aar ik tuil!
tweede blad.
Zondag 28 Februari I9(H.
-l8dte Jaargang $o. 3918.
Arrondisseineiits- Recht
bank te Alkmaar.
Zitting van Dinsdag 23 Feb. 1904.
FEUILLETON.
ABIT
AiTtrititit-
00
tt f wag een natte, nevelige Decemberdag
t De voorname Bondstreet was als
in Lonae yoor <je deur van zijn winkel
nitge8torv goWeDl eerste bediende der wereld-
ttaI> mde iuweliersfirma Mercy en Zonen, en
WÏÏkÏÏT«oberen blik langs de donke-
keek me z!ci1 bijna geen levende ziel
re V rje zaken gingen vandaag ook
-r den geheelen middag was er maar
Biecht, aen g„rxu>ef W nrdArR
een enkele klant gelest, terwijl het anders
dezen tijd zoo druk was,
plotseling kwam een jong
pinkel binnen, gaf Jack een brief yoor Mercy
en Zonen en verdween weer spoorloos in den
""jack "gaf'den brief dadelijk aan den heer
jjercy zelf over. Deze las hem en zei tot
zijn bediende
Bowen, zon jij zoo goed willen zijn,
even naar het Savoy-hotel te gaan Een
dame, De Blanchard geheeten ze schrijft
niet, 'of ze getrouwd is schijnt een bestel
ling te willen doen.
Best mijnheer, antwoordde Jack.
Het Savoy-hotel was niet ver, de wande
ling bood een kleine afwisseling in de slenr
van het gewone winkelleven. Dadelijk nam
hij daarom zijn hoed en zijn paraplcie en
vergat niet, zijn boord en zijn das voor den
6piegel recht te schniven, want dames interes
seerden hem altijd bijzonder.
In het hotel aangekomen, informeerde hij
naar die dame De Blanchard. Een gewoonte
die hij had, vóór hij bestellingen aannam van
een klant. Het bleek een ongehuwde, jonge
dame te zijn, eerst een dag te voren met
haar vader aangekomen.
Jack liet zich bij de dame aandienen en
werd in een zeer weelderig salonnetje ont
vangen.
Zijn hart klopte, want, languit in een
leuningstoel uitgestrekt, lag een wondermooi
meisje met blond haar, en oogen zoo blauw
als de hemel op een mooien zomerdag. Zij
droeg een japon van blauwe zijde; haar han
den waren mot kostbare ringen versierd.
De dame glimlachte vriendelijk toen Jack
binnentrad.
Heb ik het genoegen met mijnheer
vroeg ze op ongeknnstelden toon. Haar
stem klonk den man als zoete mnziek in de
ooren.
Mijn naam is Bowen, juffrouw, ik kom
van de firma B. Mercy en Zonen.
Zeer vriendelijk van u, zoo spoedig op
mijn brief te komen.
O, zei Jack galant, als ik u van dienst
kan zijn
Welnu, zei miss De Blanchard, met
een betooverend glimlacbje, u kunt mij een
grooten dienst bewijzen maar ga zitten,
ga zitten als 't u belieft.
Jack maakte een buiging en nam plaats.
Alles, wat in mijn macht staat be
gon hij, verrukt door haar beminnelijkheid.
Een oogenblik, zei miss De Blanchard
weer lachte ze hem toe, zoodat de tanden
als twee rijen ivoorblanke parelen te voor
schijn kwamen.
Misschien een avontuur, daeht Jack.
In elk geval, zoo'n mooi meisje heb ik nog
nooit gezien en toch ben ik een kenner
op dat gebied.
Verder dacht hij niet, want als een zacbt-
blanwe bloem kwam ze weer binnen, een
parelsnoer in haar blanke handen.
Kijk eens, zei ze, dit snoer is stuk.
Jack nam het kostbare voorwerp in zijn
handen en onderzocht het.
O, maar dat is heel gemakkelijk te
veranderenwe zullen het snoer even laten
maken.
Ja kan hst Maar krijg ik het spoe
dig terug? Want morgenavond vertrekken
we weer.
Jack peinsde een oogenblik.
Morgen is het Zaterdag, we sluiten dan
om twee nurn kunt er evenwel op reke
nen, dat u het snoer op tijd ontvangt.
O, n is bijzonder vriendelijk! riep de
mooie dame uit.
Jack meende uit die woorden te verstaan
En ik ben er u zoo dankbaar voor.
Het is do moeite niet waard, juffrouw
zooals gezegd, n ontvangt het snoer Zaterdag
avond.
Het zal u wel eenigszins verwonderen,
dat ik er zoo'n haast mee heb, zei ze, hem
vriendelijk toelachend. U moet namelijk we
ten, dat het snoer mijn overleden moeder
behoordemijn vader zon boos zijn, wan
neer hij wist dat het stuk is. Hij is er zoo
bang voor, dat hij niet eens gaarne heeft,
dat ik het draag. Na, u zult er dus voor
zorgen, dat ik het morgenmiddag terugkrijg?
Ik zal het dan persoonlijk halen.
De jonge man legde den ketting voorzich
tig in het étui.
Ik zal er voor zorgen, juffrouw.
Enzult uzelf daar tegenwoordig
zijn vroeg het mooie meisje.
Ik zal ei zijn, natuurlijk, antwoordde
Jack, terwijl hij zich met een buiging ver
wijderen wilde. Miss De Blanchard strekte
echter haar blanke handje nit en het leek
hem, of zij zijn hand langer in de hare hield,
dan noodig was.
Toen de jonge man weer buiten het hotel
was, bemerkte hij, dat hij geen vuur bij zich
had, om zijn sigaar aan te 3teken. Een groote
heer met zwarten baard, die ook in den uit
gang stond, merkte dit op en reikte hem
een lucifer toe.
Bowen bedankte hem en ging weer naar
den winkel terugzijn gedachten waren
echter den geheelen dag niet bij de zaken,
maar bij de mooie miss De Blanchard
De Zaterdag brak aan Mijnheer Mercy
was reeds weg, daar het tegen tweeën liep.
Jack alleen was nog in de zaak, om daar
te wachten op de bekoorlijke klant. Des
noods, wanneer ze niet op tijd was, zou hij
den winkel een paar minuten later Bluiten,
want hij zon zoo gaarne zelf het snoer aan
het meiïje geven.
Nog een minnnt en de verwachte trad
binnen. Ze zag er nóg mooier en voornamer
uit dan gisteren. Nu was ze geheel in het
wit met een grooten witten hoed op.
Klaar? Is het klaar? vroeg ze, weer
met dat betooverende glimlachje, toen ze de
deur achter zich dicht deed.
Ja, ja, het is klaar! zei Jack, terwijl
zijn bewonderende blik over haar figuur
gleed.
Dank u wel, dat u hot zoo snel gerepa
reerd hebt. Hoeveel ben ik u schnldig
Jack noemde de som en de mooie klante
opende haar portomonnaie en legde het
geld op de toonbank. Toen nam ze het
snoer, stak het in de mof.
Wat hebt u daar mooie sieraden 1 merk
te zij op, terwijl ze haar blikken over de
kostbare voorwerpen liet gaan. Wanneer ik
duizend pond bij me had, in plaats van mijn
honderd, dan wist ik wel wat ik deed.
Mag ik n eens wat sieraden laten zien
vroeg Jack. In zijn hart bleef hij toch een
echte man van zaken.
Ik heb nooit weerstand kunnen bieden
aan brillanten, zei zewat kost bijvoorbeeld
die heerlijk-mooie broche
Dertig pond sterling.
En die prachtige ring
O, die kost maar tien pond.
Mag ik hem eens zien zei miss De
Blanchard met meisjesachtige geestdrift. Daar
moet ik bepaald iets van hebben, als ik n
tenminste niet ophoud, ging ze voort, ter
wijl ze haar oogen op Jack richtte.
O, heelemaal niet, antwoordde Jack, eD
in weinig minnten had hij een mooien ring
verkocht. Nog ging miss De Blanchard voort
met de andere sieraden te bekijken en te
betasten.
De jongeman schaamde zich, dat hij een
kort oogenblik verdenking tegen haar opge
vat had. Hij draaide zich om, teneinde
een diadeem te krijgen, welke mias De
Blanchard hem had aangewezen.
Plotseling zag hij voor zich in den spiegel
iets, dat hem het bloed in de aderen deed
stollen. Bijna verloor hij zijn bezinning.
Zijn schoone klant, de mooie miss, had
een collier in haar zak verborgen van ten
minste 500 pond waarde.
Hij wendde zich om en zijn oogen ont
moetten die van het meisje, die met een
uitdrukking van roerende onschuld op hem
gericht werden. Had hij zich wellicht ver
gist?
Maar neen, nu bemerkte hij ook, dat 4 of
5 ringen op de toonbank ontbraken. Er
konden nog wel meer voorwerpen weg zijn,
want hij was onvoorzichtiger dan gewoon
lijk geweest.
Hij keek snel naar de denr, hij zag dat
hij het dichtst er bijstond, er was dus geen
sprake van, dat zij vóór hem er uit zou
kunnen komen.
Een vurig verlangen om haar te redden,
welde in hem op. Ze wag immors zoo mooi
en zoo jong!
Ondertnsschen bekeek de jonge dame een
met juweelen bezet lorgnet, dat ze zeer
scheen te bewonderen.
Daar hield een gesloten rijtuig voor den
winkel stil, niemand steeg er echter uit, ook
de koetsier bleef rechtop zitten. Jack waag
de het niet, den winkel te verlaten, ofschoon
er zich in het rijtuig h oogstwaarschijnlijk
oen klant bevond. Al zijn gedachten waren
bij de mooie dievegge.
Hoor eens, begon hij plotseling met
een bevende stem.
Miss Do Blanchard legde haar lorgnet
neer en zag hem met haar blauwe oogen
aan.
Alles heb ik gezien, ging hij voort.
Gezien? Wat?
Ik heb gezien, dat u een snoer in nw
zak hebt gestoken en
Wat meent n met die beleediging?
Miss De Blanchard was weer geheel de
trotsche dame uit de groote wereld.
Ik meen, dat ik u beleefd verzoek, me
alles terug te geven, dan zal ik verder niet
over deze onaangename zaak spreken. Ik
zou u voor geen prijs ter wereld ongelukkig
willen maken.
Het meisje keek hem eeuige seconden aan,
toen keek zij naar de deur.
Ik laat me niet beleedigen, riep ze nit
en liep snel naar de buitendeur.
Jack was haar echter te gauw af en
en hield haar tegen.
Maar wees dan toch voorzichtig, zei hij,
haar vast in da oogen ziend, het is ver
schrikkelijk, zulk een jong meisje en zoo
mooi. Niets zal er van bekend worden, geen
woord zal over mijn lippen komen, als
Hemel, het is te laat 1 stamelde zij. Uit
het rijtuig buiten stapte een groote man met
zwarten baardhij droeg de uniform van
een politie-ambtenaar.
Een oogenblik later stond hij In den win
kel en deed de deur achter zich toe.
Hebt u de bedoeling, deze persoon als
dievegge aan te geven
Jack keek beurtelings het meisje en den
politiebeambte aan.
Ach, doe het niet, verzocht de schoone
dievegge, ik zal n alles teruggeven, ik
zal het u betalen alles, wat u verlangt,
maar laat me niet gevangennemen.
Een grenzenloos medelijden maakte zich
van Jack meester, toen eeD blik door de
tranen heen uit de heerlijk blanwe oogen hem
trof.
Neen, zei hij, ik zal geen aanklacht
indienen.
Met een handige beweging liet de politie
man echter zijn hand over den arm van het
meisje glijden, streek haar mouw iets terug
en op den handschoen bij haar pols kleefden
vijf ringen. Een oogenblik later had hij twee
armbanden van brillanten uit haar mof te
voorschijn gehaald.
Het hangt niet meer van n af, of n haar
wilt aangeven, bromde de beambte. We zoeken
haar reeds maanden lang, ik heb een bevel
tot in-hechtenis-neming bij me.... Komaan,
juffrouw, je gaat meê.
Jack zag vol medelijden de jongedame na.
Ik had gaarne alles gedaan, als ik n maar
redden kon zei hij met gebroken stem.
U gaat zeker mee naar het Oxford-
streetbnrean, om de verklaringen te beves
tigen
Eerst moet ik den winkel sluiten en de
goederen in brandkasten bergen.
Goed, goed, ik zal met haar er heen rij
den.
Huw nam hij het meisje vast en duwde
haar voor zich uit naar het rijtuig.
Het doet me werkeljjk leed, dat onze
kennismaking zoo moet eindigen.
Uit haar schoone blauwe oogen trof een
blik den zijne.
Jack Bowen, zei ze, n bent een goede,
brave jongen: als we alleen waren, zon ik u
een kus geven.
Een voor den ernstigen toestand wel wat
te opgeruimde blik, vergezelde die woorden.
Je bent niet alleen, en dusmerkte
brommerig de agent op.
Op dit oogenblik kwam de politieman Jack
wel wat bekend voor.
Heb ik u gisteren niet gezien, vroeg
hij.
Zeker, voor het Savoy-hotel, ik be-
spionneerde de dievegge, toen u mij om wat
vuur verzocht.
De politiebeambte verliet met zijn schoone
gevangene den winkel en beiden stegen in
den wagen, die ratelend wegreed.
Jack sloot ondertnsschen haastig den win
kel en ging naar het politiebureau in Ox-
fordstreet. De commissaris daar was niet
weinig verrast door dat bezoek. Hem was
niets van de aanhonding bekend. Met be
langstelling hoorde hij echter naar het
verhaal, dat Jack hem deed.
Sprak het jonge meisje met een Ameri-
kaansch accent vroeg hij.
Jack antwoordde van ja.
En was de man groot, met een zwarten
baard
Jawel.
Zoo, zoo, zeide de commissaris, voor
de afwisseling noemt hij zich dus politie
agent. Een sluw paartje, zeg ik u. We
loeren reeds meer dan een jaar op hen. U
bent opgelicht, meneer.
Maar maar lieve hemel wat zal
er met de diamanten dan gebeuren Ze
heeft voor meer dan duizend pond meege
nomen.
We zullen zien, wat we terug kunnen
krijgen, merkte de politieman gelaten op en
drukte op een electrische bel. Er is echter
weinig hoop, ze in handen te krijgen. Die
kerel is evenmin als n politie-agent Hij is
haar vriend. Het zijn de gevaarlijkste op
lichters, die ik ken. In welke richting zegt
u, dat ze gegaan zijn
De arme Jack heeft de jongedame met de
heerlijk blanwe oogen, noch zijn diamanten
ooit teruggezienzijn galanterie tegenover
de dame3 heeft onder het voorval wel wat
geleden.
UITSPRAKEN.
D. Sasburg, Wieringen, eenvoudige beleed
f 4 boete, subs.
van een dienstd. ambten.,
4 d. hechtenis.
P. Metselaar, Wieringen,
boete, subs 7 d. hecht.
als voren, f 7
A. v. d. Vlies, Petten, mishandeling, f 10
boete subs. 10 d. hecht.
Jb. Beentjes, Heemskerk, wederspannigheid,
8 weken gevang.
Arie van Wieringen, Alkmaar, meineed,
niet wettig bewezen, vrijgesprokenmet
last tot betaling der kosten van dagvaarding
van een getuige i décharge, etc., ad f 22.50,
door den Staat.
Zooala in zoovele plaatsen geschiedt, werd
ook in Enkhnizen de dag, waarop de goede
Sint menig hart met dankbaarheid vervult,
de zoo gewichtige 6de December, recht
feestelijk gevierd in 't jaar onzes Heeren
1903.
Ja, Bartje Heiman, (al is hg hier niet bekend,)
Was toen, door de feestvreugd, een lastige
[vent.
Vriend Weeselman, die kon en mocht
[en zou er niet nit.
Al zei Schontsen 't Is een verdoemd lastige
[guit!"
Of Bartholomens, of Bartholdns, of hoe
ons Bartje ook heeten moge, weieens meer
zoo lastig is? We weten 't niet! DeEnkhui-
zer kastelein Schontsen echter was niks met
hem ingenomen, want hg was zoo rumoerig,
dat 't noodig werd hem te verwijderen, het
geen een drietal getuigenJacob Zwier
(veldwachter) en Dirk Bielsma en Andries
Vingerhoed, respectievelijk landbouwer en
metselaar, glashelder aantoonden.
Toen Zwier hem wilde verwijderen, maakte
Bart zich lang geen klein beetje aan weder
spannigheid schuldig, maar art. 180 van het
W. v. Str. verbiedt zulks en de heer Off.
eischte dan ook eventjes 2 mud. gevang.
Een rare sinjenr was beklaagde no. 2, de
61-jarige timmerman Jan Visser, geboren te
Purmerend, wonende te Hoorn. De heer
Off. had Jan's zondenregister jnist in al zijn
bijzonderheden afgelezen [en dat was onder
ons gezegd, lang geen kleinigheid,] en we
dachten al stellig, dat we het genoegen
zonden derven, Jan met eigen oogen te aan
schouwen, toen Jan toch, mooi een half uur
te laat, heel kalmpjes op den „eerezetel,"
plaats nam. Toen kon men nog eens
geheel van voren af beginnen 1
Visser was zoowat half December 1.1.verlegen
om geld en zag er geen licht in, om,
zonder werk als hij was, 't eind van 't jaar
zoo te halen. Hjj bedacht een list, zeker
overeenkomstig het spreekwoord: „Die niet
sterk is, moet slim zijn". Eenigen tijd geleden
timmerde hij bij den aannemer en timmerbaas
Dirk Kaat te Hoorn hij zegt, hier vandaan
te zijn gegaan uit eigen beweging, omdat hij
met een der knechts niet kon „harremoneere";
Kaat zegt, dat hij Jan echter toch gauw
zijn congé zou hebben gegevenJan was te
„los" op 't werk, zie je.
Nn gaf Visser op 14 Dec., toen hij bij W.
Bakker, timmerman te Avenhorn, kwam, vóór,
dat hij onderbaas bij Kaat was, en dat nit een
In aanbouw zijnd buis, waar was ingebroken,
van hem, Visser, voor f 30 aan gereedschap
was gestolen. Bij zijn vakgenoot A. Knnst,
ook te Avenhorn, verkocht hij dezelfde smoes
jes, evenals bij een anderen timmerman, C.
Groot te Berkhout. Alle drie geloofden ze
zijne praatjesVisser vertelde, dat hij nu
bezig was, de daders (volgens hem zekere
Verkerke en Verweijs, of zooiets) op te spo
ren. Daar hjj echter nu gebrek aan geldmid
delen had, verzocht hij voor korten tjjd van
alle drie collega's een klein bedrag ter leen
Bakker en Groot gaven hem dan ook elk
een gulden, (dien ze geen van beiden ooit
weerom zagen] en Kunst gaf 50 cent, die
Visser ook nooit heeft teruggegevende man
kon er niet „an toe komme". Daar nn, zoo
als Jan zelf erkende, dit heele gevalletje ver
zonnen was, werd sinjenr wegens oplichting
naar zijn gezondheid gevraagd en nn kwa
men we vandaag een heele boel „moois" of
eigenlijk „leelijks" aan de weet, dat Jantje
lang niet tot eer verstrekt. Kaat zegt al
thans, dat Jan op 14 Dec. j.1. al lang niet
meer bij hem in dienst was en heelemaal
Roman van
FRIEDA VRIJVROUWE von BULOW.
ooo
16.
„Een huis schreeuwde Gunne plotseling
ia wilde vreugde. En dadelijk daarop
„Een mensch 1 daar gaat eeD mensch
Huis en mensch teekenden zich spook-
achtig groot, als zwarte schaduwen, tegen
den hemel af.
„Wjj moeten roepen!* zeide zij. „Schreeuw
eens zoo hard als je kunt, Hil."
Hilmar zette zijn beide handen voor den
tcood en brulde „Hei daar 1 Man 1 Hoe
moeten wij naar Dieterhausen
Door het schreeuwen daartoe aangehitst,
begonnen de beide honden luid te blaffen.
Kaatje ontwaakte met schrik en weende.
De man kwam vlug op de verdwaalden
toe.
HOOFDSTUK XV.
Zoodra Gunne er zeker van was, dat de man
£wam, deed zij geen stap meer vooruit.
2jj liet Kaatje op den grond glijdengreep
bet kind bg de hand en wachtte.
Haar knieën sidderden, voor haar oogen
dansten lucht en heide, zoodat zij niets
ttlöör zag
..zü was jong en sterk. Een marsch van
'ilt of zes uur kon zij gemakkelijk maken.
Maar de angst om de kinderen, de ont
roering en de ongewone last van de zes-
Jarige Kaatje, dat alles was toch boven haar
krachten gegaan.
„Ik geloof, dat een mensch zich zóó ge
voelt, als hij in zwijm valt," dacht zij.
Hilmar was dadelijk, toen Gunne staan I
bleef, op den grond gaan zitten.
„De man komt," zeide bij bevredigd,
Kaatje drong zich stijf tegen haar zuster
aanhet kind beetde van angst.
„Wees kalm, lieveling," zeide Gunne, als
in een slaap. „Dat is een brave man. Hjj
brengt ons thuis."
Daar werd zjj toegesproken„Juffrouw
Hollen, is u het
Zij was nu dadelijk volkomen helder en
zag dominé Bacha in zjjn lange zwarte
jas voor haar staan. Zjj wilde spreken, maar
het ging niet. Haar lippen beefden zoo en
haar oogen vulden zich met tranen.
Bacha bad dadelijk haar doodeljjke bleek
heid opgemerkt, haar beven en haar uit
putting. Ook de kleinen, die zjj bij zich
had, zagen er zoo doodmoede uit.
Hij had juist een bezoek gebracht aan
zijn zieken ambtsbroeder in Kaltenfranken
en was den hoogen Moor langs gegaan
naar huis.
„Wij zjjn verdwaald," verklaarde Hilmar
gewichtig.
Bacha stak den op den grond zittenden
jongen de hand toe.
„Kom, sta op, ventje. De grond is zoo
koud en nat."
Hilmar liet zich optrekken.
Dan zeide Bacha tot Gunne „Het huisje
van den kolenbrander is geen honderd ma
ter weg. Daar moet ge eerst maar eens wat
uitrusten. Steun nu maar stevig op mjjn
arm
Hij bood haar den arm, doch zjj nam dien
niet aan. Wanneer het een ander geweest
was, dan bepaald wel. Maar van hem On
mogelijk 1 Oumogeljjk 1
Waarom het haar zoo onmogelijk scheen,
ziju arm aan te raken en vlak naast hem
voort te loopen, dat wist zij niet.
Zjj voelde slechts, dat het iets was wat
zjj niet doen kon.
„Het gaat ook zóó," zeide zij met een
gelukzalig lachje. „Nü is alles goed."
„Ja zeker." bevestigde hjj. Het geluk
en het vertrouwen ia haar oogen roerde
hem diep.
„Waar zjjn wij eigenlijk?"
„Dicht bij Wüstenkaltheim. De kolen -
brandershut behoort bij dat dorp."
Zijn stem klonk bijna teeder.
O, dat hjj het was, dien God haar in den
nood had gezondenEn dat hjj zoo lief en
goed was, dat overweldigde haar.
Kon men dan in het leven in één enkel
kwartier alleD tegenspoed, angst en vreugde
beleven, zonder dat men krankzinnig werd
O, wat een wereldHoe heerlijk en zoet
was haar op eenmaal haar nood geworden.
Bacha tilde het kleine meisje op den
arm en droeg het. Heel vertrouwelijk leunde
Kaatje met het moede kopje tegen zijn
schouder en sloeg haar armpje om zjjn
hals. De toon van zjjn stem had haar hartje
gewonnen.
Gunne en Hilmar liepen hand in hand
naast hem.
De honden bromden en blaften niet
langer, maar waren vlug vooruitgeloopen
I en besnuffelden reeds de kolenbrandershut.
„Wij zullen er den tijd voor nemeD,"
zeide Bacha.
„O, ik kan nog heel goed loopen," ver
zekerde Gunne.
„Ik ook," zeide Hilmar, en hjj voegde
er aan toe„Wie is u eigenlijk Ik ken
u niet."
„Maar uw zuster kent mjj. Ik ben de
dominé."
„Van Wüstenkaltheim
„Ja, mijn jongen."
„O, dan weet ik het reedsu is een
dweper."
Hilmar was op dit weten niet weinig
trotsch. Van den zin van het woord begreep
hij geen zier, maar hjj had het neef
Leonhart, over den dominé van Wüsten
kaltheim sprekend, hoorea zeggen „hjj is
een dweper."
Bacha schaterde van lachen.
Ook Gunne lachte, maar zij was nog zoo
in de war, dat het lachen spoedig weenen
werd.
Eindeljjk bracht zij de vraag uit„Weet
u ook ongeveer, hoe laat het is
„Ongeveer halt negen,"
„Lieve hemel, die arme mama 1" riep zij
vol schrik. „Nu komt zjj thuis en de
kinderen zijn er niet."
„Wij zullen dadeliik een bode zenden,"
zeide hjj kalm. „Nu moet ik u evenwel
verzoeken, over niets meer te denken."
Het was heerlijk, hem te kunnen ver
trouwen en gehoorzamen. Ja, nu kon hij
haar zorgen dragen. Hij was zoo sterk,
goed en verstandig. Zjj wilde ook werkeljjk
niet meer denken, dan alleen aan hem.
De hut was leeg. maar niet gesloten. Zjj
had één vertrek, dat voor alles en nog wat
diende.
„Karei de kolenbrander zit bepaald weer
in de herberg," zeide de dominé.
Hjj legde de kinderen op de legerstede
in den achterhoek, terwjjl Gunne op den
eenigen stoel neerzonk.
Bacha had spoedig een vuur ontstoken.
Gunne volgde met de oogen de onge
oefende bewegingen.
Zij had willen opspringen, om hem het
werk uit de handen te nemen, want dat kon
zjj veel beter. Maar zjj voelde zich niet in
staat, zich te bewegen.
Hjj vulde een keteltje buiten met water en
zette het vervolgens op het vuur. Het sissen
van het water maakte den slapenden Hil
mar wakker.
„Water," riep hjj. „Geef mjj water. Ik
heb zoo'n dorst."
Bacha zocht naar een glas, maar toen
hij er geen vond, nam hjj de koffiekom van
de tafel en schepte die vol aan de bron
buiten.
Hilmar ledigde die gulzig en verzocht
om meer. Nadat hij de kom voor de
tweede maal had leeggedronken, ging hü
rustig liggen.
Nu haalde Bacha ook voor Gunne water.
Zjj lachte hem dankbaar toe, maar haar
hand beefde zoozeer, dat hjj haar de kom
aan de lippen moest brengen.
„Dank u wel."
Wat zjj voelde, was niet te beschrjjven
toch vond zij slechts de allernoodigs te
woorden.
Ook Bacha voelde sterk.
Haar hulpeloosheid roerde hem diep.
Het was voor hem een verrukking, dit
vertrouwende jonge meisje te kunnen bjj-
staan. Zij kwam hem daardoor veel nader,
dan dit zonder deze gebeurtenis ooit had
kunnen zijn.
Hem was het, als was zjj zjjn eigendom
en als moest hjj haar liefhebben en be
schermen. Als was zjj zjjn kind of joDge
vrouw, zóó was het hem te moede. Daar ia