IL J ASZ.
aar ih roil!
Zondag 7 Februari ii)04
i8»le Jaargang No. dUift.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Arrondissements - Recht-
bank te Alkmaar.
Zitting van Dinsdag 2 Febr. 1904.
10.
SGHAGE
Nieuws-,
COURANT.
Mmltllil- k LilllnvlUI
m-
nam het aanbod
zoo leefden hij
van zijn bnnrman
en zijn vrouw als
DOOR
LEO TOLSTOI.
ooo
tq het gouvernement Ufa leefde een Bas-
hir »j Iljaaz geheeten. IljaBZ had van zijnen
e-'geen rijkdom geërfd. Heel zijn bezitting
twee
bestond destijds in zeven paarden,
koeien en twee gevlekte schapen Iljasz echter
wae werkzaam en overleggend van den
vroegen morgen tot den laten avond arbeidden
hij en zijne vrouw tijdiger dan iemand anders
stond hij op, en later dan de meesten legde
ha zich ter ruste. Van jaar tot jaar groeide
zoo rijn rijkdom aan. Vijf-en-dertig jaren zijns
levens had thans Iljasz met voortdurend
werken doorgebracht en zich een groot ver
mogen verworven.
Hij bezat tweehonderd paarden, honderd
vijftig stuks rundvee en twaalfhonderd schapen
Zijn knechts werkten op het veld, zijne
dienstmaagden melkten de merries en de
koeien, bereidden knmys, boter en kaas. Iljasz
had alles in overvloed, en men benijdde hem
in den gebeelen omtrek. „Welk een gelukkig
man, die Iljaszzoo zeide men. „Hij heeft
van alles te veel. Als men het zoo goed kon
hebben als hij, zou men verlangen nimmer
te moeten sterven."
Voorname lieden zochten zjjnen omgang,
en er kwamen gasten van verre en van
nabij. Iljasz ontving hen allen met dezelfde
gastvrijheid en onthaalde hen met spijzen en
dranken. Wie het ook zijn mochten, voor
allen was knmys bereid, voor alleen thee
en vlschsoep en schapenvleesch. Als er gas
ten kwamen, werd er aanstonds een ram uit
de kndde genomen en geslacht, of, indien
het een groot gezelschap was, eene merrie.
Iljasz had twee zoons en eene dochter. Hij
huwde hen allen nit.
In den beginne, toen Iljasz arm was, werk
ten zijne zoons met hem en hoedden de
paarden en de schapen. Sedert hij rijk
geworden was, voerden zij echter
allerlei ondeugd uit, on de oudste gaf zich
zelfs aan dronkenschap over. Hij kwam om
bij eene vechtpartij, en de jongste, die eene
heerschzuchtige schoonmoeder had, wilde
niet langer onderdanig zijn aan zijnen vader.
Iljasz moest hem zijn aandeel uitkeeren.
Iljasz schonk hem huis en vee, waardoor zijn
eigen rijkdom verminderde. Kort daarop kwam
er eene ziekte onder het vee en stierven er
vele schapen. Daarop volgde een hongerjaar
het hooi was mislukt en in den loop van
den winter bezweek een groot deel zijner
kndde. Ook ontnamen hem de Kergisen zijn
beste stak land. Iljisz' bezittingen slonken
al meer en meer. Zijne krachten namen af,
zeventig jaar was, zag hjj zich
zijne pelzen, tapijten, zadels en
veikoopen, en eindelijk ook zijn
Hij bezat nu niets meer en op
zjjnen ouden dag moest hij met zijne vrouw
bij vreemden werk gaan zoeken. Niets bezat
hij, dan de kleeren aan het lijf en zijne vrouw
Schamschemagi. Zijn zoon woonde in eene
ver verwijderde streek, zijne dochter was ge
storven.
Iljasz' haarman, Mnchamedschach, had
medelijden met de beide ouden. Muchamed-
sch&ch, een braaf man, niet jniBt arm, maar
ook niet rijk, leidde een stil, eenvoudig leven.
Bedachtig aan de vroegere gastvrijheid van
Iljasz, zeide hij tot hem
„Trek met je vronw bij mij in, Iljasz. Voor
zoover je krachten het toelaten, kan je in
den zomer werkenin den winter zal je het
vee voederen. Schamschemagi kan de paarden
melken en kumys bereiden. Ik zal je voedsel
en kleeding geven. Zeg mij, wat je verder
behoeft en het zal je geworden."
Baskiren Tartaarsche volkstam.
Iljasz
aan, en
arbeiders bij Mnchamedschach. In den aan
vang ging het moeilijk, maar later wenden
zij er aan en werkten naar hnnne krachten.
Znlke arbeiders te hebben, strekte Mnchamed
schach tot voordeel. Daar de beide onden
zelf grond bezeten hadden, waren zij ver
trouwd met alle werkzaamhedenzij zaten
niet Btil en ijverden zooveel zjj
Mnchamedschach echter deed het
moeten aanzien, dat menschen, die zoo hoog
gestaan hadden, zoo laag gedaald waren.
Eens kwamen er bloedverwanten van
Mnchamedschach ten bezoek, zij kwamen
van ver en een mullah vergezelde hen. Mn
chamedschach liet een ram opvangen en
slachten. Iljasz vilde den ram, kookte hem
en bracht hem den gasten. Nadat zij gegeten
en thee gedronken hadden, laafden zij zich
met kumys. De gasten en de gastheer zaten
en vonden het niet, zoolang wij rijk waren.
Nu ons niets is overgebleven en wij bij
vreemden ons brood verdienen, hebben wij
het geluk gevonden."
„Waarin bestaat dan uw tegenwoordige
geluk
„Toen wij rijk waren, hadden wij geen
nor rast, hadden geen tijd om met elkander
te spreken, aan onze ziel te denken, tot God
konden, te bidden. Wit al beslommeringen hadden
leed te wij I Er kwamen gasten, en terstond met
hen de zorgenhoe hen te onthalen, waar
mede hen te beschenken, opdat zij geen kwaad
konden spreken achter onzen rngWanneer
zij weggereden waren, moesten wij naar onze
knechts omzien. Zij waren lni geworden en
gewend aan lekkerder eten dan gewoonlijk
dat mocht zoo niet duren wjj moesten
trachten het onzen bij elkaar te honden. Zorg
hadden wij, dat de wolf niet een veulen of
kalf verscheurde, dat dieven ons huis niet
op zachte kussens, dronken knmys en onder- bestalen. Bij het ter ruste gaan kwelde ons
hielden zich met elkander. Na afloop van de gedachte, dat wellicht de schapen de
en toen hij
genoodzaakt
rijtnigen te
laatste vee.
het werk kwam Iljasz voorbij de tent, en
Mnchamedschach, hem ziende, zeide tot zijne
verwanten
„Zaagt gij dien onden man daar voorbij-
?U
„Ja. Wat is er voor bijzonders aan hem?"
„Hij was voorheen de rjjkste man nit den
geheelen omtrek. Iljasz is zijn naam. Mogelijk
hebt gij wel van hem gehoord."
„Ja, ik heb wel van hem hooren spreken.
Zijn roep was ver verbreid."
„Hij bezit nn niets meeral wat hij had,
ging verloren, en nn leven hij en zijn vrouw
bij mij als arbeiders."
Machamedschach's bloedverwant verwon
derde zich, en hoofdschuddend zeide hij
„Het gelnk is als een wielden een heft
het omhoog, den ander slingert het in de
diepte. Zeker is de man diep ongelukkig
„Wie zal het zeggen Hij is weinig spraak
zaam en werkt vlijtig."
Daarop vroeg de bloedverwant:
„Mag ik eens mot hem spreken Ik zon hem
gaarne een en ander vragen omtrent zijn leven."
„Waarom niet?" antwoordde de gastheer
en riep nit de kibitka
„Grootvadertje, kom eens binnen en drink
wat kumys mat onsBreng je vrouw mee."
Iljasz en zijne vrouw traden binnen. Iljasz
begroette de gasten en den gastheer, sprak
esn gebed en hurkte neer bij den ingang
zijne vrouw ging achter het gordijn en zette
zich bij de gastvrouw neder.
Men reikte I'jasz een kop knmys hij boog,
dronk een slokje en zette den kop weer
neer.
„Hoe is het, grootvadertje begon de
bloedverwant. „Het zal je wel treurig te
moede zijn, als je ons aanziet, en je je vroe
gere leven herinnert, hoe je in rijkdom waart
en nu in armoede leeft."
Glimlachend zeide Iljasz
„Wanneer ik tot n spreek van gelnk en
ongelnk, zult gij mij niet gelooven. Maar
vraag het aan mijne vrouw. Wat eene vrouw
in het hart heeft, dat heeft zij ook op de tong.
Zij zal n de volle waarheid zeggon."
En de gast riep
„Zeg mij, grootmoedertje, hoe gij denkt
over het vroegere gelnk en het tegenwoor
dige ongeluk 1"
Schamschemagi achter het gordijn zeide
„Ik denk er zóó over. Eene halve eeuw
leefde ik met mijnen man. Wij zochten het
gelnk, en vonden het nieten eerst nn, sedert
een jaar, nadat wij alles verloren hadden, en
thans als arbeiders leven, hebben wij het
ware geluk gevonden, en verlangen niets
anders."
Over deze woorden verwonderden zich de
bloedverwanten, en ook de heer des hnizes
was verbaasdhij schoof het gordijn op zijde
om de onde vronw te kannen aanzien. Zij
stond met over elkaar gekruiste armen, en
met een glimlach op het gelaat zag zij haren
man aan. Nog eens herhaalde zij
„Ik spreek de waarheid, ik scherts niet
gedurende vijftig jaren zochten wjj het gelnk
lammeren dooddrukten, en midden in den
nacht stonden wij op om er naar te gaan zien.
Dan weder kwamen de zorgen voor het
veevoeder in den winter. Maar nog behalve
dat alles tnsschen ons was er geen een
dracht. Hij zeidezóó moet het gaan
en ik zeideneen, zóó moet het gaan. Er
was twist en zonde tnsschen ons. De zorgen
volgden elkaar op, zorg en zonde wij
hadden geen gelnkkig uur."
„En nn
„Als wij des morgens opstaan, wisselen wij
onze gedachten in liefde en eendrachtte
twisten hebben wij over niets, over niets
hebben wjj ons zorgen te maken wij
hebben slechts ééne zorg onzen meester te
dienen, en wij werken naar onze krachten
om hem voordeel te verschaffen. Als wij van
den arbeid komen, is het middageten bereid,
het avondbrood gereed, ook aan knmys ont
breekt het ons nooit. Is het kond, zoo war
men wij ons bij het vuur, trekken onze pelzen
aan. Ook hebben wij gelegenheid met elkander
te spreken, aan onze ziel te denken, tot
God te bidden. Vijftig jaar lang zochten wij
geluk thans eerst hebben wij het gevonden."
Iljasz echter zeide
„Lacht niet, broeders I Hst geldt hier geen
scberts het geldt hier het menschelijk leven.
Dwazen waren wij, mijne vrouw en ik, toen
wij over het verlies van onzen rijkdom treur
den. Thans echter heeft God ons de waar
heid geopenbaard, en het is niet tot nw ver
maak, maar tot uw heil, dat wij het n heb
ben meegedeeld."
De gasten lachten niet meer, maar dachten
na over hetgeen zij gehoord hadden.
UITSPRAKEN.
J. Brakenhof, Castricum, mishand. 10 dagen
gevang.
W. Kok, Egmond aan Zee, het, zonder
jachtacte, zich met geladen geweer in 't
veld bevinden, met vernietiging v. h. vonnis
van den Alkmaarschen kantonrechter, f6 boete
snbs. 6 dagen hecht., met last tot beta
ling der getaxeerde waarde van zijn geweer,
|ad f 10], bij in-gebreke-blijven waarvan hij
hiervoor 2 d. hecht zal krijgen.
E. Blaauboer, Anna Paulowna, mishand., f 3
boete, snbs. 3 d. hecht.
J. Kater en C. Burgers, Den Helder,
opzett. ordeverstoring in kerkgebouw tjjdens
godsdienstoefening, elk f 15 boete of 10 dag.
hecht.
De eerste en zeer indrukwekkende ver
schijning, die we vandaag te zien kregen,
was een „opzettelijke en wederrechtelijke
paardestaarten-afknipper1', die met zijn lee-
lijke kunsten d i t heeft gewonnen, dat men
hem, teneinde eventuëele herhalingen dezer
oefeningen in dit alles behalve fraaie werkje
voorloopig althans onmogelijk te maken,
voor alle zekerheid gratis logies heeft aan
geboden in 't Huis van Bewaring te Alkmaar,
waar sinjeur nn op z'n „dooie gemak" allerlei
beschouwingen kan maken over de wissel
valligheden van 't menschelijk lotden eenen
dag knipte hij kette- en paardeataartjes naar
welgevallen, en den anderen dag werd
hij zelf geknipt.
Zijn naam WelCornelis de Haas, 27 jaren
oud, van beroep vrachtrijder, wonende te
Wijdenes. Nn wordt wel eens beweerd„slechte
gezelschappen bederven goede zeden" en,
waarlijk, dit spreekwoord is hier terdege van
toepassing.
Beklaagde heeft bij den staartendiefstal
n.1. een helper gehad, die In een slechten
renk staat; dit werd van hém [bekl.] niet
gezegd. Hij stond, (vóór dit geval,) zooals
men zegt, vrij gunstig bekend. Met Koen
Molenaar, de ongunstig bekend staande
helper, was onze De Haas op 4 Jannari j.1.
te Wijdenes in een of andere kroeg of her
berg, die de „heeren" te 10 nre „braaf" ver
lieten. Toen kreeg Koen zoo den lnminenzen
inval, om eenige paarden benevens een ket,
van hnnne sierlijke staarten te berooven.
't Tweetal begon hnn flauwe aardigheden
of eigenlijk, beter gezegd, hnnne brutale
dieverij bij den landbouwer Jan Ond, waar
ze van 2 paarden die in den [niet best geslo
ten] stal stonden, de staarten met een ver
vaarlijk groote schapensehaar afknip
ten. Koenraad hield de beesten vaat, terwijl
Cornelisje den roof pleegde. Vervolgens gingen
ze naar Dirk Bart, een 40-jarig slager,
evenals Ond te Wijdenes woonachtig. Daar
werd een bruine ket met vosse-manen, die
in een afgeschoten schuur stond, hnn
prooi; er werd een stuk van 20cM. ongeveer
van 't arme diertje zijn Staart afges
stolen.
Ze waren nu toch „an de veert", dat ze
zouên maar bij Jaap Kool besluiten. Goed
1 daar werden nog 2 zwarte paarden van
hunne staarten beroofd en toen. was
't mooi genoeg
Nn, 't kon ook waarlijk zóó wel toe Kool, een
69 jarig landbouwer te Wijdenes, keek, evenals
de beide andere beroofden, raar op, toen hij be
merkte op welke akelige wijze de beide sicjenrs
waren opgetreden. Oud was er eveneens lang
niet mede ingenomen, onder meer omdat hij
graag een langen staart aan een paard mocht
zienmen kon dan tevens, als men ging
inspannen, den staart „opsteken". Enfin
Cornelis de Haas, de beklaagde, en Koenraad
Molenaar de n i e t-beklaagde hadden zoo
al met al vijf steerten. Evenals honden
en andere dieren wel eens doen, zoo begroef
ook Cornelis zijn buit [dien hij voorloopig
zeker niet noodig had, of waarmede hij
momenteel bepaald verlegen was] Vier
staarten althans blijkt hij te hebben gedepo
neerd in een mesthoop! Voorwaar een
allerkeurigste bewaarplaats voor gestolen
„dierenrechtdrama" hier als volgt te verdee-
lenDe H a a s de rol van den ezel, en
Molenaar de vos. (Nu, 't zou niet voor
de eerste maal zijn, als een vos een haas „te
plat" wasMr. Dorbeck vond ten slotte de
straf, die geëischt was, te hoog en drong,
wanneer er gestraft moest worden, op eene
lichtere straf aan voor zijn cliënt.
We hadden vervolgens het voorrecht, de
gescheiden echtgenoote van Adrianus Kamp,
van „der eigen selvers" heetendeJeanne
Catharina Ottevanger, te zien verschijnen.
Na eenige oogenblikken met waren jjver naar
de behandeling harer strafzaak te hebben
geluisterd, merkten we weldra, dat 't zaakje
14 dagen geleden al allesbehalve kort op de
zitting is behandeld en toen door ons ook is
weergegeven, zoodat we thans niet te veel
in bijzonderheden znllen treden. Toen deze
27-jarige vrouw eene echtscheiding aan
vroeg tnsschen zich en haren echtgenoot, Is
door de arr.-rechtbank het kind, hetwelk zij
had, haren echtgenoot toegewezen. We weten,
hoe ze toen dit jongetje te Haarlem heeft
verstopt, (wéér, of bij wien, wilde ze vandaag
maar niet aan den President vertellen, leek
't wel,) toen het door haren echtgenoot werd
opgeëischt Haar moeder, benevens nog eene
nieuwe, nog niet gehoorde, getuige, waren
vandaag ook ter terechtzitting aanwezig. Ten
laatste nam de O. v. J. zijn requisitoir en
vroeg bevestiging van den eisch, 14 dagen
geleden tegen bekl. ingesteld, lnidende5
dagen gevang. Daarna bepaalde de rechtbank,
na een poosje in raadkamer te zijn ge
weest, dat de uitspraak in deze zaak over
14 dagen plaats zon vinden, terwijl aan
Jeanne Catharina werd bekend gemaakt, dat
ze dan niet weêrom behoefde te komen.
Esn lastig stukje blaasmuziek, buiten door
eenige 1ste rangs musici gegeven, besloot dit
zaakje.
Toen de laatste [mooie] toon zoowat weg
stierf, hoorden we den wellnidenden naam
Jan Kikkert, van Texel, afroepen, maar
jawel, de deurwaarder G. 8. Amoureus kon
zijn longen zooveel uitzetten als hij
wilde, de Tesselsche Kikkert was en bleef
weg. Ook diens zaakje Is welbekend en reeds
door ons beschreven, zoodat we kannen vol-
Btaan met te melden, dat de O. v. J. ontslag
van rechtsvervolging voor Kikkert vroeg.
voorwerpen
De O. v. J. vertelde, dat er onlangs nog
een emmertje verdwenen is, met
welke emmertjes-verdwijnings-geschiedenis de
weledele heeren De Haas en Molenaar
voornoemd in eene misschien wel „zeer nauwe"
betrekking schijnen te staan. ZEG. vond 't
een brutaal stukje, waarvoor C. de Haas nn
terechtstond en eischte wegers diefstal 3
maal gepleegd, met toepassing der artt. 310,
i 67 en 66 van 't W. v. S., 2 maand, gevang.
Als verdediger van beklaagde trad de advo
caat Mr. Dorbeck op. Pleiter haalde al heel
spoedig een fabel van De la Eontaine aan,
waarin gesproken wordt over het dierenrecht
en waar met algemeene stemmen naar de
galg werd verwezen de ezel, terwijl de
vos (die schnld had) er zichzelf listig n i t,
on den ezel in had weten te draaien. Nn
vond Z Eddat 't niet onmogelijk is, dat
Molenaar een vrij belangrijke rol in de aan
den beklaagde De Haas ten laste gelegde
feiten heeft gespeeld, misschien wel de
hoofdrol. Kortom, pleiter scheen niet onge
neigd, de rollen in 't zooeven genoemde
Roman van
FRIEDA VRLJVROUWE vos BULOW.
000
Gunne gaf rjjtuig en paarden aan een
van de boeren over en liep vlug met
Biens&am naar het kerkhof.
Om het graf stonden geen treurenden.
Slechts de dominé, de koster, de dragers
en de doodgraver waren verschenen. Nie
mand had zich geroepen gevoeld, de onde
Gret mede naar het graf te brengen.
Ook uit het slot was niemand opgekomen.
Bacha zag er in toga en baret op eeni-
gen afstand uit als een priester in ornaat.
In die ambtsdracht ging het persoonlijke
verloren.
Gunne voelde in het eerste oogenblik
®en ontgoocheling, die haar pjjn deed, In
iet volgende oogenblik haalde zij verlicht
*dem. Zjj voelde zich plotseling zoo ontnuch
terd, dat haar haar aanwezigheid hier vreemd
t°«scheen. Wanneer zjj alleen geweest was,
w&s zjj misschien weer stil weggeslopen.
Maar door Biensaam ging dat niet best.
In elk geval wilde zjj door Bacha niet
gezien worden. Zjj sloop het hek langs,
steeds in den rug van den dominé blijvend.
Biensaam volgde haar op den voet. Hem
w&s het steeds aangenaam, wanneer anderen
voor hem het initiatief namen in de kleine
noodwendigheden van het leven, waarop hjj
SQn gedachten niet gevestigd kon houden.
Gunne vond een plaats, waar zjj goed
kon staan zonder gezien te worden.
Ook Bacha was verschrikkelijk teleurge
steld. Hjj had bepaald verwacht, vandaag
de heerschappen van het slot en ook het
halve dorp op hét kerkhof te zien. Het
scheen hem zoo vanzelfsprekend, dat die van
het slot begeerig waren, hun nieuwen dominé
eens te hooren.
En nu? Waar bleven zij? Waar was de
gemeente, die hjj had willen meesleepen
Niet één enkele ziel had het verlangen,
zich door hem te laten sterken. Niemand
had den drang gevoeld, hem te leeren
kennen.
En niet een had het de moeite waard
geacht, de grjjze vrouw, die meer dan
zeventig jaar in hun midden had geleefd,
de laatste eer te bewijzen.
Maar nu wilde hjj tóch spreken. Nu
juist 1 Mochten de grafeteenen dan straks
het „amen" uitroepen.
Allee wat hij opnieuw op den sterfdag
van de oude Gret van de verheerlijking
van de armoede gevoeld had, wilde hjj
nu aan dit verachte graf uitspreken.
Zwaar en scherp vielen zijn woorden, als
klachten en aanklachten.
Toch wilde bjj hem de stemmiDg, die
hjj noodig had, niet komen. Hjj had een
groote menigte noodig, die met haar aan
dacht op hem terugwerkte.
En dat kwelde hem. Hjj leed onder deze
erkenning, en dat leedgevoel gaf aan zjjn
stem een uitdrukking van de grootste
treurigheid.
Hjj moest meermalen tusschen het spreken
hoesten.
Daarbij viel aanhoudend een zachte regen.
Toen de dominé over de in het graf ge
plaatste het .Onze Vader" en den zagen
uitgesproken had,bleef hjj,terwjjlde koster en
dragers heengingen, met gevouwen handen
bjj het graf staan. Eerst toen hij zich alleen
waande, draaide hij zich om.
En nu keek hjj op eenmaal in
een bleek, met tranen overstroomd
meisjesgelaat.
Die goede, kleine Gunne Hölien
Dadelijk liep hjj op haar toe.
„Sta mjj toe, dat ik mijzelf voorstel,"
zeide Biensaam, die dacht dat het hem
gold, „mijn naam is Biensaam, candidaat
in de theologie."
De dominé gaf Biensaam de hand en
wendde zich dadeljjk tot Gunne
„U was hier Ik meende dat niemand
zich eenige moeite voor de doode oude had
willen getroosten. En u is in den regen
hierheen gekomen!"
„Wjj zjjn komen rijden," antwoordde
Gunnehaar lippen trilden.
Hjj bemerkte, hoe ontroerd zjj was, en hjj
verheugde zich daarover.
Biensaam zeide opgetogen: „Hoe koste-
ljjk moet het zjjn, zoo midden tusschen
het onbedorven, gezonde volk te mogen
arbeiden, zooals gij
Bacha keek den candidaat vragend aan,
maar Biensaam kon dien biik niet uithou
den. Want het was een van zjjn eigen
aardigheden, dat hjj nooit iemand in de
oogen keek, en daarom sprak hjj meestal
tot een ander als tot iets onbepaalds.
„Kent u het gezonde, onbedorven volk
van nabjj?" vroeg Bacha.
„Hoofdzakeljjk alleen uit boeken en ge
schriften voortreffelijke boeken en ge
schriften."
„Wanneer u het dan eens zal leeren
kennen," zeide Bacha, „zal u bjj hen, in
plaats van onze ouderdomszwakheden,
kinderziekten en andere zonden vinden, die
u niet beter bevallen zullen."
„Kinderziekten zjjn te overwinnen, ouder
domszwakheden voeren tot den dood,"
meende Biensaam.
„Dat is beslist zoo
Voor het hek van het kerkhof stond de
equipage van graaf Dieter. De koetsier, die
aan bet portier stond, groette en zeide tot
den dominé„Mjjsheer de graat laat n
zeggen, dat het hem zeer zou verheugen,
u eerwaarde dadeljjk eens te kannen be
groeten. Daarna zal ik u eerwaarde
naar Wüstenkaltheim rjjden."
„Hoe heet ge vroeg Bacha den livrei
bediende.
„Lorenz."
„Zjjt ge hier uit het dorp
„Jawel."
Lorenz liet alles vergezeld gaan van een
buiging.
Gunne lachte. „Lorenz is steeds ineê naar
het hof geweest met den graaf, en zeer
welopgevoed."
Bacha nam door een lachenden blik
notitie van haar opmerking. Dan zeide hij
tot den welopgevoeden Lorenz
„Ik bedank den graat zeer voor zjjn
vriendelijkheid, maar ik moet nog een be
zoek in het armenhuis afleggen cn zal dan te
voet naar huis gaan."
Gunne schrikte„Neem tenminste het
rijtuig aan," smeekte zjj met zachte stem.
„Oom Dieter is zeer gevoelig vaa aard.
Hij zal bepaald boos zijn."
„Waarom zou de graaf boos kunnen
zijn
„Hij houdt er niet van, als men niet op
zjjn wenschen let."
Kees Krap, Kees Zwart, Piet Zwaan en
[Bert van Pelt,
Dat 's me 'n stelletje, je moet er
[op zijn gesteld!
Dit zij onzen lezers maar vóóraf gemeld.
De jongeheeren kwamen op Nieuwjaarsdag
j.1. nit de herberg van Jan Nieuwenhuizen
te Egmond a. d. Hoef, gem. Egm. Binnen,
(waar ze allen wonen), en kregen 't „an den
stok" met den 67-j»rigen rijksveldwachter
aldaar, J. Bergsma, omdat een paar van hen,
die op een met bloembollen beplanten tuin
liepen, door bem verbaliseerd werden. Ze sloe
gen, trapten en schopten den ambtenaar ge
durende de rechtmatige uitoefening zijner
ambtbsediening, tengevolge waarvan de O. v. J.
tegen de beide Keezen zoowel als tegen Bert
en Piet elk 4 maanden gevang, eischte, naar
aanleiding van de artt. 300 en 304 van het
Wetb. van Strafrecht.
Na de gebruikelijke panze kwamen Cornelis
en Tbeoiioius Huurman nit Den Helder als
beklaagden aan de beurt. Op Nieuwjaarsdag
hebben ze iD de herberg van den kastelein
Huffmeier te Den Helder den agent van
politie J. P. B. Carels mishandeld, niet zoo'n
beetje, al wisteu zo d'r geen van beiden [dron
ken woest, zie je I] iets meer vaD. Bovendien
hebben ze [mede onwetendbij genoemden
Hnffmeier den heel en boel in de gelagkamer
ten naastebij 't onderstboven gekeerd en
geslagen met stoelen, tafels met gelag omge
gooid, of getrapt, enz. Met toepassing der-
zelfde artt. van 't Wetb. van Strafrecht van
't vorige zaakje, eischte Mr. Cnopins tegen
de beide (ongehuwde) broers elk 2 maanden
gevang.
Bacha glimlachte. „Ja, daar houden alle
menschen niet van. En toch is het nood
zakelijk, dat wij ons aan die teleurstellin
gen gewennenIk heb de eer u te
groeten, juffrouw."
„Ga meeverzocht Gunne zacht. Haar
oogen smeekten levendiger dan baar mond.
Biensaam ondersteunde dit verzoek.
„Laat ons in het sa'on toch bjj een goed
kop koffie een uurtje babbelen", meende
hjj. „Hier buiten in den regen is het zeer
onaangenaam. U weet tcch bepaald wel
uit ervaring, welk een zeldzaam heerfjjk
genot het is, hier op hot land eens van
gedachten te kunnen wisselen met iemand,
die zjjn studies op de academie heeft vol
tooid."
Bacha keek Biensaam scherp afkeurend
aan. De laatste uitdrukking mishaagde
hem, vooral in tegenwoordigheid van Gunne.
Een fijngevoeiend mensch zegt iets
dergelijks niet.
Hij antwoordde daarom kortaf„Ik ben
verhinderd."
Daarna groette hjj' en verdween in het
huis van den koster, waar hij zijn toga
voor een jas ruilde. Spoedig daarop stapte
hjj in zijn lange zwarte jas met den breed-
geracden, zwarten hoed op, op het kleine
dorp toe.
In het armenhuis werd op dat oogenblik
een vinnige strijd gevoerd om de nalaten
schap van Gret. Deze bestond uit eenige
kleedingstukken en het beddegped. Ook
een bijbel en een gezangboek bad Gret
bezeten, maar dat wekte de begeerte naar
bezit niet op. De huismoeder en Liesbeth
Schulze hadden elkaar eerst als een paar
furies bestreden dan hadden zjj tegen Zuster
Ghristina een verbond gesloten. Want dis