklaringen, dat de Pres. hem meermalen aan zijnon eed moest herinneren, 't Heeft ons verbaasd, dat Mr. v. Houweningen zijn geduld niet verloor met dezen knuppel, die telkens zijn eigen woor den weer tegensprak. Toen 't met dezen saaien sinjeur, [die maar vaa „dronken weest" sprak en zich de ondergane mishandeling quasi niet wist te berkmeren) eindelijk tot een eind gekomen was, kwam getuige no. 2, de kastelein Vis, op de proppen, die o.a. eene plastische voorstelling van 't gebenrde tracht te te geven. „Ziet, u, mijnheerzei V. tot den Pres., „zoo sloeg Meining" en meteen zwaaide V. zijn machtigen arm heftig over 't getuigenhek, alsof hij de heeren rechters, met alle respect, in het aangezicht wilde slaan. Gelukkig, dat Vis niet erg doof is, want dan had hij misschien, vlak voor de groene tafel staande, de heeren met zijn kolossalen arm geraakt. Eufia't liep zonder ongelukken uf. De rietdekker P. Knol was als get. weer even gesloten als monsieur Commandeur. De O. v. J. toonde,zeer goed in de gaten te hebben, dat de getuigen waarschijn lijk „gesmoesd" hadden en zoo weinig moge lijk wilden uitlaten. Tegen bekl. Meining cischte Z.Ed O. wegens mishandeling 2 weken gevangenisstraf. Jan Oréo, arbeider bij een wethouder te Egrnond a.d. Hoef, was op den 7en Juni in de herborg van den kastelein v. d. Molen te Itinnegom, gem. Egm.-Binn., zeer lastig. Hij daagde verschillende personen uit om te vechten, enz. De politieagent J. P. Dekker, geholpen door een paar andere dienaren der wet, heeft O. met veel moeite en onder hevig verzet uit 't lokaal verwijderd. Bekl. is al eens te Alkmaar en ook eens te Amsterdam veroordeeld en kroeg nu voor z'n wederspan- nigheid een eisch, luidende 10 dagen gev. De glasruiten-kapotslaanderij begint ook weer eens beoefend te worden 1 't Heeft ook nauwkeurig mogelijk op de hoogte te hou den, de geschiedenis van de banknoot aan de weet kwam, schreef ik, als Winter, nogmaals een brief om haar te redden. Deze ttveede briet, waarvoor ik nog eens naar Hamburg ging, was zonder twijfel een kolossaal groote dwaasheid, evenals de reis naar Breslau, die mij niet meer en niet minder dan myn loven heeft gekost. Dat komt er van, als een man van myn jaren zich door een meisje nog het hoofd op hol laat brengen. Ik wilde het meisje onder alle omstandigheden helpen en ik had zelf geen goed Vertrouwen in de uitwer king van den brief van Winter. Daarom zette ik de voorzichtigheid ter zyde en ging ik hierheen. Wat er verder met my te Breslau is voorgevallen, is u bekend. „Ik kwam door een buitengewoon toeval juist aau om den verkoop van de brandkast met het lijk van myn zwager er in, aan een koopman te verhinderen, daar ik zyn bod verbeterde, «mar ik had mijzelt te vroeg gelukgowenscht. De tienduizend mark, die ik aan don advocaat Schröder had ter hand gesteld, hadden my reeds verraden, nog eer mijn doode zwager dat zou doon. En daar ik vast besloten was, oen ontdekking en veroordeeling niet te overleven, be schouwde ik bet omvallen van de kast ten slotte meer als een geluk, dan wel als een ongeluk. Meu zal te Berlijn het grootste gedeelte van bet gestolen geld terug vin den, want ik heb voor mijn eigen persoon in dien tyd nauwelijks meer dan 100 mark gebruikt en ik ben bescheiden genoeg, ook mijn begrafenis niet van dat geld te ver langen." De gewonde had zijn verhaal niet ge heel vlot kunnen uiten, hier en daar was al weer zoo lang niet „gerinkqjd", 't werd nu toch hoog tijd, dat „men" zich eens liet hooren. Op 22 Jani j.1. geschiedde dan alzoo. Een ruit in een tuindeur van een perceel, toebeh. aan de heeren Joon en Schaaps te Alkmaar en staande aan de Nienwpoortslaan aldaar, moest 't ontgelden ea werd verbrijzeld door den schilderskQecht Klaas Willem Schat. Ook 'n mooie,! Die dacht zeker: ,,'k Kan 't zelf wel weer maken". Maar herstelling bleef achterwege en Joon, [eender eigenaars], wou 't er niet bij laten zitten. De schade kon Joon niet zeer j nist opgeven. Hij dachtmo gelijk f 5, misschien f 3, 't kon ook wel een daalder zijn. [Zóó zonden velen 't kunnefi raden.] Joon vermoedde, dat de gebroken glas ruit dubbeldik was. Schnt zei echter dat 't enkeldik glas was. De O. v. J. hield dit gevalletje voor een staaltje van Maandaghouderij en eischte f 6 boete snbs. 6 dagen hecht. De echtelieden Cornelis Blom, [sergeant schrijver] en Martha Pranzen te Den Helder haddeD in den nacht van 31 Mei op 1 Juni j 1. den broer van Blom, [Arie genaamd,] met diens vronw, Cornelia Rood, te logaeren. Bij een van de buren lag een kind op sterven en Martha wilde die menschen even bezoeken en nam haar zwager en schoonzuster mee. Dit drietal ging, hoewel Cornelis Blom niet thuis was, de deur uit en haalde deze wel dicht, doch geen van de drie sloot de deur vast. Dit nu was, zools nader bleek, niet secuur, want Cornelia Rood miste den volgenden morgen een witte rok, benevens een dames- portemonnaie, inhoudende f 1.527i. welk een en ander moet zijn ontvreemd door zekere Jacoba van Willigenburg, die de portemonnaie verteerd en 't geld verbrand heeft, of neen, „krek aarsom", maar dat neemt niet weg, dat dit geval aan Koba's goede reputatie, (die evenwel al eens wat te lijden heeft gehad] weer lang geen luister heeft bijgezet. De als getuige gehoorde juffrouw Zwaartiena van Putten verklaarde, dat zij' in de Ie. Vroonstraat de banden van een rok onder „eene zekere plaat»" uit had zien hangen, en de rok, die heden als corpus de lict! in de rechtszaal aanwezig was, werd door Zwaartiena, (die nog al niet van gisteren schijnt te zijn,] heel spoedig herkend als dezelfde, die ze in zulke „bijzondere om standigheden" in of nabij de 1ste Vroon straat had opgemerkt. De O. v. J. achtte uit het verhoor van de verschillend© getuigen (dat we maar niet heelemaal zullen weerge ven,) wettig en overtuigend bewezen, het geen bekl. is ten laste gelegd, en nadat Z.E.G. er op had gewezen, dat Jacoba van W. evenals hare zuster in Den Helder een treurig leven leidt en hare zuster zich op 't oogenbllk nog in de strafgevangenis schijnt te bovinden, werd tegen mej. Jacoba wegens diefstal eventjes 6 mnd. gev. geëischt. Ia de eerste zaak over 8 dagen uitspraak en in alle andere zaken over 14 d. Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden. XX. Dezer dagen kreeg ik bezoek van een zeer merkwaardig man, van Seeh Sail bin Abdullah Baadillah, den luitenant der Arabieren op het eiland Banda. Zooals vele lezers wel reeds zullen weten, geeft het Gouvernement aan invloedrijke Chineezen, Arabieren, Klingaleezen en andere „vreemde Oosterlingen" den eeretitel van luitenant, kapitein, of majoor. Salaris ontvan gen zij niet, wel een kleine vergoeding voor bureaukosten, en zij staan onze Nederlandsche ambtenaren daarvoor bij in het bestuur over hunne rasgeuooten, die in bepaalde wijken, de zoogenaamde „kampen," moeten wonen. Aangezien Sec.h Said bin Abdullah Baadillah thans met verlof naar Holland komt, acht ik mij verplicht hem even aan de Nederlanders voor te stellen. Ik heb zóóveel goeds van dien Arabier gehoord, dat hij 't wel verdient om in patrla veler viendschap te genieten. Wie toch iu den grooten Molukschen Archipel kent hem niet, den ontwikkelden, verdienste lijken, hulpvaardigen, zoo sympathieken en door rijk en arm, door Christen, Mohamme daan en Heiden zoo hoog vereerden man Zijn belangeloos werken, waar het de In dische gemeenschap geldt en zijn trouw aan ons Gouvernement gaven der Hooge Regeering aanleiding om hem in December 1901 de zilveren Ster van Trouw en Verdienste toe te kennen. Zoo ooit, dan prijkt deze Ster thans op een waardige borst Doch laat ik u enkele bijzonderheden uit 's mans leven meêdeelen. Sech Said binAbdnllahBaadillah dan werd 22 Juli 1859 te Banda-Neira geboren. Zijn vader en grootvader waren ook reeds met het bestuur over hunne rasgenooten belast en de betrekking wII lm Ml «III het reed8 duidelijk merkbaar geweest dat de verbaier een stervende was. Maar hy had met bovennatuurlijke energie steeds weder al zijn krachten samengeraapt om de dreigende zwakte te overwinnen en dat was hem steeds weder gelukt. Met volkomen helder hoofd kon hij hot voorlezen van het lijvig protocol aanhooren en dan met vaste hand zijn naam daar onder plaatsen. Dan kwam echter de reactie en de rechter van instructie had geen gelegenheid meer, oen woord van afscheid tot hem te richten, daar Gaorge weer in oen diepe bewusteloosheid was gevallen toen hij hom verliet. De dag was nog niet ten einde, toen Martha Winter in de kamer van den rech ter van instructie de raededeeling ontviDg, dat zij vry was. „Wij allen, geëerde juffrouw, zijn met blindheid geslagen geweest," zeidedeoude heer op hartelijkentoon, „en daar u,onze erva ringen en vermeende scherpzinnigheid ten spijt, toch een rein menschenkind zijt, moogt ge niet al te scherp met ons in het gericht treden. Veel heeft hier het toeval, dat dit maal ook de rol van den wrekenden Nemesis op zich heeft genomen, tot uwe rechtvaar diging moeten doen veel echter ook heeft u aan uw verdediger te danken, die uw zaak met zulk een warmte od met muurvaste overtuiging van uw onschuld heeft geleid, zoodat hy, zonder het ingrijpen van het slot, toch ook wel ten slotte de zelfde genoegdoening zou hebben gesmaakt als nu." Martha kwam uit den mond van den zal dus zoo langzamerhand wei erfelijk In de famtlie worden. Hij bezocht de Hollandsche lagere school en werd daardoor onze taal voldoende machtig om zich door veel lezen meer algemeen te ontwikkelen. In 1889 werd hy tot zijn tegenwoordigen rang benoemd. De „luitenant" is zeer rijk en doet veel goed. Zoo bonwde hij in 1891 een groote misfit [bedehuis] in Kampoeng Baroe, een buurt van Bauda-Neira, en later nog twee kleinere ln andere wijken der stad. Hierdoor ontstond nu onder de Mahomedanen twist en tweedracht, de bewoners van Kampoeng Baroe werden als de bevoorrechten beschouwd. Baadillah maakte er spoedig een einde aan, door alle priesters bij zich te ontbieden en hun mede te deelen, dat bedoelde groote missigit niet voor Kampoeng Baroe, doch van hein was en dat het dus ieder Mohammedaan vrij stond, daar godsdienstoefening te honden. De dank bare priesters benoemden hem toen tot Voor zitter van hunnen Raad. Niettegenstaande, of liever juist omdat Baadillah een overtuigd volgeling van Mohammed is, die door de ken nis van de Arabische taal volkomen begrypt, wat zijn godsdienst voorschrijft, is onze Ara bische „luitenant" zeer verdraagzaam jagens andersdenkenden. Door zijne uitgebreide handelsbetrekkingen op de kusten van Zuid en West-Nieuw-Guinea heeft hij natuurlijk zeer veel invloed op de Heidensche bevolking aldaar en die invloed heeft hij o. a. gebruikt om den pastoor Le Cocq d' Armandville te steunen bij het kerstenen der Papoaa's Hij wist velen over te halen hunne kinderen door dien geestelijke te doen doopen en voor zag de missies gratis van levensmiddelen. Baadillah, die sedert 1894 op groote schaal aan parelvisscherij doet en aanvankelijk uitsluitend duikers van Manilla in dienst had, heeft ook welvaart gebracht bij verscheidene Inlandsche Christenfamilie's, door Christen- jongens voor duiker te doen opleiden. Dit, wat zijn godsdienstige gevoelens betreft. Ook de wetenschap werd door hem naar vermogen gesteund. Professor Max Webor, de man der Diepeee- ocderzooklngen, ontving door Baiiiillah's hulp een groot aantal belangrijke voorwerpen voor de verzameling van de bekende Siboga-expe- ditie en Professor Van Hasselt kreeg een schoone collectie wapens, huisraad, werktui gen enz., afkomstig van Nlenw-Guinea, die deze geleerde noodig had by zijn onderwijs aan do toekomstige ambtenaren van het Bin- nenlandsch Bestuur. Baiidillah gaf als voor stander der Westersche beschaving zijn kin deren een Europeeache opvoeding. Er wordt bij hem thnig nooit anders dan Hollandsch gesproken, hoewel natuurlijk ook de studie der Arabische en Maleische taal niet wordt verwaarloosd. Thans gaat hij met zijn jong- sten zoon op reis naar Holland en wel over China, Siberië, Rusland en Duitscliland, en hij zal den zestienjarigen knaap by een hem ba kende Indische familie te Amsterdam in den kost doen om hem, na het noodige voorbe reidende onderricht, den cursus aan de Han delsschool aldaar te doen volgen. Ook 'koestert onze brave landsdienaar nog een vurigen wonsch en wel om toegelaten te worden tot zijne vereerde Sou7ereine, Koningin Wilhelmina. Hij zou Hare Majesteit zoo gaarne de liefde en trouw vertolken, die Hare onderdanen hier in „Nederlandsen ui terste Oosten" bezielt. Als deze Penkras door u gelesen wordt, ia Sech Said bin Abdullah Baadillah waarschijn lijk reeds in uw midden. Hy zal als vreem deling veel steun en voorlichting behoeven en wo yertronwen, dat hij die overal in ons dier baar Vaderland vinden zal. Als hij dan na zes maanden weer naar hior terng keert, naar het eiland Banda, dan zal hij zeker niet na laten om aan ieder den lof te verkondigen van het broedorvolk, wonend© in het verre Westen over de zee. Heb ik in mijn vorige Perkras helaas! veel kwaad moeten vertellen, thans kan ik u ge lukkig ook wat goeds meêdeelen. Eenige dagen geleden liet een onvoorzichtig heer, ook in Hotel Molenvliet gelogeerd, zijn portefeuille met bankpapier liggen in een dos a dos! Hij bemerkte zijn verlies eerst toen hij een half uur thuis was en de arme man wanhoopte reeds, ooit zijn bijeengegaard kapitaalje weer terug te zullen zien, toen daar plotseling een karretje het erf opreed en de koetsier Ali van Kampoeng Menteng triomfan telijk de portefeuille in de lucht zwaaide. Man las op 's mans gezicht duidelijk de woorden „dat hadt je van zoo'n smerigen inlander niet gedacht, wel 1" De eerlijke kerel kreeg honderd pop belooning en was den koning te rijk. Persoonlijk nam ik nog de volgende proef. Op Pasar Senen, een drukbezochte Chineesche marktbuurt, liep ik 's avond» met een landgenoot te wandelen. We hadden 't juist over den slechten aard van 't volkje hier op Batavia. Bij een der kraampjes stond een armoedig gekleede Inlandsche' jongen. Met begeerige oogen keek hij naar de uitge stalde lekkernijen, 't Was een Bataviian, dat konden we aan zijn kleoren zien, doch hij had een open, sympathiek gezicht en een paar oprechte donkere kijkers. Ik stootte rechter alles te weten, wat op dezen dag was voorgevallen. En al schokte haar het bericht van den dood van haar broeder tot in haar ziel, het overheerschend gevoel in haar hart was toch een gevoel van innigen dank aan de voorzienigheid. Zij had toch al reeds lang de hoop opge geven, haar broeder levend terug te zien, En dat hy niet, zooals ze had gevreesd, het offer was geworden van een moordenaar, maar een natuurlyken dood was gestorven, moest haar onder deze omstandigheden reeds als een troost toeschijnen. De formaliteiten, om haar vrij de ge vangenis uit te doen gaan, waren spoedig vervuld en onzeker waarheen ze het vol gende oogonblik zou gaan, trad Martha Winterde kamer van den rechter uit, den gang in. Daar hoorde ze halfluid haar naam noemen en zy deed geen moeite haar ge voelens te verbergen, toen zij Herman Schröder in overstroomend dankgevoel haar beide handen toestak. „Hoe goed van u. dat u gekomen isEn hoe zal ik u vergelden, wat ge voor mij ge daan hebt „Het was weinig genoeg, juffrouw WiDter, want het zwaarste heb ik u zells niet ver mogen te besparen „Het zwaarste u meent den dood van mijn armen broeder." „Ook dat 1 Maar eigenlijk is 't iets anders waaraan ik dacht, U weet misschien nog niet, dat Georgo Milier niet meer onder de levenden behoort, Hij is een uur geleden in hot ziekenhuis aan zijn wonden over leden." Hij had het aarzelend gezegd, als iemand die moeilyk ertoe besluit iets meê te dee len, wat de andere ontzettend zal tre ffca

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1903 | | pagina 5