TOORNEN. Zondag 18 Oetober 1903. 47ste Jaargang No. 3880. TWEEDE BLAD. I 8ek- Arrondissements - Recht bank te Alkmaar. Plaatseliik Nieuws. OURANT. 00 „Wie zich boos maakt, heeft ongelijk Dit is een spreekwijze, die men bij een twistgesprek nogal eens hoort aanvoeren, maar op de waarheid ervan, als van zoo véle spreekwoorden, valt wel iets af te dingen. Na zuilen wij niet beweren, dat boos-worden een blijk is van kracht, vooral niet als stem verheffing en ruwe woorden de uitingen zijn, tot welke men zijn toevlucht neemt. We willen zelfs toegeven dat het verkeerd is, ook omdat het deu tegenstander een voordeel verschaft. Als de koele redeneering plaats maakt voor hartstocht, dan kan het soms gebeuren, dat de schakels, die tezamen pleidooi of betoog vormen, losspringen dat er een van kwijt raakt of op een verkeerde plaats wordt aangehecht. Dat geeft den bestrijder gelegenheid zijn aanval over te brengen op het terrein van den ander, die eenmaal uit de regelmaat van zijn gedachten geraakt de fout slechts door nog heftiger uitlatingen poogt te her stellen. Dat is natuurlijk heelemaal mis, en leidt er onvermijdelijk toe, dat do kalme man, al raakt hetgeen hij aanvoert, kant noch wal, op een gegeven oogenblik triomfantelijk zich terugtrekt, zeggende„U maakt u boos, mijuheerwie zich boos maakt, heeft ongelijk." Toch is dat onwaar. Zeker, toorn wordt niet aangemerkt als een edele passie. Wij zijn niet als de Ouden, die ook hun Goden zagen toornen en alzoo geloofden zelfs in de woedende drift iets goddelijks te vinden. Wij hebben daarvan een andere opvatting en meenen, dat het ideaal van liefde dezen hartstocht in welken vorm ook uitsluit. Maar al zijn we het daarover eens, een andere vraag is, of in het gewone alledaagsche leven van ons, heel gewone men3chen, die nog zoo vèr van het ideaal afstaan, de toorn geen plaats inneemt onder de middelen, waarvan wij ons kunnen bedienen in het belang eener goede verhouding tusschen menschen onderling. Bij deze overweging willen wij geen rekening houden met die buitengewoon passieve naturen, waar met geweld zelfs geen vonkje is uit te slaan. Evenmin zullen wij als type van vergelijking aannemen den licht ontvlambaren druktemaker, die een huis hoog opvliegt om over een drempel te komen, die mot een kleinigheid in de oppositie en door één woord in beroering te brengen is. De toorn van zoo iemand heeft geen beteo- kenis. Hij wordt kwaad, omdat bij niet anders kan, evenmin als de leeuwerik op een lente morgen zonder zingen in het veld omhoog kan gaan. Neen, laten we nemen gewone menschen, niet al te prikkelbaar, maar ook niet al te meegaand en toegevend, en dan eens zien, hoe tal van gelegenheden zich voordoen, waarbij het hooien van een ietwat forsch woord juist niet is te beschouwen met de minachting, die aan den toorn gewoonlijk ten deel valt. Vooreerst is dat zoo, wanneer de toorn het middel is om uitdrukking to geven aan een gevoel van verontwaardiging. Ziet, er gebeuren tal van slechte dingen in de wereld, waarbij men niet van zelf misleiding behoeft beschuldigd te worden, als men verklaart boven zuike diDgen ver heven te zijn. En als wij nu met zeker cynisch welbehagen de stellingen hooren verkondigen, dat de bedrijvers van euveldaden per s niet toerekenbaar zijn, omdat zij niets meer zijn dan het product der omstandig heden dat de grenslijn tusschen goed en kwaad slechts denkbeeldig is en derhalve ook niet bestaat; dat het recht om eigenlijk maar te straffen een overweldigend recht is dat de machtigen en zij die de meerderheid vormen, zich hebben aangematigd, is het dan werkelijk te verwonderen, dat het ons niet m o g e 1 ij k blijkt deze soort van rede- neeringen (op even zwakke gronden gebouwd als de moraal die er uit voortvloeit) ge duldig te weerleggen en maar steeds te b 1 ij v e n weerleggen Een ander geval. Ge staat tegenover iemand, die opzettelijk uw vertrouwen beschaamd heeft die nw oprechtheid met huichelarij heeft beantwoord, die uit uw vriendschappelijke mededeelingen bouwstoffen voor den laster ging verzameleo. Wie ter wereld zal het wraken, indien gij hem de volle maat uwer afkeuring toedient, in heftig bruisenden toorn met kracht woorden, die uitdrukking geven aan het geval, dat u overweldigt Het is geen inblazing van den haat, geen opwelling van wraakzucht, diet onder zulke omstandigheden meei gloed brengen in het oog en meer klank in de stom 't is eenvoudig de stem van ons hart, de stem van een trillend gemoed, vervuld van een aandoening die zich niet op de gewone wijze lacht kan geven. En deze toorn is werkelijk niet van dien aard, dat hij dengene, die er door bezield is, in het ongelijk stelt. Wij voorzien hier een opmerking. Richt, zoo zal gezegd worden, de hartstochtelijke taal der verontwaardiging tegen het kwaad, maar spaar den b e d r ij v e r. Ja, zoo antwoorden wij, als er ook het geringste element van haat tegen den persoon aanwezig is, dan zijn zoowel het gevoel als de uit drukking er van,onvoorwaardelijk af te keuren. Maar zoo anders? Wij zijn dikwijls verplicht, de op allen rustende taak, die van den opvoeder to zijn onzer medemenschon in engeren zin, op een zeer bepaalde wijze te voibiengen. Dat is geen aanmatiging, geen méérderheidsvertoon, want in het eerst volgende oogenblik zullen misschien de rollen verwisseld worden Welnu, eon toornig woord is niet zelden ook op de lippen van den leeraar op zijn plaats; het is niet gezegd, dat het altijd als een lofspraak mag gelden, als de leerlingen van hem verklaren „Ik heb den man nog nooit kwaad gezien Op één ding hebben wjj bijzonder te letten. De mensch moet steeds meester blijven van zichzelt, ook in oogenblikken van opwinding. Als de dingen om ons heen ens meer dan gewoonlijk aandoen, mogen ze toch ons ver stand niet benevelen en onzen wil beheerschen. Hanteereu wij den toorn niet ais een wapen, waarmee wij in het wilder rondhouwen, met groot gevaar van ook onszelven te kwetsen, maar als een stuk gereedschap, dat hakt of kerft of schaaft misschien, nooit dóélloos echter en zeker nooit op een wijze, die ons naderhand zon doen wenschen, het verrichte ongedaan te kunnen maken. V. kermis te zijner woonplaats stond zijne vrouw, dio een snoepwinkeltje houdt, met een klein kraampje „soetigheid" ten verkoop hebbende voor den „komenden en gaanden man". Eenige jongens van 16 a 18 jaar kwamen langs vronw Konings tijdelijk „woninkje" en hielden haar, zooals haar man zich althans verbeeldde, een beetje voor den Hij, zeer driftig van aard zijnde, en de j jongens hoorende spreken van „dat ouwe wijf", enz., gaf direct Petrus van Dam, een 18 jarig bloemist, een kolossalen veeg om z'n hoofd, waarmee deze niet tevreden was, j daar hij, zooals hij zei, Koning's vrouw volstrekt niet bedoeld had en niet wilde be- j leedigen. Do driftige onde heer, die de eer j van z'n vrouw, [die niet eens werd beleodigd,] zoo flink wilde ophouden, hoorde f 3 boete subs. 3 d. hecht, tegen zich eischen. j Een leelijk sujet is de 22-jarige Piet Rijs, j een werkman van Uitgeest. Dit ventje werd beschuldigd zijn plaatsgenoot, den 71-jarigen kastelein Jan Tuinman, met een stalen tabaks- doos op 't hoofd te hebben geslagen. Al direct begon Piet te ontkennen, hetgeen den President aanleiding gaf te zeggen, dat j hij, die Piet dan, vroeger toch tegen de j politie had verteld, wel met een tabaksdoos te hebben geslagen. „O ja," zei Piet nu, „tegen Rap!" Deze mijnheer Rijs is nogal een dorstig i heerschap denkelijk, want en dit wilde hij w 1 bekennen hij komt wegens dronkenschap wel eens meer met do politie in aanraking. Zoo zeilde hij op 23 Aug. j.1. dan bij J. Tuinman diens bierhuis binnen en eischte op hoogeu toon „een borrel". Vrouw Tuinman wilde hem hiermeê niet van dienst zijn, waarna hij wat begon op te spelen en met zijn vreeselijk „wapen" begon te zwaaien en te dreigen. Dit begon Tuinman, i die inmiddels uit de kamer was gesneld, te j vervelen on daarom nam de oude man den veroordeellngen hem betreffende] achtte zich beleedigd. Van Slot, die in zijne omgeving nog al eens in de maling wordt genomen, en onder meer somtijds met den twijfelach- tigen eeretitel „kakstien" wordt aangeduid, ging tot zijn ongeluk juist naar den bar bierswinkel van den wijdberoemden haar- en baardknnstenaar, den „coiffeur des deux sexes", genaamd Bosman, te Grootebroek gevestigd, toen ook Evert zich op zijn pad bevond. Van woorden kwam 't tot daden en de WelEd. heer Van Slot wenschte uitgesloten te zijn van een vechtpartij en koos alzoo het hazen pad doch dit sloot niks, want Visser achter haalde hem per slot van rekening en strafte hem goed af, zoodat de nota voor v. Slot met een pijnlijk nadeelig saldo sloot. Dien avond schijnt Visser den heer Van Slot wel drie of vier malen te hebben mishandeld, o.a. nog eens kreeg hij hem te pakken nabij de woning van zekeren Roelof Bakker, dio nu ook als getuige dienst deed. Roelof is zeer doordrongen van de Almacht des Heeren tot vijf malen toe zei hij, bij zijn pogin gen tot 't doen van den eed„zoo waarlijk is God almachtig De Pres. bad hem echter voor 't afleggen van deze verklaring niet laten verschijnen en 't gelukte Z.E.A. dan ook bij den zesden keer, om den heer Bakker den eed in den gewoneD vorm te hooren doen. Daarna, haast vermoeid van zijne inspanning, vertelde Bakker, dat hij buiten gekomen, de vechtenden zag en direct een aandrift in zich voelde opkomen, om zoo ongeveer als „vredesengel" tusschenbeide te treden. De oude Roelof scheidde de vech tenden met de vaderlijke vermaning: „Jullie motte niet veckte, 'oorrrOf 't zou hei pon 't Scheen wel van niet, want nauwe lijks was Van Slot in Bosman's barbiers- atelier aangeland, of ook Visser verscheen aldaar ten tooneele en, zijn slachtoffer van zooeven herkennende, zei hij „zoo, ben jij die kerel van daar straks?" waarop hij Van Slot nog een besten muilpeer toediende.. De rekel in zijn wammes en trachtte hem uit j q. v. J. achtte van dit alles althans d i t FEUILLETON. kluisters. Roman van IDA BOY-EÜ. 00000 24. Wigus hoorde dat alles. Hij begreep ook alles. Maar het was, alsof er een mensch vanaf een andere wereld over heel vreemde dingen tot hem sprak. Ging hem dat alles nu wat aan „Misschien ga je meê woningen kijken En zou het gaan, dat moeder en Lena bij jou hier een onderkomen vinden Of wil jjj deze woning opgeven Moedermoeder En op eenmaal voelde Wigus zich door een onuitsprekelijk verlangen naar de oude vrouw aangegrepen. Dat hy voor twee dagen terug van haar was heengegaan met de erkenning, dat er een kloof was tus schen hem en haar, dat was hij plotseling vergeten. Ja, moederdat was de eenige met wie hij over Siddy spreken kon en die de pijn van het verlies Frits Machin vertelde, hoe hij den dag dacht door te brengen. Hij had reeds een woninggids in den zak en opgeschre ven, hoe hij zijn route zou maken. Den ganschen dag met dezen man door brengen Steeds hem hooren, steeds dat gedreun van die platvoeten naast zich, steeds die gesticulaties van dio roode handen, die er uitzagen alsof ze pas in groene zeep waren gewasschen onmogelijk. Het zou Zitting van Dinsdag 13 Oct. 1903. UITSPRAKEN: R. Bangma en M. Joosten, beiden te Hoorn, hondenbek niet bet. De feiten bewezeu, doch niet strafbaar zijnde, werden de heeren van alle rechtsvervolging ontslagen. Jan Ruitenberg, Hoorn, (gedetin. teAlkm.), diefstal, 4 mnd. gev. (met aftrek van preven- tiove hecht.) A. J. Röber, [alias Roberti,) Susteren, en Joseph Cohen, (zijn artist,) beiden mishand. No. 1 f 50 boete, subs. 14 d. hecht, en No. 2 f 3 boete, subs. 3 d. hecht. J. van Willigenburg, (gedet. te Alkm], wonende te Den Helder, diefst. 1 mnd. gevang. P. Renooij, Onde Niedorp, mish., f 5 boete, subs. 5 d. hecht. Corn. Jong en Jac. Jong, beiden te Lutje- broek, [gem. Grootebroek,] wederspann., elk f 8 of 8 d. hecht. P. Wit, Schagen, 't zich wederrechtelijk toeëigenen van een stierenring, f 5 boete subs. 5 d. hecht. Alhoewel het eerst zaakje van de zittiDg van heden nu juist geen hoog ernstig feit is, geen bloedig drama, waarin men van flauw ten, vreeselijke verwondingen naar ziel en lichaam, enz, moet gewagen, en evenmin op den eeretitel„zeer lollig" kan bogen, dienen we het toch volledigheidshalve wel te vermelden, al is het „veer weg". Er wordt wel eens beweerd„ver weg dat liegt gaarne", maar we staan toch voor de waarheid van 't volgende in: De 62-jarige Jan Willem Gerardns Koning werd onge veer 62 jaren geleden geboren op 't Neder- landsche gedeelte van 't eiland St. Martin on woont thans te Wimmenum, gem. Egmond a.d. Hoef. Hij is een oud-zeemanmet de de herberg te verwijderen. Bij deze pogingen nu ontzag Piet Rijs zich niet, den grijsaard met do doos tot bloedens toe op 't hoofd te slaan. De O. v. J. nam de gelegenheid waar, om Pietje eens ter dege de les te lezen. Ten eerstebekl. is nogal vaak dronken ten tweede Z.E.G. achtte het zeer waarschijnlijk, 1 [en wij met hem], dat bekl. ook nu wel wat „couragewater" in had ten derdedat flau we leugentje van Piet, waarin deze zegt, dat hij met de vuist heeft geslagen, terwijl toch do getuigo Tuinman, zoowol als nog een getuige Jan Rosemeior een 17-jarig krul Ion- jongetje, beiden verklaarden, dat de roestige doos was gebezigd. De eisch luidde21 dagen gevangenisstraf. Nu, als daar eens niets afging do volgende week, dan zou Piet het er best mede kunnen doen, nietwaar? Jan Knol Is geboren te Westwoud en voor degenen, die 't soms niet mochten weten, zullen we er de belangrijke modedeeling bij voegen, dat hij thans te Venhuizen woont en dat hij op 29 Ang. te kermis was te Groote broek, alwaar hij wat oproerig was, zoodat do dienaren van den H. Hermandad, de hee ren Elze van der Veer en Jan Teesebelt, hem wilden „oppakken". Veel zin had Knolletje hierin niet, want gednrende het goheele traject van de kermis naar het arrestanten lokaaltje circa 16 minuten gaar.s zorgde Knol er voor, dat de poiitiemannon volstrekt niet den indruk kregen, als zon hij „een wettig en overtuigend bewezon, dat Evertje zijn tegenstander Johannes Maria JosephVan Slot op 't achterhoofd en in 't aangezicht had geslagen en eischte voor deze mishando- ling 21 degen gevang. J. E. Mulder van Hoorn was absent, maar wat hinderde dat ook We waren heelemaal niks niet nieuwsgierig naar hem. Op 8 Sept. j.1. behaagde 't dezen slungel, om den agent van politie Willem Johannes Sanders een beetje 't land aan te jagen. Hij passeerde den agent, die op surveillance was, eenige keeren opzettelijk, zonder boe of ba te zeggen, de agent deed dus ook, alsof hij lid was van „do Academie dor Zwijgers". Toen zei Mul der „zog, Sanders, leeliike schooier, smeerlap, [en meer vnn zulk moois!] ken jij niet tegen me spreken Dat Sanders zich beleedigd achtte, mag geen wonder hoeten. 't Gevolg was dan ook een proces-verbaal en daarna, het breedste komt achterde eisch dos heeren officier, luidende f 7 boete of 7 dagen hechtenis. Een exemplaar van hetzelfde ras als mon sieur Mulder, is wel Cornelis E. Buis, die ook schitterde door afwezigheid on ook te Hoorn woont en zich, om de gelijkenis met z'n con frater volledig te maken, al even kranig als deze tegen de politie heeft geuit door een salvo van hatelijke grofheden te debiteeren. Op 5 Sept. j.1. surveilleerde de agent Jac.obus meegaand persoon" zijn. De beide dienaren Veen en ontmoette in de Baanstraat te Hoorn der wet noemden Jan's handelwijze verzet, of wederspann igheid, en de heer Off. eischte naar aanleiding van art. 180 van 't Wetb. v. Strafr. wel 10 dagen gevangenisstraf, want Jan was in Januari 1898 ook alkereis ver oordeeld, woet je. De 23-jarige Evert Visser, een landbouwor van Bovenkarspel, is in 1900 al eens veroor deeld, vervolgens in 1901, daarna ook in 1902 en om nu 't jaar 1903 niet te laten voorbijgaan, zonder dat er van zijne helden daden gewag moet worden gemaakt, heeft bovenbeschreven exemplaar. Deze bekl. was dronken, zwaaide, schreeuwde en zwetste allernaarst en wilde ten overvloede zijn eigen moeder afranselen, met wie hij woor den had, hetgeen, volgens Veen, dikwijls 't geval is, hoe treurig 't ook moet worden ge noemd. Toen wilde Veen, het mooi, of liever leelijk, genoeg achtende, hem meenemen, maar lro maar! Geen zin, hoor! „Dat verd.ik," zei Cornelisje, ,,'k ga voor geen 10 politiemannen. Pak maar aan as je durft, hoor enz. enz. Bekl. verzette zich heftig, zoodat Veen de assistentie inriep van zekeren hem razend hebben gemaakt. Wigus ging liegen. Hij zeide, dat hij dadelijk naar den ge heimraad Wallraven toe moest. Frits Machin wist niet, wie dat was onder de groote wijnfirma's, die alleen hem imponeerden, kende hij geen Wallra ven. Een professor Een leeraar van Wb'gus? Verder niets Rijke merschen, die in een klein paleis in de deftigste wijk woonden. Zoo, dat liet zich hooren. Dat was tenminste iets anders. Dan kon Wigus zijn zwager wel meênemen bd vooretellen. Of men bij de Wallravens soirs wijn van de firma MolliDg on Seidier dronk Dan zou er voor hem nog een aardig zaakje af te sluiten zjjn. Dit alles werd op den meest natuurlijken toon van de wereld geuit en Wigus stond er geheel hulpeloos tegenover. Hij begreep, dat hij met Frits Machin niet verder kwam, al wees hij hem op het verschil in maatschappelijke positie tusbehen hein en Wallraven nog minder, dat het zeer takt- loos was, als Wigus hem meenam om wijn voor de firma te verkropen. Machin be schouwde het als zijn recht, daar een poging te doen om zaken te maken. En deze man stond in de ganseho toekomst vlak naast hem in het leven, want het was de raan zijner zuster. Deze man zou in de toekomst alle stappen, die hjj deed, kennen, critiseeren, zou zich bru taalweg in ziju kring indringen, met de hoep er hot noodigo voordeel van to trek ken. Dat was prachtig FamilieFamilielevenHeilige zaken, heilige plichten 1 Maar er kon toch geen wet der moraal hij ook nu weer zijn gewone „jaarlijkscho" Cornelis Veer. - De O. v. J. wenschte, al vorens hij zijn requisitoir hield, dat ook deze Veer als getuige was gehoord en daar die niet gedagvaard en dus ook niet present was, zal deze zaak worden aangebonden tot a.s. Dinsdag. Bijgevolg zullen we dan de vol gende week nog eens de eer hebben besehuldiging gehoord, terwijl hij do volgende week zijne veroordeeling in de uitspraken mag hooren. In den avond van 29 Ang. j.1. heeft hij Johannes Maria Joseph van Slot (een 32-jarig Grootebroeker ambtgenoot van 'm) eon pak rammeling gegeven, omdat deze iets leelijks van bem had gezegd. Evert, die nog al op z'n eer staat, [getuige de weinige Hugowaard, alwaar een zekere Willem Vol kers woont, die heden als beklaagde fun geerde. Hij begon echter eerst eens te blagen. Ten eerste vertelde hij, vlak bij een bosch te wonen, 't welk een zekeren heer Valkering of zoo [te Egmond-binnen] toebehoort. Dat is nn wel een groot voorrecht, zie je, zulk grootelui's spul vlak naast je, maar 't heeft toch ook zijn schaduwzij, zoo'n bosch tenmin ste, [in den zomer is die „schaduw" trou wens wel heerlijkWillem was echter meer voor een droefgeestige beschouwing. Vaak kwamen jongens in dat bosch en dan gingen die voor de variatie een bezoek brengen aan Wim's aardbeziën-bedden en „stroopten" van allerlei fruit, vruchten, ooft of hoe men dat lekkers, zooals peren en appelen enz., wil noemen. Die strooperij bezorgt Willem last, véél last. Hij kan er dos nachts den slaap der rechtvaardigen niet door genieten, niet omdat hij niet rechtvaardig is, maar daar hij niet kan slapen. Des daags kan hij er niet van werken, want als hij van huis gaat, is hij verplicht [zegt hij], een arbeider van 't land to halen, die dan in Wim's afwezigheid „de wacht" houden moet, altijd, als moedor de vrouw niet tehuis is, wel te verstaan Zoo gebeurde het op den 6en Sept. jl. ook weer eens, dat eenige jongens, waaronder de tengere, 11-jarige Jan Jonker, op des heeren Volkers appelen en peren een aanval deden. Bij zoo'n gelegenheid werd er met 'n stok in de vruchtboomen van Volkers huis gehouden, of wél, do jongeheeren gooiden met stukken aarde of steen, wat voor de hand lag, in de boomen. Ook nu gooide een j 14 jarige bengel met een groot „brok mod- j der" d'r wel vier appelen af, zei Jan Jon- ker's moeder, en die jongen werd niet door J Volkers gestraft, terwijl haar lieve 11-jarige en tengere Jan er met een klein houtje [alias takkebos-knuppel] slechts één mager appeltje afgooide, en hiervoor heeft bekl. dien jongen zoo'n pak slaag gegeven, zei moeder Jonker, dat 't kereltje des nachts „allernaar remelde" 1 [droomde, bedoelde de goede ziel) en zoo doende zeer lastig wasmen kon het den jongen bij zijn thuiskomst aanzien, dat hjj erg geslagen was. Eenige lui hebben werkelijk gezien, dat j Volkers 't ventje sloeg, o. a. Nicolaas Koo- men, een 85-jarig vrachtrijder van Spierdijk. Deze man had de laatste dagen zeker zware vrachten gehad, want voor 't getuigen- I hekje gecommandeerd zijnde, ging hij in plaats van te blijven staan, zitten. Hij was denkelijk net van plan, zijn achterkwartier gemoedelijk op den grond neer te vlijen, (een stoel of bank is daar althans niet,] toen de Pres. hem wist te beduiden, dat 't aan zijn getuigenis toeh veel luister zou bijzetten, als hij, Kootnen, die staande deed. Nu, be reidwillig schikte Koomen zich in 't onver mijdelijke. Mr. Van Woudenberg-Hamstra, (een der bijzittende rechters,] vroeg aan den heer Koomen, of do jongen, na 't pak slaag van Volkers, ook enkele minuten op den grond bleef liggen. „Ja", antwoordde do getuige, „daar ken ik niks van zeggen, man want 'k hew 't niet zien." De „m a n" was voldoende ingelichtToen Volkers weer eens aan 't woord kwam, zei hij, dat de vader van Jan Jonker bij hem aan huis was geweest, om 't voor eenige guldens, die Volkers hem dan natuurlijk moest uitkeeren, af te maken, maar Volkers wilde dat niet. De O. v. J. zeide in zijn requisitoir, na beide partijen te hebben gehoord, dat hij geloofde, elk der partijen een beetje van overdrijving te moeten verdenken, 't Moeder hart zal wel pijnlijk getroffen zijn geweest bij 't vernemen van de door haar zoontje ondergane mishandeling, dacht Z.E.G. en zoodoende kan mama onder dien indruk de zaak licht ietwat overdreven voorstellen, evenals Willem met de bijna onberekenbare schade, zijn vruchten toegebracht, deed. 't Einde was, dat ZEG., naar aanleiding van art. 800 van 't W. v. Str., wegens mishand, f 6 boete subs. 6 dagen hecht, eischte tegen Willem Volkers. De uitspraken zullen allen plaats hebben heden over 8 dagen. Het slottooneel voerde ons naar de Heer bestaan, die een mensch dwong, zichzelf in hot verderf te storten om deze zooge naamde familieplichten te vervullen. En moesten die plichten ook nog over gebracht worden op aangehuwde familie Op mensehen, die door den dobbelworp van het toeval op onzen weg gekomen zijn Dat scheen Wigus zoo dwaas, zoo glad verkeerd, dat hij ia 't geheel niet begreep hoe er duizenden en duizenden waren, die zich maar stil hielden, duldend en ver dragend zich maakten tot offer der bloed verwanten. Hjj kon zich slechts een familie denken, die in dezelfde geestelijke sfeer leefde. Reeds zweefde het harde woord hem op da lippen, dat dezen man voor altjjd boos zou doen worden. Maar daar dacht hij weder aan zijn moeder. Ach, hoe zou zij weenenHaar schoon zoon en haar eenigste jongen voor altijd boos op elkaar. Het beetje familieleven voorbij. Was men reeds niet arm eD ongelukkig genoeg En hij bedwong zich en beweerde, dat de geheimraad op reis was, dat er een sterfgeval in de familie was en dat hij zich vandaag ter beschikking van mevrouw Wallraven wilde stellen. En hij beloofde zichzelt, dat hij zijn moeder en Lena invloed op dezen man zou laten uitoefenen, opdat hjj niet met zijn wijnaaubiediDgen bij de Wallravens kwam, Nu, Frits zou hem dan tot aan de woning van den professor vergezellen. Zoo móést Wigus er, wat in 't geheel zijn plan niet was, heeDgaan. Maar een voor wendsel voor dat bezoek ontbrak niethij kon vragen, of Carolyne reeds bericht van haar man had ontvangen. Schagen 17 Oct. 1903. Door de Vereeniging Algemeen Belang alhier is in zake den onhoudbaren toestand aan ons station het Onderweg deelde Wigus zijn zwager meê, dat hij- een beurs had gekregen en naar Florence ging dat zou ongeveer 15 Augus- j tus zijn en tot dien datum zou hij met moeder en Lena samen kunnen wonen. Machin was zeer verrast. Zijn optreden I werd dadelijk zeer vriendelijk en broederljjk. j Wigus merkte het. „Elk succes," zeide hij bjj zichzelf, „elk kleinste succes zal hun hartelijkheid voor mij doen toenemen. Eu wanneer ik dan eenmaal op de hoogte ben, die ik zoo gaarne wil bereiken, zal bij steeds den mond vol van mij hebben. Allen merschen zal hij het zeggen, ongevraagd: ik ben de zwager van Dr. Wigus Hennegall." Zij naderden de Rcokstraat. Reeds van verre zag Wigus een rijtuig voor de deur staan het was de equipage van WallraveD. Wanneer Caro'yne nu juist wegreed, dan was hjj verloren en moest hjj den dag met Machin doorbrengen. Daar trad O,'ga Soniakow naar buiten. Zij bleef een oogenblik staan, als wachtte ze op iemand, die nog in den corridor was. Toen kwam er een oude dame. Waarschijn]jjk mevrouw Soniakow. Wat een statige dame. 0,'ga wilde haar in bet rjjtuig helpen, maar daar snelde Anders reeds toe. Da paarden trokken aan. Onwillekeurig bleef Wigus staan, het was een paar huizen van de woning van den geheimraad af. Hij haalde den hoed af. Olga groette. En Wigus zag hetzjj bloosde diep. Verwonderd keek hjj het rjjtuig na. „Wie waren dat vroeg Machin. Had hij het ook gezien, dat de jonge dame zoo bloosde en gedacht,: „hm, hm 1" De zeer elegante kleeding van de dame bracht hem op het dwaze idéé, dat bet misschien Wigus' verlooide, de tooneel- speelster, was, van wie hij eigenlijk niet zulke groote verwachtingen had gekoesterd. „Een vriendin van mevrouw Wallraven." „Ik dacht waarachtig, dat het je ver loofde was," lachte Machin. „Ik heb geen verloofde meer." Bevelend zag Wigus den anderen man aan. Zijn gansche wezen beefde van den vurigen wensch, dien ander elk ruwwoori, elke vraag, ja iederen onbescheiden blik te kunnen verbieden. En voor dezen gloeienden blik zonk Machin werkelijk de moed in de schoenen. Hij zeide geen woord, geen enkel „Hier zijn wij er," zeide Wigus en haalde diep adem. Een weinig verzoend, omdat hjj had mogen ondervinden dat hjj toch macht over den ander bezat, voegde hij er aan toe, dat men elkaar 's avonds zou kunnen ontmoeten. Anders stond nog in de deur en vertelde hem dadelijk, dat er in den loop van den nacht een telegram gekomen was, dat den dood van de oude dame had gemeld. Maar de geheimraad was toen reeds ver trokken. Anders had het bevel ontvangen geen eiikel bezoek aan te dienen, niemand werd toegelaten mevrouw had het hem zooeven gezegd. Twijfelend, stond Wigus te dralen. Een inwendige stem zeido hem, dat Carolyne hem niet afwijzen zou Maar dringend den bediende te vragen hem aan te dienen, dat wilde hjj niet. „Hennegall." Hij draaide zich om. Carolyne Wallraven stond vlak bjj de

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1903 | | pagina 5