Donderdag 16 Juni 1904. 489te JaareanK No. 3950. "f^vÉËDË BLAD. ^VÓlïDSli I ;i'L. Arrondissements Recht bank te Alkmaar. feuilleton. dan langzaam vrede» op tafeL veegt zijn mond beweegt het zich eenlge paogen ln omgekeerde af met den rag zijner hand, die door de zon richting en verdwijnt in het wond, waarnit U gebrniad. Dan Zogt hij, de jonge vrouw het ie gekomen. von den Gobelentz. Qeotg* _oo_ orenzan, waar het woud een klein N»hÖ d® t het woonhuis van den hout- dal icS'O"' ^gin^-gherg. Een heldere beek aankijkend „Ja, ziet u, hg zal wel niemand vertellen, waar hij uithangt. Daar zal hij wel voor op passen, want hij heeft hier immers geen j vrienden. Eigenlijk jammer voor dien vent; t was een flinke kerel. Ik denk, dat hij over de grenzen naar Boheuien de wijk heeft ge- De strooper kroop F"js voor posje van achter het blok te voorschgu, overal voorzichtig heenloerend. Haltwat is da» beweegt zich daar niets SbcI bnkt hij zich weder. Zijn blik wendt zich naar een donkere ge daante, die hij, met behnlp van het maanlicht, daar ziet onder een lagen pijnboom. Dat is nomen. Mi.ischien heeft hij ook genoeg van geen wild, geen dier, dat is een mensch voster van pr langs. Winters berg «elf kan men Stroom» e men moet wel een uur ver door dl*r.Di<L-e dichte bosch loopen, eer men de het hnisi'es van het dorp bereikt.Achter het "/„.leven houtvestershuis verheffm zich vlooiende bergen, die zich tot diep Rohomen uitstrekken. Eindelooze wonden s„n Zich op die bergen. De grond is lÜdït met een zacht kleed van mos. dat het i M van de schreden der wandelaars schier boot baar maakt. Varenkruid, bijoa een Manslengte hoog groeit daar op den vcchti- 't stroop en." „Gelooft ga dat werkelijk vraagt de jonge vrouw, terwijl hare oogon angstig en vol verwachting op den bode zijo gericht. Het maakt haar verlegen, dat deze haar zoo gadeslaat. Mijn God, zij was toen immers nog slecht6 een kind „Wie kan het weten", antwoordt de gast „Men weet soms nie», wat een ander denkt. Ik voor mij geioof echter, dat u niet onge rust behoeft te zijn. Dat nw man dit echter nog niet wistDie zal dit bericht na juist niet zoo pleizierig vinden, want zij waren nooit al te beste vrienden." Bevend kijkt de vrouw naar buiten, zonder acht te slaan op hare kinderen. De bode hangt zijn tasch om, neemt zijn stok in de hand, zegt zijne gastvrouw dank en begeeft zich langs het grasperk naar 't woud. De jonge vrouw, die haar arbeid niet meer he'ft hervat, staat na een tijdje op, roept haar kinderen, ontkleedt ze en legt ze in hun grond de breede bladeren maken met i bedjes. De kleinen huilden, dat zij niet langer ^Lhennet van het struikgewas, dat de j bij de beek hadden mogen spelen. net i- zonnestralen den bodem nooit Dan gaat zij aan de deur staan wachten, Hierdoor komt het, dat, ook in en tuurt naar buiten. 2,9 hoort nog maar niet den haar zoo wel- ^ÊÈ^m bij koesterende ^ViiMtm zomer, de grond vochtig blijft to een sterke modderlucht uitwasemt. Slechts weinige wegen, bestemd om er om gehakte boomen langs te vervoeren, loopen §M>r dit bergwoudhet ligt daar eenzaam 'Vf'da schaduw dier boomen daar wande lend hoort men soms gedarendo uren niets „de-s dan het korte, ongeduldige hameren m 'een specht tegen een hollen stam, of Lt doordringend geschreeuw van een rocf- vogel die daar hoog Aa .aBohen hoort n de buigende kruinsr, Snel klopt het hart van den strooper. De man denkt niet meer aan het wild, hij deukt slechts aan dien anderen man, die daar voor hem, evenals bij, op de loer ligt. De andere weet niet, dat hij in de nabijheid is, Hnders zou hg niet zoo kaim daar staan en slechts op het hert letten. Daar nadert de man, het maanlicht beschijnt hem. De strooper legt den vinger aan den trekker van zijn geweer, bij stoot een vloek uit en zgne oogen schitteren onheilspellend. De man, die daar, slechts tweehonderd pas van hem verwijderd, voor hem staat, is zijn doods vijand, de houtvester Wohlfart! Hij vergist zich niet, bij herkent hem duidelijk. Nu kan hij zijn rekening met hem vereffenen. Dien kerel zal hg zijn tuchthuisstraf en nog iets anders betaald zetten. Dcch hg is nog te verwijderd, bet licht is nog te zwak, te Wohlfart moet eerBt nog dichter- Zitting van Dinsdag 14 Juni 1904. UITSPRAKEN U- Hoekstra, zonder vaste woonplaats, ge detineerd, dielstal, 3 maal gepleegd, terwijl nog geen B jaren sinds vorige veroordeeling zgn verloopeD, 4 mnd. gevang. K. A. Platvoet, Texel, diefstal, 4 w. gevang. 8 Bo bel dijk en P. Paai, Wervershoof, wederspanoigheid, door 2 personen in veree- nieiug. elk 3 w. gevang. J. Appelman, Heer-Uugowaard, ruish f B boete of 6 dagen hecht. K. Meester, Andgk, diefstal, 3 w. gevang. Net voor eiken kaatsbal eene week brommen, Klaas J. A. Veldt, Hoorn, eenv. beleed, in ge schrifte, niet wettig en overt. bewezen, vrij gesproken. in bewaring gsf, toen hg naar boven ging. Heeneaweer beweerde, de advocaat voor zgne moeite te hebben gekregen van Boersen maar de vriendin vaD Elizabeth, de jongejuf frouw Maria Koppe», was bij dit gesprek ook tegenwoordig en verklaarde thans, wel de fl *ch met advocaat in bek I's bezit te hebben gezien, maar niet te weten, of hij ze had gestolen of gekregen! Een poosje daarna marcheerde Kees echter in de Schapensteeg, terwijl hij een gedeelte van den inhoud der fljsch zelf al naar binnen gewerkt had en op de rest er van wou trakteeren, doch Kees werd spoedig evena's de flosch, door den j politie-agent Pieter Felliuga ingerekend. Al schreeuwde hij wat eu mankte hij een ijselijk misbaar Fellinga is er de man met nsar, om zich aan zoo'n kleinigheid te storen en biucen was Keesje. De heer Boersen zelf eindelijk, van wien het ontvreemde toch afkomstig wae, legde geen zeer verzwarende getuigenis voor bekl. af, daar hij [B verklaarde, niet te hebben kunnen zien, of er een fljsch was 8. Vriesman; Oudcarepel, eenv. beleed., f 3 weggepakt of niet, aangezien daarvoor zijn e n 1 i i wnnrroorl +t» orrri'tf W»B weifelend bij komen. Voorzichtig beweegt hij zich naar voren, zoodat bij geheel vóór het blok komt te liggen in de donkere schaduw, die de hooge Heer- bronpijnboom op den bodem en het struikge was werpt. Het is daar zoo donker, dat Wohlfart hem niet zal kuonen zien op een afstand van twee pas. bekenden stap van haar man. Waar zou hij Hij kruipt om den pijnboom heende hout heden zoo lang bljjven Angstig drnkt zij een vester blijft nog steeds staan; die weet niet, dat hand op haar kloppend hait. Gaarne had zij i zijn doodsvijand hem al meer en meer nadert, zichzelf moed ingesproken, maar zij kon het j Daar schrikt Frans Hotka plotseling, vanuit niet. Dat beficht van den bode had haar i den top van den pijnboom klinkt een geluid, meer verschrikt, dan zij zichzelve durfdo be- gig weende daar Iemand. Het zgn twee eek boete of 2 d. hecht. voorraad te groot was. De hr.Off.vond dit dan ook in deze zaak wel een duister puntje, maar de verklaringen van de andere getuigen leverden toch het wettig en overtuigend bewijs,volgensZ.E.G.'smeening.dat Daar we 't in 't m'nst niet hadden ver wacht, was het wel een groote, zéér groote verrassing, toen we de eer hadden, als - I eersten bekl. mijnheer Franciscus Lodovicus bekl. de advocaat heeft ontvreemd terwgl hij Steltenpohl, een geboren Texelaar, wonende toch ook in 't bezit van deze flesch door meer- te Wervershoof, in de rechtszaal te zien. Hoe dere personen ia gezien. Spr. eischte dan ook groot onze vrengde bij 't wederzien van dit j aardige, looze, 29-jarige visschertje ook was, de lucht zweeft. Kaartusschen hoort men het eentonig ge- aeh van de buigende kruiner, door den f bewogen, een geluid als hoorde men J!'de verte" het' gebruis van de zee. •n« kleine vensters van de woning des ^„Mesters komen vriendelijk tussohen met n begroeide muren uit; vandaaruit ziet Rro® over den zorgvuldig oangelegden tuin m u M.ine grasperk op hot bosch neder. hoofdingang prijkt het gewei kennen, 't Was immers maar gekheid, zij had nooit van Frans gehoaden. Maar hij Zij wacht en staart naar buiten. Daar boven op die hoogten, die het hontvestershnis omge ven, is het zoo stil men hoort niet het geluld van het omkappen der boomen, noch het ge roep van arbeiders zelis de havik doet zich niet hooren en de wind snist nn door het gebladerte 't Is zoo ongezellig in die eenzaamheid, die stilte. Zij treedt in huis teiug. Kon zij het helpen, dat de twee manneu zoo vijandig tegenover elkander stonden O, mocht Frans toch uit die bunrt weggaan zij zou niet eer gerust zijn, vóór zij wist dat hg was vertrok- God geve, dat hij haar man nu niet alra6 verdween onze aanvankelijke blijdschap om plaats te maken voor ergernis over de onhebbelijke en meer dan brutale houding van Fransje tegenover de rechtbank. Meneer had verzet aangeteekend tegen een op 17 Mei j 1. tegen hem door deze rechtbank ge wezen vonnis, waarbjj hij tot 1 maand gevang. 1 is veroordeeld geworden. Hg was, zooals we geleden al meer in wegens het ontvreemden van go aderen bij ge legenheid van brand, met toepassing van art. 311 van 't W. v. Str., 14 dagen gevangenis straf, met de bemerking, dat mocht de rechtbank hem vrijspreken en hij zoodoende door de mazen glippen, dit dan toch tot zeer ernstige waarschuwing voor Krelisje kon strekken, die zgn „goede" daad om een anders goed te redden, hiermee zoo leelijk uit- wischte. heit welk gewei uit twaalf takken j ken. God geve, hüütast' langs de hooge muren slingert zich ontmoet. Des k Het is avond geworden. Wim een zoele herfstavond. Aan de oevers der ueek spelen de twee kinderen van Wohl fort den houtvester deskonings, een knaap van zeven en een meisje van vijt jaar Zij heb ben licht haar, een frissche blos op het gelaat, en gaitig kijkende oogen. De knaap had uit eon stuk pijnboornenhom «u kleine boot gesneden,die hij,met een touwtje achter zich aantrekkend, het water laat door klieven. Het meisje werpt vroolijk lachend met steent j'8 naar het kleine vaartuig en verheugt zich blijkbaar, als het water hoog opspringt en haar broeder bespat. In het woonvertrek van het huis zit de moe- dar der kinderen voor het raam, zich met een handwerkje onledig houdend. Na en dan kgkt zfl naar buiten, om te zien waarmode hare Hovelingen zich bezighouden. Do jonge vrouw z\t te praten met den brievenbesteller, die drie maal per week de brieven voor den hout vester uit Wintersberg brengt en aldus de bode is, die in de eenzaamheid van het wond berichten komt geven van hetgeen in de wereld voorvalt. Da oude, trouwe bode heeft aan de taiol plaats genomen; zijn brievent.asch en zijn zwsren, dikken stok heeft hij in een hoek van het vertrek nedergelegd. Hij slurpt lang zaam aan het kopje koffie,dat de vrouw van den houtvester hem gewoonlijk bij zijn bezoek aanbiedt. Zij zijn alleen in de kamer, want de hout vester is nog niet van zijne bezigheden terug gekeerd en de oude dienstmeid hakt achter het huis het hout, dat in de wintermaanden zal moeten worden gebruikt. Nu spreken zij over dezen of genen, over hetgeen daar buiten in de wereld voorvalt. Op de houtvesterg leest men geen andere courant dan „Het blad voor houtvesters. „Weet u ook ai", vraagt plotseling de brievenbesteller, terwijl hij de jonge vrouw scherp aanziet, „dat Frans Horka weder uit da gevangenis is Veertien dagen geleden is hij ontslagen". De jonge vrouw verbleekt. Het handwerkje ontglipt san hsre vingers. „Wat zeg jeis hij weder vrg Hg zwerft hier toch niet weer in den omtrek r De besteller trekt zijn schouders op. Hg weet, dat de strooper eens een flinke, aardige jongeman was, ven De nieuwsgierige maan kijkt met haar weifelend, zacht licht naar wat er omgaat in het donkere woed. Ean zwarte vogel vliegt van oen der hoogste kruinen der boomen, en verdwijnt in het donker van het bosch. Die boom, de Heerbron-pijnboom, staat daar reeds sinds eenwen, daar waar de wegen zich kruisen, wel een uur ver van de hout vesterswoning. Hij ontleent zfjn naam aan de bron aan zijn voet, de Heerbron. Die bron be vindt zich in een steenon bassin, haar water brni8t zacht. Verder ziet men varenkruid, over de kleine heldere beek heenwuivend, als groeide het in zilveren schalen. Do zeehte wind doet de horfstrocde bladeren van de boukeboomen neerdwarrelen, strooit ze, als een speelsch kind, over den grond, ze nu en dan weder verder blazend. Hier ziet men een straal van het zachte weifelende maanlicht, daar heerscht de diepste duisternis. 't Is drukkend stil onder de boomen. Daar hoort men kort, doch duidelijk, het kraken van dorre takken. Er beweegt zich iets Eene donkere, kleine schaduw beweegt zich snel over een door het maanlicht beschenen strookje van den bodem. Een oogonblik ziet men tns schen het struikgewas een geweerloop schit teren, de donkere, onduidelijke gedaante van een man wordt zichtbaar, dan verdwijnt dat alles weder in het donker van den nacht. De man verbergt zich in bukkende hondiDg achter een groot blok, men ziet nog slechts zijn donkeren, zwarten baard en zijn fonke lende oogen, die schitteren onder een breed- geranden hoed. Het is Frans Horka, de wildstrooper,die nit de gevangenis is ontslagen. Daar, langs het verlichte plekje vóór hem, moet strakjes het groote hert komen, dat hij op het spoor is. Van hier zijn de grenzen slechts weinige passen verwijderd, daar kan hij het wild wel verkoopen. Als dat hort nu maar spoedig komt 1 Daar kraakt iets in het dichte struikgewas een oogen blik, daar verschijnt voorzichtig van uit bet bosch het hert, een met een gewei van zasticn takken. Langzaam treedt het dier over het verlichte plekje. Als het nu nog maar BO pas dichter genaderd is, kan Horka schieten. Hij mikt, om te probeeren, want w hij vreest, dat hg in de gevangenis een min- [iuiui wien men zegt, dat der geoefend schutter is geworden. Maar neen, hfi rediefd 'wis' op" het jonge meisje, vóórdat zijn hand is rustig, en vast als vroeger, zij de vrouw van den houtvester werd. Wat heeft het dier nu Het blijft plotse- Hij drinkt kalm zijn koffie op, zet het kopje ÜDg staan en heft den kop omhoogdan hoorntjes, die elkaar In het donker nazitten Was zijn slecht geweten het, dat hem zoo aan het schrikken maakte? Waarom had die Wohlfart hem ook dat meieje ontnomen, dat meisje, dat hem haar jawoord had geschonken! Ook de houtvester moet dat geluid hebben vernomen, want hij wendt een oogenblik het hoofd om en luistert. Doch hij blijft spoedig weer kalm staan. De wildatrooper bespiedt iedere beweging, zijn hoofd verscholen achter de bladeren van het varenkruid. Nu is het wederom doodstil geworden. Horka's hart klopt hoorbaarin weinige miruten zal het pleit zijn beslecht. Zij zal aan hem denken,die trotsche hontvestersvrouwl Nn is hij wel gedwongen, zijn donkere schuilplaats te verlaten en van achter den eenen stam naar den anderen voort te kruipen. Hij kijkt niet meer naar het he.rt, wat kan hem dat dier schelou? Hij kijkt slechts naar zijn vijand. De haat schroeft hem de keel toe. Langzaam sluipt Horka nader, stap voor stap, steeds nader en nader. Reeds onder scheidt hij de groene dienstpet van den hout vester Wohlfart heeft zgn geweer in de hand, gereed om te schieten hij staat nog steeds naar het hert te kijken, dat zich op het ver lichte plekje bevindt. Nn is hij dicht genoeg bijDe plaats is goed gekozenhij ziet Wohifart duidelijk, zooals hij daar door een straal der maan wordt beschenen Zij zijn geen honderd schreden meer van elkander verwijderd. Doch ln Uggecdo houding kan hij niet goed mik ken het hooge varenkruid belemmert hem bij richt zich voorzichtig en langzaam op, onafgewend houdt hij den blik op zijn vijand gevestigd. Plotseling stoot bij zijn hoofd tegen een dooden tak, die doorbreekt met scherp ge kraak De houtvester kijkt om. Nu moet het ge schieden. Frans Horka grijpt zijn geweer, mikt, het wapen verwart zich in het struikgewas, spoedig heeft hij het weer losgewerkt en de vinger omspant den trekker. Een luide knal verbreekt de stilte, een halve seconde later door een tweeden gevolgd. Schot op schot. De echo kaatst het geluid van de bergholten dubbel terug. Dan is het weer doodstil in het wond. Het hert is verdwenen. De strooper trekt met sidderende hand het varenkiuid nit den gronddan ligt hij stil. Zijn grijze jas Is door bloed rood gekleurd en wordt, bjj de borst, al rooder en rooder. De houtvester bnlgt zich. zwaar ademha lend, over den doode, bedekt het lijk met eenige bladeion, en verdwijnt dan langs den weg. die naar hst dal voert. Men hoort ziine stap pen, dof klinkend in de verte. Hij deed het niet dan nit tegenweer. Was het zijn schuld, of die van zijn vrouw, dat het zoo ver moest komen trouwens eenige weken geleden al meer in Er 8tond altfld een ond nkilekje" te bijzonderheden hebben verteld, op 9 Maart ^ur van de zitting van 26 April il., hetwelk met een zegen aan t visschen in de West er- nQ toch eindelijk eeng moegt wordon 0pge- broeredijksioot, behoorende aan Do Vier Noor- maakt daar het anderg met de heete ZOmer- der Koggen, terwijl dit vischwater verpacht I 8che d heel ,icht goor zou kunnen wor- Is aan K. Wagenmaker vanLammertschaag. den> en dat zou toch waar)jjk zonde zijn I Op dien gsdenkwaardigen dag nu had Johannes Hermanus Nebbellng, een haring trekker, geboren en wonende te Helder, de brutaliteit om als getuige in de zaak tegen zgn vakgenoot, den beklaagde Jaap de Jong, met opzet een zóó zoetsappige en vergoe lijkende getuigenis af te leggen, dat hij sterk verdacht werd van meineed, waarvoor hij nu dan ook vandaag als beklaagde terecht stond. Zroals de belangstellende lezer zich wel zal herinneren, had Jaap de Jong op 20 Maart jl. tegen Gerrit Rozendaa', onder-gezagvoerder op de radersleepboot „Hercules", een ern stige bedreiging genit. Genoemd vaartuig zette koers naar een in nood verkeerend schip en de kapitein had aan den bestuurder van een vlet vergunning gegeven meê te gaan. Doch meerdere vletten gingen meê en Rozen- daal, op bevel van den kapitein aan 't losmaken gaande, hoorde zich door De Jong, die met een open knipmes gereed stond, toe voegen: „Als je die vletten losmaakt, zal ik ja over je vingers snijden 1" wat door Rozen- daal en 2 getuigen is gehoord en hetwelk ze ook alle 3 stokstijf bleven volhouden. Nebbellng beweerde nn, alles van a tot z te hebben gehoord, en achtte het beslist on mogelijk. dat dit zon zijn gezegd, maar ver klaarde ten stelligste, dat De Jong alleen deze woorden tegen Rozendaal had geuit„als jij an die vletten komt, zal ik de anderen achter je handen lossnijden hetwelk echter volstrekt geen bedreiging zou zijn geweest, aangezien Rozendaal daar geen sikkepitje om behoefde te geven, daar hij dan meteen van de moeite te maken. In 't schuitje, hetwelk Frans hiertoe bezigde, was ook gezeten de 24 jarige landbou wer 8. de HaaD. die als helper dienst deed en noch acte, nóch vergunning had, terwijl Steltenpohl wél acte, dcch evenmin vergun ning had. De Sijt ejarspelder rijksveldwachter Banke Mariens had hen in de gaten gekregen en bij hen komende, eenige vragen gesteld, waarop hi) echter boe noch bah terugkreeg zoodat Marinns gezwind in een onbeheerd vaartuig stapte om beide heeten aan boord i te kannen klampeD, waarop Steltenpohl ving aan wal stapte en vervolgens Marinns zoo hard hij kon belemmerde om De Haan te snappen, zoodat deze ontvluchtte. Maxinus maakte deswege proces-verbaal op en daardoor kreeg Frans bovengenoemde straf i en zijn verzet van heden baatte hem ook al geen lor, want hg staat niet alleen zoo on gunstig mogelijk bekend en de heer O. v. J. zal volstrekt geen medelijden met hem heb ben ook, maar het hem ten laste gelegde werd bewezen geacht en ZEG. eischte wegen8 't belemmeren van Marinns' handelin gen in de wettige uitoefening zijner bediening met toepassing van art. 184, Wetb. v. Strafr., opnieuw 1 maand gevang, tegen hem. Bekl., die alles zooveel mogelijk ontkende en tegensprak, giDg morrende en zeer kwaad aardig brommende weg, terwijl de getuige Simon de Haan den indruk maakte, dat hg nog niet al to best uitgeslapen was, doordat hij meer den eens geeuwde en gespte als een schelvisch, die 3 dagen op 't strand heeft gelegen. bevrijd zon worden, om ze los Heenenwoer, een _b jarige, te Zuid- j Verder verklaarde Nebbellng, dat de bevelen Scharwonde geboren schippersknecht, die j Van zoo'n kapitein tegenwoordig ongeveer thans te Ondkarspel woont, heeft zich in den keelemaal niet geteld werden, dat is den- avond van 17 April j.1. dan eens alterkranigst kp)i:k z00wat nit de model De heer O. v. J. gedragen, t Toeval wilde, dat op dien datum vond )n dtg heeren Nebbeling's verklaringen bij den 64 jarigen dranks'ijter cn groentehan delaar Antonins Brcersen brand in diens o— perceel aan den Dijk te Alkmaar uitbrak. De dieDBtbode, Elizabeth v. d. Gulik ge naamd, was zeer onrnstig omtrent het lot van haar weinipje goed, dat onverzekerd boven stond. Kees bood met ware doodsverachting san, om het te redder, ging naar boven en bens daar werd haar kastje zoo pardoes naar be nedon giflapt! Enfin 1 't was gered Doch, 't breedst komt achter, zei iemand, zich ven potlepelF, met den steel vooiuit, ontlastende, en hier kreeg het muisje dan ook een tamelijk lang staartje voor Heenenweer, die na verrichting van zijn heldhaftig goederenreddingebnnststnk gauw beneden was gekomen en, even alieen in den slijterswickel zijnde, van achter de toonbank een flesch advccaat wegpakte! Elizabeth zag dit juist en maakte op over deze niet zeer eerlijke handelwgze eenige weinig vleiende aanmeikingen [al had Cornelis even te voren zoo „gezwind" haar goed in veilig heid „gegooid"] en wilde zelfs de flesch ont nemen, hetwelk echter vergeefsohe moeite was. Nu wenschte zij hem hniten daarover nog eens aan te spreken, hem meteen een groot pak teruggevende, dat hij haar te voren van vandaag alle aanleiding om dezen sir.jeur weinisr vertrouwen te schenken. Z E G. dacht, met een complot te doen te hebben, waarvoor Nebbeling volgens over eenkomst een verzachtende, allesbehalve ge loofwaardige getuigenis had afgelegd, doch ons visschertje, hoe hij vandaag ook beweerde niet anders dan de waarheid te kunnen zeggen, heeft het nn toch zichzelven te wijten, dat Mr. Cnopins wegens meineed, met toepassing van art. 207 van 't W. v. Str9 maanden gev. tegen hem eischte. Als Nebbe ling in aanmerking neemt, dat bij deswege met 6 jaar gevangenisstraf zon knnnen wor den bedacht, dan moet hij nog maar niet ontevreden zijn en eerlijk gezegd hij pruttelde ook niet half zoo, als straks Stelten pohl deed Gerardns Antonins Koppes is op 18 Juli 1866 geboren te Alkmaar, wat ook zijn woon plaats is, zoodst hij op 't obgenblik reeds 38 jaar, 10 maanden en 27 dagen op het aardsche trenendal heeft rond gewandeld, met af trek natuurlijk van dio oogenbllbken, die hij slepende, zittende, liggende, hangende of ronkende heeft doorgebracht, waarvan we den gezameniijken duur niet nauwkeurig knnnen opgeveD, al is dit een groot verlies voor da kleine een rakker is." HOOFDSTUK V. Het wss gister eea heerlijke dag ge weest. De zon had van den wolkeloozen hemel gestraald en de zee had met haar als De Prins Adalbert in een onaangename schommeling te brengeD. Het donderde en bliksemde van boven af, brullen en huilen deed het langs de scheepswanden, het floot door de takels ge. Het was een stampen, stooten en razen, dat een mecsch hooren Roman van C. SCHROEDER. 000 Eerste Boek. 8 Kathlin knikte, want dat was ook baar meening, maar zg zeide tegen zichzelf, dat Mr, Stanhope ook een aardig mensch was, en zg zag niet in, hoe de hartelijkheid van den een, den ander moest afstooten, en dat scheen hier toch wel het geval zoo zachtmoedig ruischen het stampen der en zien verging. machines begeleid, zoodat niemand „Nu, dat zal morgen wat moois geven," zelfs aan zeeziekte had gedicht. Bij de maaitgden was de grootste appetgt ont wikkeld, en op het dek had men zich in de meest verschillends talen vroolijk onder houden Het was voor Kathlin een ver rukking geweest, om, achterover in een leunstoel geleund, naar dis menschen te luisteren en ze in hun dosn en laten gade te slaan. Later had men allerlei spelletjes gespeeld en eerst was mgnheer Rieger trouw aan hsar zijde geweest, maar toen men met Vgf minuten lang had zg reeds over die kleine zakjes zand in genummerde hokjes vraag nagedacht, toen de oude dame eenigs- zins aarzelend de vraag stelde begon te weipeD, wse Mr. Stanhope bij haar gekomen en was hij haar partner gc- Wist ge, dat Mr. Stanhope de reis zou weest, en toen was mijnheer Rieger ver- meemaken, miss Kathlin dwenen. Dat elk der heeren niet in gezel- neen!" riep Kathlin, hevig blozend, „Wel „Als uit plotseling voor pa&ld van." „Waarom ontstellen?" „Nu,wanneer men iemand aan het andere einde van de wereld gelooft maar ik bid u, Mrs. Ponsouby. draait u het hoofd eens even wat rechts. Die drie rotsen die daar als drie reusachtige vingers ten hemel wijzen,zouden dat de Needies zgn schsp van den ander wilde zijn, was baar den gro'nd getooverd, stond hg in den loop van den avond nog duidelgker mij, ik ontstelde er be- aar geworden, en omdat zij geen van beiden in hun antipathie gelijk geven kon, was zg met de gedachte daaraan in slaap gegaan en bad dat den dolsten droom ten gevolge gehad. Luid lachecd was zij tegen middernacht in haar smal bedje in de hoogte gespron gen en had toen dadelijk rechts en links naar een houvast mceten tasten om niet naar beneden te rollen. De mooie etiite van „'kDeckLetwebkind^bevcBtigdedecude de zee van gister was nameigk het titelblad ^6n;e, en bjj zichzelf dacht zg „Het zou van een orkaan geweest. Er behoorde nog zeer jturner zgn, maar ik vrees, dat deze al een aardig windje tce, cm een kolossus zeide Kathlin tot zichzelf en meende, dat zij vanwege het spektakel niet meer in slaap zou kunnen komen, maar vóór zij het. eigenlijk goed probeerde, was het haar reeds gelukt. Mr3. Ponsouby had het niet zoo goed. Zg lag den ganscben racht wakker en be leefde in haar geest de ijselgkste scheeps rampen. Toen bjj het klaren van den dag bleek, dat de planken nog dicht waren en het water nog niet in haar hut opborrelde, haalde zjj verlicht adem, maar toen zij een poosje later Kathlin uit haar bed kruipen zsg. riep zjj ODtzet „Lief kind, wat heb je voor Ik wil zoo goed a's het gast mij in mjjn kleeren balanceeren," antwoordde Kathlin, en in haar pogirg om de lampet kan te grjipen, stootte zij zeer onzacht met het hoofd tegen den spiegel. „O weekleagde de oude dame. „'t Hindert tiets," larhte Kathlin. „Je zult veischrikkelj'k zeeziek worden, door dat ellendige schommelen." „O neen! Dat sehoir melen vind ik aller heerlijkst vroeger thuis, cp het meer 8chcmmelde ik eens zóó, dat mjjn bootje er door omsloeg." „Kird, kind, maar kon je dan zwemmen?" „Wel nceD, ik moest mjj aan de kiel vasthouden totdat er een kwam die mjj redde." i „Dat klinkt zeer romantisch." „Dat wes het ook. Ik had alle hoop op gegeven, maar daar kwam de redder en dat was De naam bleef onverstaanbaar, want Kathlin had plotseling het hoofd in de kom met water gestopt. Toen na een poosje het plassen ophield, vroeg Mrs. Ponsouby, die met strak gelaat had liggen kjjken „Hoe heette de redder „Mr. Stanhope „Odateert de kennismaking var.at dat oogenblik „Ja, het was juist op mijn vijl tien den verjaardag. Bridget had het mij nooit ver geven als ik verdronken was, en daarom vereerde zjj Mr. Stanhope als ean God." „En jjj „O, ik," antwoordde Kathlin, haar kroes haar uitkammend, „ik begrjip niet, hoe er een mensch kan zijn, die een antipathie tegen hem hebben kan." „Is dat dan het geval „Ikweet niet, ik meende slechts... Daar valt de kern. Waarachtig, met dit slingerende schip is het onmogeljjk om een fatsoenlijken baardos in elkaar te draaien." „Geef het maar cp en ga weer naar bed." „Wel neenik wil nsar het dek om die beerljjko zee in zijn ware kracht eens te zien. Op mjjn oude meren kwam zoo iets niet voor." „Wil je nasr het dek antwoordde Mrs. Porseuly cp aarzelerden toon, „ja, maar gapt dat dan Kathiin draaide zich verschrikt cm. „Gaat het riet?" vroeg zjj haastig. „Moet ik... zal ikwenscht u dat ik bjj u bljjt „Om 's hemelswilneen. Zulk een zelfzuchtig oud mensch ben ik niet Ik dacht alleen, of bjj zulk een zware zee een dame wel op het dek kan zjjn." „Dat hindert niets. „Dat kan wel, maar je zult alleen zjjn onder louter heeren." „Zjj zijn mjj allen vreemd, behalve mjjn- beer Rieger en Mr. Stanhope, en die zullen mij bepaald niet opeten." „Ik weet het niet, die Mr. Stanhope..., hjj is wel een neef van Jenny Stanhope..., maar „Wat! u mag hem ook al niet?" riep Kathlin uit, buiten zichzelf van ergernis. „Dat begrjjp ik niet. Neen, Mrs. Ponsouby, dat begrjjp ik nu eens niet, want hjj is werkelijk een zeer net man." „Nu, dat kan wel zjjn „Neen, het Is zoo, hjj doet zeer zeer veel goed. Toen Tem Brady stierf, mjjn arme kleine Tommy, heeft hjj voor hem een kistje laten maker." „Omdat jij het wenschte?" „O, msar ik had niet het recht dat te vragen Ik vertelde hem alleen maar de ruwheid van de moeder, die gezegd had dat zulk een klein kind wel zoo in de aarde gestopt kon worden. Zjj zou van haar buurvrouw de oogstmand leenen en hem daarin naar het kerkhof dragen." „Ontzettend!" „Dat riep ook Mr. Stanhope uit en toen ging hij dadeljjk een kistje bestellen. Dat getuigt toch van edelmoedigheid 1" Mrs. Pocsouby was niet zoo dadelijk bereid, dat toe te geven. WaDreer zij zich in herinnering bracht den blik, waarmede deze teer gister Kathlin bad vervolgd, dan zou zjj er wel op hebben willen wedden, dat bjj het kistje alleen had laten maken, om een schoone rol te spelen in het oog

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1904 | | pagina 5