GERUILD.
Zondag 25 October 1903.
47ste Jaargang No. 3882.
DERDE BLAD.
Binnenlandsch Nieuws.
Hollandsche Kaas.
—o—ooo—o—
De deur van de woning ging open en
het dienstmeisje hielp de nieuwe min, die
in huis en in de stad nog geen weg wist,
den kinderwagen de trap afdragen. Het was
een mooie, splinternieuwe, glanzend gelakte
wagen, waarvan de gele kap was
opgezet, opdat er toch vooral geen stof in
zou vallen, want ook het inwendige was
allee even keurig netjes de met kant om
zoomde kussens, hot hoofdkussen met de
doorgestoken blauwe lintjes en het lichtblauw
zijden dekentje.
De moeder hield haar klein, blondlokkig
jongetje dat nog in hot pak zat, op den arm,
keek in het uitdrukkingslooze gezichtje met
de blauwe oogen, en deed vergeefsche pogin
gen om het kindje te doen glimlachen.
Nu kwam de nieuwe min de trap weer op
in hare bonte Spreewalder kleederdracht,
met den rond. uitstaanden, rooden rok met
groene strepen, het glinsterend witte gestre
ken schort, de stijf omgeslagen mouwen, en
de reusachtige witte muts, die het haar totaal
bedekte.
Met haar goedige, domme boerinnengezicht
groette zij vriendelijk hare mevrouw, nam
toen den kleine van de moeder over en ging
de trappen af, geen blik naar het kind wen
dend, maar voortdurend de treden in het oog
houdend, want mevrouw had al een paar
keeren geroepen
„Voorzichtig toch Val nietNu, om
vier uur, hoorDenk er om, dat je om vier
uur terug moet zijn."
Beneden werd het kind in den wagen
gelegd, Maiie spreidde netjes het dekentje
er overheen en langzaam ging het nu de
straat af.
De straat ging van lieverlede in een plant
soen over. Marie reed verder en verder, want
zij had er tehuis, in Spreewald, al naar onder
zocht waar gewoonlijk de Spreewaldsche
meisjes gingen zitten.
De minnen en kindermeisjes hadden in het
plantsoen een mooi plekje voor zich uitge
zocht een pleintje met banken in het rond,
gemakkelijk te bereiken en toch wat uit den
slinger, zoodat Spreewald daar zoo goed als
onderons was.
Daarheen richtte Marie hare schreden, en
toen zij den hoek van het boschje omsloeg,
zag zij op de banken allemaal meisjes zitten,
gekleed eveDals zij, met de witte muts, met
groene, blauwe, roode of gele rokken en daar
over het glanzende witte schort. De meesten
hadden den kinderwagen voor zich staan en
rolden, met den éénen voet op het wiel ge
steund, af en toe het wagentje heen en weer.
Zij keken allemaal op, toen Marie aankwam.
Maar daar Marie pas sedert den vorigen dag
in dienst was, zag zij geen kennissen, en uit
haar dorp was er toevallig niemand. Toch
maakte zjj spoedig kennis en vooral met een
zekere Anna, net een slagje als zijzelf, had
zij spoedig vriendschap gesloten.
Zij waren weldra zulke dikke vriendinnen
alsof zij elkaar van kindsbeen af gekend
hadden, zij noemden elkaar bij den naam en
hadden elkaar zóóveel te vertellen, dat de
tijd verstreek zonder dat zij er aan dachten,
en heel verbaasd waren te zien, toen zij eens
opkeken, dat al de andere meisjes al heen
gegaan waren. Nu stonden ook zij op, en
daar zij geen van beiden een horloge hadden,
vroeg Anna, die wat vrijpostiger was dan
Marie, aan een voorbijkomenden heer, hoe
laat het was. Marie bleef een paar schreden
achter haar staan, maar toeD zij hoorde dat
het al kwart voor vijven was, liep zij fluks naar
de bank teiug. Zij pakte den wagen, die het
dichtst bij haar stond en reed weg, Anna uit
de verte goeden dag toeroepend. Zij had
een kleur van schrik, omdat het al zoo laat
was, en liep zoo hard zij kon, zonder zich
verder om hare nieuwe vriendin te bekom
meren.
Zij kende Anna's familienaam niet, zij
wist niet in welke straat zij woonde, noch
hoe de menschen heetten, waar zij diende.
Trouwens, Marie zou dat al evenmin onthou
den hebben, als Anna den naam van Marie's
meesteres, indien dat ter sprake was geko
men. pi
Een paar keer was Marie in twijfel, of zij
wel den goeden weg had ingeslagen ook
was de naam van de straat, waar zij diende,
haar ontschoten. In haren angst herkende
zij de huizen niet meer, en juist wou zjj de
woning der Ludwigs voorbijloopen, toen boven
een stem klonk
„Maar Marie, waar blijf je toch in 's hemels
naam
Marie's gezicht vroolijkte ineens op, zij
keek naar boven en riep in hare blijdschap
van eindelijk het huis gevonden te hebben
„Daar ben ik alDaar ben ik al
Zoodra zij boven waren, zei mevrouw niet
al te vriendelijk
„Hoor eens Marie, je moet om je tijd den
ken, dat zeg ik je nu voor eens en altijd."
De Spreewaldsche min zette een beetje een
zuur gezicht en nam met eene ietwat forsche
beweging den kleinen Frits, die zachtjes be
gon te schreien, uit den wagen. Zij droeg
hem naar de kinderkamer, op den voet ge
volgd door de jonge moeder. Marie legde
het kind op de bakertafel en mevrouw
kwam om zelve haren lieveling te verzorgen.
„Gauw wat lauw water De spons Heb
je do luiers bij de hand
Maar op hetzelfde oogenblik hoorde men
een onderdrukten kreet, en mevrouw Lud-
wig riep
„Wat is dat na?"
Marie keerde zich om en zag de jonge
moeder, die haar kind aanstaarde als was er
iets vreeselijks geschied. Marie riep
„Het kind mankeert toch niets
„Wat is hier gebeurd?" riep de moeder
ontzet, tor wijl zij met bevende vingers het
pak losmaakte. „Dat is mijn Fritsje niet,
mijn lieve, kleine jongenDat dat is een
meisje
Marie bleef verschrikt met open mond
staan en zei
„Nee, dat kan toch niet
Maar de ontstelde moeder ging voort met I
roepen
„Marie, oaa Godswil, wat heb je uitge-
veerd Kjjk dan to«h, dat iB min jongen
sfet 1 Mijn lief, klein kereltje. Jk ken dat
gezicht nietHet is een leelijk kind
En zij begon bitter te schreien.
Een vreeseiijke schrik was plotseling over
de Spreewaldsche min gekomen. Wat kon er
dan toch gebeurd zijn Zij had den kleinen
Frits in het geheel niet uit den wagen ge
nomen Maar toch, zoowaar als zij daar stond,
het kind was een meisje.
Mevrouw Ludwig liet het kind los en
week ontzet terug, zoodat het trappelende,
schreeuwende wurm gevaar liep van de tafel
te vallen. Met uitpuilende oogen liep zij op
Marie toe en haar bij den arm pakkend, riep
zij
„Zeg opWat heb je met mijn Fritsje ge-
J daan? Want dat hier is een meisje!"
Marie hield het kind mot ééne hand tegen;
zij stond nog altijd met een open mond en
was bleek van schrik goworden. Zij dacht
er over na, hoe het toch mogelijk was. Het
kind zsg er precies uit als Fritsje, maar het
was toch een meisje, daaraan viel niet te
twijfelen. Zij begreep het niet.
„Ellendige meidsnauwde mevrouw haar
toe, „wil je me nu eens dade'ijk zeggen, wat
je met mija kind gedaan hebt
Tegelijk liep zij de kamer uit, belde en
stormde naar de kamer van haren man. Een
oogenblik later waren de keukenmeid en
het kamermeisje verschonen, mijnheer Ludwig
kwam, en allen stonden rondom het vreemde
kind.
Mevrouw Ludwig was snikkend op een
stoel gezonken. Daar liet de heer des huizes
zich hooren, de eenige, die, ondanks zijne
verontwaardiging, zijn kalmte had bewaard.
Tot Marie gewend, vroeg hij
„Waar ben je geweest
„In het plantsoen, op het pleintje met de
banken snikte de min.
I „Nergens anders
I „Ik verzeker u, mijnheer, nergens anders."
„Wie heeft het kind uit den wagen ge
nomen
„Niemand heeft het aangeraaktriep Marie.
„Eu heb je met niemand gesproken
„Jawel, met een meisje uit Spreewald."
„Kende je dat meisje?"
„Neen, maar ik heb kennis met haar ge
maakt."
„Hoe heet zij
„Anna."
„En verder
„Dat weet ik niet."
„Bij wie dient zij
„Dat weet ik niet."
„Had zij meer kinderen bij zich
„Neen, ook één kind, een lief, klein
meisje Net zoo'n aardig kind als Fritsje."
Toen sprong mevrouw Ludwig overeind,
als ging haar een licht op.
„Een blond meisje
„Ja. En net zoo'n mooien wagen."
„Hoe zag de wagen er uit
Natuurlijk zei Marie, maar zij kon door
hare tranen nauwelijks spreken „Net als
de onze."
„Net eender
„Ja. Geel, met zwarte wielen en eene gele
Jkap en een blauw dekentje."
Nu sloeg de heer Ludwig zich voor het
voorhoofd en riep
„Wel, dan begrijp ik er alles vanDe
stommerik heeft de kinderen verwisseld."
Daarbij rende de man als krankzinnig in
de kamer rond, bleef voor het meisje staan
en brulde
„Ellendig schepsel Hoe kom je er toe
Het eenige, waaraan je te denken hadtIk
zou een ongeluk aan je kunnen bogaan
Toen, wat tot bedaren komend, zei hij
tegen zijne vrouw
„Wees maar gerust, Grete, de zaak zal
wel in orde komen. Ik zal ze naloopen en ze
wel vinden. Natuurlijk ga ik ook naar de
politie."
Een oogenblik latar zag mevrouw Ludwig,
op het balkon staande, haren man met vlie
gende jaspanden naar het plantsoen rennen.
Tegen den avond keerde de heer Ludwig
terug. Zijne vrouw snelde hem tegemoet,
maar hij haalde slechts de schouders op. Hij
was overal geweest, doch had geen Spree
waldsche min gevonden, geen zoekende, wan
hopige moedef, geen bedroefden vader. Ein
delijk was hij naar de politie gegaan. Ook
daar wist men van niets, niemand had zich
aangemeldmaar men zou werk maken van
de zaak.
Toen nu de heer Ludwig zag, hoe trooste
loos zijne vrouw was, stelde hij haar voor er
samen nog eens op uit te gaan om het kind
te zoeken.
Het echtpaar dwaalde door het plantsoen
en in de buurt van het pleintje, waarvan
Marie had gesproken, maar van eene Spree
waldsche min geen spoor.
Intusschen werd het al meer en meer
avond, en tot overmaat begonnen de wolken, I
die zich des middags al hadden samengepakt,
zich in een fijnen regen te ontlasten.
Mijnheer en mevrouw Ludwig kwamen
doornat tehuis, en nadat zij zich verkleed j
hadden, zaten zij droef en verslagen tegen-
over elkander in de huiskamer. In de kinder
kamer waagden zij zich niet, waar dat akelige i
vreemde kind, dat meisje lag
„Ik kan die Marie niet meer onder mijne
oogen hebbenzei mevrouw. „Ik zon haar
kunnen verworgen."
Intusschen zat de schuldige in de kin der- j
kamer met het kindje op den schoot, dat
haar net even vreemd was als het kleine
Fritsje. In de wieg mocht het niet liggen,
dat had mevrouw ten strengste verboden.
En gedurende dien geheelen nacht, waarin
zij niet naar bed durfde gaan, schreide Marie
voortdurend, en bedenkend wat zij bedreven
had, vol angst over hetgeen haar den vol
genden dag te wachten stond, maakte een
ontzettend heimwee naar huis en naar haar
eigen kleintje zich van haar meester. Ten
slotte toch dommelde zij in op haren stoel.
Toen Marie den volgenden dag wakker
werd en slaapdronken uit het venster keek,
regende het nog ultijd. Zjj wilde aan hare
mevrouw vragen, of zij uit zou gaan om
Anna te zoeken maar mijnheer Ludwig waa
weer naar de politie geloopen, en mevrouw
naar het plantsoen, om Spreewaldsche meis
jes aan te spreken. Daar het echter voort-
durend regende, was er geen enkele min met
een kind op de wandeling.
Mijnheer Ludwig kwam thuis. Aan het
politiebureau wist men van niets. Mevrouw
keerde teiug met een beschreid gezicht, nat
tot op de huid zij had geen bedroefde
ouders, niets, dat naar eene Spreewaldsche
min geleek, gezien. Het ongelukkige echt
paar liet de hoofden hangen en mevrouw
Ludwig herhaalde maar steeds op doffen
toon
„Mijn arme, kleine Fritsje, waar kan je
toch wel zijn
„Ja, waar kan hij wel zijn?" herhaalde dan
de vader.
„Ach," snikte mevrouw, „ik geloof dat ik
hem nooit, nooit meer terug zal zien
Toen sprong de heer Ludwig op en zijne
i handen tot vuisten ballend, riep hij
I „Laten we toch die domme gans er op uit
1 sturen om te zoeken Laat zij nu eens wat
I in den regen rondloopen
Hij liep naar de kinderkamer en zei driftig
tegen Marie„Nu ga jij or eens op uit om
j te zoeken, hoor! En je komt me niet meer
onder de oogen, vóór je ons kind gevonden
hebt
j Hij wachtte tot zij haren mantel had om
geslagen, gaf haar eene paraplu in do hand,
en zoo werd zij de deur uitgejaagd.
Huilend strompelde zij de trappen af. Zij
sloeg denzelfden weg in, dien zij gisteren
met den kinderwagen gegaan was, in zoover
het haar onder dien regen mogelijk was hem
te herkennen.
Er was geen mensch in velden of wogen
te zien. De wind blies haar den regen in het
gezicht. Met gebogen hoofd, terwijl de groote,
witte kleppen van hare muts begonnen neer
te hangen als ezelsooren, de paraplu voor
zich uit houdend tegen den wind, stapte zij
voort.
Het water siepelde in hare schoenen, haar
mooie rok was doorweekt, de regen begon
door hare paraplu heen te druppelen en maakte
vlekken op haren mantel.
In hare vertwijfeling kon zij niet eens het
pleintje vinden wel kwam zij voorbij banken,
die in het rond stonden maar het scheen
haar toch niet dezelfde plek te zijn van
gisteren. Met den wind kampend, schier zon
der meer iets te zien, liep zij altijd maar
voort onder hare paraplu, tot zij plotseling
tegen iets aanliep. „Krak 1" ging het. O wee,
zij was tegen iemand aangeloopen 1 Zij wou
uitwijken, maar eensklaps zag zij een groot
wit schort en daarboven een reusachtige
paraplu.
„Anna!" riep zij luid.
„Marie 1" klonk het terug.
Daar stonden zij tegenover elkander, lijf
togen lijf, met de paraplu's achterover.
Ademloos vertelde Anna wat er gebeurd
was, hoe diep ongelukkig hare meestere
waren, en hoe zij den vorigen avond had
den rondgeloopen om te zoeken. Mijnheer en
mevrouw vonden het jongetje een leelijk
mormel, geen van beiden hadden zij meer
naar het kind omgekeken, en het had den
heelen nacht geschreeuwd, zoodat zij, Anna,
geen oog had kunnen toedoen. Nu was zij
er op uitgezonden om te zoeken.
Half schreiend, half lachend vertelde Murie
haar bijna eensluidend wedervaren. Toen
overlegden de beide vriendinnen, wat haar te
doen stond, en zij kwamen overeen dat zij
dadelijk naar hare huizen zouden terugkeeren
en op deze zelfde plek ieder met den kinder
wagen met het kind zouden komen om te
ruilen.
Een paar minuten later kwam Marie hijgend
op de tweede verdieping, schelde, gooide hare
natte paraplu in een hoek, stormde naar de
kinderkamer, riep het kamermeisje en droeg
met haar der. wagen met het erbarmelijk
schreeuwende kind de trappen af. Zij had de
deur opengelaten en hare paraplu vergeten.
Mevrouw Ludwig kwam aangeloopen en
riep verschrikt
„Wat is er te doen?"
Maar Marie had geen tijd om te antwoorden.
Mevrouw hoorde, dat de wagen de trappen
werd afgedragen, en een oogenblik daarna
zag zij van het balkon, hoe de min in den
stortregen, den wagen voor zich uitduwend,
in vliegende vaart wegholde, zoodat de mod
der hoog opspatte tegen haren rooden rok.
Op de afgesproken plek bleef Marie, geheel
buiten adem, verschrikt staangeen Anna
te zien. Door de regenstralen heen trachtte
zjj in do verte te kijken, maar zij zag niets
naderen. Op het blauwe dekentje in den wagen
begonnen zich al heele meertjes te vormen,
en het kind schreeuwde erbarmelijk maar
Marie bekommerde zich noch om het een,
noch om het ander.
Daar eindelijk zag zij een wit schort aanko
men, eene witte muts en wijd uitstaande
rokken. Zij gaf een schreeuw van blijdschap,
en in het volgende oogenblik stond Anna
met den kinderwagen vóór haar. Zij ruilden
de wagens, schudden elkaar de hand, en
daar zij elkaar wel iets vriendelijks wilden zeg
gen, iets van dank, maar niet wisten wat.zoen-
den zij elkander op den mond, dat het klapte.
Toen maakten zij rechtsomkeer, en met
groote, haastige stappen, zoodat de rokken
vlogen, liepen zij ieder in tegenovergestelde
richting voort.
Mevrouw Ludwig stond op den uitkijk op
het balkon, en zoodra zij Marie gewaar werd,
liep zij naar benden. Dadelijk sloeg zij de
kap van den wagen neer en zag een ternau
wernood op een mensch gelijkend wezentje,
dat met zijn blonde haartjes en zijn door
het schreeuwen paarsroods gezichtje niet
van het andere kind te onderscheiden was.
Maar de moeder had het herkend zij nam
haren kleinen Frits in de armen, bedekte
zijn gezichtje met kussen en liep zoo hard
zij kon de trappen met hem op.
Het ventje werd aan zijnen vader getoond,
die het ook kuste, en zenuwachtig de handen
wrijvend, maar voortdurend uitriep
„Nu, Goddank 1 Goddank 1"
De keukenmeid kwam er bij zij moest
toch ook Fritsje zien. „Als hij het nu maar
echt is!" zeide zij, met een bedenkelijk gezicht
naar het kind kijkend.
Marie nam den kleinen schreeuwerd van
zijne moeder over, en ging op het lage stoeltje
zitten, om hem het lang ontbeerde voedsel te
geven.
En de beide ouders en do keukenmeid ston
den er met verheerlijkte gezichten omheen,
als eenmaal de Wijzen uit het Oosten, om het
wonder te aanschouwen, dat het meisje nu
weer een jongetje geworden was.
E en on aangenaam fietstochtje
deden Dinsdagmiddag drie Doetinchemsche
heeren. Ze hadden zich ieder In EMMEBTK
van een nieuw rijwiel voorzien en wilden dit
zonder aan te geven binnen brengen.
Nauwelijks over de grenzen, werden zij bij
Netterden door twee rijksambtenaren aange
houden, die hen van de rijwielen ontlastten
en hun bovendien nog een proces-verbaal
aanzeiden.
De „Hollandsche Maatschappij van Land
bouw" hield Woensdagmiddag een zeer druk
bezochte algemeene vergadering in „Krasna-
polsky" te Amsterdam, belegd om eens te
spreken over en middelen te beramen voor de
beveiliging van den goeden naam onzer kaas.
Door Dr. K. H. M. v. d. Zande, directeur
van het RijkslaDdbouwproefstation te Hoorn,
werd ingeleid het onderwerp
„Is het gewenscht, dat maatregelen worden
beraamd tot beveiliging van den goeden
j naam der Goudsche en Edammer kaas?"
Dit onderwerp is steeds dringender aan de
i orde gekomen in den laatsten tijd. Daarom
achtte spr. het van belang, dieper op de zaak
in te gaan, en eerst een geschiedkundig over
zicht te geven van de bereiding van Edammer
en Goudsche kaas-
De toestand is thans zóó, dat de kaas, in
deze beide vormen gefabriceerd, een variëerend
vetgehalte heeft van iets meer dan nul tot
35 pet, Van alle mogelijke kwaliteit en vet-
gehalte, en dus van alle mogelijke prijzen,
I wordt kaas uitgevoerd door ons land.
Het gevolg is dat op sommige markten
onze kaas een minder goeden naam geniet,
soms zelfs geweigerd wordt. Noodzakelijk is
dat men vóór men koopt, weet wat men
koopt, en dan de prijs bepaald wordt.
Het verloopen van markten vindt dan, vol
gens spr., niet ziju oorzaak in de verschillende
qualiteiten der kaas. Maatregelen wilde men
geuomen zien, om toezicht te kunnen uit-
j oefenen op de qualiteit. Ie. Door een voor
geschreven vorm.
Alleen de vetste kaas zou verkocht mogen
worden in de bekende vormen. Bovendien
is er over gedacht, de kaas te merken. Dit
merken geschiedt o. a. reeds in de staten
Massachusetts en Pennsylvanië. In dezen
laatsten staat heeft men 6 merken. Voor elk
merk is een bepaald vetgehalte vereischt. De
merken moeten aangebracht zijn op de kaas
en de verpakking. Dergelijke bepalingen, meer
of minder zwaar, heeft men ook in Washing
ton, Canada, Michigan en Minesota,
Hoe echter de handhaving dezer wettelijke
voorschriften geschiedt, is spr. onbekend. Hoe
moeten de merken aangebracht worden Dit
vereischt een enorme controle, vooral in ons
land met zijn groot aantal fabrieken. Hoog
stens kan men bij overtreding boete stellen,
straffe aan den lijve is niet wel aanneembaar
en boete geeft niet veel. Doch bovendien, kan
de fabrikant bepalen het vetgehalte van de
kaas De bereidingswijze toch oefent invloed
op het vetgehalte. Bovendien speelt het
vochtgehalte een groote rol. Jonge kaas heeft
een kleiner vetgehalte dan oude kaas. De
bereider kan tevoren niet met zekerheid
zeggen, hoe hoog het vetgehalte zal zijn, al
weet hij het vetgehalte van de melk.
De grenzen moeten dus zóó gesteld zijn,
dat de fabrikant zich onbewust niet schuldig
maakt aan overtreding, en het ruim nemen
der grenzen brengt weer zijn gevaren mee.
Nu zijn er voorstanders om volle-melksche
kaas te beschermen tegen centrifuge-kaas,
anderen willen weer geen kaas in Edammer
of Goudschen vorm toelaten, die minder dan
26 pet. vet bevat (o. a. dr. Van Rijn te Londen).
Doch de grenzen zijn zoo moeilijk te bepalen,
dat spr. niet veel verwacht van dergelijke
wettelijke voorschriften.
Ernstig kan het denkbeeld overwogen wor
den, om fabricage van centrifuge-kaas te ver
bieden. Doch langzamerhand wordt we) in
gezien, dat dit artikel zijn eigen dood zal
sterven. Mocht dit niet het geval zijn, dan is de
genoemde maatregel in het belang van produ
cent en consument.
Het merken van de streek van bereiding
zal volgens spr. weinig beteekenen, vooral
in het buitenland, waar men misschien niet
weet, of Nederland een provincie van Frank
rijk of van Rusland is.
Men zou kunnen voorschrijven b.v., dat be-
reiders van kaas geheel ontroomde melk
moeten gebruiken.
Doch dat is alleen doeltreffend, wanneer de
producent werkelijk direct leverde aan den
consument, omdat de handel niet meer betaalt
voor volle-melksche kaas, dan voor kaas be
reid uit ééns geroomde melk.
In het algemeen genomen, achtte spr. dus
wettelijke maatregelen niet doeltreffend om
den goeden naam der Goudsche en Edammer
kaas te beveiligen.
Spr. is van meening, dat alléén fijne kaas
gemaakt moet worden, wanneer deze hooge
prijzen kan behalen.
Het beste is thans, die soorten te bereiden,
welke de voordeeligste zijn in den handel
dat zijn de midden-soorten.
De heer A. Bos, zuivel-consulent te Den
Haag, achtte kaas-contróle-stations wel
degelijk nuttig.
Er moet rekening gehouden met de bepa
ling der qualiteit. Dnitschland vraagt b.v.
veel vette kaas, en het gehalte zou toch te
bepalen zijn door zulke stations.
Onderscheid van bepaalde klassen is volgens
spr. onmogelijk. Doch bepaling van vetgehal
ten wèl. Controle is ook mogelijk door onver
wacht onderzoek op de wei.
Dr. Van Rijn, zuivelconsulent te Londen
voor Friesland, verschilde van meening met
dr. Van der Zande. Hij toch achtte het wel
goed, wettelijke voorschriften te geven, omdat
de kaas dan wel betere prijzen zou behalen.
De prijzen in het buitenland zijn thans
gedrukt. Maatregelen moeten genomen wor
den om de prijzen op te drijven.
De consument in Engeland vraagt een
kaas naar zijn naam: Nederlandsche, Cana-
deesche, of andere kaas. De Nederlandsche is
thans achteruitgegaan.
Bevalt den Engelschman zijn kaas nu niet
meer, dan vraagt hij andere. De winkelier
regelt zijn inslag naar deze vraag.
De handelaars weten niet, wat zij in han
den krijgen. Zij zijn angstvallig geworden.
De handel weet zeer weinig van het gehalte
van de kaas.
Winkelier en groothandelaar aarzelen, om
dat zij niet weten en kunnen weten, wat zij
krqgen. En aan ons is 't thans, hen garantie te
geveD, in het belang van onzen kaashandel. Er
moeten dus wel degelijk maatregelen geno
men worden.
De zaak berust dus niet op concurrentie
onderling tusschen onze handelaars, doch op
internationale concurrentie,
s Eu thans: welke maatregelen moeten ge-
troffen worden Er moet een lichaam zijn,
I dat controle uitoefent, in welken vorm dan
i ook.
Wij moeten een product aan de markt
brengen, dat onzen naam geen oneer aan-
1 doet. De naam Gouda- en Edammer kaas
heeft een beteekenis, het model is één met
den naam.
Kaas met meer dan 15 pCt. vetgehalte zal
niet in conflict komen met de Engelsche wet.
Spr.'s ondervinding is, dat de buitenlandsche
handel wat verdient op centrifuge-kaas.
Wat de bepaling van het vetgehalte betreft,
I is spr. het eens met den inleider.
Mr. Van Roosengaarde Bisschop, secretaris
van de Nederlandsche Kamer van Koophan
del te Londen, achtte de inleiding van den
heer v. d. Zande de zuiverste toepassing van
de laissez-faire-theorie. Te veel is gelet alleen
op den handel en niet op den consument.
Het jongste proces t6 Londen heeft be
wezen, dat de jury hot zedelijk ongeoorloofd
vond, dat kaas uit volle melk doorging
onder dezelfde vlag als centrifuge-melk. En
op dit goede standpunt stelde zich Dr. v. d.
Zande niet.
Bovendien is de centrifuge-kaas gemaakt
zonder eenige zorg, voor 60 procent bestaat
zij uit water.
Is het noodig, om maatregelen te nemen
dat niet wordt verkocht onder denzelfden
naam en denzelfden vorm, wat niet is het
zelfde product Spr. is het met den inleider
eens géén wettelijke maatregelen, deze zijn er
om ontdoken te worden. Particuliere maatrege
len, aansluiting der producenten bij contrölesta-
tions. Do producenten moeten komen tot een
standaard, door hen zelf te stellen, hetzij een
standaard in drieën of in tweeën. Doet de
producent dat niet uit zichzelf, dan zal het
buitenland hem er eenvoudig toe dwingen.
De heer Schortinghuis uit Zaandam drong
aan op een onderzoek van regeeringswege
omdat hier de goede naam van Nederland op
het spel staat, door de benoeming van een
deskundige commissie.
De heer Middelbeek uit Rotterdam wees er
op, dat deze quaestie reeds besproken is zes
jaren geleden in de Hollandsche Maatschappij
van Landbouw. Toen was men het er al over
eens,dat het nemen van maatregelen gewenscht
was. In dien tijd is het standpunt waarop
men zich stelde, met onzen buitenlandschen
haudel achteruitgegaan. Van het oogenblik
dat men begonnen is met afroomen, zijn de
prijzen gedaald, en niet omgekeerd, zooals dr.
v. d. Zande beweert.
In Engeland is onze kaas haar naam kwijt.
Daar zegt men dat de Hollandsche kaas uit
sluitend gemaakt wordt van afgeroomde melk.
Canadeesche vervangt de onze. Deze behaalt
prijzen van 50 a 75 shilling, onze slechts 40
shilling. Het is dringend tijd, dat de regeering
ingrijpt. Een wet moet gemaakt worden,
waarbij het den consument over do geheele
wereld mogelijk gemaakt wordt te zien, wat
hij krijgt, en ieder verkooper onmogelijk be
drog te plegen, ook waar de fabrikant'eerlijk
was.
Spr. stelde de volgende motie voor
„De Hollandsche Maatschappij van Land
bouw enz. spreekt als haar overtuiging uit
lo. dat het dringend noodzakelijk is, dat
spoedig wetteljjko maatregelen worden ge
nomen om kaas uit volle melk bereid, te
beschermen tegen minderwaardige producten.
2o. dat zulke maatregelen afdoende moeten
zijn, zoodat de consumenten over de geheele
wereld de beide kaassoorten kunnen onder
scheiden
3o. dat dit onderscheid alleen behouden kan
blijven door de fabrikanten van afgeroomde
kaas te verplichten, hun producten in een an
deren vorm te leveren."
De hr. Certon vroeg, of de toestand werkelijk
zoo ernstig is, daar de prijzen zijn gedaald en
de uitvoer van 1896 tot 1902 toch is gestegen
van f 11.000 000 tot f 16.000.000.
De heer Koster zei, dat de kaasmakers in
Noord-Holland gedwongen werden tot knoeien
door de handelaars. Uit eigen beweging doen
zij dat niet. Spr. acht het wenschelijk, dat
het hoofdbestuur een commissie benoeme,
belast met een opdracht om aan de afnemers
kenbaar te maken, wat volkomen afgeroomde
kaas is.
De heer Rinkes Borger achtte de schuld van
den achteruitgang aan den boer, aan den handel
en aan de afnemers gezamenlijk. Wettelijke
maatregelen zijn onbillijk en onuitvoerbaar.
Spr. wenschte, dat onderzocht zou worden
in Amerika, namens onze regeering, hoe daar
de wetteljjke maatregelen gewerkt hebben.
Is het verder niet mogelijk, dat de hande
laars zich vrijwillig stellen onder controle
De heer Lovink deelde mee, dat van regee
ringswege reeds een onderzoek gedaan wordt
naar de werking der wettelijke maatregelen
in Amerika. Zoodra de resultaten bekend zijn,
zullen zij gepubliceerd worden.
Dr. v. d. Zande achtte in zijn repliek de
bestrijding van centrifuge-kaas niet moeilijk,
en wèl mogelijk. Wat de overige kaas aan
gaat, de consument zal ten slotte den prijs
moeten bepalen. Hooger prijs is niet door
wettelijke maatregelen te verkrijgen.
Het eenmaal door hem aangenomen stand
punt kan spr., na deze lange debatten, niet
verlaten.
Bepaalde voorstellen te doen, achtte spr.
thans onnoodig en niet gewenscht. De zaak is
thans van alle kanten bekeken en besproken.
De Maatschappij kan niets meer doen.
Dr. Van Rijn achtte het nog wel mogelijk
dat in Engeland goede prijzen gemaakt worden
voor goede Nederlandsche kaas.
Maatregelen te nemen, is dringend noodig.
Gevaren dreigen. Wij moeten niet wachten
tot het buitenland ons dwingt.
De zaak moet leiden tot een conclusie, niet
tot een debat zonder meer.
De heer Bos stelde voor, een commissie te
benoemen, die zal onderzoeken de mogelijk
heid van het oprichten van kaas-controle
stations.
De voorzitter vond 't het best,dat de zaak
ter hand werd genomen door particulieren,
gesteund door de regeering.
De vergadering, erkennende dat maatrege
len genomen moeten worden, zal een com
missie benoemen, die met bekwamen spoed