Atmiiitit- LotlimlM Zondag 14 Februari lJU4 TWEEDE BLAD. FEUILLETON. laar ik wil! 48sle Jaargang No. 3914. Indi.'icltf jprnlmrafn DOOR MARK TWAIN. ooo— het atelier van een kansteDaar te Rome. O Georg, wat heb ik n lief!" 'Vod zegene je trouwe hart, MarieIk >1 Maar waarom is je vader zoo onverbiddelijk en wreed?"' Georg, hij meent t goed. Maar de kunst is "dwaasheid in zijn oogen. Hij heeft enkel maar verstand van kruidenierswaren. Hij gelooft, dat je mij honger zult laten lijden." ,Wat een standpuntWat een bekrompen heid Ach, waarom ben ik niet een hart- looze en duitenmakende winkelier, in plaats van een kunstenaar van Gods genade een geniaal beeldhouwer, die niets te eten heeft Laat den moed niet zinken, mijn beste Georg. Al mijn vaders vooroordeelen zullen verdwijnen, zoodra je maar een vijftigdnizend dollars hebt ver „Vijftigduizend duivels kind, ik ben mijn kamerhuur nog schuldig!" II. In een woning te Rome. „Mijn waarde heer, wij behoeven er niet lan ger over te praten. Ik heb niets tegen uw per soon. Maar ik kan mijn dochter niet veroor- deelen een pudding te maken uit liefde, kunst en honger. En iets anders, vrees ik, hebt n haar niet aan te bieden." „Mynheer, ik ben arm dat geef ik toe. Maar is de room dan niets De hoog achtbare Bellamy Toodle uit Arkansas zegt, dat mijn nieuwe standbeeld van Amerika een uitnemend meesterwerk is, en hij gelooft zeker, dat mijn naam eenmaal beroemd zal worden." „Och wat! Praatjes! Wat weet die ezel uit Arkansas van zoo iets Roem is geeu cent waard. De marktprijs van uwe marmeren vogelverschrikkers daar vraag ik naar, daar komt het maar op aan. U hebt een half jaar noodig om er een uit te beite len,en dan krijgt u geen honderd dollars er voor. Neen, neen, mijn waarde heerLaat mij eerst eens vijftigduizend dollars van u zien en dan kunt u mijne dochter trouwen. Anders geef ik haar aan den jongen Simper. Ik laat u een half jaar tijd, om het geld bijeen te krijgen. En hiermee, mijnheer, heb ik de eer u te groeten." „Ach Wee mij 1 Wee mij 1" III. In het atelier. „O, John, vriend van mijne jeugd ik ben de rampzaligste aller stervelingen Niets is mij gebleven, wat ik nog lief hebben kan, dan mijn arme beeld. En kijk ook dat voelt geen sympathie voor mij in zijn koude marmeren aangezicht, zoo schooD en zoo meedoogenloos 1" „Je bent eeD ezel „Och, Joha „Zeur toch nietHeb je mij niet ge zegd, dat je een hall' iaar tijd hebt om dat geld bijeen te brengen „John, hoe kan je ten overvloede nog den spot drijven met mijn zieleleed Al had ik zes eeuwen tijd, wat zou mij dat baten Wat kan een arm, orgelnkkig mensch zonder naam, zonder kapitaal en zonder protectie, daarmee uitrichten „IdiootLafaard Domkop Een half jaar tijd, om wat geld bijeen te brengen en dan klaag je nog Vijf maanden zou den ruim genoeg zijn „Ben je krankzinnig „Een half jaar! Tijd in overvloed, zeg ik j® 1 Laat mjj maar eens begaan, dan zal ik je dat geld we! bezorgen." „Hoe bedoel je dat, John? Hoe zou je met mogelijkheid zoo'n kolossale som voor mij kunnen opduiken Roman van FRIEDA VRIJVROUWE VON BULOW. 12. —ooo „Wij moeten nog een oogenblikje naar de Leonharts," zeide zij tot Biensaam, toen zij in Niedergauschach den weg naar de pastorie inreed. Biensaam zuchtte: dat beteekende voor hem, van den hemel in de hel komeD. Hij hield niet van dominé Leonhart, omdat die hem te veel plaagde. Ook de dominées- vrouw vond hij niet sympathiek. Beiden vond hij zoo nuchter. Daar stond het rijtuig met een ruk voor de pastorie stil. Gunne zeide„Wilt u de paarden vast houden, terwijl ik even naar binnenga »0 neen!" riep Biensaam ontsteld. «Neen „Neen. Zij konden er wel eens met mij vandoor gaan, Dat doe ik bepaald niet." „Wanneer zii onrustig worden, moet ge wat zingen of fluiten," zeide Gunne. „Neen, daarop laat ik het niet aankomen, juffrouw Gunne. Onrustige paarden op passen neen Dat moogt u niet van mij verlangen. Ik ga voor u liever naar binnen ®n doe de boodschap voor u „Goed. Roep Aline dan maar en vraag, of zij even buiten wil komen." Biensaam stapte van het rijtuig af en ging in huis. Beneden in den gang ont boette hy eenige jonge mannen, die uit de Woonkamer kwamen, waarvan de deur „Wil je het geval aan mij toevertrouwen en je er niet in mengen Wil je mij geheel de vrije hand laten Wil je mij beloven, je ia slles te schikken, wat ik ook doe? Wil je mij bij voorbaat zweren, al mijn handelingen goed te keuren." „Mijne ooren tuiten, mijn hoofd duizelt, ik ben perplex maar, goed, ik zweer het je." „Ziedaar dan om te beginnen John greep een hamer en sloeg heel voor zichtig de Amerika den neus af. Nogmaals zwaaide hij den hamer en drie vingers vielen op den grond. Ten derde male en een stuk van het oor vloog door de lucht. Ten vierden male en de teenen van den eenen voet lagen in scherven. Ten vijfden male en het linker been van de kDio af bestond nog slechts uit een hoopje gruis. John zette nu zijn hoed op en ging heen. Georg stond dertig seconden lang als wezenloos op het jammerlijk vermiDkte beeld te staren. Toen sloeg hij tegen den grond en kreeg het op zijne zenuwen. Kort daarna kwam John met een rijtnig terug, pakte daarin den knnstenaar met het gebroken hart en het beeld met de gebroken beenen, en reed weg, kalm en genoegelijk een deuntje flnitend. Den knnstenaar zette hij in zijne woning af. Met het beeld reed hij verder en verdween daarmee in de richting aan de Via Qairinalis. IV. In het atelier. „Het halve jaar zal van middag om twee uur afgeloopen zijn O, wat een marte lingMijn leven is vernietigd. Was ik maar dood en begravenGisteren avond j heb ik niet gesoupeerd, en van morgen niot ontboten. Ik durf mijn voet niet in eene restauratie te zetten. Want wat doet iemaod in een restauratie zonder geld Of ik hongerig ben Praat mij er niet van Mijn schoenmaker vervolgt mijmiju kleer maker belegert mijmijn huisbaas bedreigt mij met gijzeling. Ik ben radeloos. John heb ik sedert dien verschrikkelijkon dag niet meer teruggezien. Zij ja, zij glimlacht mij nog teeder toe, wanneer wij elkaar op straat ont moeten. Maar haar oude barbaar van een vader gebiedt haar dan op barschen toon, den anderen kant uit te kijken. Ik zou aan zelf moord kunnen denken, als ik nietWat nn Wie klopt daar aan de deur Wie komt mij weer molesteeron Ik wed, dat het die schavuit van een schoenmaker isBin nen „Goeden morgen, Eccellenza! Mogen geluk en zegen op Uwe Excellentie nederdalen! Ik ben nw onderdanigste dienaar, en daarom kom ik u de nieuwe schoenen zelf maar brengen Betaling O, daar mag geen sprake van zijn dat komt terechtDaar is geen haast bij hoegenaamd geen haast! Het zal mijn hoogste trots zijn, als Uwe Excellentie mij ook verder nog met de klan- disie vereeren wil. En inmiddels beveel ik mij ten onderdanigste in Uwer Excellentie's gunst „Hij brengt de schoenen zelfHij verlangt geen betalingHij komplimenteert mij met eene bniging, door welke een koning zich vereerd zou kunnen voelen, en hij houdt zich aanbevolen voor mijne verdere klan- disie 1Droom ik, of waak ik Staat de wereld op den kop Bij alleBin nen „Met uw welnemen, Eccellenza ik heb uw nieuwe pak kleeren meegebracht. Als u zoo goed zou willen zijn, het eens aan te passen „Binnen „Duizendmaal pardon, als ik n stoor, Ex cellentie, maar ik heb die mooie en geriefe lijke woning op de eerste verdieping geheel voor n ingericht. Dit ellendige hol past niet voor een „Binnen „Ik kom u even meêdeeleD, Eccellenza, dat uw crediet bij onze Bank, eenigen tijd geleden tot ons groot leedwezen ingetrokken, thans geheel en op hoogst bevredigende wijze is opeustoDd. Hier trad Biensaam binnen. Dominé Leonhart stond tusschen dc tafel en een groote ijzeren geldkist, juist bezig geld en papieren in die kist te bergen. „'tl?, of je aan een back komt," dacht Biensaam, op 't onaangenaamst getroffen. „Verontschuldig mij even," zeide Leonhart, „ik was wel naar buiten gekomen, maar ik wilde eerst dit in orde brengen. Wy heb ben juist onderzoek van de kas en nazien van de boeken gehad." „Is dat de kas van iiw spaarbank „Jawel." Leonhart straalde. „Wil je niet eens even in het grootboek kijken Trotsch en gelukkig sloeg Leonhart het groote boek open. Biensaam lachte medelijdend. „Neen, dominé, daarvan heb ik geen verstand. Ec eerlyk gezegd, ik wensch er ook geen verstand van te krjjgen. Geld zaken besmetten de reine handen. Wij j moeten dergelijke dingen aan mannen van zaken overlaten, die behooren daar een- maal by." Leonhart werd rood van boosheid. „Jahet aan de zakenmannen overlaten, om onze onwetende boeren met list en bedrog den grond hunner vaderen te ont futselen. Dat hebben we, jammer genoeg, reeds veel te lang laten begaan, mynheer Biensaam." „Toch wil het my toeschijnen, alsof het niet de zaak v&n een geestelijke is, hier in te grypen." Leonhart lachte luid. „Ja, ja, dat herin nert mij aan die boerin van Niedergauschach die kort na royn optreden tot myn oom Hollen zeide Onze vorige dominé, dat was een bestedie heeft zich nooit om iets bekommerd." ABIT. hersteld, zoodat wij ons ten zeerste gelnkkig zullen rekenen, indien Uwe Excellentie ons I weder de eer zal willen aandoen van tot elk bedrag bij ons te disponeeren „B.nnen „Mijn edele, jonge vriend zij is de nwe Binnen twee seconden zal zij hier zijn Neem haar, trouw haar, bemin haar en weest samen gelukkigEena vaders beste zege- wenschen dalen op uw hoofd „Binnen „O, Georg, mijn éénlg geliefde Georg wij zijn gered „O Marie, mijn éénig geliefde Marie wij zijn gered Maar ik kan je onder eede verklaren, dat ik niet weet, hoe of waarom!" V. In een koffiehuis te Rome. Eén uit een groepje Amerikaansche heeren leest en vertaalt uit een Italiaansch kunst blad het volgende „Eene wonderbare ontdekking Ongeveer een half jaar geleden kocht signor John Smithe, een sinds een jaar te Rome woon achtige Amerikaan, een klein, onbeduidend stukje grond in de Campagna, onmiddellijk achter het monnment der Scipio's, van den eigenaar, een verarmd bloedverwant van de prinses Borghese. De heer Smithe begaf zich vervolgens naar het ministerie van binnen- landsche zaken en liet dit stuk grond over dragen aan een onbemiddeld kunstenaar, met name Georg Arnold. Hij verklaarde, dat j hij dit deed ter vergoeding van eene gelde lijke schade, welke hij indertyd aan een eigen dom van Signor Arnoid toegebracht had. Verder verklaarde hij, het bedoelde stuk grond op eigeu kosten ook te willen ontgin gen, ten einde Signor Arnold nog des te beter schadeloos te stellen. „Voor vier weken nu, bij het verrichten van zekere omspittingen, dolf Signor Smithe het merkwaardigste antieke beeld op, dat nog ooit in den aan kunstschatten zoo rijken bodem van ons Rome gevonden werd. Het was eene heerlijke vronwenfignur, wier ver rukkelijke schoonheid, hoewol zij onder den tand der eeuwen deerlijk geleden heeft, niemand aanschouwen kan zonder tot in het diepst van zijn gemoed te worden getroffen. De nens, het linker been van de knie af, een oor en ook de teenen van den rechter voet, beuevens twee vingers van de eene hand ont breken, helaasMaar voor het overige is het edele beeld merkwaardig goed geconserveerd. De Regeering nam terstond langs militairen weg bezit van het beeld en benoemde eene commissie van kunstkenners, oudheidkundigen en geschiedvorschers, om do waarde van het kunstwerk te schatten en de som te bepalen, welke den eigenaar van den bodem, waarin het gevonden was, zon dienen te worden uitbetaald. De gansche aangelegenheid werd tot gisterenavond met den slnier der diepste geheimhouding bedekt. Middelerwijl vergader de de commissie bij gesloten deuren en be raadslaagde. Gisterenavond werd met alge- meene stemmen uitgemaakt, dat de figuur eene Venna is, afkomstig van een onbeken den, maar hoog begaafden knustenaar uit de derde eeuw vóór Christus' geboorte. De com missie beschouwt het beeld als het geniaalste beeldhouwwerk, dat de wereld ooit heeft leeren kennen. „Tegen middernacht werd de laatste zitting gehouden en werd beslist, dat de Venus de kolossale som van tien millioen lire waard iaDaar volgens de Romein6che wetten en usanties de Regeering voor de helft eigena res is van alle kunstwerken, die in de Cam- pagna gevonden worden, zoo behoeft zij aan Signor Arnold slechts vijf millioen lire te be talen, om in het blijvende bezit van het schoone beeld te geraken. Heden mjrgen werd de Venus naar het Kapitool gebracht, en van middag zal de commissie met eene j som ten bedrage van vijf miilioen lire in goud uit de schatkist bij Signor Arnold hare op wachting maken." Koor van stemmen uit de toehoorders „Dat noem ik nog eens gelukMen moet I Biensaam lachte. „Maar juffrouw Gunne zit te wachten op het rijtuig buiten en zou gaarne een paar woorden spreken met mevrouw." „Zoo 1" Leonhart die alles had opgeruimd, sloot de geldkist dicht en snelde naar achter. De tuindeur stond open. „Alineriep de dominé. „Ja," kwam er uit de verte terug. „Gunne is er met het rytuig. Kom eens vlug 1" Een gestalte doek uit groen en bloemen op en kwam snel nader. Aline Leonhart was een groote, stevige brunette, een rijpe schoonheid met vol gelaat, zachte trekken en donkere oogen, die even gemakkelyk duister als guitig kouden kijken. Zij had den rok omhoog gestoken net als een boerin, klompen aan de voeten en de armen stak zy recht voor zich uit om zich met de natte handen niet vuil te maken. Haar donkere oogen begroetten den can- didaat lachend. „Ik ben namelijk bezig met planten," zeide zij. Haar stem was ook buitengewoon aan genaam van klank. Biensaam had geen oog voor het bekoor lijke aan haar. Hy zag alleen het robuste en alledaagsche. Aline bleef by de bron staan en liet het water door haar banden spelen. „Vooruit kereltje, kryg mij het eon of ander om mijn bandon af te drogen," zeide zij tot haar man. „Kereltje" sprong met drie sprongen de trappen op en kwam vlug met een hand- toch maar boffen." Een andere stem„Mijne heeren, ik stel voor, op staanden voet eene Amerikaansche maatschappij op aandeelen te grondvesten, tot het aankoopen van laffderijen in de Campagna en het opgraven van beeldhouwwerken aldaar. Deze maatschappij zal aan de beurs te New- York ongetwyfeld terstond de noodige relaties vinden, om hare aaDdeelen te plaatsen en in de hoogte te dryven." Koor van stemmen„AkkoordAange nomen VI. In het Kapitool. „Kijk, Marie dit is nu het beroemdste marmerbeeld van de gansche wereld. Dit is de heerlijke, de onvergelijkelijke Kapitolijn- sche Venus, van welke je reeds zoo veel hebt gehoord. Hier staat zij nu, met hare kleine gebreken, die door de bekwaamste Romein- sche kunstenaars gerestaureerd, dat wil zeg gen bijgelapt zijn. Wat zeg je er nn wel van „O, hoe heerlijk schoon En die is nu tien millioen lire waard „Wel twintig als iemand het er voor geven wil „Hoe verrukkelijk is zij „En toch was zij nog veel verrukkelijker, vóór mijn onvergetelijke vriend en redder, de vernuftige John Smith, die haar van haren nens beroofde en haar het been aan stukken sloeg." „Wat bedoel je, lieve Georg „Niets, Marie, niets." „Je droomt, geloof ik „Best mogelijk. Doe dus maar, of ik niets gezegd had en trek liever je manteltje aaD, want het tocht hier geweldig en je weet, hoe vatbaar je bent voor verkoudheid". VH. Slot. De Kapitolijnsche Venus bevindt zich nog steeds in het Kapitool te Rome en is Dog altijd het beroemdste en betooverendste antieke kunstwerk, dat de wereld bezit. Mocht gij ooit het geluk hebben, bjj haren aanblik in de gebruikelijke extase te geraken, laat dan deze waarachtige en geheime geschiedenis van haren oorsproDg uwe verrukking niet verstoren. Maar als gij leest van een ver steenden reus, die bij Syrakusc, in den staat New-York, of op eene andere buitenplaats is opgegraven bewaar dan nwe wijsheid voor uzelf. En als Barnum, die hem daar begroef, hem u voor eenige millioenen te koop aan biedt klap dan niet nit de school. Hond uw hand voor nw mond en op uw zak. Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden. XLVII. Niets veranderlijker dan een mensch toch In mijn Peckras van gisteren sprak ik u nog van mijn plaD om heden naar Tjiandjoer te gaan en thans schrijf ik deze aan het station, geduldig wachtende op den trein naar Depok. We hebben nog juist een uur den tijd en kunnen allicht nog even een en ander op papier zetten. Depok is eene Inlandsche Christengemeente dicht bij Batavia en we gaan das heele- maal terng weêr, naar beDeden, naar de warmte Hoe ik daartoe kom Wel, Penkras XLVI was juist goed en wel gepost, toen ik eeu brief kreeg van zekeren Loen, een bewoner van Depok. De man reclameerde, zooals ze in dieDst zeggen. Hij had gehoord, dat ik van Buitenzorg weg waa en naar de Preanger afgereisd, en dat wel zonder eerst eens een kijkje bij de Inlandsche Christenen te hebben genomen. Ik had dit indertijd op Batavia aan zijn zoon. klerk bij het Departe ment van B. B. (Binnenlandsch Bestuur) beloofd en 't zou bovendien al zeer jammer wezen, zoo schreef de brave ziel mij, als de Hollanders nn heelemaal niets te hcoren kregen van 't beroemde Seminarie, een school tot opleiding van Inlandsche evange listen. Ik schrok van dien brief, wat nn herinner de ik mij plotseling zeer goed, dat aan de lezers der Pcnkrassen een bezoek aan Depok beloofd was en daar een deel der natie veel belang stelt in de Zending, zoo had ik mij onwillekeurig aan eon groot verzuim schuldig gemaakt. Mijn besluit was toen dra genomen en zoo gaan we nn straks weêr terng, via Buiten zorg naar Depok. doek terug. „Is u nu met dezen regen aan het plan ten Hoofdschuddend had Biensaam het gezegd. Zij maakte kalmpjes haar rok los en streek die naar beoeden. „Natuurlijk nu juist. Dat is het beste voor de planten. Zoo regelmatig begoten krijgt men ze met geen gieter." „Daar ben ik zelf," riep op eenmaal Gunne. „Een buurjongen van je houdt de I paarden vast. Hy ziet er flink genoeg voor uit. Dag Albert. Dag Aline." Zy sloeg den arm om de ronde schouders van de domineesvrouw en deed haar bood- schap, die huishoudelijke aangelegenheden betrof. Aline Leonhart was een hu;svrouw van grooten roepGunne had veel van haar geleerd en Nathalie Hollen haalde nog dagelijks raad bij haar nicht. De dames verdwenen in de keuken. De dominé en de candidaat bleven wachten in do huiskamer. Biensaam vertelde van de grafrede, die hij had gehoord. „In dezen Bacha hebben we weer een i priester van God gezonden, zooais het schijnt." Biensaam streek vergenoegd met zyn zwartgehandschoendo hand over het lange, blonde haar. „Mij bevalt die Bacha in 't geheel niet," zeide Leonhart. „Hij is my te scherp. En dan let hij mij ook te veel op de uiterlijke vormen." „Men kan daar cok te weinig op latten," merkte BieDsaam op. „Zuudt u byvoorbeeld niet de vormen, die toch de zichtbare teekenen zijn van de opvoeding van onzen geest, zoudt die niet een weinig onder schatten Ik kreeg gisterenavond onverwachts hoog bezoek en wel van een man, die U zeker veel belang zal inboezemen. 't W as Anak Agoeng Madé Djelantik, een zoon van wijlen den Radja van Lombok, banneling op Benkoelen, thans met ziektever- lof hier te Soekaboemi. De ongelukkige prins maakt een zeer aangenamen fDdruk. Hij is slank van gestalte en een lange, gitzwarte baard omlijst een bepaald vorstelijk gelaat. In z'n donkere pij, 't kaalgeschoren hoofd gedekt met een eigenaardig bolvormig kalotje, deed hij mjj onwillekeurig denken aan een kloosterbroeder van een vreemde orde. Dat was dan dus een zoon van den man, die door heel Nederland en Indië berncht is geworden, een der tijgerwelpen van den ellendigen woordbreker, die honderden van onze brave militairen van achter veilige muren deed vermoorden, te laf als hij was voor een eerlijken kamp in het open veld 't Was, of Anak Agoeng Madé Djelantik mijn geheimste gedachten raadde, want zijn gelaat werd plotseling zeer bleek en zacht sprak hij„Ook u denkt, dat mijn ongeluk kige vader schuld had aan den overval op de Hollandsche troepen Ik knikte van ja. Weemoedig schudde de prins het hoofd en zeide: „Wanneer mijnheer hooren wil naar de woorden van een man, die nog nimmer heeft gelogen, dan zal hij de juiste waarheid leeren kennen, dan zal mijnheer begrypen, dat noch mijn onde, belasterde vader, noch de prinsen van het Hof eenige schuld heb ben gehad." En toen vertelde de prins mij het volgende, dat wel is waar in strijd is met de officiëele rapporten, doch door mij van voldoende be lang geacht wordt, om er nader de aandacht op te vestigen. In den nacht van 25 op 26 Augustus 1894 ontving de Kroonprins Ratoe Agoeng Patoet Kariug Asam een brief van Generaal Vetter. Die brief, bestemd voor den onden Radja, wa8 in de Maleische taal geschreven en dus moest de tolk worden gehaald. Dit gebeurde om 8 uur 's avonds. De tolk woonde ver en was eerst om 10 uur op Tjakranegara, toen de Radja juist zijn avondgebed deed. Na 't gebed worden brief en tolk gebracht en tot zijn groote verbazing hoorde de Radja, dat de Generaal ongerust was over een bericht, afkomstig van zekeren Pjero Komang Perg- song, een onder-ambtenaar van den Radja. Deze zou verteld hebben, dat de Lombokkers een aanval in den zin hadden. Onmiddellijk moest Djero KomaDg Peng- song bij den Radja komen, doch hij ontkende, ooit zulk een dwaas bericht uitgestrooid te hebben. Nu schreef do tolk op last van den vorst een antwoord aan den Generaal en wel, dat 't bericht geheel en al valsch was, dat de Generaal zich niets ongerust behoefde te maken, want dat de Radja steeds een ge hoorzame dienaar en vriend van de Kompeuie wenschte te blijven. De brief was nog niet af, toen er plotse ling buiten eeu schot viel [12 uur 's nachts). De Radja dacht, dat iemand, trots het ver bod, op vleermuizen schoot, doch daarop viel weder een schot en toen begon een hevig geweervuur. De hoornblazers der Hollanders bliezen signalen, de Baliërs liepen schreeu wend nit hun hnizen en de prins-banneling Leonhart haalde de schouders op. „Mij staan die vormen nu eenmaal tegen. Men maakt er woord-christenen en huiche laars door. Wij dienen,meen ik,God het aller- best, wanneer wij ons dankbaar over Zijne gaven verheugen en onze naasten de won den daar verbinden waar wy zien dat ze het meest pijn doen." „Waar ziet u bijvoorbeeld wondeplekken?" vroeg Bietsaam op ge'olaseerden toon. „Bij onze boeien zie ik ze in hun on- wetendheid, domheid en daaruit voort- j vloeiende hulpeloosheid. Ik doe al myn best mijn luidjïs uit hun eigen oogen te leeren kijken. Want waarvoor heeft God hun eigen oogen en beenen gegeven F Help je zeif, en God zaljeheipeD, dat preek ik hen zoolang voor, tot zy het bsgripen. Eerst wanneer ze het geleerd hebben, hun kleine bezittingen zoo te bot eer en, dat zy er meer vruchten van plukken, wordt de grond voor hoogere cultures geschikt." Biensaam sloeg het eene been over het andere, keek Leonhart voorby en zeide gelaten „dat schijnt mij toch het grofste materialisme toe, alleen het oog op het stoffelijk leven." Leonhart bad geleerd zich in toom te houden. Slechts zyn kleuren verried zyn gemoedsstemming. „Materialisme roemt gij het, als ik de onwetendheid van myn boerenvolk tracht te verbeteren „Ja," zeide Biensaam. „Ik ben daartegen. Indien wij ons edel boerenvolk ook nog met de nieuwe idééën bederven!" Bet was goen, dat de beide dair es weder verschenen Leenhart eD zijn vrouw brach ten hun bezoekers naar het rytuig. De zon brak plotseling door de regen-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1904 | | pagina 5