de eerste. aar ik uril! Zondag 17 Jan. 1904. No. 3906. TWEE HE BLAt>. Arrondissements- Recht bank te Alkmaar. FEUILLETON. Slier Ctiiit van 48ste Jaargang. DOOB ans salomons. o—o—o— Ze had het al heel long gemerkt-, dat de menschen op straat wel kekeo naar Catootje en Beppie, maar nooit naar haai dat moeder met veel meer toewijding haar zusjes mooie kleertjes aantrok, dan haar vergierde, niet, omdat moeder minder van haar hield, dat wist ze wel; maar 't was 'n andere liefde; kaar nam moeder soms ineens in haar armen, of ze beknorde Catootje eD Beppie a'g ze met haar kibbelden, maar er was altijd iets van medelijden in die vriendelijkheid, zoodat ze bijna lisver gewild had, dat moeder hadrhad beknord. Zwas ieelijk niet monsterach tig niet misvormd, maar gewoon Ieelijk, on aantrekkelijk ea ook in haar karakter was niets bizonders ze was nog al goedig, soms op-ens scherp, nog al ving in t leeren, nog al inschikkelijk en behulpzaam - had geen enketen uitstekenden karaktertrek en het ge heel was „zielig". Ze was een van die men schen, die we als we welwillend zijn^ „wel tl i_ t,mmmI7.iin. „satii E08" aai (lig", en als we brommig zijn, men, en die we nog vaker heelemaal niets vinden, omdat we ze niet opmerken. Door schoolvriendinnetjes werd ze vee! op partijtjes gevraagd, want er was niemand, die c land aan haar had maar 'u haltsvriendin had ze óók niet; ze zou haar ook nooit iets te ver tellen gehad hebbendaarvoor was zoowel hasr feitenleven als haar zieleleven te onbelangrijk. Later ging zo naar bals, en ze danste wei nig. Haar smalle, bleeke figunrije verzonk in de schittering van jeugdkracht om haar heen. Ze tenniste, zo reed schaatsen ze was voor iedereen 'n goeie kennis. En nooit meer. Soms was ze joloersehiedereen heeft iemand, die zich heelemaal aan haar geeft, en het meeste houdt van haar alleenbij enkelen is 't 'n vriendin anderen hebben den man gevonden met wien ze hun heele leven willen samenzijn en ik alleen ik alleen heb niemand. Dan verscherpten zich haar trekken tot nog onaantrekkelijker gezichtMaar door de genoegelijke vriendelijkheid van de men- schen om haar, de onverschillige, maar toch weldadig-aandoende goedmoedigheid, leerde ze weer berusten. f 'n Enkele maal kwam haar toevallig n woord van spot ter oore, spot over haar lee'ijkheid, de hopeloosheid dat zij ooit zou trouwen. Eu dat vervulde haar dan dagen lang met 'n woordelooze bitterheid, 'n felle verachting tegen de hartelooze menschen, die haar noodlot, haar ongeluk geheel-buiten- haar-schuSd grappig konden vinden dan dacht ze ik won, dat ik wat kon, dat ik in staat w as woorden te bedenken, die hen zouden snijden als spannende koordenik wou dat ik armen had, sterk genoeg om hun monden te slaan dat ze niet meer spreken konden. Maar die woede duurde maar kort, want ze was 'n heel gewoon mensch, en daarom rebelleerde ze wel eens eventjes tegen 't leven, maar gewoonlijk nam ze toch tevreden aan, wat ze krijgen kon. En al was 't niet veel, het was toch beter, dan niet te leven. 'n Goeiige, rustige juffrouw werd ze lang zamerhand. En nooit had iemand haar van lieido ge sproken. Maar toch had zij wel haar eigen kleinen roman gehad, door niemand vermoed of gewe ten, haar liefdedroom van enkele maanden. Beppie en Catootje hadden wél aanbidders, en Beppie de jongste was gauw getrouwd. Maar Catootje was ccqnet, weifelde van den een naar den ander. En toen had een, die haar heel lief had, zich tot de oudere zuster gewend, haar gevraagd hem te helpen, haar invloed op Catootje voor hem te gebruiken. 't Was iets heel nieuws voor haar geweest tusschen 'n man en haar was nog nooit over zoo iets teers als liefde gesproken, al het ook liefde voor 'n ander; en eerst had alleen het romantische aangetrokken, had ze slechts medelijden met hem gevoeld; toen had ze hem lief Rekregen. En lief gehad had ze hem met n vreemde liefde zonder hoop, zonder toekomstHaar gelnksuren waren geweest, als ze samen wandelden en zij hem vertelde van Catootje. De handdi ukken, de hartelijke blikken, Qie hij haar gaf de dankbetuigingen, dat ze zooveel deed voor hem, voor z n liefde Drie maanden had het zoo gednnrd had hij gezweefd tnsechen hoop en teleur stelling had Catootje passief z'n liefde ge duld, en had haar heele leven gehangen aan de wandelingen, de handdrukken, de even- blikken Toen gaf Catootje hem den bonBen kort daarna trouwde ze met 'n ander Of zij toen hoopte, 'n korten tijd? Ze wist het zelf niet; ze troostte hem, zooveel ze koa ze schreide om z'n verdriet, ze wilde 'm helpen lijden. Maar hij wilde weg uit het land, waar alles aan z'n liefde herinnerde. „Kind, Bertha, ik dank je", zei hij bij 't af scheid, „na Catootje beu jij me het li- fsl." O, waarom niet de liefste? Zou er nu op de heele wereld nooit iemand zijn, voor wie zij de eenige, het eigenlijke leven was Zou ze nooit eens één enkelen keer maar, bij ééne gelegenheid de eerste zijn Toen Beppie en Catootje trouwden, was zij bruidsmeisje en dat was wèl 'n be langrijke post, maar het paar zelf W8S toch het voornaamste gewoest. Op bals had ze wel eens drie dansen achter elkaar 'n heer gehadmaar ze hadden zich nooit alle- maal om haar verdrongen als het middelpunt. Hij had wel veel van haar gehouden, heel veel maar bijna zooveel als van Catootje. O! de eerste te zijn, het kwam er niet op aan bij wie, bij welke gelegenheid, maar eenmaal te genieten dat alle gedachten zich samen trokken om haar, dat alle oogen naar haar zich richtten I Na Beppie en Catootje getrouwd waren, was ze alleen bij haar moeder geblevenhaar vader was nog voor de geboorte van 't derde kindje gestorven. En in geduldige toewijding gaf ze haar heele leven aan de oude vrouw stilletjes dommelden zo de eindeloos-gelijke dagen door, met lang-gezenrde gesprekken over onbelangrijkheden, in emotielooze rust de dagen, de maanden gleden lang3 en lieten geen herinnering achter. In haar hoofd was alleen één gedachte, één verlangen blijven leven, en bij het sterven van alie andere verwachtingen, had in dien éónen wensch al haar krncht, haar wil zich samengetrokken dat ze eens ééne maal in haar heele leven de eerste zou zijn. En die wensch werd als 'n obsessiehij liet haar niet meer los hij dreef haar, zich in te spannen, haar hoofd te pijnigen tot het uiterste, om toch maar heel veel liefs voor haar oude moeder te doen, want dan misschien Ed toen haar moeder te sterven lag, zo voelde het zelf als wreed, maar 't was baar, of haar heele leven aun 't antwoord hing boog zij zich diep over de hijgende heen, en fluisterde„Moeder, houdt n veel van me „Ja, kind, ja." zuchtte het van de koorts- droge lippen. „Houdt n van mij het meeste van allen op de heele wereld Toen draaide de stervende het hoofd naai den muur, waar het groote portret hing van Bertha's vader „M'n man," prevelde ze, bijna onverstaanbaar. En Bertha sloeg neer voor het bed, met 'n gevoel, of haar werken en zwoegen van al deze jaren vergeefs was geweest. Toen de moeder dood was, en Bertha alleen was achtergebleven het verhaal over iemand, die oud wordt en ongetrouwd is gebleven, is eentonig, want er komt veel in van afscheid en dood en óm hem kiemt geen jong, nieuw leven toen dus Bertha alleen was in 't groote huis, kwamen Beppie en Catootje allebei vragen, of ze nn bij hen kwam, en zóó hartelijk waren ze, dat zo 't graag aan nam ze zou gaan van de een naar do ander, waar ze 't meest noodig was voor de kinde ren. Want om de kinderen ging ze vooral, om met hen te stoeien en te spelen, om ze op te passen als ze ziek waren, om ze les te geven. De kinderen kregen haar liefze hin gen aan haar kleeren, en vlogen haar om den halstóch als er één zich bezeerde, als ze vochten samen, was altijd hun eerste opwel ling te roepen „Maatje" nooit „Tante". Maar ze waren lief en drukzij voelde zich thuis in de kinderkamer, en er was te veel te doen om zich droef te voelen. Ook in de huiskamer was ze altijd welkom als ze schuchter binnenkwam om „alleen maar even wat te vragen," hartelqkten dadelijk de stemmen „kom zeg, jij bent toch geen vreemde voor onsvoor jon hebben we geen geheimen." En heel warm werd het haat in 't hart, als ze zat in de gezellige huiskamer onder de vertrouwelijke gesprekken. En toch, soms na maandenlange tevreden heid, wist ze opeens fel-zeker dat dit heele geleef en gedoe toch eigenlijk niets was, dat de kinderen wel hielden van haar maar dat zij toch pas in de tweede of derde plaats kwamdat Catootje en Beppie en haar zwagers haar wel heel veel vertrouwelijke dingen zeiden, maar dat het intiemste, het eigenlijke van hun leven toch altijd voor haar gesloten zou blijven dat ze allemaal iets belangrijkeis in hun leven hadden dan de gedachte aan haar, terwijl zij niets anders dan hen had. „Als ik wegging, zou er wat leegte zijn éér6t, wat last; maar het zon hun leven toch niet schokken", zuchtte ze dan. 0, ééns. bq eene enkele gelegenheid de eerste te zijn Haar verjaardag, was dat niet alleen 'n dag, waarop de kinderen dubbel vertroeteld en onthaald werdenwaarop ze nog meer dan anders verdween in de jengd om haar heen en verder waren er geen feesten voor haar; in haar heele leven was niets te ge denken dan haar geboorte Het derde kindje noemde Catootje naar haar ondste zusterBertha. En toen ze het zag, de blonde, roze pop, die zijn zon haar petekind, had ze 'n gevoel, of nn eerst haar leven gevnld zon zijn want dit kindje zon zijn haar bizonder bezithiervoor zon ze waken en zorgen en werken dit zou ze lief hebben als haar eigon kind. De kinderen van Beppie verwaarloosde ze, om maar altijd bij kleine Bertha te kunnen zijn, met haar te rijden in het wagentje, te wandelen later, heel langzaam, in de zon, te spelen op den grond. Het kindje groeide voorspoedig, en bij het flinker en onafhan kelijker worden van de kleine Bertha, werd de groote banger en onrustiger Het kind zal me ontgroeien zal me ontgaan, huiverde ze. Kleine Bertha werd 'n mooi slank meisje, en op haar achttiende jaar stond ze stralend voor de oude, verschrompelde peettante naast een jongen, knappen man, en ze zei„Zie tante, dit is nn m'n liefste." En oude Bertha hief de dorre handen op om de hnnne te drukkenz6 zag vlug en vaag haar heele leven voorbijvliegen met den eenen, niet-vervulden droomze wenschte haar petekind gelnk. Maar hamerend bonsde in haar oude hoofd als zij nu trouwt, ben je peettante, en dan heb ja 'n eereplaats aan tafel... maar zij is toch het middelpunt, zij en hij0, eens te zijn de eerste, de eerste... Onbelangrijk, onopgemerkt als haar heele leven was geweest, was ook haar dood. Ze had 'n paar weken gehoest, maar er geen notitie van genomen, want ze had het druk, omdat haar tweede nichtje 'n kindje wachtte. Toen op 'n nacht was 't opeens erger gewor den heftige benauwdheden en den volgen don ochtend was ze gestorven. Zóó plotseling was het gegaan, dat alleen Bep en haar man bij haar sterfbed waren geweestonrustig had ze aldoor gepreveld„Nu nog eens de eerste, de eersteeens." Zo hadden haar niet begrepen, maar Bep had gekalmeerd „Ja, ja, 't zal gebeuren wees nn kalm, ik zal 't doen." Toen was ze gestorven En Cato en haar man waren gekomen, en de nichten en never.en Bertha, het petekind, had luid gesnikt. De gordijnen waren neer gelaten, om haar, haar alleen; er waren kaarten rondgestuurd, advertenties geplaatst, om Mar dood. Het heele huis was zwaar-vol vaD de eene droeve gedachte, dat zij dood was en aan ieder, die binnenkwam, deelde die zich mee. En de menschen praatten over haar, vertelden kleinigheden met dezelfde eerbiedige teederheid, waarmee zij eens over Catootje had gesproken tegen haar eenige liefde Twee dagen later werd ze begraven. Hot was 'n lange stoet zwarte wagens en er waren veel kransendoor den druilenden Novembermist stapten de paarden zoo traag, alsof ze ook treurden om hun droeven lust. Eu van dien 6omberen, plechtigen optocht, was zij wel de eerste. N.R.Ct. Zitting van Dinsdag 12 Januari 1904. ooooo UITSPRAKEN. C. Hoogeboom en D. Mulder, Alkmaar, beiden diefstal in vereeniging, de le 6 mnd., do 2e 3 maanden gevang. Na het aanhoor en der uitspraak konden de heeren vertrekken en dit deden ze dan ook met majestueuze bonding, elk een kant heen Hoogeboom (als gedetineerde) rechtsaf en Mulder linksaf, zoodat ieder van hen nu „voldaan" zijns weegs ging. Beginnen we thans onze aandacht te wijden aan de nieuwe zaken, dan valt het ons direct op, dat het groote aantal bezoekers, dat de vorige zitting met hun tegenwoordig heid vereerde, thans lang niet aanwezig was, hetgeen grootelijks moet worden toegeschreven aan den ingevallen dooi. 'tWas toch, (ijs en weder dienende,) 't voornemen geweest van velen uit de woonplaats van Jacob Korver (wiens „sakie" vandaag 't allerlaatst aan de beurt was,) om juist dit zaakje te gaan hooren eu zich daarvoor de reis per schaats van Heer Hugowaard nair Alcmaria te getroosten. Aan de toezegging, door deze vele nieuws gierigen gedaan, kon lü door hen niet wor den voldaan Enfin, wij zullen nu beginnoD bij het begin en te dien einde dragen we als eerste be klaagden voor een paar slechts 14 jaren tellende jongens, Christiaan August van der Meer en Dirk Jan van Dijk genaamd, beiden wonende te HnUdnlnen gem. Dan] Helder. (en beiden thans gedet. in 't Huis v. Bewar. te Alkmaar.) De jongeheeren zijn gebleken groote liefhebbers te zijn van chocolade, althans dit artikel was voor hunne snoepzncht [om het maar niet erger te noemen.] in Dec. j.1. zeer verleidelijk. Dit is tenminste op te maken uit de vrijpostigheid, welke zij betrachtten in hun optreden bij den zetkastelein en handelaar in brandstoffen, etc., Pieter de Groot, te hunner woonplaats. Deze kreeg spoedig achterdocht en nam zich voor, eens de wacht te honden met den door hem gealarmeerden agent van politie Jan Gödeke, teneinde de chocolade- dieven te snappen. Alzoo geschiedde. De heer De Groot was nogal gelukkig in zijne vangst, want, nadat de jongens eerst hem eens een paar maal „te plat" waren geweest en choco lade van hem hadden weten weg te kapen, was by(in gezelscharp van Gödeke) op zijne beurt hen te ganw. De brutale dieven hadden zich met een sleutel toegang tot de woning van De Groot verschaft en terwijl v. d. Meer bij de gelagkamerdeur bleef staan, marcheerde Van Dijk door en maakte zijne verkeerde bedoelingen zoo dnidelijk kenbaar, dat de agent Gödeke niet kon nalaten hem even „te pakken," terwijl de heer des huizes zelf den jongenheer Van der Meer greep. Toen zaten de rekels met de gebakken peren. De door hen gebezigde sleutel werd in beslag genomen, evenals de kereltjes zelf. De heer F. Zalt, commissaris van de Naamlooze Vennootschap, voor welker rekening De Gioot zetkastelein is, verklaarde, [hij is tevens hoofd der O. L. School in Den Helder,] dat Van der Meer als scholier nn juist niet lastig was. terwijl Van Dijk als een verwaarloosde jongen op de school is gekomen. Toch is Van der Meer blijkbaar de meest schuldige van beiden. De heer Officier vond het dezen jeugdigen beklaagden ten laste gelegde voldoende be wezen, te meer nog, daar de jongens letterlijk op heeterdaad zijn betrapt. Bovendien beken den ze volmondig, onder tranen van berouw. Z E.G. vroeg voor beide jongens ontslag van rechtsvervolging met last tot opzending van C. A. v. d. Meer naar een Rijksopvoedings gesticht tot zijn 18e jaar. Deze had als ver dediger den advocaat Mr. J. Ph. Bosman, die zich zeer goed met het requisitoir van den heer Officier kon vereenigen en ook op plaat sing van zijn cliënt in een Rijksopvoedings gesticht aandrong. Mr. A. Prins, de verdediger van Van Dijk, sloot zich, evenals zijn ambtgenoot, aan bij hot requisitoir van den O. v. J„ maar wilde nog iets verdergaan. Pleiter verzocht namelijk tot onmiddellijke invrijheidstelling van Dirk Jan van Dijk. De rechtbank vond, na oven in raadkamer te zijn geweest, geen termen om dit verzoek in te willigen on wees het verzoek bijgevolg af. Vervolgens hoorden we als beklaagde af roepen Antonins Komen, doch dat was maar „nieuwsgierig maken". We hadden dezen sinjeur nog nooit hier gezien en waren dus één stnk belangstelling, maar jawel, we kregen hem nog niet te aanschouwen, want 't bleek, dat er eerst nog andere luidjes vóór waren. Om onze groote teleurstelling wat te verdrijven, was de met ingang van 1 Januari dezes jaars benoemde en vandaag zijne taak met ijver vervullende nieuwe deurwaarder bij de arrond.-rechtbank, de heer Haasbroek, wel zoo vriendelijk om onmiddellijk den vol genden boosdoener bij zijn naam te noemen, welke luiddeDirk Meurs. Deze Dirk, gebo ren te Oostwoud, woont thans te Hoorn, waar hij het eerzame beroep van vrachtrijder uitoefent. Ja, eerzaam is dat beroep, en nat tig niet minder, want waar moest het in de handelswereld heen, als er geen menschen waren, die, zooals de brave Menrs, bovenge noemd vaak moeilijk beroep wilden uitoefe nen Doch, om op ons Dirkje terug te komenzijn zaak bracht nog een paar oude bekenden uit Hoorn voor 't voetlicht, n.1.Brnno van Hinten en Gerrit Snelten. De eerste lier beide vermaarde jongens, wilde, als getnige opgeroepen zijnde, waar schijnlijk door de kracht der gewoonte, bij zijn „entrée da chambre" pardoes op 't be klaagdenbankje afstappen eu was niet weinig gevleid, toen men hem beduidde, dat hij dezen keer eens de eer mocht hebben, de getnigen- bauk als zijn zetel te beschouwen. Met welk een onnavolgbare waardigheid nam Brnno plaatsZooals we in het verslag van de laatste, in 1903 gehouden strafzitting reeds meldden, moest hij zich met Snelten nog verantwoorden in verband met een te Hoorn gepit-egden diefstal van koffiaboonen. Welnu, deze diefstal werd thans in al zijn glorie behandeld. De Hoornscbe winkelier Jscob van Stralen zond 31 Oct. j. 1. zijn bediende uit, om onder meer een baal koffie te halen. Zijn knecht toog, gewapend met een hand wagen, op weg en laadde de vrachteen baal koffie, 1 vaatje stroop, enz. Toen do wagen een oogeublik onbeheerd stond, was Van Hinten zoo goed om 't vrachtje wat kleiner te maken, door den zak koifie weg te nemen en ei iu gezelschap van z'n broeder in den Heore, Snelten, meê naar een naburig steegje te vluchten, waarna vervol gens 't gcstolene in een plantsoen onder een handwagen werd gedeponeerd. Naderhand vervoegden zq zich bij Menrs, voorgevende zaken te hebben. Meurs was niks nieuws gierig. vroeg niet naar diDgen, die 't beter was dat hij niet wist, en kocht de koffie „in eerlijkheid", zooals hij vandaag heel leuk weg zei, (zelfs zonder ze te hebben gewogen) voor f7.50. 't Was weliswaar een aan gebroken baal, want er was 16 K.G. uit. maar toch was het voor Meurs „een koopje 1 Ni zou hij echter denkelijk wel willen, dat hij dat koopje nooit had gesloten, want er was o, zoo'n ieelijk nasmaakje aan gekomen. De agent v. politie J. T. v. d. Woning n.1. had er de lucht van gekregen en een onder zoek ingesteld, waarbij aan het licht kwam, dat Menrs. zeer bezorgd, de ,,in eerlijkheid gekochte" koffie in een kastje boven de deur in een zijner apartementen had verborgen. Nn was Menrs „verkouwen" De rest volgde voor hem dan ook in dezen vorm, dat de O. v. J. aan 't einde van het liedje, wegens heling, naar aanleiding van art. 416 van het Wetboek van Strafrecht 4 maanden gevang, tegen hem eischte. 's Menschen lot is wisselvallig, maar 's fietsen lot niet minder 1 Daar heb je b.v. die fiets, welke de Venhnizer metselaar P. Bos voor eenigen tijd van den rijwielhande laar D. v. Brederode te Hoorn kochtDie zelfde fiets dan werd door Bos verkocht aan den 24-jarigen arbeider Elbert Roelofze, die haar vervolgens weer overdeed aan Louw Tiet. Tiet verkocht het rijwiel naderhend weer aan den Hoogkarspeler winkelier Jan Visser. In dit alles zou volstrekt geen kwaad gestoken hebben, alsBos de koopsom maar aan Van Brederode had voldaan; doch dit mankeerde. Ons metselaartje had de fiets in April 1901 op afbetaling gekocht en zich verbonden, volgens een door hem, Bos, onder- teekend contract, wekelijks f 2 ter aflossing te voldoen. Hij is echter in gebreke gebleven 't restant zijner schuld, zijnde f 20.50, te vol doen en toen Van Brederode gewaar werd, dat bovendien 't rijwiel door Bos was van de hand gedaan, zorgde deze heer er voor, dat het einde der zaak in de rechtszaal werd afgespeeld. De O. v. J. vond het een civiele qnaestie, die het beter was geweest, civiel te regelen, maar nu de personen, die noodig waren in dit stukje, er toch waren, nam Z.E.G. even de gelegenheid waar, om tegen Bos, wegens verduistering, naar aanleiding v. art. 321 van 't Wetb. van Strafr., f 25 boete te eischen, te vervangen door 12 dagen hecht. De heer Jan Glas, landbouwer en eenden- boer te Spanbroek, is reeds 68 jaar oud en een toonbeeld van netheidvandaag liep hij zelfs op kousen in de rechtszaal, teneinde den boel niet te „beslobben." 't Was echter niet omdat Jan „kwaaddein" had hoor, dat hij in de rechtszaal kwam. Neen, hij moest slechts als getuige daar zijn, want hij was op 17 Nov. een 5-tal eenden kwijtgeraakt, die door den jager Adrianus Scholten (die meende dat 't „wilde" waren) geschoten zijn. Toen Jan gevraagd werd, of hij gehóórd had dat ze waren geschoten, antwoordde hij met groote zekerheid„Neen 1" Doch, toen men hem beduidde, dat er bedoeld werd, of hij 't had vernomen, [en niet of hij juist 't schot had gehoord), toen veranderde het neen oogenblikkelijk in ja. Hoewel Jan den beklaagde te kennen had gegeven, dat hij, Jan, 't wilde „afmaken," had Scholten hierop geen regard geslagen. Sinjeur was vandaag niet eens present ook, doch dit verhinderde den heer Officier niet om, wegens 't opzettelijk dooden van een dier en 't zich wederrechtelijk toeëigenen daarvan, f 15 boete, subsidiair i4 dagen hechtenis te eischen. Toen we nn eindelijk de zaak van Antonins Komen hoorden behandelen, bleek 't ons, dat 't haast de moeite niet waardig was, zich er nieuwsgierig naar te maken, daar 't ongeveer op 't volgende neerkwam: Op 10 Dec. jl. was er te He.er Hugowaard, bekl.'s woonplaats, in de herberg „De Hengst man" van den heer J. C. Hofdijk eene ver- kooping, na afloop waarvan de 19-jarige beklaagde een beetje dronken en lastig was, zoodat Hofdijk den g<m.-veldw. T. Basjes verzocht, hem „er uit" te doen. Antonins pleegde echter verzet en gaf Basjes een paar stompen, naar aanleiding waarvan Basjes natuurlijk een proces-verbaal opmaakte en 't einde is, dat de heer Officier wegens wederspannigheid teget den overigens werkelijk gunstig bekend staanden Antonins f 10 boete, subs. 7 degen hecht, eischte. Abraham Bijl, de schrik van geheel Den Helder, zooals vandaag werd gezegd, moest thans voor de zóóveelste maal ook weer eens voorkomen, maar.... hij was er niet, kan je begrijpen. Neen hoor, Brammetje, die steeds schittert door afwezigheid, heeft aan de rechtszaal „een broertje verloren." Op 13 Dec. jl. was hij wat al te rumoerig op straat, tengevolge waarvan de agent v. pol. Johan Petrus Benjamin Carels hem tot kalmte aanmaande, 't geen echter volstrekt geen invloed ten goede op hem uitoefende Riman van FRIEDA VRIJVROUWE VOK BULOW. ooo 4. j,Heelt u iemand van de gratelyke familie gesproken vroeg Bacha. „Ja zeker, ik ban by de gravin gewekt en zij heeft mij zes pond chocolade in de tasch gepakt." Zjj reikte hem de tasoh over. Hij greep ze aan en vond haar zwaar. Dat zult ge op den moeilijken weg ge merkt hebben", meende hy. „De gravin had de chocolade wel door een bediende kunnen laten brengen." „Dan heb ik by andere gelegenheden wel méér meê te sjouwen." „Ja zeker, dat hindert ook niet zoo heel erg, Maar een groote dame moest niet zoo gedachtenloo8 handelen." „Ik ben blij als ik wat krijg en draag het gaarne", antwoordde de Zuster welge moed. Hij bemerkte, dat zij hem niet geheel begreep. Dat was veelal het geval, ofschoon hij alle moeite deed, zich bij zijn trouwe helpster aan te passen. Hij achtte haar hoog. Misschien dankte hij het aan baar zorgen, dat hij nog leefde en weer gezond geworden was. En toch had hij enkele malen gewenseht dat zq niet zijn dagelijksche gezellin zou zijn. Omdat hy, als hy met haar sprak, nooit aanroeren kon, wat zyn ziel tot in i het diepste bewoog, kwam hij er toe, menig- maal iets te zeggen, wat hij later bij na- denken meende evengoed, ja beter, ongezegd te hebben kunnen laten. Dat hij zijn afkeuring over de onbeleefdheid van de gravin had geuit, verdroot hem ook nu dadelijk weer. Dat Zuster Christina zich onbevangen en in edelen eenvoud aan het goede wijdde, was bepaald voor haar het beste. Wat goeds was er in, dat hij met zyn aanmerkingen haar warm dankgevoel verkleinde Was dat zielezorg „Ik ben op weg naar den molenaar", zeide hij. „En ik moet naar Bertha Bote, om haar jongen te baden. Zijn uitslag is reeds veel beterDan zorg ik dadel jk voor het etenkomt u niet te laat thuis Ik heb vandaag wat goeds. Schulze heeft geslacht, en daarom vandaag erwtensoep met versche worst." Hij knikte, ronder eenige vreugde te verraden, en ging zijns weegs. Op eenmaal schoot hem de oude Gret te binnen. Ja zeker, die was vandaag gestorven en nu moest hij een begrafenisrede houden, misschien wel voor graaf en gravin Dieters. Dezen zouden misschien op het kerkhof komen, om de oude vrouw, die onder hun protectie gestaan had, de laatste eer te bewijzen en om den nieuwen dominé meteen eens op te nemen. Man had hem, toen men hem naar deze wildernis verbannen had, met giede bedoe lingen op Dietersburg gewezen. „Geheel van de"wereld afgezonderd rijt ge niet", had de welwillende kerkeraad gezegd, „want daar ge ook in Dieterhausen preeken moet, ontstaat het verkeer met de alot- bewoners als vanzelf." Bacha lachte voor zich hoen. Zoo een voudig en geheel vanzelf, zooals de goede kerkeraad zich dat voorstelde, was de zaak nu zeker niet. En juist daérom was de zaak Diet zoo eenvoudig, omdat Bacha zelf niet eenvoudig was. Zich genadig te dineeren te laten noo- digen en daarvoor in ruil den aangenamen en onderhoudenden mensch in het salon van de gravin te moeten spelen, dat was Biets voor hem. Hij moest psrsoonlyk gezegevierd hebben, wilde hij met hen omgaan. En dan verkeerde men niet op gelijken voet, maar de anderen moesten zich door zijn bezoek veréérd gevoelen. Daar echter de graaf en de gravin zich op hun adel en rijkdom nog ai zoo het een en ander lieten voorstaan, zni dat spoedig een strijd gaven. In elk geval kon hij na afloop der be grafenis nju eerste bozosk aan hen breDgen. Plotseling bleet bij als met schrik staan on greep naar zyn voorhoofd. Wat was dit we<JerDe dood eener medechristin, de bsgrafenis van haar lichamelijk overschot, had hem tot ijdele, wereldlijke gedachten gevoerd En wanneer er iets was, wat den menechelijken geest uit zijn ijdelheidssfeer kon opheffen, dan was het toch zeker het aangezicht van den dood. Het gelijk makende, onafwijsbare einde van alle men- sohenheeilijkheid„Wanneer zal ik arm zalige er toe komen, met de oogen de eeuwige waarheid te zien Hij ging naar den molen, die op een kwartier afstands in het dal lag, om den molenaar de les eens te lezen over zijn drinken. Hij bad den vorigen Zondag zijn vrouw bovendien geslagen. „WanDeer hij het maar op Maandag ge daan had", had de vrouw tot den dominé geklaagd, „matr juist op Zondag, och, och En wat Lilden de arme vrouwen van het dorp aan haar Zondag Niets als de godsdienst en de lieve vrede. Na de kerk, als de mannen wandelen gingen en zaar de herberg, stonden de vrouwen thuis aan de waschtobbe. Want slechts op Zondag vonden zij zooveel vrijen tijd, om haar wasch aan kant te maken. Zij hadden geen genoegens, maar tóch - was de Zondag voor haar een dag, die niet ontwyd mocht worden. Ea dat was goed en mooi. Onderweg dacht de dominé aan Gret en haar levensloop, die met een buitenechte lijke geboorte was begonnen en met het armenhuis was geëindigd. Daartusschen zeventig jaar van arbeid en- ellende. Bacha 1 kon, wanneer hij in de stemming was, met meesleepende kracht spreken, en reeds begon bij aan een lijkrede te werken. Niet slechts aan den inhoud en aan de woorden dacht hy, maar ook aan de verschillende toonaarden en buigingen van de stem, aan de stijging van het effect, en daar hem dat alles zoo duidelijk voor den geest zweefde, genoot hij bij voorbaat van wat hij zoo goed kendeden roes des rede naars, die zijn hoorders hypnotiseert, zoo dat zy weenen en sidderen en jubelen aooals hij wil, en met ingehouden adem slechts nog zijnde het in zijn woorden op gaande wezen, welke ongekende ontroe ring wederom electrisecrend op den redenaar terugwerkt. En hoe moesten de graaf en de gravin zich verwonderen, wanneer zij hier in die woestenij een redenaar van den eersten rang ontdekten Triomfen van dezen aard waren het ge weest, die hem uit de hoofdstad des rijks hadden gedreven naar deze woesteny. Hij was gevlucht voor zichzelf. Men had in Berlijn met hem gedweept, vooral de dameswant hij was ook moo', van dien strengen stijl, die zoo goed by den geestelijken stand past. Maar hij had duidelijk gevoeld, dat zijn erfvijanden, de daemonen van ijdelheid en grootheid, zich te veel van hem meester maakten. Zij groeiden hem boven het hoofd, omklemden hem met hun klauwen, en trokken ham naar beneden. Want de sterke persoonlijke invloed, dien bij zoo gemakkclyk uitoefecd-, bracht hem in een roes, evenals de bran dewijn den molenaar. Eo een ontzettende ellende der ziel moest volgen. En hij wilde in geest en in waarheid levenin God. Maar de ydele lust naar triomfen bracht hem weder tot gods- dienst! Vergeefs dus had hij alle eer en vreugde der wereld van zich geworpen en was naar de woestenij geviucht I Vergeefs Hij bleef staan. De molen klapperde, het water viel ruischend op het scheprad neer. De mole naar stond met den hengel in de hand aan de beek. Maar Bacha zeide tot zichzelfZeker, molenaar, jij en ik, het ia precies hetzelfde een paar dronkaards zijn wij beiden. HOOFDSTUK IV. „Goeden morgen, dominé", zeide de molenaar, terwyi hij zich uit zyn gebukte

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1904 | | pagina 5