TOORNEN.
Zondag 18 Oetober 1903.
47ste Jaargang No. 3880.
TWEEDE BLAD.
I 8ek-
Arrondissements - Recht
bank te Alkmaar.
Plaatseliik Nieuws.
OURANT.
00
„Wie zich boos maakt, heeft ongelijk
Dit is een spreekwijze, die men bij een
twistgesprek nogal eens hoort aanvoeren,
maar op de waarheid ervan, als van zoo véle
spreekwoorden, valt wel iets af te dingen.
Na zuilen wij niet beweren, dat boos-worden
een blijk is van kracht, vooral niet als stem
verheffing en ruwe woorden de uitingen zijn,
tot welke men zijn toevlucht neemt. We
willen zelfs toegeven dat het verkeerd is,
ook omdat het deu tegenstander een voordeel
verschaft. Als de koele redeneering plaats
maakt voor hartstocht, dan kan het soms
gebeuren, dat de schakels, die tezamen pleidooi
of betoog vormen, losspringen dat er een
van kwijt raakt of op een verkeerde plaats
wordt aangehecht.
Dat geeft den bestrijder gelegenheid zijn
aanval over te brengen op het terrein van
den ander, die eenmaal uit de regelmaat
van zijn gedachten geraakt de fout slechts
door nog heftiger uitlatingen poogt te her
stellen. Dat is natuurlijk heelemaal mis, en
leidt er onvermijdelijk toe, dat do kalme man,
al raakt hetgeen hij aanvoert, kant noch wal,
op een gegeven oogenblik triomfantelijk
zich terugtrekt, zeggende„U maakt u boos,
mijuheerwie zich boos maakt, heeft ongelijk."
Toch is dat onwaar.
Zeker, toorn wordt niet aangemerkt als een
edele passie. Wij zijn niet als de Ouden, die ook
hun Goden zagen toornen en alzoo geloofden
zelfs in de woedende drift iets goddelijks te
vinden.
Wij hebben daarvan een andere opvatting
en meenen, dat het ideaal van liefde dezen
hartstocht in welken vorm ook uitsluit.
Maar al zijn we het daarover eens, een
andere vraag is, of in het gewone alledaagsche
leven van ons, heel gewone men3chen, die
nog zoo vèr van het ideaal afstaan, de toorn
geen plaats inneemt onder de middelen,
waarvan wij ons kunnen bedienen in het
belang eener goede verhouding tusschen
menschen onderling.
Bij deze overweging willen wij geen
rekening houden met die buitengewoon
passieve naturen, waar met geweld zelfs
geen vonkje is uit te slaan. Evenmin zullen
wij als type van vergelijking aannemen den
licht ontvlambaren druktemaker, die een huis
hoog opvliegt om over een drempel te komen,
die mot een kleinigheid in de oppositie en
door één woord in beroering te brengen is.
De toorn van zoo iemand heeft geen beteo-
kenis. Hij wordt kwaad, omdat bij niet anders
kan, evenmin als de leeuwerik op een lente
morgen zonder zingen in het veld omhoog
kan gaan.
Neen, laten we nemen gewone menschen,
niet al te prikkelbaar, maar ook niet al te
meegaand en toegevend, en dan eens zien,
hoe tal van gelegenheden zich voordoen,
waarbij het hooien van een ietwat forsch
woord juist niet is te beschouwen met de
minachting, die aan den toorn gewoonlijk
ten deel valt.
Vooreerst is dat zoo, wanneer de toorn
het middel is om uitdrukking to geven aan
een gevoel van verontwaardiging.
Ziet, er gebeuren tal van slechte dingen
in de wereld, waarbij men niet van zelf
misleiding behoeft beschuldigd te worden,
als men verklaart boven zuike diDgen ver
heven te zijn. En als wij nu met zeker
cynisch welbehagen de stellingen hooren
verkondigen, dat de bedrijvers van euveldaden
per s niet toerekenbaar zijn, omdat zij
niets meer zijn dan het product der omstandig
heden dat de grenslijn tusschen goed en
kwaad slechts denkbeeldig is en derhalve
ook niet bestaat; dat het recht om eigenlijk
maar te straffen een overweldigend recht is
dat de machtigen en zij die de meerderheid
vormen, zich hebben aangematigd, is het
dan werkelijk te verwonderen, dat het ons
niet m o g e 1 ij k blijkt deze soort van rede-
neeringen (op even zwakke gronden gebouwd
als de moraal die er uit voortvloeit) ge
duldig te weerleggen en maar steeds te
b 1 ij v e n weerleggen
Een ander geval.
Ge staat tegenover iemand, die opzettelijk
uw vertrouwen beschaamd heeft die nw
oprechtheid met huichelarij heeft beantwoord,
die uit uw vriendschappelijke mededeelingen
bouwstoffen voor den laster ging verzameleo.
Wie ter wereld zal het wraken, indien gij
hem de volle maat uwer afkeuring toedient,
in heftig bruisenden toorn met kracht woorden,
die uitdrukking geven aan het geval, dat u
overweldigt Het is geen inblazing van den
haat, geen opwelling van wraakzucht, diet
onder zulke omstandigheden meei gloed
brengen in het oog en meer klank in de
stom 't is eenvoudig de stem van ons hart,
de stem van een trillend gemoed, vervuld
van een aandoening die zich niet op de
gewone wijze lacht kan geven. En deze
toorn is werkelijk niet van dien aard,
dat hij dengene, die er door bezield is, in het
ongelijk stelt.
Wij voorzien hier een opmerking. Richt,
zoo zal gezegd worden, de hartstochtelijke
taal der verontwaardiging tegen het kwaad,
maar spaar den b e d r ij v e r. Ja, zoo
antwoorden wij, als er ook het geringste
element van haat tegen den persoon aanwezig
is, dan zijn zoowel het gevoel als de uit
drukking er van,onvoorwaardelijk af te keuren.
Maar zoo anders? Wij zijn dikwijls
verplicht, de op allen rustende taak, die
van den opvoeder to zijn onzer medemenschon
in engeren zin, op een zeer bepaalde wijze
te voibiengen. Dat is geen aanmatiging,
geen méérderheidsvertoon, want in het eerst
volgende oogenblik zullen misschien de rollen
verwisseld worden Welnu, eon toornig
woord is niet zelden ook op de lippen van
den leeraar op zijn plaats; het is niet gezegd,
dat het altijd als een lofspraak mag gelden,
als de leerlingen van hem verklaren
„Ik heb den man nog nooit kwaad gezien
Op één ding hebben wjj bijzonder te letten.
De mensch moet steeds meester blijven van
zichzelt, ook in oogenblikken van opwinding.
Als de dingen om ons heen ens meer dan
gewoonlijk aandoen, mogen ze toch ons ver
stand niet benevelen en onzen wil beheerschen.
Hanteereu wij den toorn niet ais een wapen,
waarmee wij in het wilder rondhouwen, met
groot gevaar van ook onszelven te kwetsen,
maar als een stuk gereedschap, dat hakt of
kerft of schaaft misschien, nooit dóélloos
echter en zeker nooit op een wijze, die ons
naderhand zon doen wenschen, het verrichte
ongedaan te kunnen maken.
V.
kermis te zijner woonplaats stond zijne
vrouw, dio een snoepwinkeltje houdt, met
een klein kraampje „soetigheid" ten verkoop
hebbende voor den „komenden en gaanden
man". Eenige jongens van 16 a 18 jaar
kwamen langs vronw Konings tijdelijk
„woninkje" en hielden haar, zooals haar man
zich althans verbeeldde, een beetje voor den
Hij, zeer driftig van aard zijnde, en de
j jongens hoorende spreken van „dat ouwe
wijf", enz., gaf direct Petrus van Dam, een
18 jarig bloemist, een kolossalen veeg om z'n
hoofd, waarmee deze niet tevreden was,
j daar hij, zooals hij zei, Koning's vrouw
volstrekt niet bedoeld had en niet wilde be-
j leedigen. Do driftige onde heer, die de eer
j van z'n vrouw, [die niet eens werd beleodigd,]
zoo flink wilde ophouden, hoorde f 3 boete
subs. 3 d. hecht, tegen zich eischen.
j Een leelijk sujet is de 22-jarige Piet Rijs,
j een werkman van Uitgeest. Dit ventje werd
beschuldigd zijn plaatsgenoot, den 71-jarigen
kastelein Jan Tuinman, met een stalen tabaks-
doos op 't hoofd te hebben geslagen. Al
direct begon Piet te ontkennen, hetgeen
den President aanleiding gaf te zeggen, dat
j hij, die Piet dan, vroeger toch tegen de
j politie had verteld, wel met een tabaksdoos
te hebben geslagen. „O ja," zei Piet nu,
„tegen Rap!"
Deze mijnheer Rijs is nogal een dorstig
i heerschap denkelijk, want en dit wilde
hij w 1 bekennen hij komt wegens
dronkenschap wel eens meer met do politie
in aanraking. Zoo zeilde hij op 23 Aug. j.1.
dan bij J. Tuinman diens bierhuis binnen
en eischte op hoogeu toon „een borrel".
Vrouw Tuinman wilde hem hiermeê niet van
dienst zijn, waarna hij wat begon op te
spelen en met zijn vreeselijk „wapen" begon te
zwaaien en te dreigen. Dit begon Tuinman,
i die inmiddels uit de kamer was gesneld, te
j vervelen on daarom nam de oude man den
veroordeellngen hem betreffende] achtte zich
beleedigd. Van Slot, die in zijne omgeving
nog al eens in de maling wordt genomen,
en onder meer somtijds met den twijfelach-
tigen eeretitel „kakstien" wordt aangeduid,
ging tot zijn ongeluk juist naar den bar
bierswinkel van den wijdberoemden haar- en
baardknnstenaar, den „coiffeur des deux sexes",
genaamd Bosman, te Grootebroek gevestigd,
toen ook Evert zich op zijn pad bevond. Van
woorden kwam 't tot daden en de WelEd.
heer Van Slot wenschte uitgesloten te zijn
van een vechtpartij en koos alzoo het hazen
pad doch dit sloot niks, want Visser achter
haalde hem per slot van rekening en strafte
hem goed af, zoodat de nota voor v. Slot
met een pijnlijk nadeelig saldo sloot. Dien
avond schijnt Visser den heer Van Slot wel
drie of vier malen te hebben mishandeld, o.a.
nog eens kreeg hij hem te pakken nabij de
woning van zekeren Roelof Bakker, dio nu
ook als getuige dienst deed. Roelof is zeer
doordrongen van de Almacht des Heeren
tot vijf malen toe zei hij, bij zijn pogin
gen tot 't doen van den eed„zoo waarlijk
is God almachtig De Pres. bad hem
echter voor 't afleggen van deze verklaring
niet laten verschijnen en 't gelukte Z.E.A.
dan ook bij den zesden keer, om den heer
Bakker den eed in den gewoneD vorm te
hooren doen. Daarna, haast vermoeid van
zijne inspanning, vertelde Bakker, dat hij
buiten gekomen, de vechtenden zag en direct
een aandrift in zich voelde opkomen, om
zoo ongeveer als „vredesengel" tusschenbeide
te treden. De oude Roelof scheidde de vech
tenden met de vaderlijke vermaning: „Jullie
motte niet veckte, 'oorrrOf 't zou hei
pon 't Scheen wel van niet, want nauwe
lijks was Van Slot in Bosman's barbiers-
atelier aangeland, of ook Visser verscheen
aldaar ten tooneele en, zijn slachtoffer van
zooeven herkennende, zei hij „zoo, ben jij
die kerel van daar straks?" waarop hij Van
Slot nog een besten muilpeer toediende.. De
rekel in zijn wammes en trachtte hem uit j q. v. J. achtte van dit alles althans d i t
FEUILLETON.
kluisters.
Roman van
IDA BOY-EÜ.
00000
24.
Wigus hoorde dat alles. Hij begreep ook
alles. Maar het was, alsof er een mensch
vanaf een andere wereld over heel vreemde
dingen tot hem sprak.
Ging hem dat alles nu wat aan
„Misschien ga je meê woningen kijken
En zou het gaan, dat moeder en Lena bij
jou hier een onderkomen vinden Of wil
jjj deze woning opgeven
Moedermoeder
En op eenmaal voelde Wigus zich door
een onuitsprekelijk verlangen naar de oude
vrouw aangegrepen. Dat hy voor twee
dagen terug van haar was heengegaan met
de erkenning, dat er een kloof was tus
schen hem en haar, dat was hij plotseling
vergeten.
Ja, moederdat was de eenige
met wie hij over Siddy spreken kon en
die de pijn van het verlies
Frits Machin vertelde, hoe hij den dag
dacht door te brengen. Hij had reeds een
woninggids in den zak en opgeschre
ven, hoe hij zijn route zou maken.
Den ganschen dag met dezen man door
brengen Steeds hem hooren, steeds dat
gedreun van die platvoeten naast zich, steeds
die gesticulaties van dio roode handen, die
er uitzagen alsof ze pas in groene zeep
waren gewasschen onmogelijk. Het zou
Zitting van Dinsdag 13 Oct. 1903.
UITSPRAKEN:
R. Bangma en M. Joosten, beiden te
Hoorn, hondenbek niet bet. De feiten
bewezeu, doch niet strafbaar zijnde, werden
de heeren van alle rechtsvervolging ontslagen.
Jan Ruitenberg, Hoorn, (gedetin. teAlkm.),
diefstal, 4 mnd. gev. (met aftrek van preven-
tiove hecht.)
A. J. Röber, [alias Roberti,) Susteren, en
Joseph Cohen, (zijn artist,) beiden mishand.
No. 1 f 50 boete, subs. 14 d. hecht, en No. 2
f 3 boete, subs. 3 d. hecht.
J. van Willigenburg, (gedet. te Alkm],
wonende te Den Helder, diefst. 1 mnd. gevang.
P. Renooij, Onde Niedorp, mish., f 5 boete,
subs. 5 d. hecht.
Corn. Jong en Jac. Jong, beiden te Lutje-
broek, [gem. Grootebroek,] wederspann., elk
f 8 of 8 d. hecht.
P. Wit, Schagen, 't zich wederrechtelijk
toeëigenen van een stierenring, f 5 boete
subs. 5 d. hecht.
Alhoewel het eerst zaakje van de zittiDg
van heden nu juist geen hoog ernstig feit is,
geen bloedig drama, waarin men van flauw
ten, vreeselijke verwondingen naar ziel en
lichaam, enz, moet gewagen, en evenmin op
den eeretitel„zeer lollig" kan bogen,
dienen we het toch volledigheidshalve wel
te vermelden, al is het „veer weg". Er
wordt wel eens beweerd„ver weg
dat liegt gaarne", maar we staan toch voor
de waarheid van 't volgende in: De 62-jarige
Jan Willem Gerardns Koning werd onge
veer 62 jaren geleden geboren op 't Neder-
landsche gedeelte van 't eiland St. Martin on
woont thans te Wimmenum, gem. Egmond
a.d. Hoef. Hij is een oud-zeemanmet de
de herberg te verwijderen. Bij deze pogingen
nu ontzag Piet Rijs zich niet, den grijsaard
met do doos tot bloedens toe op 't hoofd te
slaan. De O. v. J. nam de gelegenheid waar,
om Pietje eens ter dege de les te lezen. Ten
eerstebekl. is nogal vaak dronken ten
tweede Z.E.G. achtte het zeer waarschijnlijk, 1
[en wij met hem], dat bekl. ook nu wel wat
„couragewater" in had ten derdedat flau
we leugentje van Piet, waarin deze zegt, dat
hij met de vuist heeft geslagen, terwijl toch
do getuigo Tuinman, zoowol als nog een
getuige Jan Rosemeior een 17-jarig krul Ion-
jongetje, beiden verklaarden, dat de roestige
doos was gebezigd. De eisch luidde21
dagen gevangenisstraf. Nu, als daar eens
niets afging do volgende week, dan zou Piet
het er best mede kunnen doen, nietwaar?
Jan Knol Is geboren te Westwoud en voor
degenen, die 't soms niet mochten weten,
zullen we er de belangrijke modedeeling bij
voegen, dat hij thans te Venhuizen woont en
dat hij op 29 Ang. te kermis was te Groote
broek, alwaar hij wat oproerig was, zoodat
do dienaren van den H. Hermandad, de hee
ren Elze van der Veer en Jan Teesebelt, hem
wilden „oppakken". Veel zin had Knolletje
hierin niet, want gednrende het goheele
traject van de kermis naar het arrestanten
lokaaltje circa 16 minuten gaar.s zorgde
Knol er voor, dat de poiitiemannon volstrekt
niet den indruk kregen, als zon hij „een
wettig en overtuigend bewezon, dat Evertje
zijn tegenstander Johannes Maria JosephVan
Slot op 't achterhoofd en in 't aangezicht
had geslagen en eischte voor deze mishando-
ling 21 degen gevang.
J. E. Mulder van Hoorn was absent, maar
wat hinderde dat ook We waren heelemaal
niks niet nieuwsgierig naar hem. Op 8 Sept.
j.1. behaagde 't dezen slungel, om den agent
van politie Willem Johannes Sanders een
beetje 't land aan te jagen. Hij passeerde den
agent, die op surveillance was, eenige keeren
opzettelijk, zonder boe of ba te zeggen, de
agent deed dus ook, alsof hij lid was van
„do Academie dor Zwijgers". Toen zei Mul
der „zog, Sanders, leeliike schooier, smeerlap,
[en meer vnn zulk moois!] ken jij niet tegen
me spreken Dat Sanders zich beleedigd
achtte, mag geen wonder hoeten. 't Gevolg
was dan ook een proces-verbaal en daarna,
het breedste komt achterde eisch dos
heeren officier, luidende f 7 boete of 7
dagen hechtenis.
Een exemplaar van hetzelfde ras als mon
sieur Mulder, is wel Cornelis E. Buis, die ook
schitterde door afwezigheid on ook te Hoorn
woont en zich, om de gelijkenis met z'n con
frater volledig te maken, al even kranig
als deze tegen de politie heeft geuit door een
salvo van hatelijke grofheden te debiteeren.
Op 5 Sept. j.1. surveilleerde de agent Jac.obus
meegaand persoon" zijn. De beide dienaren Veen en ontmoette in de Baanstraat te Hoorn
der wet noemden Jan's handelwijze verzet,
of wederspann igheid, en de heer Off. eischte
naar aanleiding van art. 180 van 't Wetb. v.
Strafr. wel 10 dagen gevangenisstraf, want
Jan was in Januari 1898 ook alkereis ver
oordeeld, woet je.
De 23-jarige Evert Visser, een landbouwor
van Bovenkarspel, is in 1900 al eens veroor
deeld, vervolgens in 1901, daarna ook in
1902 en om nu 't jaar 1903 niet te laten
voorbijgaan, zonder dat er van zijne helden
daden gewag moet worden gemaakt, heeft
bovenbeschreven exemplaar. Deze bekl. was
dronken, zwaaide, schreeuwde en zwetste
allernaarst en wilde ten overvloede zijn
eigen moeder afranselen, met wie hij woor
den had, hetgeen, volgens Veen, dikwijls 't
geval is, hoe treurig 't ook moet worden ge
noemd. Toen wilde Veen, het mooi, of liever
leelijk, genoeg achtende, hem meenemen,
maar lro maar! Geen zin, hoor! „Dat
verd.ik," zei Cornelisje, ,,'k ga voor geen
10 politiemannen. Pak maar aan as je durft,
hoor enz. enz. Bekl. verzette zich heftig,
zoodat Veen de assistentie inriep van zekeren
hem razend hebben gemaakt.
Wigus ging liegen.
Hij zeide, dat hij dadelijk naar den ge
heimraad Wallraven toe moest.
Frits Machin wist niet, wie dat was
onder de groote wijnfirma's, die alleen
hem imponeerden, kende hij geen Wallra
ven. Een professor Een leeraar van
Wb'gus? Verder niets Rijke merschen, die
in een klein paleis in de deftigste wijk
woonden. Zoo, dat liet zich hooren. Dat
was tenminste iets anders. Dan kon Wigus
zijn zwager wel meênemen bd vooretellen.
Of men bij de Wallravens soirs wijn van
de firma MolliDg on Seidier dronk Dan
zou er voor hem nog een aardig zaakje af
te sluiten zjjn.
Dit alles werd op den meest natuurlijken
toon van de wereld geuit en Wigus stond
er geheel hulpeloos tegenover. Hij begreep,
dat hij met Frits Machin niet verder
kwam, al wees hij hem op het verschil in
maatschappelijke positie tusbehen hein en
Wallraven nog minder, dat het zeer takt-
loos was, als Wigus hem meenam om wijn
voor de firma te verkropen. Machin be
schouwde het als zijn recht, daar een poging
te doen om zaken te maken.
En deze man stond in de ganseho
toekomst vlak naast hem in het leven,
want het was de raan zijner zuster. Deze
man zou in de toekomst alle stappen, die
hjj deed, kennen, critiseeren, zou zich bru
taalweg in ziju kring indringen, met de
hoep er hot noodigo voordeel van to trek
ken.
Dat was prachtig
FamilieFamilielevenHeilige zaken,
heilige plichten 1
Maar er kon toch geen wet der moraal
hij ook nu weer zijn gewone „jaarlijkscho" Cornelis Veer. - De O. v. J. wenschte, al
vorens hij zijn requisitoir hield, dat ook deze
Veer als getuige was gehoord en daar die
niet gedagvaard en dus ook niet present was,
zal deze zaak worden aangebonden tot a.s.
Dinsdag. Bijgevolg zullen we dan de vol
gende week nog eens de eer hebben
besehuldiging gehoord, terwijl hij do volgende
week zijne veroordeeling in de uitspraken
mag hooren. In den avond van 29 Ang. j.1.
heeft hij Johannes Maria Joseph van Slot
(een 32-jarig Grootebroeker ambtgenoot van 'm)
eon pak rammeling gegeven, omdat deze iets
leelijks van bem had gezegd. Evert, die nog
al op z'n eer staat, [getuige de weinige
Hugowaard, alwaar een zekere Willem Vol
kers woont, die heden als beklaagde fun
geerde. Hij begon echter eerst eens te blagen.
Ten eerste vertelde hij, vlak bij een bosch te
wonen, 't welk een zekeren heer Valkering
of zoo [te Egmond-binnen] toebehoort. Dat
is nn wel een groot voorrecht, zie je, zulk
grootelui's spul vlak naast je, maar 't heeft
toch ook zijn schaduwzij, zoo'n bosch tenmin
ste, [in den zomer is die „schaduw" trou
wens wel heerlijkWillem was echter meer
voor een droefgeestige beschouwing. Vaak
kwamen jongens in dat bosch en dan gingen
die voor de variatie een bezoek brengen aan
Wim's aardbeziën-bedden en „stroopten" van
allerlei fruit, vruchten, ooft of hoe men dat
lekkers, zooals peren en appelen enz., wil
noemen. Die strooperij bezorgt Willem last,
véél last. Hij kan er dos nachts den slaap der
rechtvaardigen niet door genieten, niet omdat
hij niet rechtvaardig is, maar daar hij niet
kan slapen. Des daags kan hij er niet van
werken, want als hij van huis gaat, is hij
verplicht [zegt hij], een arbeider van 't
land to halen, die dan in Wim's afwezigheid
„de wacht" houden moet, altijd, als moedor
de vrouw niet tehuis is, wel te verstaan
Zoo gebeurde het op den 6en Sept. jl. ook
weer eens, dat eenige jongens, waaronder
de tengere, 11-jarige Jan Jonker, op des
heeren Volkers appelen en peren een aanval
deden. Bij zoo'n gelegenheid werd er met 'n
stok in de vruchtboomen van Volkers huis
gehouden, of wél, do jongeheeren gooiden
met stukken aarde of steen, wat voor de
hand lag, in de boomen. Ook nu gooide een
j 14 jarige bengel met een groot „brok mod-
j der" d'r wel vier appelen af, zei Jan Jon-
ker's moeder, en die jongen werd niet door
J Volkers gestraft, terwijl haar lieve 11-jarige
en tengere Jan er met een klein houtje [alias
takkebos-knuppel] slechts één mager appeltje
afgooide, en hiervoor heeft bekl. dien jongen
zoo'n pak slaag gegeven, zei moeder Jonker,
dat 't kereltje des nachts „allernaar remelde"
1 [droomde, bedoelde de goede ziel) en zoo
doende zeer lastig wasmen kon het den
jongen bij zijn thuiskomst aanzien, dat hjj
erg geslagen was.
Eenige lui hebben werkelijk gezien, dat
j Volkers 't ventje sloeg, o. a. Nicolaas Koo-
men, een 85-jarig vrachtrijder van Spierdijk.
Deze man had de laatste dagen zeker
zware vrachten gehad, want voor 't getuigen-
I hekje gecommandeerd zijnde, ging hij in
plaats van te blijven staan, zitten. Hij was
denkelijk net van plan, zijn achterkwartier
gemoedelijk op den grond neer te vlijen,
(een stoel of bank is daar althans niet,] toen
de Pres. hem wist te beduiden, dat 't aan
zijn getuigenis toeh veel luister zou bijzetten,
als hij, Kootnen, die staande deed. Nu, be
reidwillig schikte Koomen zich in 't onver
mijdelijke. Mr. Van Woudenberg-Hamstra,
(een der bijzittende rechters,] vroeg aan den
heer Koomen, of do jongen, na 't pak slaag
van Volkers, ook enkele minuten op den
grond bleef liggen. „Ja", antwoordde do
getuige, „daar ken ik niks van zeggen, man
want 'k hew 't niet zien." De „m a n" was
voldoende ingelichtToen Volkers weer eens
aan 't woord kwam, zei hij, dat de vader van
Jan Jonker bij hem aan huis was geweest,
om 't voor eenige guldens, die Volkers hem
dan natuurlijk moest uitkeeren, af te maken,
maar Volkers wilde dat niet.
De O. v. J. zeide in zijn requisitoir, na
beide partijen te hebben gehoord, dat hij
geloofde, elk der partijen een beetje van
overdrijving te moeten verdenken, 't Moeder
hart zal wel pijnlijk getroffen zijn geweest
bij 't vernemen van de door haar zoontje
ondergane mishandeling, dacht Z.E.G. en
zoodoende kan mama onder dien indruk de
zaak licht ietwat overdreven voorstellen,
evenals Willem met de bijna onberekenbare
schade, zijn vruchten toegebracht, deed.
't Einde was, dat ZEG., naar aanleiding van
art. 800 van 't W. v. Str., wegens mishand,
f 6 boete subs. 6 dagen hecht, eischte tegen
Willem Volkers.
De uitspraken zullen allen plaats hebben
heden over 8 dagen.
Het slottooneel voerde ons naar de Heer
bestaan, die een mensch dwong, zichzelf in
hot verderf te storten om deze zooge
naamde familieplichten te vervullen.
En moesten die plichten ook nog over
gebracht worden op aangehuwde familie
Op mensehen, die door den dobbelworp van
het toeval op onzen weg gekomen zijn
Dat scheen Wigus zoo dwaas, zoo glad
verkeerd, dat hij ia 't geheel niet begreep
hoe er duizenden en duizenden waren, die
zich maar stil hielden, duldend en ver
dragend zich maakten tot offer der bloed
verwanten.
Hjj kon zich slechts een familie denken,
die in dezelfde geestelijke sfeer leefde.
Reeds zweefde het harde woord hem op
da lippen, dat dezen man voor altjjd boos
zou doen worden. Maar daar dacht hij
weder aan zijn moeder.
Ach, hoe zou zij weenenHaar schoon
zoon en haar eenigste jongen voor altijd boos
op elkaar.
Het beetje familieleven voorbij. Was men
reeds niet arm eD ongelukkig genoeg
En hij bedwong zich en beweerde, dat
de geheimraad op reis was, dat er een
sterfgeval in de familie was en dat hij zich
vandaag ter beschikking van mevrouw
Wallraven wilde stellen. En hij beloofde
zichzelt, dat hij zijn moeder en Lena
invloed op dezen man zou laten uitoefenen,
opdat hjj niet met zijn wijnaaubiediDgen bij
de Wallravens kwam,
Nu, Frits zou hem dan tot aan de woning
van den professor vergezellen.
Zoo móést Wigus er, wat in 't geheel zijn
plan niet was, heeDgaan. Maar een voor
wendsel voor dat bezoek ontbrak niethij
kon vragen, of Carolyne reeds bericht van
haar man had ontvangen.
Schagen 17 Oct. 1903.
Door de Vereeniging
Algemeen Belang alhier is in zake den
onhoudbaren toestand aan ons station het
Onderweg deelde Wigus zijn zwager meê,
dat hij- een beurs had gekregen en naar
Florence ging dat zou ongeveer 15 Augus- j
tus zijn en tot dien datum zou hij met
moeder en Lena samen kunnen wonen.
Machin was zeer verrast. Zijn optreden I
werd dadelijk zeer vriendelijk en broederljjk. j
Wigus merkte het.
„Elk succes," zeide hij bjj zichzelf, „elk
kleinste succes zal hun hartelijkheid voor
mij doen toenemen. Eu wanneer ik dan
eenmaal op de hoogte ben, die ik zoo
gaarne wil bereiken, zal bij steeds den
mond vol van mij hebben. Allen merschen
zal hij het zeggen, ongevraagd: ik ben de
zwager van Dr. Wigus Hennegall."
Zij naderden de Rcokstraat. Reeds van
verre zag Wigus een rijtuig voor de deur
staan het was de equipage van WallraveD.
Wanneer Caro'yne nu juist wegreed, dan
was hjj verloren en moest hjj den dag met
Machin doorbrengen.
Daar trad O,'ga Soniakow naar buiten.
Zij bleef een oogenblik staan, als wachtte
ze op iemand, die nog in den corridor was.
Toen kwam er een oude dame.
Waarschijn]jjk mevrouw Soniakow. Wat
een statige dame. 0,'ga wilde haar in bet
rjjtuig helpen, maar daar snelde Anders
reeds toe.
Da paarden trokken aan. Onwillekeurig
bleef Wigus staan, het was een paar huizen
van de woning van den geheimraad af.
Hij haalde den hoed af. Olga groette. En
Wigus zag hetzjj bloosde diep.
Verwonderd keek hjj het rjjtuig na.
„Wie waren dat vroeg Machin. Had
hij het ook gezien, dat de jonge dame zoo
bloosde en gedacht,: „hm, hm 1"
De zeer elegante kleeding van de dame
bracht hem op het dwaze idéé, dat bet
misschien Wigus' verlooide, de tooneel-
speelster, was, van wie hij eigenlijk niet
zulke groote verwachtingen had gekoesterd.
„Een vriendin van mevrouw Wallraven."
„Ik dacht waarachtig, dat het je ver
loofde was," lachte Machin.
„Ik heb geen verloofde meer."
Bevelend zag Wigus den anderen man
aan. Zijn gansche wezen beefde van den
vurigen wensch, dien ander elk ruwwoori,
elke vraag, ja iederen onbescheiden blik te
kunnen verbieden.
En voor dezen gloeienden blik zonk
Machin werkelijk de moed in de schoenen.
Hij zeide geen woord, geen enkel
„Hier zijn wij er," zeide Wigus en haalde
diep adem.
Een weinig verzoend, omdat hjj had
mogen ondervinden dat hjj toch macht
over den ander bezat, voegde hij er aan
toe, dat men elkaar 's avonds zou kunnen
ontmoeten.
Anders stond nog in de deur en vertelde
hem dadelijk, dat er in den loop van den
nacht een telegram gekomen was, dat
den dood van de oude dame had gemeld.
Maar de geheimraad was toen reeds ver
trokken. Anders had het bevel ontvangen
geen eiikel bezoek aan te dienen, niemand
werd toegelaten mevrouw had het hem
zooeven gezegd.
Twijfelend, stond Wigus te dralen. Een
inwendige stem zeido hem, dat Carolyne
hem niet afwijzen zou Maar dringend den
bediende te vragen hem aan te dienen, dat
wilde hjj niet.
„Hennegall."
Hij draaide zich om.
Carolyne Wallraven stond vlak bjj de