IL J ASZ. aar ih roil! Zondag 7 Februari ii)04 i8»le Jaargang No. dUift. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Arrondissements - Recht- bank te Alkmaar. Zitting van Dinsdag 2 Febr. 1904. 10. SGHAGE Nieuws-, COURANT. Mmltllil- k LilllnvlUI m- nam het aanbod zoo leefden hij van zijn bnnrman en zijn vrouw als DOOR LEO TOLSTOI. ooo tq het gouvernement Ufa leefde een Bas- hir »j Iljaaz geheeten. IljaBZ had van zijnen e-'geen rijkdom geërfd. Heel zijn bezitting twee bestond destijds in zeven paarden, koeien en twee gevlekte schapen Iljasz echter wae werkzaam en overleggend van den vroegen morgen tot den laten avond arbeidden hij en zijne vrouw tijdiger dan iemand anders stond hij op, en later dan de meesten legde ha zich ter ruste. Van jaar tot jaar groeide zoo rijn rijkdom aan. Vijf-en-dertig jaren zijns levens had thans Iljasz met voortdurend werken doorgebracht en zich een groot ver mogen verworven. Hij bezat tweehonderd paarden, honderd vijftig stuks rundvee en twaalfhonderd schapen Zijn knechts werkten op het veld, zijne dienstmaagden melkten de merries en de koeien, bereidden knmys, boter en kaas. Iljasz had alles in overvloed, en men benijdde hem in den gebeelen omtrek. „Welk een gelukkig man, die Iljaszzoo zeide men. „Hij heeft van alles te veel. Als men het zoo goed kon hebben als hij, zou men verlangen nimmer te moeten sterven." Voorname lieden zochten zjjnen omgang, en er kwamen gasten van verre en van nabij. Iljasz ontving hen allen met dezelfde gastvrijheid en onthaalde hen met spijzen en dranken. Wie het ook zijn mochten, voor allen was knmys bereid, voor alleen thee en vlschsoep en schapenvleesch. Als er gas ten kwamen, werd er aanstonds een ram uit de kndde genomen en geslacht, of, indien het een groot gezelschap was, eene merrie. Iljasz had twee zoons en eene dochter. Hij huwde hen allen nit. In den beginne, toen Iljasz arm was, werk ten zijne zoons met hem en hoedden de paarden en de schapen. Sedert hij rijk geworden was, voerden zij echter allerlei ondeugd uit, on de oudste gaf zich zelfs aan dronkenschap over. Hij kwam om bij eene vechtpartij, en de jongste, die eene heerschzuchtige schoonmoeder had, wilde niet langer onderdanig zijn aan zijnen vader. Iljasz moest hem zijn aandeel uitkeeren. Iljasz schonk hem huis en vee, waardoor zijn eigen rijkdom verminderde. Kort daarop kwam er eene ziekte onder het vee en stierven er vele schapen. Daarop volgde een hongerjaar het hooi was mislukt en in den loop van den winter bezweek een groot deel zijner kndde. Ook ontnamen hem de Kergisen zijn beste stak land. Iljisz' bezittingen slonken al meer en meer. Zijne krachten namen af, zeventig jaar was, zag hjj zich zijne pelzen, tapijten, zadels en veikoopen, en eindelijk ook zijn Hij bezat nu niets meer en op zjjnen ouden dag moest hij met zijne vrouw bij vreemden werk gaan zoeken. Niets bezat hij, dan de kleeren aan het lijf en zijne vrouw Schamschemagi. Zijn zoon woonde in eene ver verwijderde streek, zijne dochter was ge storven. Iljasz' haarman, Mnchamedschach, had medelijden met de beide ouden. Muchamed- sch&ch, een braaf man, niet jniBt arm, maar ook niet rijk, leidde een stil, eenvoudig leven. Bedachtig aan de vroegere gastvrijheid van Iljasz, zeide hij tot hem „Trek met je vronw bij mij in, Iljasz. Voor zoover je krachten het toelaten, kan je in den zomer werkenin den winter zal je het vee voederen. Schamschemagi kan de paarden melken en kumys bereiden. Ik zal je voedsel en kleeding geven. Zeg mij, wat je verder behoeft en het zal je geworden." Baskiren Tartaarsche volkstam. Iljasz aan, en arbeiders bij Mnchamedschach. In den aan vang ging het moeilijk, maar later wenden zij er aan en werkten naar hnnne krachten. Znlke arbeiders te hebben, strekte Mnchamed schach tot voordeel. Daar de beide onden zelf grond bezeten hadden, waren zij ver trouwd met alle werkzaamhedenzij zaten niet Btil en ijverden zooveel zjj Mnchamedschach echter deed het moeten aanzien, dat menschen, die zoo hoog gestaan hadden, zoo laag gedaald waren. Eens kwamen er bloedverwanten van Mnchamedschach ten bezoek, zij kwamen van ver en een mullah vergezelde hen. Mn chamedschach liet een ram opvangen en slachten. Iljasz vilde den ram, kookte hem en bracht hem den gasten. Nadat zij gegeten en thee gedronken hadden, laafden zij zich met kumys. De gasten en de gastheer zaten en vonden het niet, zoolang wij rijk waren. Nu ons niets is overgebleven en wij bij vreemden ons brood verdienen, hebben wij het geluk gevonden." „Waarin bestaat dan uw tegenwoordige geluk „Toen wij rijk waren, hadden wij geen nor rast, hadden geen tijd om met elkander te spreken, aan onze ziel te denken, tot God konden, te bidden. Wit al beslommeringen hadden leed te wij I Er kwamen gasten, en terstond met hen de zorgenhoe hen te onthalen, waar mede hen te beschenken, opdat zij geen kwaad konden spreken achter onzen rngWanneer zij weggereden waren, moesten wij naar onze knechts omzien. Zij waren lni geworden en gewend aan lekkerder eten dan gewoonlijk dat mocht zoo niet duren wjj moesten trachten het onzen bij elkaar te honden. Zorg hadden wij, dat de wolf niet een veulen of kalf verscheurde, dat dieven ons huis niet op zachte kussens, dronken knmys en onder- bestalen. Bij het ter ruste gaan kwelde ons hielden zich met elkander. Na afloop van de gedachte, dat wellicht de schapen de en toen hij genoodzaakt rijtnigen te laatste vee. het werk kwam Iljasz voorbij de tent, en Mnchamedschach, hem ziende, zeide tot zijne verwanten „Zaagt gij dien onden man daar voorbij- ?U „Ja. Wat is er voor bijzonders aan hem?" „Hij was voorheen de rjjkste man nit den geheelen omtrek. Iljasz is zijn naam. Mogelijk hebt gij wel van hem gehoord." „Ja, ik heb wel van hem hooren spreken. Zijn roep was ver verbreid." „Hij bezit nn niets meeral wat hij had, ging verloren, en nn leven hij en zijn vrouw bij mij als arbeiders." Machamedschach's bloedverwant verwon derde zich, en hoofdschuddend zeide hij „Het gelnk is als een wielden een heft het omhoog, den ander slingert het in de diepte. Zeker is de man diep ongelukkig „Wie zal het zeggen Hij is weinig spraak zaam en werkt vlijtig." Daarop vroeg de bloedverwant: „Mag ik eens mot hem spreken Ik zon hem gaarne een en ander vragen omtrent zijn leven." „Waarom niet?" antwoordde de gastheer en riep nit de kibitka „Grootvadertje, kom eens binnen en drink wat kumys mat onsBreng je vrouw mee." Iljasz en zijne vrouw traden binnen. Iljasz begroette de gasten en den gastheer, sprak esn gebed en hurkte neer bij den ingang zijne vrouw ging achter het gordijn en zette zich bij de gastvrouw neder. Men reikte I'jasz een kop knmys hij boog, dronk een slokje en zette den kop weer neer. „Hoe is het, grootvadertje begon de bloedverwant. „Het zal je wel treurig te moede zijn, als je ons aanziet, en je je vroe gere leven herinnert, hoe je in rijkdom waart en nu in armoede leeft." Glimlachend zeide Iljasz „Wanneer ik tot n spreek van gelnk en ongelnk, zult gij mij niet gelooven. Maar vraag het aan mijne vrouw. Wat eene vrouw in het hart heeft, dat heeft zij ook op de tong. Zij zal n de volle waarheid zeggon." En de gast riep „Zeg mij, grootmoedertje, hoe gij denkt over het vroegere gelnk en het tegenwoor dige ongeluk 1" Schamschemagi achter het gordijn zeide „Ik denk er zóó over. Eene halve eeuw leefde ik met mijnen man. Wij zochten het gelnk, en vonden het nieten eerst nn, sedert een jaar, nadat wij alles verloren hadden, en thans als arbeiders leven, hebben wij het ware geluk gevonden, en verlangen niets anders." Over deze woorden verwonderden zich de bloedverwanten, en ook de heer des hnizes was verbaasdhij schoof het gordijn op zijde om de onde vronw te kannen aanzien. Zij stond met over elkaar gekruiste armen, en met een glimlach op het gelaat zag zij haren man aan. Nog eens herhaalde zij „Ik spreek de waarheid, ik scherts niet gedurende vijftig jaren zochten wjj het gelnk lammeren dooddrukten, en midden in den nacht stonden wij op om er naar te gaan zien. Dan weder kwamen de zorgen voor het veevoeder in den winter. Maar nog behalve dat alles tnsschen ons was er geen een dracht. Hij zeidezóó moet het gaan en ik zeideneen, zóó moet het gaan. Er was twist en zonde tnsschen ons. De zorgen volgden elkaar op, zorg en zonde wij hadden geen gelnkkig uur." „En nn „Als wij des morgens opstaan, wisselen wij onze gedachten in liefde en eendrachtte twisten hebben wij over niets, over niets hebben wjj ons zorgen te maken wij hebben slechts ééne zorg onzen meester te dienen, en wij werken naar onze krachten om hem voordeel te verschaffen. Als wij van den arbeid komen, is het middageten bereid, het avondbrood gereed, ook aan knmys ont breekt het ons nooit. Is het kond, zoo war men wij ons bij het vuur, trekken onze pelzen aan. Ook hebben wij gelegenheid met elkander te spreken, aan onze ziel te denken, tot God te bidden. Vijftig jaar lang zochten wij geluk thans eerst hebben wij het gevonden." Iljasz echter zeide „Lacht niet, broeders I Hst geldt hier geen scberts het geldt hier het menschelijk leven. Dwazen waren wij, mijne vrouw en ik, toen wij over het verlies van onzen rijkdom treur den. Thans echter heeft God ons de waar heid geopenbaard, en het is niet tot nw ver maak, maar tot uw heil, dat wij het n heb ben meegedeeld." De gasten lachten niet meer, maar dachten na over hetgeen zij gehoord hadden. UITSPRAKEN. J. Brakenhof, Castricum, mishand. 10 dagen gevang. W. Kok, Egmond aan Zee, het, zonder jachtacte, zich met geladen geweer in 't veld bevinden, met vernietiging v. h. vonnis van den Alkmaarschen kantonrechter, f6 boete snbs. 6 dagen hecht., met last tot beta ling der getaxeerde waarde van zijn geweer, |ad f 10], bij in-gebreke-blijven waarvan hij hiervoor 2 d. hecht zal krijgen. E. Blaauboer, Anna Paulowna, mishand., f 3 boete, snbs. 3 d. hecht. J. Kater en C. Burgers, Den Helder, opzett. ordeverstoring in kerkgebouw tjjdens godsdienstoefening, elk f 15 boete of 10 dag. hecht. De eerste en zeer indrukwekkende ver schijning, die we vandaag te zien kregen, was een „opzettelijke en wederrechtelijke paardestaarten-afknipper1', die met zijn lee- lijke kunsten d i t heeft gewonnen, dat men hem, teneinde eventuëele herhalingen dezer oefeningen in dit alles behalve fraaie werkje voorloopig althans onmogelijk te maken, voor alle zekerheid gratis logies heeft aan geboden in 't Huis van Bewaring te Alkmaar, waar sinjeur nn op z'n „dooie gemak" allerlei beschouwingen kan maken over de wissel valligheden van 't menschelijk lotden eenen dag knipte hij kette- en paardeataartjes naar welgevallen, en den anderen dag werd hij zelf geknipt. Zijn naam WelCornelis de Haas, 27 jaren oud, van beroep vrachtrijder, wonende te Wijdenes. Nn wordt wel eens beweerd„slechte gezelschappen bederven goede zeden" en, waarlijk, dit spreekwoord is hier terdege van toepassing. Beklaagde heeft bij den staartendiefstal n.1. een helper gehad, die In een slechten renk staat; dit werd van hém [bekl.] niet gezegd. Hij stond, (vóór dit geval,) zooals men zegt, vrij gunstig bekend. Met Koen Molenaar, de ongunstig bekend staande helper, was onze De Haas op 4 Jannari j.1. te Wijdenes in een of andere kroeg of her berg, die de „heeren" te 10 nre „braaf" ver lieten. Toen kreeg Koen zoo den lnminenzen inval, om eenige paarden benevens een ket, van hnnne sierlijke staarten te berooven. 't Tweetal begon hnn flauwe aardigheden of eigenlijk, beter gezegd, hnnne brutale dieverij bij den landbouwer Jan Ond, waar ze van 2 paarden die in den [niet best geslo ten] stal stonden, de staarten met een ver vaarlijk groote schapensehaar afknip ten. Koenraad hield de beesten vaat, terwijl Cornelisje den roof pleegde. Vervolgens gingen ze naar Dirk Bart, een 40-jarig slager, evenals Ond te Wijdenes woonachtig. Daar werd een bruine ket met vosse-manen, die in een afgeschoten schuur stond, hnn prooi; er werd een stuk van 20cM. ongeveer van 't arme diertje zijn Staart afges stolen. Ze waren nu toch „an de veert", dat ze zouên maar bij Jaap Kool besluiten. Goed 1 daar werden nog 2 zwarte paarden van hunne staarten beroofd en toen. was 't mooi genoeg Nn, 't kon ook waarlijk zóó wel toe Kool, een 69 jarig landbouwer te Wijdenes, keek, evenals de beide andere beroofden, raar op, toen hij be merkte op welke akelige wijze de beide sicjenrs waren opgetreden. Oud was er eveneens lang niet mede ingenomen, onder meer omdat hij graag een langen staart aan een paard mocht zienmen kon dan tevens, als men ging inspannen, den staart „opsteken". Enfin Cornelis de Haas, de beklaagde, en Koenraad Molenaar de n i e t-beklaagde hadden zoo al met al vijf steerten. Evenals honden en andere dieren wel eens doen, zoo begroef ook Cornelis zijn buit [dien hij voorloopig zeker niet noodig had, of waarmede hij momenteel bepaald verlegen was] Vier staarten althans blijkt hij te hebben gedepo neerd in een mesthoop! Voorwaar een allerkeurigste bewaarplaats voor gestolen „dierenrechtdrama" hier als volgt te verdee- lenDe H a a s de rol van den ezel, en Molenaar de vos. (Nu, 't zou niet voor de eerste maal zijn, als een vos een haas „te plat" wasMr. Dorbeck vond ten slotte de straf, die geëischt was, te hoog en drong, wanneer er gestraft moest worden, op eene lichtere straf aan voor zijn cliënt. We hadden vervolgens het voorrecht, de gescheiden echtgenoote van Adrianus Kamp, van „der eigen selvers" heetendeJeanne Catharina Ottevanger, te zien verschijnen. Na eenige oogenblikken met waren jjver naar de behandeling harer strafzaak te hebben geluisterd, merkten we weldra, dat 't zaakje 14 dagen geleden al allesbehalve kort op de zitting is behandeld en toen door ons ook is weergegeven, zoodat we thans niet te veel in bijzonderheden znllen treden. Toen deze 27-jarige vrouw eene echtscheiding aan vroeg tnsschen zich en haren echtgenoot, Is door de arr.-rechtbank het kind, hetwelk zij had, haren echtgenoot toegewezen. We weten, hoe ze toen dit jongetje te Haarlem heeft verstopt, (wéér, of bij wien, wilde ze vandaag maar niet aan den President vertellen, leek 't wel,) toen het door haren echtgenoot werd opgeëischt Haar moeder, benevens nog eene nieuwe, nog niet gehoorde, getuige, waren vandaag ook ter terechtzitting aanwezig. Ten laatste nam de O. v. J. zijn requisitoir en vroeg bevestiging van den eisch, 14 dagen geleden tegen bekl. ingesteld, lnidende5 dagen gevang. Daarna bepaalde de rechtbank, na een poosje in raadkamer te zijn ge weest, dat de uitspraak in deze zaak over 14 dagen plaats zon vinden, terwijl aan Jeanne Catharina werd bekend gemaakt, dat ze dan niet weêrom behoefde te komen. Esn lastig stukje blaasmuziek, buiten door eenige 1ste rangs musici gegeven, besloot dit zaakje. Toen de laatste [mooie] toon zoowat weg stierf, hoorden we den wellnidenden naam Jan Kikkert, van Texel, afroepen, maar jawel, de deurwaarder G. 8. Amoureus kon zijn longen zooveel uitzetten als hij wilde, de Tesselsche Kikkert was en bleef weg. Ook diens zaakje Is welbekend en reeds door ons beschreven, zoodat we kannen vol- Btaan met te melden, dat de O. v. J. ontslag van rechtsvervolging voor Kikkert vroeg. voorwerpen De O. v. J. vertelde, dat er onlangs nog een emmertje verdwenen is, met welke emmertjes-verdwijnings-geschiedenis de weledele heeren De Haas en Molenaar voornoemd in eene misschien wel „zeer nauwe" betrekking schijnen te staan. ZEG. vond 't een brutaal stukje, waarvoor C. de Haas nn terechtstond en eischte wegers diefstal 3 maal gepleegd, met toepassing der artt. 310, i 67 en 66 van 't W. v. S., 2 maand, gevang. Als verdediger van beklaagde trad de advo caat Mr. Dorbeck op. Pleiter haalde al heel spoedig een fabel van De la Eontaine aan, waarin gesproken wordt over het dierenrecht en waar met algemeene stemmen naar de galg werd verwezen de ezel, terwijl de vos (die schnld had) er zichzelf listig n i t, on den ezel in had weten te draaien. Nn vond Z Eddat 't niet onmogelijk is, dat Molenaar een vrij belangrijke rol in de aan den beklaagde De Haas ten laste gelegde feiten heeft gespeeld, misschien wel de hoofdrol. Kortom, pleiter scheen niet onge neigd, de rollen in 't zooeven genoemde Roman van FRIEDA VRLJVROUWE vos BULOW. 000 Gunne gaf rjjtuig en paarden aan een van de boeren over en liep vlug met Biens&am naar het kerkhof. Om het graf stonden geen treurenden. Slechts de dominé, de koster, de dragers en de doodgraver waren verschenen. Nie mand had zich geroepen gevoeld, de onde Gret mede naar het graf te brengen. Ook uit het slot was niemand opgekomen. Bacha zag er in toga en baret op eeni- gen afstand uit als een priester in ornaat. In die ambtsdracht ging het persoonlijke verloren. Gunne voelde in het eerste oogenblik ®en ontgoocheling, die haar pjjn deed, In iet volgende oogenblik haalde zij verlicht *dem. Zjj voelde zich plotseling zoo ontnuch terd, dat haar haar aanwezigheid hier vreemd t°«scheen. Wanneer zjj alleen geweest was, w&s zjj misschien weer stil weggeslopen. Maar door Biensaam ging dat niet best. In elk geval wilde zjj door Bacha niet gezien worden. Zjj sloop het hek langs, steeds in den rug van den dominé blijvend. Biensaam volgde haar op den voet. Hem w&s het steeds aangenaam, wanneer anderen voor hem het initiatief namen in de kleine noodwendigheden van het leven, waarop hjj SQn gedachten niet gevestigd kon houden. Gunne vond een plaats, waar zjj goed kon staan zonder gezien te worden. Ook Bacha was verschrikkelijk teleurge steld. Hjj had bepaald verwacht, vandaag de heerschappen van het slot en ook het halve dorp op hét kerkhof te zien. Het scheen hem zoo vanzelfsprekend, dat die van het slot begeerig waren, hun nieuwen dominé eens te hooren. En nu? Waar bleven zij? Waar was de gemeente, die hjj had willen meesleepen Niet één enkele ziel had het verlangen, zich door hem te laten sterken. Niemand had den drang gevoeld, hem te leeren kennen. En niet een had het de moeite waard geacht, de grjjze vrouw, die meer dan zeventig jaar in hun midden had geleefd, de laatste eer te bewijzen. Maar nu wilde hjj tóch spreken. Nu juist 1 Mochten de grafeteenen dan straks het „amen" uitroepen. Allee wat hij opnieuw op den sterfdag van de oude Gret van de verheerlijking van de armoede gevoeld had, wilde hjj nu aan dit verachte graf uitspreken. Zwaar en scherp vielen zijn woorden, als klachten en aanklachten. Toch wilde bjj hem de stemmiDg, die hjj noodig had, niet komen. Hjj had een groote menigte noodig, die met haar aan dacht op hem terugwerkte. En dat kwelde hem. Hjj leed onder deze erkenning, en dat leedgevoel gaf aan zjjn stem een uitdrukking van de grootste treurigheid. Hjj moest meermalen tusschen het spreken hoesten. Daarbij viel aanhoudend een zachte regen. Toen de dominé over de in het graf ge plaatste het .Onze Vader" en den zagen uitgesproken had,bleef hjj,terwjjlde koster en dragers heengingen, met gevouwen handen bjj het graf staan. Eerst toen hij zich alleen waande, draaide hij zich om. En nu keek hjj op eenmaal in een bleek, met tranen overstroomd meisjesgelaat. Die goede, kleine Gunne Hölien Dadelijk liep hjj op haar toe. „Sta mjj toe, dat ik mijzelf voorstel," zeide Biensaam, die dacht dat het hem gold, „mijn naam is Biensaam, candidaat in de theologie." De dominé gaf Biensaam de hand en wendde zich dadeljjk tot Gunne „U was hier Ik meende dat niemand zich eenige moeite voor de doode oude had willen getroosten. En u is in den regen hierheen gekomen!" „Wjj zjjn komen rijden," antwoordde Gunnehaar lippen trilden. Hjj bemerkte, hoe ontroerd zjj was, en hjj verheugde zich daarover. Biensaam zeide opgetogen: „Hoe koste- ljjk moet het zjjn, zoo midden tusschen het onbedorven, gezonde volk te mogen arbeiden, zooals gij Bacha keek den candidaat vragend aan, maar Biensaam kon dien biik niet uithou den. Want het was een van zjjn eigen aardigheden, dat hjj nooit iemand in de oogen keek, en daarom sprak hjj meestal tot een ander als tot iets onbepaalds. „Kent u het gezonde, onbedorven volk van nabjj?" vroeg Bacha. „Hoofdzakeljjk alleen uit boeken en ge schriften voortreffelijke boeken en ge schriften." „Wanneer u het dan eens zal leeren kennen," zeide Bacha, „zal u bjj hen, in plaats van onze ouderdomszwakheden, kinderziekten en andere zonden vinden, die u niet beter bevallen zullen." „Kinderziekten zjjn te overwinnen, ouder domszwakheden voeren tot den dood," meende Biensaam. „Dat is beslist zoo Voor het hek van het kerkhof stond de equipage van graaf Dieter. De koetsier, die aan bet portier stond, groette en zeide tot den dominé„Mjjsheer de graat laat n zeggen, dat het hem zeer zou verheugen, u eerwaarde dadeljjk eens te kannen be groeten. Daarna zal ik u eerwaarde naar Wüstenkaltheim rjjden." „Hoe heet ge vroeg Bacha den livrei bediende. „Lorenz." „Zjjt ge hier uit het dorp „Jawel." Lorenz liet alles vergezeld gaan van een buiging. Gunne lachte. „Lorenz is steeds ineê naar het hof geweest met den graaf, en zeer welopgevoed." Bacha nam door een lachenden blik notitie van haar opmerking. Dan zeide hij tot den welopgevoeden Lorenz „Ik bedank den graat zeer voor zjjn vriendelijkheid, maar ik moet nog een be zoek in het armenhuis afleggen cn zal dan te voet naar huis gaan." Gunne schrikte„Neem tenminste het rijtuig aan," smeekte zjj met zachte stem. „Oom Dieter is zeer gevoelig vaa aard. Hij zal bepaald boos zijn." „Waarom zou de graaf boos kunnen zijn „Hij houdt er niet van, als men niet op zjjn wenschen let." Kees Krap, Kees Zwart, Piet Zwaan en [Bert van Pelt, Dat 's me 'n stelletje, je moet er [op zijn gesteld! Dit zij onzen lezers maar vóóraf gemeld. De jongeheeren kwamen op Nieuwjaarsdag j.1. nit de herberg van Jan Nieuwenhuizen te Egmond a. d. Hoef, gem. Egm. Binnen, (waar ze allen wonen), en kregen 't „an den stok" met den 67-j»rigen rijksveldwachter aldaar, J. Bergsma, omdat een paar van hen, die op een met bloembollen beplanten tuin liepen, door bem verbaliseerd werden. Ze sloe gen, trapten en schopten den ambtenaar ge durende de rechtmatige uitoefening zijner ambtbsediening, tengevolge waarvan de O. v. J. tegen de beide Keezen zoowel als tegen Bert en Piet elk 4 maanden gevang, eischte, naar aanleiding van de artt. 300 en 304 van het Wetb. van Strafrecht. Na de gebruikelijke panze kwamen Cornelis en Tbeoiioius Huurman nit Den Helder als beklaagden aan de beurt. Op Nieuwjaarsdag hebben ze iD de herberg van den kastelein Huffmeier te Den Helder den agent van politie J. P. B. Carels mishandeld, niet zoo'n beetje, al wisteu zo d'r geen van beiden [dron ken woest, zie je I] iets meer vaD. Bovendien hebben ze [mede onwetendbij genoemden Hnffmeier den heel en boel in de gelagkamer ten naastebij 't onderstboven gekeerd en geslagen met stoelen, tafels met gelag omge gooid, of getrapt, enz. Met toepassing der- zelfde artt. van 't Wetb. van Strafrecht van 't vorige zaakje, eischte Mr. Cnopins tegen de beide (ongehuwde) broers elk 2 maanden gevang. Bacha glimlachte. „Ja, daar houden alle menschen niet van. En toch is het nood zakelijk, dat wij ons aan die teleurstellin gen gewennenIk heb de eer u te groeten, juffrouw." „Ga meeverzocht Gunne zacht. Haar oogen smeekten levendiger dan baar mond. Biensaam ondersteunde dit verzoek. „Laat ons in het sa'on toch bjj een goed kop koffie een uurtje babbelen", meende hjj. „Hier buiten in den regen is het zeer onaangenaam. U weet tcch bepaald wel uit ervaring, welk een zeldzaam heerfjjk genot het is, hier op hot land eens van gedachten te kunnen wisselen met iemand, die zjjn studies op de academie heeft vol tooid." Bacha keek Biensaam scherp afkeurend aan. De laatste uitdrukking mishaagde hem, vooral in tegenwoordigheid van Gunne. Een fijngevoeiend mensch zegt iets dergelijks niet. Hij antwoordde daarom kortaf„Ik ben verhinderd." Daarna groette hjj' en verdween in het huis van den koster, waar hij zijn toga voor een jas ruilde. Spoedig daarop stapte hjj in zijn lange zwarte jas met den breed- geracden, zwarten hoed op, op het kleine dorp toe. In het armenhuis werd op dat oogenblik een vinnige strijd gevoerd om de nalaten schap van Gret. Deze bestond uit eenige kleedingstukken en het beddegped. Ook een bijbel en een gezangboek bad Gret bezeten, maar dat wekte de begeerte naar bezit niet op. De huismoeder en Liesbeth Schulze hadden elkaar eerst als een paar furies bestreden dan hadden zjj tegen Zuster Ghristina een verbond gesloten. Want dis

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1904 | | pagina 5