Boerenknecht
ei Kaasmaker,
Teunis Ploeger.
~~I N G E z O N I E N~
i,kBs»i°sS'.ïï«'ïsrï'
Iiidisrlif |pctt frasen.
Advertentie
Email met ïliTr
er km
goed kunnende melken -
persoon te vervoegen bij C
BOER te Wieringerwaard
au,
Werkman
gevraagd,
Br. Fr.
leit. A A
1*
bureau van dit blad
Gevraagd,
Maart in dienst
Werk mat
met aankomend Zoon,
nendo melken -Zieh in persoc,.
te vervoegen bij C. R. WAIBOï^j
Kleiweg, Anna Paulowna
goed kunnende melken, om met,
in dienst te treden. Loon f 8
te trede,-
Maar
Gevraagd, een
goed kunnende melken, om
in dienst te treden, en met 1
een Werkman
liefst met een Zoon, melken vereischt»
ploegen wordt niet verlangd.
Adres: J. VAN DER VEER, Am»
hoeve, Koegras, gem Helder.
Gevraagd,
tegen Mei a. s.,
in de Ka&sfabriek 7 De Eersteling
te Koegras Het hebben van zoovee
mogelijk eigen personeel strekt to;
aanbeveling
Sollicitatiën in te zenden voor dei
15 Februari bij den Heer C. BLANK
MAN, Koegras, gem. Helder.
Bodegraven. j
De prijscouranten van de Firn
D. TURKEN BURG zijn ontvang'
en gratis verkrijgbaar bij de onda
volgende vertegenwoordigers en onder
geteekende, die, met het oog op dt
schaarsphtb in enkele artikelen, voors
j boonen, gaarne eenigszins spoedig de
bestelling zullen ontvangen.
P. REMPT, Agent, Kolhorn.
S. BRUIN,
H. SCHOUTEN,
P. OTTO,
Johs. BOS,
P. STRIJBI8,
Dirkshom.
Warmeub.
Broek op L
,1 Oterleek
N. Niedorp,
en C. BËMPT,
H oofdver tegen woor diget,
Noord-Scharwoude.
ïroiwewereliL
1)4*1 KS-MODETIJ 1)8(1! SUFT
Een nieuw kwartaal begint binnec
kort.
Abonnementen worden aaugenoif -
tÜ P. TRiPSlAN,
„ElQes" ronddansen. Wel hotsten er de boe
renmeiden met stevige Doitsche dikkoppen
van (ongans, wat ook wèl zoo begrijpelijk is.
Toevallig jnist in 1879 ban ik er wéér ge
weest, maar noch de Emer, nog de Aar,
noch de Diemsr heb ik er hooren weenen
«Een vorstendochter is verloren!"
zal zich dat bepalen tot een paar, en of dat
dan nog juichkreten zullen zijn, ik betwijfel
het. Vervloekingen en kreten van smart zul
len het juichen overstemmen, wanneer niet
van stonde af met krachtige hand paal en
perk wordt gesteld aan de kunstmatige
opdrijverij der landpryzen, en daarom, man-
»uo u v o »s w
Nergens ook vernam ik de mare, die volgens uen van den Westpolder! laat ik. de gewone
den dichter toch zou gekonken hebben „aan j mede-belanghebbende mensch, u vóór het te
allea kant", dat een Koning uit het
B, Wee ter-
land „zeeghaft" in
zijn, om beo huu Lieveling te ontnemen,
trouwens, daar zou heel Duitschland stelp£
tegenop gekomen zijn. Ook moet het vierde
couplet iemand, niet met de namen van
Koningin Emma bekend, noodwendig in de
dwaling brengen, dat er anno 1879 in hot
Weserland een gemis van vier prinsessen
te betreuren vieL
Ma.tr wat de Eölusharp van Nederland
suist [aangenomen dat er ergens in ons land
zoo'n ding i s en aangenomen ook, a s het er
is dat het zich in wóórden zou kunnen
uiten] heusch, dat is bepaald zeer verdien
stelijk! Echt Hollandsch van opvatting b v.
te het ook, om die Elfjes „moord en brand
te laten roepen! Alleen vind ik het minder
gelukkig om van een „machtig rijksregeeren
te spreken waar het betreft een constitutioneel
Koninkrijk. Maar hoe écht natuurlijk toch
om die Woaer-Elfjes zich in rei te laten
scharen met „luistrend oor Immers, het
zou anders een heele toer zijn om den jubel
zang ter eere van de Koningin-Moeder Iheel
nit Nederland vandaan!] op te vangen en
woord voor woord te verstaan zelfs by de
noodige kennis van de Hollandsche taal, die
men natuurlijk bij Elfen en dergelijk soort
van wezens mag veronderstellen.
Maar de grootste glorie van bet gedicht
te wel het slotcouplet
Vrij heff' de Hegekopf zich hoog
In Neêrlsnd rgst een trotse her
[boog
Van harten, die met dnixend
[monden
Thana W s 1 d e c k-P y r m o n t'e lof
[verkonden}
Nooit nog te voren zag ik moderner
beeldspraak gebruiktWant te het niet
duidelijk, dat de dichter hier aan een der
jongste uitvindingen, de zingende booglamp,
heeft gedacht
Neen, mijn beate Tapgraag, de gunst van
alle menschen kan ik je niet schenken,
maar m ij n begunstiging zal je krijgen den
eersten den besten marktdag, alleen uit pure
dankbaarheid, dat je my dit heerlijk kunst
gewrocht hebt doen kennen. Heusch, mijn
waarde, ik zal Donderdag je tapperij niet
voorbijloopan, ja, er ook mijn vrinden naar
zoeken toe te troonen, en halfz ilig zullen
wij or ons drinken onder het eindeloos tobsten
op dien trotschen boog van harten met zyn
duizend monden, als de geniaalste geestes-
vondst die wij in heel onze litteratuur ver
mogen aan te wijzen
Mijnh. de Red.
WESTPOLDER
Ofschoon geen minnaar van courantenge
schrijf, wil ik nu toch eens Daar de pen
grijpen, om mijne gedachten, die ik reeds zoo
lang heb opgekropt, eens op papier te brengen.
Ik schreef nog nimmer in een courant en
zie er dan ook danig tegen op, maar waar
het de belangen van den Westpolder geldt,
daar stap ik over veel heen.
Ik ben maar een gewoon mensch, maar
Iemand die met zijn tijd meegaat en die
nogal eens de vraagbaak is voor velen in
mijn omgeving.
Onder meer werd in den laatsten tijd
dikwijls mijn oordeel gevraagd over den
huidigen toestand van het Westdeel van den
AnDa Paulownapolder.
Ik ben een belanghebbende en heb dns
over dien toestand lang en breed nagedacht
en niet ééns, maar honderden malen daarover
met andere belanghebbenden van gedachten
gewisseld.
Ik vermeen daarom wel een klein beetje
op de hoogte te zijn en ik twijfelde dan ook
nooit als mijne meening te verkondigen
„het gaat te hard, veel te hard, de West
polder gaat met rassche schreden zjjn onge
luk tegemoet."
Dat rnim een jaar geleden de landerijen
daar in de hoogte gingen, daar was reden
voor. Het land is immers na verloop van
jaren, vooral omdat men het oog vestigde
op de melkerij en tengevolge van vele andere
omstandigheden, veel in waarde vermeerderd;
het groote grondbezit loste zich op in kleinere
eigendommen, waarvan de eigenaren werk
krachten bijbrachten om de landerijen winst
gevender te maken; het gemakkelijk ver
krijgen van geld was een groote factor. Kort
om, alles werkte mede om te juichen over
deu bloeienden toestand van het Westdeel.
Juichen deden ik en velen, alles leefde op,
alles tierde, maar aan alles komt een einde.
Want al juichen nu nog enkelen, spoedig
„Wat een leelyke kerelmeende de meid
hoofdschuddend.
Het ongeluk op de Martinshoeve inte
resseerde haar meer, dan het wegblijven van
haar meesteres.
Een onaangename brandlucht kwam
nit de keuken.
„Je eten brandt aan," waarschuwde
Gunne.
„Och, dat hindert niet."
„Maar aangebrande soep zal je dominé
toch Diet graag lusten, vrees ik."
„Die vraagt er niet naar, hoe het smaakt,"
voegde zjj er lachend aan toe. „Onze do-
miné is een fijne stadsheer, maar wat hij
eet, daar vraagt hy niet naar. Zoo een is
dit er. En ons smaakt het eerst recht, als
hij weer verdwenen is."
„Dan zal hy ook niet dik worden,"
meende Gunne lachend. Het viel haar in, dat
haar neet Leonhart, die in Niedergauschaeh
dominé was, eens verteld had dat de
nieuwe ambtsbroeder in Wüstenkaltheim
nog een waschechte bijbelman was. Jammer,
dat zjj hem nu niet eens te zien kreeg.
Het zou zoo aardig geweest zijn, als zij
daar thuis eens van had kunnen vertellen.
De aardige meid hield de hand boven
de oogen en keek de dorpsstraat langs.
„Daar komt hij juist", zeide zjj.
Gunne's paardje wilde verder en schraapte
met zijn poot. Zjj klopte het op den hals
en sprak het vleiend toe.
Nu moest zjj dien hemeldragonder toch
eens zien, wiens aanwezigheid alleen den
menschen den eetlust reeds bedierf.
„Den beste stuurt men ook niet naar
Wiistenkaltheim"dacht zjj.
Zjj was vrooljjk en overmoedig en ver
heugde zich er in, dien fijne een ergernis
laat te, mogen toeroepen: „Bezint eer ge be-
het dal zon gekomen gl'tt; tot hiertoe en niet verder."
Bezint menschen, voor ge zaken doet, dat
de landprijzen op een kunstmatige wijze en
door kunstgrepen worden opgedreven. Gaat
de prijzen eens na van het land in den Oost
van een paar optimisten, die, hetzij om de
eene, hetzjj om eene Rndere reden, maar
steeds gaarne werking in den polder zien.
Bedenkt, dat koopen en verkoopen, kapitaal
opnemen en aflossen, steeds veel geld kost,
wsarvoor men feitelijk niets heeft.
En tenslotte: doe" geen zaken in den
polder zonder dat gij er licht in ziet en de
toestand weer normaal mag genoemd
worden.
Zie zoo, M. de R., ik ben blij, dat ik
mijn hart eens gelucht heb, maar nog blij-
der, dat allea op papier staat.
Als u het nn in nw blad wilt plaatsen
en velen in den polder mijne waarschuwing
- - a5
(ie prijzen eens na van oei xauu m uw vuov- t_u
polder en de nabntige gemeentenvergelijkt willen ter harte nemen, dan vind ik mij
ze eens met de opgeschroefde prijzen in het best beloond voor de moeite, die ik mij heb
Westdeel, zet dan daarnaast de opbrengsten getroost
L-t.
van beiden en ge zult met
k'.-nnen, dat de toestand in het Wes.d
schrikwekkend en geheel onhondbaar is.
Daarom, nog eens, bezint WS«Jregrn
TWiet de zaek v*n alle kanten voor gij
I er inspringt, laat u niet verleiden door mooie
voorspiegelingen, door het moei
lijk verkrijgen van kapitaal, da. j
weinfp dat u er tD.teekt, met het mee.te
risico is belegd en weg is by de minste mik-
mat bi; den geringsten terugslag in de
Wö:™t™»Se"ir "de Red.ct.nr, Ik b» WJ
dat ik al zoo ver ben en myne gedachten
reeds zoover heb blootgelegd, wanthetis
een heel werk voor een gewoon me°sch
zooveel achtereen te schryven, en waarachtig
ik was er dan ook nog niet toe gekomen^ls
het vandaag dan ook niet de spuigaten was
mtgeloopen. weteD) vandaag was het de
verkooping van het plaatsje, bewoond ge
weest door J. Lanser (thans overleden), gele
gen aan het Kanaal en behoorende aan een
heer nit Antwerpen, zooals ik homde.
Ofschoon ik niet gegadigd was, wilde ik
toch eens gaan luisteren. Ie. Ik ben ook be
langhebbend by den polder en 2e. ik had gewed
over de opbrengst van dat land.
Ik was gepasseerden Donderdag te Schagen
bij Roggeveen en kreeg daar met eenige
vrienden de praat over dat plaatsje.
Wat brengt de plaats op vroeg ik.
Jan zeidat zal niet afvallen.
Piet zeiben je gek kerel, een hap zuur
kool, en Klaas vervolgde: we zullen
Dinsdag wel hooren.
Ik raakte niet veel wijzer, maar toch meer
willende weten, stelde ik voor om met zyn
vieren eens te schrijven en voor een aardig
heid er een brandewijntje boven te zetten
en wel zoo: die er het verst af is, betaalt.
Zoo gezegd, zoo gedaan.
Vier briefjes werden beschreven en wel.
Piet met f 7000.-, Jan met f 9000.-, Klaas
met f 10.000.- en ik met f 11111.—. Piet
en ook Jan, lachten mij uit en vroegen, waar-
dat nu heen moestof we wel wisten dat
die plaats, zoo zij vermeenden, den eigenaar
ongeveer f 3000.- had gekost, en vele vieren
en vijven meer.
Nu, om eerlijk te zijn moet ik bekennen
dat ik er wel even mede gedold had, want
even vroeger er met een anderen kennis
over sprekende, die het goed weet, had ik
f 10000 genoemd, waarop ik ton antwoord
ontvingnu, als dan alles betaald is, wil ik
er nog niets van zeggen, maar alles wat ze
meer opbrengt, is ze te duur.
Maar zoo onder ons vieren, ging net om
een brandewijntje en dan komt er altijd
leven in de brouwerij en raak je hooger
gestemd en dan, ik ben toch ook zelf be
langhebbende, dus te laag mocht ik ook
niet gaan.
Maar nu de verkooping. .,.000
Totale opbrengst f 16390, voor 17.48.83
li6ct&r8D«
Stelt n de gezichten voor van de vier
belanghebbende kenners; begrijpt me, wij
alle vier kenners en belanghebbenden.
Wij hadden elkander onder de verkoo
ping wel eens met verbaasde gezichten aan
gekeken, doch praten deden we niet, we
gaven alleen door het ophalen van onze
schouders onze onbegrensde verwondering te
kennen.
Na afloop spoedig naar huisik moest
nog melken. Piet liep met mij op, zonder
een .woord te zeggen. Ik had hem aleeus
van ter zijde aangezien, maar hij bleef zwij
gen, totdat ik in een lachbui uitbarstte en
hij mij kwaad toevoegde:
„Ik kan het toch niet helpen. Hy liever
dan ik."
Nu, ik ook zoo, liet ik hooren en het zou
mij niet verwonderen wanneer duizend in
den polder, dit met mij hadden gedaan.
En heb ik dat juist, waaraan ik niet twij
fel, dan roep ik die duizend toe
Weest voorzichtig, brandt u niet, helpt
het land niet kunstmatig in de hoogte boven
innerlijke waarde, en bedenkt, dat de gelden
die gij er insteekt, het eerst verloren zijn 1
Laat de gouden bergen, u voorgespiegeld,
u niet bekoren het zullen blijken ijsklom
pen te zijn.
Laat n niet verleiden door den aandrang
te bereiden en haar neet Leenhart daarvan
te vertellen.
Intusschen naderde de dominé, in hou
ding en manieren den ongenaakbare in
persoon.
„Hij is niet leelyk", dacht Gunne,
„maar onaangenaam, hoogmoedig ziet hy
er uit."
Haar vroolijke overmoedigheid verdween.
Hy zag er ook zoo deftig uit in zyn
fijn zwart pak, als kwam hy rechtstreeks
yan het hof. Zoo liepen de menschen, die
op het land woonden, siet gekleed
hoogstens graat Dieters. Waar Gunne
iemand ontmoette, die de uiterlijke vormen
zoo precies in acht nam, daar voelde zij
zich niet thois.
Zij moest haar beat doen om onbevangen
te schijnen.
„Goeden morgen, dominé", riep zij vroo
ljjk. „Ik kom van de Martinshoeve, u kent
zeker de geschiedenis reeds?"
Hij knikte bevestigend.
„Welnu, Zuster Christin» laat u zeggen,
dat zjj Martin naar de kliniek brengen
moet en morgen eerst terugkomt."
Bacha hield den hoed in de hand. Hij
keek tot Gunne op, maar ofschoon dat wel
gebeuren moest en zjj op hem moest neêr-
zien, was hy in zyn houding en vooral in de
uitdrukkiog van zijn scherp besneden
gelaat, zoo buitengewoon streng en trotsch,
dat Gunne er door in verwarring geraakte.
„Ik ben Gnnne Hollen", zeide zjj blozend.
Hy boog byna onmerkbaar, zonder de
minste belangstelling of verwondering te
toonen.
Gnnne voelde zich op eenmaal beleedigd.
„Adieu", zeide zjj koel en draaide haar
paardje langzaam om.
Mochten enkelen het niet met mij eens zijn,
welnu, laten zy dan ook hunne meening
verkondigen, maar mij niet vragen op deze
zaak terug te komen, want ik zon dat be
slist moeten weigeren en wel1. omdat
ik ais gewoon mensch gewoon weg mijne
gedachten heb ten beste gegeven en er niet
verder over zon weten te vertellen, en 2.
omdat ik voorloopig niet meer in een courant
wensch te schrijven het is mij te druk
En nn, M. de R., bij voorbaat dank voor
de plaatsing en tot wederdienst bereid
viudt u
Uw Dienaar
Een vriend van het Westdeel.
Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden.
XLVI.
We zullen het heden eens hebben
over een groot man, een Nederlander,
die den Inlander begreep, door dezen begrepen
werd en zyn geheele leven wijdde aan de
belangen van het Soendaneesche bergvolk.
Zyn naam wordt hier nog steeds met eerbied,
met liefde uitgesproken, en ook Holland moet
dien leeren kennen en hoog houden
Ik spreek hier dan van Holle, van den
beroemden Karei Frederik Holle, Amster
dammer van geboorte, die in 1844, op vijf
tienjarigen leeftijd, met zijne familie naar
Java kwam. Een oom van den jeugdigen
knaap, da heer Van der Hncht, deed zijn
laatste reis als gezagvoerder van het zeilschip
i „Sarah Johanna", en nam bij die gelegenheid
't gezin van zijn zwager mede naar 't zonne
land. Hij vestigde zich als theeplanter op de
in den handel algemeen bekende Parakan
Salak-onderneming in de Preanger. Holle's
vader werd mede-eigenaar en administrateur
van het land Bolang, in de sfdeeling Buiten
zorg. Na zijn dood echter vestigde ook de
familie Holle zich op Parakan Salak.
Nauwelijks zeventien jaar oud, trad Karei
j Holle in Gouvernementsdienst en wel als
schrijver op het Residentiekantoor te Tjand-
joer. In 1847 werd hij verplaatst naar het
Departement van de Cultures, en nog later
naar dat van de Middelen en Domeinen Na
elf dienstjaren ging Holie in het particuliere
over en werd hij administrateur van de
theeplantage Tjikadjang, dicht bij de tegen
woordige plaats Garoet.
Holle was intusschen geheel op de hoogte
geraakt van de toestanden in de Preanger,
die toenmaals verre van rooskleurig waren.
Alvorens nn verder te gaan, moeten wij
eerst eens een blik slaan in het verleden.
Holle's leven en streven zal er ons te duide
lijker door worden.
Toen do Oost-Indische Compagnie eenmaal
meester geworden was in deze streken,
handhaafde 't machtige handelslichaam de
Regenten van den vroegeren overheerscher, den
Keizer van Oost-Java, doch 't eischte daarbij
tevens, dat deze Inlandsche hoofden hun be
volking tegen een hongerloon koffie zouden
laten planten, koffie, die daarna met kolos
sale winsten op de wereldmarkt werd ver
kocht.
In 't begin der 19de eeuw ging het gezag j
wel over aan ons Gouvernement, doch het- 1
zelfde lage nitbuitsysteem bleef gehandhaafd, j
Het arme volk werd door de Regenten ge- i
dwongen om koffie te planten op plaatsen,
soms uren ver van huis, en de geplante hoo
rnen ook te onderhonden. Europeesche op
zieners controleerden een en ander. Waren de
bewoners van 'n dorp wat lui uitgevallen,
och, dan wisten die heeren wel raad. Het dessa-
hoofd, de burgemeester zouden wij zeggen,
werd dan b v. gedurende eenige uren aan
zijn groote teenen ophangen of in de felle
zon zonder hoofddeksel te pronk gezetZoo
begrepen in die dagen onze grootvaders hun
christenplichtZe gingen er des Zondags
zeker vergiffenis voor afsmeeken, die blanke
beulen, die zooveel vaster in de leer waren
dan 't tegenwoordige geslacht
Er heersohte in dien tijd allerwege onrecht
en armoede en een Mnltatuli moest opstaan
om 't geweten van zijn landgenooten wakker
te schudden.
Ja, lezer, al te hier in Indië nog lang niet
alles zooals 't behoort, toch mogen wij dank
baar terngzien op de laatste helit der vorige
eeuw en ook de bruine broeder waardeert het,
dat Jong-Holland steeds meer en meer be
grijpt, hoe ontzettend veel het hier nog
goed te maken heeft.
Een der edelste pioniers van den beteren
tyd was zeker we! onze Karei Frederik
Holle
Wat de Preanger thans te, hebben we aan
deze 1 menschenvriend te danken. Toen Holle
op 28-jarigen leeftijd lands dienst verliet,
was dit alleen en nitslnitend om zijn ver
der leven als vrij man aan de belangen der
Soendaneezen te knnnen wyden. Hij sprak
hun taal als zijn Nederlandsch en be
studeerde yve>ig hnn karakter, hon huiselijk
leven en sociale noodeo.
Holle was een practiscb man. Hij begreep,
dat de Hollander over 't algemeen ai zeer
slecht bij de inlanders stond aangeschreven,
dat hij niet gemakkelijk hun vertrouwen
winnen kon en dat hij tot den bruinen broeder
moest afdalen om in hart en ziel van den
inlander binnen te dringen.
Hij werd Mohammedaan, droeg in 't opeu-
baar-1 den Turkschen fez, volgde de Inlandsche vr[je woning
levenswijze en étiquette en verkreeg door dit
alles, dat de Soendaneezen hem als een der
hnncen begonnen te beschouwen.
Alleen op die manier werd 't hem moge-
lijk. als hun leermeester op maatschappelijk en
godsdienstig gebied te kannen optreden
't Was een groot geluk voor hem, dat hij qjjj jggj
een vriend en bondgenoot won in Raden
Hadji Mohammed Moesa, den Hoofdpanghoe-
loe van Limbangan, den vader van den tegen-
woordigen Patih van Soekaboemi. Deze
hooggeplaatste Inlander was reeds jong te
Mekka geweest, een zeer kundig Priester en
een man van buitengewoon veel invloed.
Beiden, Holle en de Hoofdpanghoeloe, leerden
veel van elkaar. Door Holle's invloed begon
de priester te begrijpen, dat de adel plichten
had te vervallen jegens het arme volk en hy
propageerde dit moderne begrip op zijn beurt
weer onder de aanzienlijken, terwijl Holle een
hoogere opvatting kreeg van de strekking
der Mohammedaansche leer.
In „het Tijdschrift van het Bataviaasch
Genootschap van Kansten en Wetenschappen"
wist Holle zijn Enropeesche lezers en ook
de Hooge Regeering warm te maken voor
vele noodige hervormingen. Hij wierp zich
op als pleitbezorger voor 't verdrukte bergvolk,
ja werd als 't ware een brug van over-
heerschte tot overheerscher.
Hij maakte propaganda voor de oprichting
van scholen, wees op veel onrecht bij de
gedwongen koffiecultuur eu de heerendiensten,
wist nieuwe cultures inheemsch te doen wor
den, enzenz. en laten wij het dankbaar
erkennen, de toenmalige Rogeering en hare
Ambtenaren lnisterdon naar hem al even
nanwgezet ais zijn Soendaneezen. Onder de
laatsten wist hij een kring van vrienden te
vormen, die, liberaal dankend, in den vreemden
overheerscher niet langer den gehaten kafir
zagen, doch begrepen, dat zij het nn eenmaal
zouder Westersche voogdij niet stellen konden.
Het zou mij onmogelijk wezen, om in één
Penkras alles neer te schrijven wat doorHolle
te gewrocht. Laat het U genoeg wezen, dat j
de Preanger thans 't welvarendste gewest
van Java is en dat we deze schoone uitkomst
alleen danken aan dien vriend der Soenda
neezen.
De Regeering wilde hem ten- slotte tot
Resident benoemen, doch dit mooie aanbod
wees de brave man van de hand, omdat hij
vóór alles vrij wilde blijven. Hij wilde gaarne
raad geven, doch „dienen" zou zijn levenstaak
hebben bemoeilijkt. Welnu, 27 December 1871
huldigde 't Gouvernement dit schoone begin
sel, door Holle te benoemen tot adviseur-
honorair. Hem werd daarbij het recht toege
kend, steeds ongevraagd voorstellen in te
dienen en alle besluiten der Regeering te
beoordeelen
Hoe jammer, dat latei e landvoogden
hem gingen tegenwerken, dat zijn voorstellen
werden genegeerd en dat veel goeds weer
verloren ging.
Trots de reactie hield Holle vol. Persoonlijk
offerde hij zijn vermogen op om den kleinen
man aan voorschotten te helpen, om de
volksindastrie te steunen.
Als een vorst werd hij door het volk ge
huldigd. Hij had rijk, schatrijk kunnen worden,
doch overleed in 1893 in behoeftige omstan
digheden.
God hebbe zijn ziel
V
1
Morgen gaan we vertrekken. Slechts noode
verlaten we het heerlijke Soekaboemi, het
„lustoord der wereld", waar zoovele oude
landsdienaren hnn laatste levensjaien slijten,
Na een hartelijk afscheid van de vele
nieuwe vrienden en vooral van den braven
Patih en zijne familie, zullen we onze reis
vervolgen.
Tjiandjoer is de nienwe pleisterplaats.
Lt. Clockeneb Bboüsson, b. d.
Soekaboemi.
Toen zeide hy met een ongemeen zachte,
weeke stem„Ik dank u, juffrouw."
Zy wist in het geheel niet, hoe zij
het had, maar het was haar alsof zy zoo-
„De kracht
en
waarvoor
„Om mij iu deu zadel te heflfon Ik weeg
honderd-vyf-en-twintig pond."
rVanneer u met den eenen voet in den
even mishandeld geworden was en dadelyk steigbeugel staat, de leidsels vastgrypt
daarop geliefkoosd, 1 r uu.
Zij wendde het hoofd niet meer om en
zeide ook geen woord, maar reed in groote
verwarring weg.
Maar even voorby het gemeentehuis
begon de weg reeds steil te dalen en zy gleed
daarom van haar paardje op haar voeten.
Daar klonken vlugge schreden achter
haar. Verwonderd keek zy om jawel, de
dominé was haar achterna gesneld
Wat wilde hy nu?
„Kan ik a ook behulpzaam zyn vroeg hy
„Waarmeê
„Met opstijgen."
Zij lachte. Goddank, nu was die kinder
achtige verlegenheid verdwenen. „Bergaf
loop ik altyd," lichtte zy hem in.
„Maar dan? wanneer u beneden is?"
„Denkt n dan, dat ik niet boven op
Douglas kan komen, zonder dat iemand
my helpt? Neen. wij landmeisjes knnnen
goed paard ryden."
Zij keek hem vol aan en lachte hartelijk,
zooals gezonde, levenslustige menschen
lachen.
„Dan ben ik bepaald overbodig," zeide
hy, met een spotlachje.
„Ja gelukkig wel."
„Ik zou ook een flinke ryknecht zyn!"
zeide hy op denzelfden spottenden toon.
Zij keek hem vorschend aan en de
middelmatig groote, magere gestalte viel
bepaald niet meê.
„Of u wel de noodige kracht zoudt heb
ben meende zy twyfelend.
OU
u op het rechte oogenblik een zwaai geeft,
wat u als goed ruiter doen zult, dan komt
er niet veel van die ponden voor mijn
rekening, niet waar
„Rijdt u zelf ook
„Een weinig. In geval van nood kan ik
my redden. Ik heb ryles genomen voor
mijn reis naar het heilige land."
„U is in Palestina geweest
„Ja, met keizer Wilhelm."
„O daar was het zeker wonderschoon."
Hy zweeg.
Zij ging dadelyk daarop levendig voort;
„Hier moet u een klein bergp&ard houden,
net als ik heb. Dat is voor onzen omtrek
het allerbeste."
Hy lachte. „En stal en stalknecht dan
En het voer? Ach neen, juffrouw, u heeft
van een dominé niet de
u
van de inkomsten I
rechte voorstelling."
Gunne bloosde beschaamd, maar zy dacht
„Waarom ziet hy er ook zoo weinig als
een arm dorpsgeestelijke uit 1 Het is /.yn
schuld wanneer men zich vergist."
Tot hem zeide zy „Gy moet toch eiken
Zondag eerst hier prediken, en dan 's mid
dags in Dieterhausen. Is dat niet schrik
kelijk vermoeiend?"
„Ons ambt moet ook geen luiaardspost
zyn", antwoordde hy.
„Maar wat heeft het voor goeds, als u
zich ziek maakt 1"
„Het ambt van dominé is het gezondste
dat er is", antwoordde hy. „De dominé's
leven, over 't algemeen genomen, het langst." 1
Zy keek hem schuw van terzijde aanb®
had weer zoo spottend geklonken.
„Wanneer dit dorp maar geen uitzon»''
riug op den regel is. Uw voorgangers heW*
het hier geen van allen lang uitgehoude»
„Gelooft u, dat men hun, die alles out'
beren uit overtuiging, zeggen kan dat81
hun ontberen niets beteekent, -.vann*®
slechts hnn zielen van God vervuld zil"
Gelooft ge, dat men hun dat zeggen
hen daarvan overtuigen kan, wanneer o*1
zichzelf niet vernederen wil?"
Gunne was dadelyk onder den ifldf
van dien anderen toon. Tot dusver had W
balf schertsend gesproken. Nu was hyerc
stig. s
Zy sloeg de oogen neder en vond g"®
antwoord.
Hij was nog steeds met don hoed
hand naast haar voortgestapt en
glas nam nu en dan een hap gra8
den weg.
Nu bleef Bacha staan.
„Nogmaals bedankt, juffrouw, enlew™
M «ijLl
reikte hem de hand, die hjj
aannam. Daarbij keken zy e'
De uitdrukking van zyne oogen
zond
Zij
lend
r«Li ggC
donker en diep. Z\j had nog no0/* i(je
dergelijke uitdrukking gezien. Hot
en greep haar met een vreemdsoo
macht vast
Hy las de bevreemding en verwa
op haar open en jong gelaat, naaa
dergelyks was hem niets nieuws.
Zoo gingen zy van elkander
WORDT VKBV0HGp'