Atmiiitit- LotlimlM
Zondag 14 Februari lJU4
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
laar ik wil!
48sle Jaargang No. 3914.
Indi.'icltf jprnlmrafn
DOOR
MARK TWAIN.
ooo—
het atelier van een kansteDaar te Rome.
O Georg, wat heb ik n lief!"
'Vod zegene je trouwe hart, MarieIk
>1 Maar waarom is je vader zoo
onverbiddelijk en wreed?"'
Georg, hij meent t goed. Maar de kunst
is "dwaasheid in zijn oogen. Hij heeft enkel
maar verstand van kruidenierswaren. Hij
gelooft, dat je mij honger zult laten lijden."
,Wat een standpuntWat een bekrompen
heid Ach, waarom ben ik niet een hart-
looze en duitenmakende winkelier, in plaats
van een kunstenaar van Gods genade een
geniaal beeldhouwer, die niets te eten heeft
Laat den moed niet zinken, mijn beste
Georg. Al mijn vaders vooroordeelen zullen
verdwijnen, zoodra je maar een vijftigdnizend
dollars hebt ver
„Vijftigduizend duivels kind, ik ben mijn
kamerhuur nog schuldig!"
II. In een woning te Rome.
„Mijn waarde heer, wij behoeven er niet lan
ger over te praten. Ik heb niets tegen uw per
soon. Maar ik kan mijn dochter niet veroor-
deelen een pudding te maken uit liefde,
kunst en honger. En iets anders, vrees ik,
hebt n haar niet aan te bieden."
„Mynheer, ik ben arm dat geef ik toe.
Maar is de room dan niets De hoog
achtbare Bellamy Toodle uit Arkansas zegt,
dat mijn nieuwe standbeeld van Amerika een
uitnemend meesterwerk is, en hij gelooft zeker,
dat mijn naam eenmaal beroemd zal worden."
„Och wat! Praatjes! Wat weet die
ezel uit Arkansas van zoo iets Roem is
geeu cent waard. De marktprijs van uwe
marmeren vogelverschrikkers daar vraag
ik naar, daar komt het maar op aan. U hebt
een half jaar noodig om er een uit te beite
len,en dan krijgt u geen honderd dollars er voor.
Neen, neen, mijn waarde heerLaat mij eerst
eens vijftigduizend dollars van u zien en
dan kunt u mijne dochter trouwen. Anders
geef ik haar aan den jongen Simper. Ik laat
u een half jaar tijd, om het geld bijeen te
krijgen. En hiermee, mijnheer, heb ik de eer
u te groeten."
„Ach Wee mij 1 Wee mij 1"
III. In het atelier.
„O, John, vriend van mijne jeugd ik
ben de rampzaligste aller stervelingen
Niets is mij gebleven, wat ik nog lief
hebben kan, dan mijn arme beeld. En
kijk ook dat voelt geen sympathie voor
mij in zijn koude marmeren aangezicht, zoo
schooD en zoo meedoogenloos 1"
„Je bent eeD ezel
„Och, Joha
„Zeur toch nietHeb je mij niet ge
zegd, dat je een hall' iaar tijd hebt om dat
geld bijeen te brengen
„John, hoe kan je ten overvloede nog den
spot drijven met mijn zieleleed Al had ik zes
eeuwen tijd, wat zou mij dat baten Wat
kan een arm, orgelnkkig mensch zonder
naam, zonder kapitaal en zonder protectie,
daarmee uitrichten
„IdiootLafaard Domkop Een half
jaar tijd, om wat geld bijeen te brengen
en dan klaag je nog Vijf maanden zou
den ruim genoeg zijn
„Ben je krankzinnig
„Een half jaar! Tijd in overvloed, zeg ik
j® 1 Laat mjj maar eens begaan, dan
zal ik je dat geld we! bezorgen."
„Hoe bedoel je dat, John? Hoe zou je met
mogelijkheid zoo'n kolossale som voor mij
kunnen opduiken
Roman van
FRIEDA VRIJVROUWE VON BULOW.
12. —ooo
„Wij moeten nog een oogenblikje naar de
Leonharts," zeide zij tot Biensaam, toen
zij in Niedergauschach den weg naar de
pastorie inreed.
Biensaam zuchtte: dat beteekende voor
hem, van den hemel in de hel komeD.
Hij hield niet van dominé Leonhart, omdat
die hem te veel plaagde. Ook de dominées-
vrouw vond hij niet sympathiek. Beiden
vond hij zoo nuchter.
Daar stond het rijtuig met een ruk voor
de pastorie stil.
Gunne zeide„Wilt u de paarden vast
houden, terwijl ik even naar binnenga
»0 neen!" riep Biensaam ontsteld.
«Neen
„Neen. Zij konden er wel eens met mij
vandoor gaan, Dat doe ik bepaald niet."
„Wanneer zii onrustig worden, moet ge
wat zingen of fluiten," zeide Gunne.
„Neen, daarop laat ik het niet aankomen,
juffrouw Gunne. Onrustige paarden op
passen neen Dat moogt u niet van mij
verlangen. Ik ga voor u liever naar binnen
®n doe de boodschap voor u
„Goed. Roep Aline dan maar en vraag,
of zij even buiten wil komen."
Biensaam stapte van het rijtuig af en
ging in huis. Beneden in den gang ont
boette hy eenige jonge mannen, die uit de
Woonkamer kwamen, waarvan de deur
„Wil je het geval aan mij toevertrouwen
en je er niet in mengen Wil je mij geheel
de vrije hand laten Wil je mij beloven, je
ia slles te schikken, wat ik ook doe? Wil je
mij bij voorbaat zweren, al mijn handelingen
goed te keuren."
„Mijne ooren tuiten, mijn hoofd duizelt,
ik ben perplex maar, goed, ik zweer het je."
„Ziedaar dan om te beginnen
John greep een hamer en sloeg heel voor
zichtig de Amerika den neus af. Nogmaals
zwaaide hij den hamer en drie vingers
vielen op den grond. Ten derde male
en een stuk van het oor vloog door de
lucht. Ten vierden male en de teenen van
den eenen voet lagen in scherven. Ten vijfden
male en het linker been van de kDio af
bestond nog slechts uit een hoopje gruis.
John zette nu zijn hoed op en ging heen.
Georg stond dertig seconden lang als
wezenloos op het jammerlijk vermiDkte
beeld te staren. Toen sloeg hij tegen den
grond en kreeg het op zijne zenuwen.
Kort daarna kwam John met een rijtnig
terug, pakte daarin den knnstenaar met het
gebroken hart en het beeld met de gebroken
beenen, en reed weg, kalm en genoegelijk
een deuntje flnitend. Den knnstenaar zette hij
in zijne woning af. Met het beeld reed hij
verder en verdween daarmee in de richting
aan de Via Qairinalis.
IV. In het atelier.
„Het halve jaar zal van middag om twee
uur afgeloopen zijn O, wat een marte
lingMijn leven is vernietigd. Was ik
maar dood en begravenGisteren avond
j heb ik niet gesoupeerd, en van morgen niot
ontboten. Ik durf mijn voet niet in eene
restauratie te zetten. Want wat doet iemaod
in een restauratie zonder geld Of ik
hongerig ben Praat mij er niet van
Mijn schoenmaker vervolgt mijmiju kleer
maker belegert mijmijn huisbaas bedreigt
mij met gijzeling. Ik ben radeloos. John heb
ik sedert dien verschrikkelijkon dag niet meer
teruggezien. Zij ja, zij glimlacht mij nog
teeder toe, wanneer wij elkaar op straat ont
moeten. Maar haar oude barbaar van een
vader gebiedt haar dan op barschen toon, den
anderen kant uit te kijken. Ik zou aan zelf
moord kunnen denken, als ik nietWat nn
Wie klopt daar aan de deur Wie komt mij
weer molesteeron Ik wed, dat het die
schavuit van een schoenmaker isBin
nen
„Goeden morgen, Eccellenza! Mogen geluk
en zegen op Uwe Excellentie nederdalen!
Ik ben nw onderdanigste dienaar, en daarom
kom ik u de nieuwe schoenen zelf maar
brengen Betaling O, daar mag geen
sprake van zijn dat komt terechtDaar
is geen haast bij hoegenaamd geen haast!
Het zal mijn hoogste trots zijn, als Uwe
Excellentie mij ook verder nog met de klan-
disie vereeren wil. En inmiddels beveel ik
mij ten onderdanigste in Uwer Excellentie's
gunst
„Hij brengt de schoenen zelfHij verlangt
geen betalingHij komplimenteert mij met
eene bniging, door welke een koning zich
vereerd zou kunnen voelen, en hij houdt
zich aanbevolen voor mijne verdere klan-
disie 1Droom ik, of waak ik Staat de
wereld op den kop Bij alleBin
nen
„Met uw welnemen, Eccellenza ik heb
uw nieuwe pak kleeren meegebracht. Als u
zoo goed zou willen zijn, het eens aan te
passen
„Binnen
„Duizendmaal pardon, als ik n stoor, Ex
cellentie, maar ik heb die mooie en geriefe
lijke woning op de eerste verdieping geheel
voor n ingericht. Dit ellendige hol past niet
voor een
„Binnen
„Ik kom u even meêdeeleD, Eccellenza, dat
uw crediet bij onze Bank, eenigen tijd geleden
tot ons groot leedwezen ingetrokken, thans
geheel en op hoogst bevredigende wijze is
opeustoDd. Hier trad Biensaam binnen.
Dominé Leonhart stond tusschen dc tafel
en een groote ijzeren geldkist, juist bezig
geld en papieren in die kist te bergen.
„'tl?, of je aan een back komt," dacht
Biensaam, op 't onaangenaamst getroffen.
„Verontschuldig mij even," zeide Leonhart,
„ik was wel naar buiten gekomen, maar ik
wilde eerst dit in orde brengen. Wy heb
ben juist onderzoek van de kas en nazien
van de boeken gehad."
„Is dat de kas van iiw spaarbank
„Jawel." Leonhart straalde. „Wil je niet
eens even in het grootboek kijken
Trotsch en gelukkig sloeg Leonhart het
groote boek open.
Biensaam lachte medelijdend.
„Neen, dominé, daarvan heb ik geen
verstand. Ec eerlyk gezegd, ik wensch er
ook geen verstand van te krjjgen. Geld
zaken besmetten de reine handen. Wij j
moeten dergelijke dingen aan mannen van
zaken overlaten, die behooren daar een-
maal by."
Leonhart werd rood van boosheid.
„Jahet aan de zakenmannen overlaten,
om onze onwetende boeren met list en
bedrog den grond hunner vaderen te ont
futselen. Dat hebben we, jammer genoeg,
reeds veel te lang laten begaan, mynheer
Biensaam."
„Toch wil het my toeschijnen, alsof het
niet de zaak v&n een geestelijke is, hier
in te grypen."
Leonhart lachte luid. „Ja, ja, dat herin
nert mij aan die boerin van Niedergauschach
die kort na royn optreden tot myn oom
Hollen zeide Onze vorige dominé, dat was
een bestedie heeft zich nooit om iets
bekommerd."
ABIT.
hersteld, zoodat wij ons ten zeerste gelnkkig
zullen rekenen, indien Uwe Excellentie ons
I weder de eer zal willen aandoen van tot elk
bedrag bij ons te disponeeren
„B.nnen
„Mijn edele, jonge vriend zij is de nwe
Binnen twee seconden zal zij hier zijn Neem
haar, trouw haar, bemin haar en weest
samen gelukkigEena vaders beste zege-
wenschen dalen op uw hoofd
„Binnen
„O, Georg, mijn éénlg geliefde Georg
wij zijn gered
„O Marie, mijn éénig geliefde Marie
wij zijn gered Maar ik kan je onder eede
verklaren, dat ik niet weet, hoe of waarom!"
V. In een koffiehuis te Rome.
Eén uit een groepje Amerikaansche heeren
leest en vertaalt uit een Italiaansch kunst
blad het volgende
„Eene wonderbare ontdekking Ongeveer
een half jaar geleden kocht signor John
Smithe, een sinds een jaar te Rome woon
achtige Amerikaan, een klein, onbeduidend
stukje grond in de Campagna, onmiddellijk
achter het monnment der Scipio's, van den
eigenaar, een verarmd bloedverwant van de
prinses Borghese. De heer Smithe begaf zich
vervolgens naar het ministerie van binnen-
landsche zaken en liet dit stuk grond over
dragen aan een onbemiddeld kunstenaar,
met name Georg Arnold. Hij verklaarde, dat j
hij dit deed ter vergoeding van eene gelde
lijke schade, welke hij indertyd aan een eigen
dom van Signor Arnoid toegebracht had.
Verder verklaarde hij, het bedoelde stuk
grond op eigeu kosten ook te willen ontgin
gen, ten einde Signor Arnold nog des te
beter schadeloos te stellen.
„Voor vier weken nu, bij het verrichten van
zekere omspittingen, dolf Signor Smithe het
merkwaardigste antieke beeld op, dat nog
ooit in den aan kunstschatten zoo rijken
bodem van ons Rome gevonden werd. Het
was eene heerlijke vronwenfignur, wier ver
rukkelijke schoonheid, hoewol zij onder den
tand der eeuwen deerlijk geleden heeft,
niemand aanschouwen kan zonder tot in het
diepst van zijn gemoed te worden getroffen.
De nens, het linker been van de knie af, een
oor en ook de teenen van den rechter voet,
beuevens twee vingers van de eene hand ont
breken, helaasMaar voor het overige is het
edele beeld merkwaardig goed geconserveerd.
De Regeering nam terstond langs militairen
weg bezit van het beeld en benoemde eene
commissie van kunstkenners, oudheidkundigen
en geschiedvorschers, om do waarde van het
kunstwerk te schatten en de som te bepalen,
welke den eigenaar van den bodem, waarin
het gevonden was, zon dienen te worden
uitbetaald. De gansche aangelegenheid werd
tot gisterenavond met den slnier der diepste
geheimhouding bedekt. Middelerwijl vergader
de de commissie bij gesloten deuren en be
raadslaagde. Gisterenavond werd met alge-
meene stemmen uitgemaakt, dat de figuur
eene Venna is, afkomstig van een onbeken
den, maar hoog begaafden knustenaar uit de
derde eeuw vóór Christus' geboorte. De com
missie beschouwt het beeld als het geniaalste
beeldhouwwerk, dat de wereld ooit heeft
leeren kennen.
„Tegen middernacht werd de laatste zitting
gehouden en werd beslist, dat de Venus de
kolossale som van tien millioen lire waard
iaDaar volgens de Romein6che wetten en
usanties de Regeering voor de helft eigena
res is van alle kunstwerken, die in de Cam-
pagna gevonden worden, zoo behoeft zij aan
Signor Arnold slechts vijf millioen lire te be
talen, om in het blijvende bezit van het
schoone beeld te geraken. Heden mjrgen
werd de Venus naar het Kapitool gebracht,
en van middag zal de commissie met eene j
som ten bedrage van vijf miilioen lire in goud
uit de schatkist bij Signor Arnold hare op
wachting maken."
Koor van stemmen uit de toehoorders
„Dat noem ik nog eens gelukMen moet
I Biensaam lachte.
„Maar juffrouw Gunne zit te wachten
op het rijtuig buiten en zou gaarne een paar
woorden spreken met mevrouw."
„Zoo 1"
Leonhart die alles had opgeruimd, sloot
de geldkist dicht en snelde naar achter.
De tuindeur stond open. „Alineriep
de dominé.
„Ja," kwam er uit de verte terug.
„Gunne is er met het rytuig. Kom eens
vlug 1"
Een gestalte doek uit groen en bloemen
op en kwam snel nader.
Aline Leonhart was een groote, stevige
brunette, een rijpe schoonheid met vol
gelaat, zachte trekken en donkere oogen,
die even gemakkelyk duister als guitig
kouden kijken.
Zij had den rok omhoog gestoken net als
een boerin, klompen aan de voeten en de
armen stak zy recht voor zich uit om
zich met de natte handen niet vuil te
maken.
Haar donkere oogen begroetten den can-
didaat lachend.
„Ik ben namelijk bezig met planten,"
zeide zij.
Haar stem was ook buitengewoon aan
genaam van klank.
Biensaam had geen oog voor het bekoor
lijke aan haar. Hy zag alleen het robuste
en alledaagsche.
Aline bleef by de bron staan en liet het
water door haar banden spelen.
„Vooruit kereltje, kryg mij het eon of
ander om mijn bandon af te drogen," zeide
zij tot haar man.
„Kereltje" sprong met drie sprongen de
trappen op en kwam vlug met een hand-
toch maar boffen."
Een andere stem„Mijne heeren, ik stel
voor, op staanden voet eene Amerikaansche
maatschappij op aandeelen te grondvesten, tot
het aankoopen van laffderijen in de Campagna
en het opgraven van beeldhouwwerken aldaar.
Deze maatschappij zal aan de beurs te New-
York ongetwyfeld terstond de noodige relaties
vinden, om hare aaDdeelen te plaatsen en in
de hoogte te dryven."
Koor van stemmen„AkkoordAange
nomen
VI. In het Kapitool.
„Kijk, Marie dit is nu het beroemdste
marmerbeeld van de gansche wereld. Dit is
de heerlijke, de onvergelijkelijke Kapitolijn-
sche Venus, van welke je reeds zoo veel hebt
gehoord. Hier staat zij nu, met hare kleine
gebreken, die door de bekwaamste Romein-
sche kunstenaars gerestaureerd, dat wil zeg
gen bijgelapt zijn. Wat zeg je er nn wel van
„O, hoe heerlijk schoon En die is nu
tien millioen lire waard
„Wel twintig als iemand het er voor
geven wil
„Hoe verrukkelijk is zij
„En toch was zij nog veel verrukkelijker,
vóór mijn onvergetelijke vriend en redder, de
vernuftige John Smith, die haar van haren
nens beroofde en haar het been aan stukken
sloeg."
„Wat bedoel je, lieve Georg
„Niets, Marie, niets."
„Je droomt, geloof ik
„Best mogelijk. Doe dus maar, of ik niets
gezegd had en trek liever je manteltje
aaD, want het tocht hier geweldig en je weet,
hoe vatbaar je bent voor verkoudheid".
VH. Slot.
De Kapitolijnsche Venus bevindt zich nog
steeds in het Kapitool te Rome en is Dog
altijd het beroemdste en betooverendste antieke
kunstwerk, dat de wereld bezit. Mocht gij
ooit het geluk hebben, bjj haren aanblik in
de gebruikelijke extase te geraken, laat dan
deze waarachtige en geheime geschiedenis
van haren oorsproDg uwe verrukking niet
verstoren. Maar als gij leest van een ver
steenden reus, die bij Syrakusc, in den staat
New-York, of op eene andere buitenplaats is
opgegraven bewaar dan nwe wijsheid voor
uzelf. En als Barnum, die hem daar begroef,
hem u voor eenige millioenen te koop aan
biedt klap dan niet nit de school. Hond
uw hand voor nw mond en op uw zak.
Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden.
XLVII.
Niets veranderlijker dan een mensch toch
In mijn Peckras van gisteren sprak ik u
nog van mijn plaD om heden naar Tjiandjoer
te gaan en thans schrijf ik deze aan het
station, geduldig wachtende op den trein
naar Depok.
We hebben nog juist een uur den tijd en
kunnen allicht nog even een en ander op
papier zetten.
Depok is eene Inlandsche Christengemeente
dicht bij Batavia en we gaan das heele-
maal terng weêr, naar beDeden, naar de
warmte
Hoe ik daartoe kom Wel, Penkras XLVI
was juist goed en wel gepost, toen ik eeu
brief kreeg van zekeren Loen, een bewoner
van Depok. De man reclameerde, zooals ze
in dieDst zeggen. Hij had gehoord, dat ik
van Buitenzorg weg waa en naar de
Preanger afgereisd, en dat wel zonder eerst
eens een kijkje bij de Inlandsche Christenen
te hebben genomen. Ik had dit indertijd op
Batavia aan zijn zoon. klerk bij het Departe
ment van B. B. (Binnenlandsch Bestuur)
beloofd en 't zou bovendien al zeer jammer
wezen, zoo schreef de brave ziel mij, als
de Hollanders nn heelemaal niets te hcoren
kregen van 't beroemde Seminarie, een
school tot opleiding van Inlandsche evange
listen.
Ik schrok van dien brief, wat nn herinner
de ik mij plotseling zeer goed, dat aan de
lezers der Pcnkrassen een bezoek aan Depok
beloofd was en daar een deel der natie veel
belang stelt in de Zending, zoo had ik mij
onwillekeurig aan eon groot verzuim schuldig
gemaakt.
Mijn besluit was toen dra genomen en zoo
gaan we nn straks weêr terng, via Buiten
zorg naar Depok.
doek terug.
„Is u nu met dezen regen aan het plan
ten Hoofdschuddend had Biensaam het
gezegd.
Zij maakte kalmpjes haar rok los en streek
die naar beoeden.
„Natuurlijk nu juist. Dat is het beste voor
de planten. Zoo regelmatig begoten krijgt
men ze met geen gieter."
„Daar ben ik zelf," riep op eenmaal
Gunne. „Een buurjongen van je houdt de
I paarden vast. Hy ziet er flink genoeg voor
uit. Dag Albert. Dag Aline."
Zy sloeg den arm om de ronde schouders
van de domineesvrouw en deed haar bood-
schap, die huishoudelijke aangelegenheden
betrof. Aline Leonhart was een hu;svrouw
van grooten roepGunne had veel van
haar geleerd en Nathalie Hollen haalde nog
dagelijks raad bij haar nicht.
De dames verdwenen in de keuken. De
dominé en de candidaat bleven wachten in
do huiskamer. Biensaam vertelde van de
grafrede, die hij had gehoord.
„In dezen Bacha hebben we weer een
i priester van God gezonden, zooais het
schijnt."
Biensaam streek vergenoegd met zyn
zwartgehandschoendo hand over het lange,
blonde haar.
„Mij bevalt die Bacha in 't geheel niet,"
zeide Leonhart. „Hij is my te scherp. En
dan let hij mij ook te veel op de uiterlijke
vormen."
„Men kan daar cok te weinig op latten,"
merkte BieDsaam op. „Zuudt u byvoorbeeld
niet de vormen, die toch de zichtbare
teekenen zijn van de opvoeding van onzen
geest, zoudt die niet een weinig onder
schatten
Ik kreeg gisterenavond onverwachts hoog
bezoek en wel van een man, die U zeker
veel belang zal inboezemen.
't W as Anak Agoeng Madé Djelantik, een
zoon van wijlen den Radja van Lombok,
banneling op Benkoelen, thans met ziektever-
lof hier te Soekaboemi.
De ongelukkige prins maakt een zeer
aangenamen fDdruk. Hij is slank van gestalte
en een lange, gitzwarte baard omlijst een
bepaald vorstelijk gelaat. In z'n donkere pij,
't kaalgeschoren hoofd gedekt met een
eigenaardig bolvormig kalotje, deed hij mjj
onwillekeurig denken aan een kloosterbroeder
van een vreemde orde.
Dat was dan dus een zoon van den man,
die door heel Nederland en Indië berncht
is geworden, een der tijgerwelpen van den
ellendigen woordbreker, die honderden van
onze brave militairen van achter veilige
muren deed vermoorden, te laf als hij was
voor een eerlijken kamp in het open veld
't Was, of Anak Agoeng Madé Djelantik
mijn geheimste gedachten raadde, want zijn
gelaat werd plotseling zeer bleek en zacht
sprak hij„Ook u denkt, dat mijn ongeluk
kige vader schuld had aan den overval op
de Hollandsche troepen Ik knikte van ja.
Weemoedig schudde de prins het hoofd en
zeide: „Wanneer mijnheer hooren wil naar
de woorden van een man, die nog nimmer
heeft gelogen, dan zal hij de juiste waarheid
leeren kennen, dan zal mijnheer begrypen,
dat noch mijn onde, belasterde vader, noch
de prinsen van het Hof eenige schuld heb
ben gehad."
En toen vertelde de prins mij het volgende,
dat wel is waar in strijd is met de officiëele
rapporten, doch door mij van voldoende be
lang geacht wordt, om er nader de aandacht
op te vestigen.
In den nacht van 25 op 26 Augustus 1894
ontving de Kroonprins Ratoe Agoeng Patoet
Kariug Asam een brief van Generaal Vetter.
Die brief, bestemd voor den onden Radja,
wa8 in de Maleische taal geschreven en dus
moest de tolk worden gehaald. Dit gebeurde
om 8 uur 's avonds. De tolk woonde ver en
was eerst om 10 uur op Tjakranegara, toen
de Radja juist zijn avondgebed deed. Na 't
gebed worden brief en tolk gebracht en tot
zijn groote verbazing hoorde de Radja, dat
de Generaal ongerust was over een bericht,
afkomstig van zekeren Pjero Komang Perg-
song, een onder-ambtenaar van den Radja.
Deze zou verteld hebben, dat de Lombokkers
een aanval in den zin hadden.
Onmiddellijk moest Djero KomaDg Peng-
song bij den Radja komen, doch hij ontkende,
ooit zulk een dwaas bericht uitgestrooid te
hebben.
Nu schreef do tolk op last van den vorst
een antwoord aan den Generaal en wel, dat
't bericht geheel en al valsch was, dat de
Generaal zich niets ongerust behoefde te
maken, want dat de Radja steeds een ge
hoorzame dienaar en vriend van de Kompeuie
wenschte te blijven.
De brief was nog niet af, toen er plotse
ling buiten eeu schot viel [12 uur 's nachts).
De Radja dacht, dat iemand, trots het ver
bod, op vleermuizen schoot, doch daarop viel
weder een schot en toen begon een hevig
geweervuur. De hoornblazers der Hollanders
bliezen signalen, de Baliërs liepen schreeu
wend nit hun hnizen en de prins-banneling
Leonhart haalde de schouders op.
„Mij staan die vormen nu eenmaal tegen.
Men maakt er woord-christenen en huiche
laars door. Wij dienen,meen ik,God het aller-
best, wanneer wij ons dankbaar over Zijne
gaven verheugen en onze naasten de won
den daar verbinden waar wy zien dat ze
het meest pijn doen."
„Waar ziet u bijvoorbeeld wondeplekken?"
vroeg Bietsaam op ge'olaseerden toon.
„Bij onze boeien zie ik ze in hun on-
wetendheid, domheid en daaruit voort-
j vloeiende hulpeloosheid. Ik doe al myn best
mijn luidjïs uit hun eigen oogen te leeren
kijken. Want waarvoor heeft God hun
eigen oogen en beenen gegeven F Help je
zeif, en God zaljeheipeD, dat preek ik hen
zoolang voor, tot zy het bsgripen. Eerst
wanneer ze het geleerd hebben, hun kleine
bezittingen zoo te bot eer en, dat zy er meer
vruchten van plukken, wordt de grond
voor hoogere cultures geschikt."
Biensaam sloeg het eene been over het
andere, keek Leonhart voorby en zeide
gelaten „dat schijnt mij toch het grofste
materialisme toe, alleen het oog op het
stoffelijk leven."
Leonhart bad geleerd zich in toom te
houden. Slechts zyn kleuren verried zyn
gemoedsstemming.
„Materialisme roemt gij het, als ik de
onwetendheid van myn boerenvolk tracht
te verbeteren
„Ja," zeide Biensaam. „Ik ben daartegen.
Indien wij ons edel boerenvolk ook nog
met de nieuwe idééën bederven!"
Bet was goen, dat de beide dair es weder
verschenen Leenhart eD zijn vrouw brach
ten hun bezoekers naar het rytuig.
De zon brak plotseling door de regen-